Plan: | Middengebied 1e planwijziging |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0718.WPMI01-VG01 |
Op de hoek van de Koudekerkseweg en Berlagestraat in Vlissingen ligt een tiental jaar een braakliggend perceel. Zeeuwse Vastgoed B.V. is in samenwerking met Bouwgroep Peters voornemens om hier 14 woningen te bouwen. Het hoveniersbedrijf ten oosten van dit braakliggende terrein zal de werkzaamheden elders voortzetten en de bestaande bedrijfswoning wordt dan een burgerwoning. Daarnaast wil de eigenaar van de woning op Berlagestraat 9 ook een extra woning op zijn perceel realiseren.
Voor de woningen kan op grond van het geldende bestemmingsplan 'Middengebied' (hierna: basisplan) nu geen omgevingsvergunning voor het bouwen worden verleend. In genoemd bestemmingsplan is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om ter plaatse woningbouw mogelijk te maken. De gemeente is onder voorwaarden bereid planologische medewerking te verlenen aan het verzoek. Omdat aan de voorwaarden wordt voldaan, is het voorliggende wijzigingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt in het westen van Vlissingen aan de Koudekerkseweg, nabij de buurt die ook wel het Fort genoemd wordt. In de wijk zijn naast verschillende typen woningen te vinden. Aan de zuidzijde wordt de locatie begrensd door de Berlagestraat. De noordgrens wordt gevormd door een watergang met daarachter de Olympiaweg, het sportpark Bonendijke met verschillende clubhuizen en sportvelden, een brandweerkazerne en de Sloeweg.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Google Maps, 2018 en Luchtfoto kadaster Nederland 2017)
In hoofdstuk 2 worden de huidige en beoogde situatie beschreven en in hoofdstuk 3 wordt deze beoogde situatie getoetst aan de wijzigingsregels. In hoofdstuk 4 wordt verder getoetst aan beleid, milieutechnische en overige aspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op het juridische plan. Tot slot wordt er in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
Het terrein is momenteel op te delen in drie delen. Het westelijk deel ligt al een tiental jaar braak. Het is begroeid met grassen en bosschages en is omheind met een hekwerk. Het middendeel is in gebruik door een hoveniersbedrijf. Dit bedrijf, met ontsluiting aan de Berlagestraat, heeft naast een bedrijfswoning een loods op het terrein staan. Het terrein van het bedrijf wordt vooral gebruikt voor opslag en is deels verhard. De gemeente Vlissingen vindt bedrijven als deze niet wenselijk binnen het woongebied. Ten oosten van het plangebied zijn twee vrijstaande woningen aanwezig, de tuinen van de woning op het adres Berlagestraat 9 vormt het westelijk deel van het plangebied. Langs de noordrand van het plangebied, tevens de zuidoever van de watergang, is dichte en hoogopgaande beplanting aanwezig.
Figuur 2.1. Plangebied huidige situatie (bron: luchtfoto Provincie Zeeland)
Figuur 2.2 Koudekerkseweg met aan de rechterkant het plangebied (Bron: maps.google.com Streetview sep_2017)
Figuur 2.3 3D vogelvluchtperspectief van de locatie (Bron: maps.google.nl 2018)
Doordat het hoveniersbedrijf de werkzaamheden op een andere locatie zal voortzetten, ontstaat de mogelijkheid om van het gehele plangebied een woongebied te maken.
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 14 woningen, parkeerplaatsen en garageboxen op het westelijk deel van het plangebied, en de realisatie van een woning op het oostelijk deel van het plangebied. De bedrijfswoning moeten worden omgezet naar burgerwoning met de bestemming Wonen.
De 14 woningen worden aan de Koudekerkseweg gebouwd in twee rijen. Aan de zuidzijde een rij van 5 woningen en de overige 9 woningen in een rij die tot de noordgrens van het plangebied reikt (zie figuur 2.4). De woningen krijgen ieder een parkeerplaats op eigen erf. De uitstraling van de woningen zal stedelijk en afwisselend zijn, aansluitend bij de bebouwing aan de overzijde van de Koudekerkseweg. De nieuwe bebouwing zal een duidelijke begrenzing van de Koudekerkseweg vormen.
De twee rijen woningen worden van elkaar gescheiden door een plantsoen met daar achter 15 parkeerplaatsen. Achter de woningen, op de gronden van het voormalige hoveniersbedrijf, wordt een veld met speelgroen aangelegd. Ook worden hier 15 garageboxen en nog eens 6 parkeerplaatsen aangelegd. Het gebied achter de woningen wordt ontsloten via de voormalige toegang tot het hoveniersbedrijf aan de Berlagestraat.
Figuur 2.4 Inrichtingsschets nieuwe woongebied westelijk deel plangebied (bron: WTS architecten)
Figuur 2.5 Referentiebeelden bebouwing westelijk deel plangebied (bron: Zeeuwse vastgoed bv)
Op het perceel van de woning op het adres Berlagestraat 9 beoogt de eigenaar een woning neer te zetten die georiënteerd is op de Berlagestraat. Dit zal een vrijstaande woning worden met parkeergelegenheid op eigen terrein.
Figuur 2.6 Locatie beoogde woning oostelijk deel plangebied.
Het plangebied is planologisch-juridisch geregeld in bestemmingsplan 'Middengebied' dat op 31 augustus 2006 door de gemeenteraad is vastgesteld.
In dit basisplan heeft het plangebied de bestemmingen Detailhandel, Bedrijf en Wonen (zie figuur 3.1). De beoogde ontwikkeling van woningbouw is op gronden van deze bestemmingen niet mogelijk.
Figuur 3.1 Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Middengebied' uit 2006 (Bron: Gemeente Vlissingen) plangebied is blauw omkaderd.
Omdat ten tijden van het opstellen van het bestemmingsplan Middengebied geen concrete plannen waren voor invulling van het leeg staande terrein met bestemming Detailhandel is er voor gekozen om de gronden deel uit te laten maken van een wat groter gebied waarvoor een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om woningbouw mogelijk te maken. Deze wijzigingsbevoegdheid is geregeld in artikel 21 lid 21.1 van het basisplan. Daarin is vastgelegd dat burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen teneinde woningbouw mogelijk te maken. Hieraan is een aantal specifieke voorwaarden verbonden.
In tabel 3.1. zijn de wijzigingsvoorwaarden vermeld en is het initiatief aan de betreffende bepalingen getoetst.
Tabel 3.1
criterium | toetsing | ||||
a | een goede stedenbouwkundige inpassing wordt gewaarborgd, waarbij: 1. de nieuwbouw wordt gerealiseerd in minimaal 2 en maximaal 5 bouwlagen; 2. Wordt aangesloten bij de bebouwingsstructuur va de in de directe nabijheid gelegen woningen |
De 14 nieuwbouwwoningen zullen variëren tussen de twee en vier bouwlagen. De bebouwingsstructuur en uitstraling sluit aan op de bebouwing aan de overzijde van de Koudekerkseweg. De beoogde woning aan de Berlageweg wordt vrijstaand gebouwd. De bebouwing zal aansluitend zijn op de bebouwingsstructuur van de naastgelegen woningen. |
|||
b | woningbouw uitsluitend is toegestaan indien het past in het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid | Hieraan wordt in paragraaf 4.1 getoetst. Daaruit blijkt dat de woning zijn opgenomen in de regionale woningbouwplanning. Daarmee past het binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid. | |||
c | de op de bouwpercelen reeds aanwezige bebouwing wordt gesaneerd | De bestaande bebouwing van het hoveniersbedrijf wordt gesaneerd, met uitzondering van de bedrijfswoning deze zal omgezet worden naar de bestemming Wonen. | |||
d | vooraf inzicht dient te worden verkregen in milieuhygiënische aspecten, waaronder begrepen bodemhygiëne, wegverkeerslawaai, water, externe veiligheid, luchtkwaliteit; | Aan deze aspecten wordt getoetst in de paragrafen 4.5, 4.8, 4.4, 4.9 en 4.6. Daarin wordt geconcludeerd dat deze aspecten geen belemmering vormen voor de ontwikkelingen. | |||
e | vooraf inzicht dient te worden verkregen in planologische aspecten, waaronder begrepen natuurwaarden, archeologische- en cultuurhistorische waarden; | Aan deze aspecten wordt getoetst in de paragrafen 4.3 en 4.10. Geconcludeerd wordt dat deze aspecten geen belemmering vormen voor de ontwikkelingen. | |||
f | de wijzigingsbevoegdheid wordt niet toegepast, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. | Aan dit aspect wordt in paragraaf 4.7 getoetst. Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. |
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet worden gemotiveerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hiervoor wordt getoetst aan de relevante beleidskaders en omgevingsaspecten. De ruimtelijk-stedenbouwkundige verantwoording kan beperkt blijven omdat de ontwikkeling al is voorzien en gemotiveerd in het kader van de vaststelling van het geldende bestemmingsplan. Concreet is daarin geschreven dat er ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan oriëntatie plaats vond naar de ontwikkelingsmogelijkheden van het vrijgekomen terrein van op de hoek van de Berlagestraat eventueel in combinatie met het terrein van het naastgelegen hoveniersbedrijf. Omdat er destijds nog geen concrete bestemming bekend was is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die onder een aantal voorwaarden woningbouw mogelijk maakt.
In de wijzigingsvoorwaarden is opgenomen dat inzicht dient te worden gegeven in de verschillende sectorale aspecten (artikel 21.1 d, e en f zie ook Hoofdstuk 3 Toetsing aan bestemmingsplan en wijzigingsregels). Daarom is hierna een uitgebreide toetsing aan deze aspecten weergegeven.
Een nagenoeg volledig overzicht van de beleidsplannen en regelgeving dat voor het plangebied van toepassing lijkt te zijn, is te vinden op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Echter vrijwel al deze plannen zijn voor de beoordeling van de gewenste aanpassingen van het bestemmingsplan niet relevant (bijvoorbeeld Rijksstructuurvisie op Zee) of niet gedetailleerd genoeg (bijvoorbeeld Verordening Ruimte). Het is bovendien niet nodig om ter voorbereiding van het wijzigingsplan aan alle beleidsplannen en regelgeving te toetsen. Alleen beleid en regelgeving dat na de vaststelling van het basisplan van kracht is geworden, is relevant.
Analyse
Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld 13 maart 2012, kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.
Toetsing en conclusie
Een van de nationale belangen die relevant is voor het voorliggende wijzigingsplan is een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Hier wordt aan voldaan.
Daarnaast is aangegeven dat het bij de programmering van onder andere woningen van belang is dat wordt uitgegaan van de daadwerkelijke regionale behoefte. Hierop wordt in de paragraaf 4.1.2.3 Regionale afstemming woningbouwprogramma ingegaan. Met het vaststellen van de SVIR heeft het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Via deze ladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.
Voor het overige is in de SVIR geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend wijzigingsplan. De SVIR genoemde nationale belangen worden door de voorgenomen ontwikkelingen niet geschaad.
In het Bro is geregeld dat voor stedelijke ontwikkelingen - waaronder het bouwen van woningen - een onderbouwing in het bestemmingsplan noodzakelijk is (artikel 3.1.6. van het Bro). De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zoals woningbouw) mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De tot 1 juli 2017 opgenomen eis dat de actuele regionale behoefte dient te worden beschreven, is per die datum gewijzigd in die zin dat de elementen "actuele" en "regionale" komen te vervallen. Afstemming op regionaal niveau is, volgens de Nota van Toelichting (2017), geborgd in de artikelen 3.1.1 en 3.1.6, eerste lid, onder c, van het Bro.
Uit jurisprudentie blijkt dat de grens van een nieuwe stedelijke ontwikkeling ergens tussen 11 en 14 woningen ligt. Dat betekent dat moet worden getoetst zoals hiervoor beschreven. De woningbouwcapaciteit past binnen het woningbouwprogramma voor de regio Walcheren tot 2026 en de ontwikkeling voorziet daarmee in een behoefte. In de paragraaf 4.1.2.3 Regionale afstemming woningbouwprogramma van deze toelichting wordt dit gemotiveerd.
De ontwikkeling is op grond van het provinciaal beleid aangeduid als bestaand bebouwd gebied. Dit is niet exact hetzelfde als bestaand stedelijk gebied, maar op grond van het criterium van het Bro is ook sprake van bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
Gezien het aantal woningen dat in het plangebied wordt gebouwd, is sprake van een stedelijke ontwikkeling waarvan de behoefte moet worden onderbouwd. De woningbouwlocatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied en voorziet in een behoefte waarmee in het kwantitatief woningbouwprogramma voor de gemeente Vlissingen rekening is gehouden.
Inzet van beleid
Het Omgevingsplan Zeeland 2018 bevat de hoofdlijnen uit alle provinciale beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving. Het gaat over economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. En is in voor het overgrote deel geen nieuw beleid ten opzichte van het Omgevingsplan 2012-2018. Het Omgevingsplan Zeeland 2018 beoogd naast een concrete invulling voor de vier grote strategische opgaven (duurzame en concurrerende economie, klimaatbestendige en neutrale samenleving, waardevolle leefomgeving en toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving) ook een eerste aanzet voor te geven voor de lange termijn strategische doelen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.
Toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving
Stedenbeleid
In Zeeland is er sprake van een trek naar de steden en neemt de totale behoefte aan extra woningen in Zeeland de komende tien jaar geleidelijk af naar nul. Door de aanvullende woningbouw te concentreren in stedelijk gebied wordt niet alleen gebouwd waar de markt om vraagt, maar wordt ook het draagvlak voor voorzieningen in de directe omgeving behouden. Daarnaast zal het nodig blijven om de woningbouw in dorpen te faciliteren, dit zal dan primair via herstructurering, inbreiding binnen de bestaande kern, vervangende nieuwbouw en het verleggen van bestaande plannen naar nieuwe kansrijke locaties moeten gebeuren.
Bij woningbouw staan de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik hoog op de agenda. Het is van provinciaal belang dat Zeeuwse steden de sociaaleconomische motor blijven van de provincie.
Wonen
Door vergrijzing en ontgroening neemt het aantal gezinnen af en (oudere) alleenstaande huishoudens juist toe. Hierdoor neemt de behoefte aan woningen nabij voorzieningen in steden en centrumkernen toe. Woningbouwprojecten hebben een gemeentegrensoverschrijdende impact. Het omgevingsplan benadrukt dan ook het belang van regionale woningmarktafspraken. De regionale woningmarktafspraken zijn bedoeld om regionaal woningbouwbeleid vast te stellen en dienen als onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking
Toetsing en conclusie
De ontwikkeling bevat en kleine woningbouwontwikkeling binnen stedelijk gebied, op korte afstand van voorzieningen. De gemeente Vlissingen vormt samen met de gemeenten Middelburg en Veere de woningmarktregio Walcheren. De gemeente beschikt over een kwantitatief woningbouwprogramma voor de komende 10 jaar dat regionaal is afgestemd, waarin de ontwikkeling als harde plancapaciteit is opgenomen. In de paragraaf 4.1.2.3 Regionale afstemming woningbouwprogramma wordt hierop ingegaan.De ontwikkeling is in overeenstemming met het Omgevingsplan 2018
De voor de provincie relevante beleidskaders uit het Omgevingsplan zijn uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsverordening 2018 (zie hierna).
Analyse
Een aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsverordening 2018. Voor een belangrijk deel gaat het om regels die betrekking hebben op het buitengebied.
Verder zijn er algemene regels die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied.
Een beperkt aantal regels heeft vooral betrekking op stedelijke functies. De regels zijn van belang voor het opstellen van een bestemmingsplan en voor een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan.
Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.
Toetsing en conclusie
Voor wat betreft de voorgenomen ontwikkelingen zijn geen specifieke regels uit de Provinciale Omgevingsverordening 2018 van belang.
Regionale woningmarktafspraken Walcheren 2016-2026
Het doel van het Zeeuwse provinciale woningbeleid is te zorgen voor een goede werkende, gezonde woningmarkt waarbij er voldoende en de juiste woningen beschikbaar zijn voor de inwoners van Zeeland. Om dit te bereiken is in het Omgevingsplan 2012-2018 het beleidsinstrument regionale woningmarktafspraken geïntroduceerd. Doormiddel van deze regionale woningmarktafspraken stemmen de vijf woningmarktregio's van Zeeland hun woningbouwplannen binnen de regio op elkaar af. Door deze afstemming wordt leegstand voorkomen en wordt gestimuleerd dat de juiste woningen op de juiste locatie ontwikkeld worden. Bij elke ruimtelijke planprocedure volstaat bovendien een verwijzing naar de regionale woningmarktafspraken om een solide onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking te krijgen. In juli 2017 heeft de provincie Zeeland de woningmarktafspraken voor Walcheren eenzijdig vastgesteld. Voor het gebied aan de Berlagestraat is een harde plancapaciteit van 15 woningen opgenomen in de regionale woningmarktafspraken.
Toetsing
De beoogde locatie is in het overzicht van de woningbouwplannen zoals op het moment van vaststellen van de regionale woningmarkt afspraken bekend waren opgenomen als harde plancapaciteit met 15 woningen. Daarmee is regionale afstemming over het plan bereikt.
In de gemeentelijke structuurvisie ‘Vlissingen een stad aan zee – een zee aan ruimte’ (vastgesteld 17 december 2009 geactualiseerd in 2013) wordt het ruimtelijke beleid van de gemeente op hoofdlijnen geschetst. Er wordt ingezet op ‘Anticiperen en Transformeren’. Ze doet dit door te kiezen voor een strategie waarbij bedreigingen worden omgezet in kansen en kwaliteiten.
Vlissingen verkiest kwaliteit boven kwantiteit, de focus ligt op de bestaande woningvoorraad en de woonomgeving. Concreet wordt dit mogelijk gemaakt door:
Toetsing en conclusie
De ontwikkeling bestaat uit de transformatie van een binnenstedelijk gebied door middel van een kleinschalige woningbouw ontwikkeling. Dit gebied wordt nu op een manier ingevuld die niet wenselijk in de woonwijk. Een groot deel van het gebied ligt al geruime tijd braak en het naastgelegen perceel wordt gebruikt door een bedrijf dat niet wenselijk is binnen het woongebied. Door de ontwikkeling van het gebied zal de ruimtelijke kwaliteit van de woonomgeving verbeteren. De ontwikkeling voldoet aan het beleid uit de structuurvisie.
De woonvisie (vastgesteld op 17 december 2009 en met de Structuurvisie geactualiseerd in 2013) formuleert het beleidskader voor de toekomstige ontwikkelingen op het gebied van wonen. In de woonvisie is een aantal doelstellingen geformuleerd:
Nieuwbouw ondersteunt herstructurering. Het toevoegen van woningen op nieuwbouwlocaties en de daaruit voortvloeiende verhuisketen stelt de gemeente in staat om in de herstructureringswijken een forse sloop- én verdunningsopgave te realiseren en daarmee kwaliteit in de woningvoorraad en openbare ruimte toe te voegen.
De buurt van de beoogde ontwikkelingen, het Fort, wordt getypeerd als deel van de buurt dat rommelig oogt in zijn stedenbouwkundige opzet en ook het aantal parkeerplaatsen laat te wensen over. Echter zijn de bewoners wel tevreden over dit deel van de buurt.
Toetsing en conclusie
Door het verplaatsen en saneren van het hoveniersbedrijf en de voorgenomen invulling met woningbouw is sprake van een stedenbouwkundige afronding en ruimtelijk een minder rommelige situatie. Daarnaast biedt het de mogelijkheid voor bewoners uit de buurt om binnen de buurt te verhuizen naar een ander type woning. De ontwikkeling sluit aan bij de doelstellingen zoals geformuleerd in de woonvisie.
Verkeersstructuur
De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer is goed. De 14 rijwoningen krijgen één ontsluiting die zal worden aangelegd op de Berlagestraat. De vrijstaande woning wordt ook ontsloten op de Berlageweg. Op de Berlagestraat is éénrichtingsverkeer ingesteld, gemotoriseerd verkeer kan alleen van oost naar west rijden. Gemotoriseerd verkeer kan het plangebied bereiken via de President Rooseveltlaan en de éénrichtingsverkeerwegen Verlengde Bonedijkestraat, de Kroonwerkgracht en de Berlagestraat. Binnen 65 meter van de ontsluiting van het woongebied is de Berlagestraat aangesloten op gebiedsontsluitingsweg Koudekerkseweg.
De Koudekerkseweg, de President Rooseveltlaan en de Verlengde Bonedijkestraat zijn ingericht met twee vrij liggende fietspaden en voldoen aan de uitgangspunten van duurzaam veilig verkeer.
In zuidelijke richting sluit de Koudekerkseweg aan op de binnenstad. In noordelijke richting wordt ontsloten op de stroomweg Sloeweg, van waaruit aansluiting is op de N288 richting de A58.
Op de Berlagestraat en omliggende woonstraten geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Op de Koudekerkseweg, President Rooseveltstraat en de Verlengde Bonedijkestraat geldt de maximum snelheid van 50 km/uur. De locatie is ook goed bereikbaar voor langzaam verkeer en met openbaar vervoer. De dichtsbijzijnde bushaltes liggen aan de Koudekerksweg op loopafstand van de nieuwe woningen.
De Berlagestraat wordt bereikt via de Kroonwerkgracht, beide hebben een smal wegprofiel waardoor het gemotoriseerd verkeer is ingericht met een éénrichtingsregime in westelijke richting. De éénrichtingsroutering leidt tot een beperking in de bereikbaarheid van de woningen. Om te onderzoeken of de routering en daarmee de bereikbaarheid geoptimaliseerd kan worden, zonder dat dit ten nadelen gaat van de bereikbaarheid van omliggende percelen in de buurt is een memo opgesteld. Hierin zijn verschillende ontsluitingsvarianten zijn onderzocht, is de directe aansluiting van het plangebied op de Berlagestraat beoordeeld en is ingegaan op de parkeerbehoefte van de ontwikkeling, met in ogenschouw de gevolgen van de ontsluitingsvarianten. De memo is opgenomen in bijlage 1. In de memo wordt geconcludeerd dat de huidige ontsluiting verkeerskundig op de meeste aspecten voldoet en wordt gezien als meest logische ontsluitingsvariant.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling is inzichtelijk gemaakt op basis van de kengetallen van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Voor het woningtype 'koop, vrijstaand' binnen een matig stedelijke omgeving in het restgebied van de bebouwde kom geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 mvt/weekdagetmaal per woning. Voor een aaneengebouwde woning is dat 7,1 mvt/weekdagetmaal per woning. De totale verkeersgeneratie bedraagt zodoende circa 108 mvt/etmaal tijdens een gemiddelde weekdag. Conform het CROW dient de verkeersgeneratie van woonfuncties te worden vermenigvuldigd met de factor 1,11 om tot een werkdaggemiddelde te komen. Omgerekend naar werkdag bedraagt dit aantal 120 mvt/etmaal. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. Dit betekent dat de verkeerstoename in een maatgevend spitsuur 12 mvt bedraagt. Naar verwachting zal het toenemende verkeer zich verdelen over de Koudekerkseweg. Op het betreffende weggedeelte van de Koudekerkseweg rijden in 2030 volgens het gemeentelijk verkeersmodel ongeveer 11.100 mvt/etmaal. De beoogde ontwikkeling zorgt hier niet voor een substantiële toename van de verkeersintensiteit op deze weg. Naar verwachting zal het toenemende verkeer opgaan in het heersende verkeersbeeld van de omliggende wegen.
Parkeernorm
Op basis van Nota parkeernormering Vlissingen 2018-2022 moet worden gerekend met 2,1 parkeerplaatsen per woning groter dan 150 m². Dit is inclusief 0,3 parkeerplaats voor bezoekersparkeren. Dit leidt tot een parkeerbehoefte van 32 parkeerplaatsen voor het totale plangebied. Door de 14 aaneengebouwde woningen worden 14 parkeerplaatsen op eigen terrein voorzien en 21 parkeerplaatsen in het aangrenzende gebied. In totaal worden voor de 14 woningen dus 35 parkeerplaatsen op eigen terrein voorzien. Voor de vrijstaande woning wordt plaats voor 2 parkeerplaatsen op eigen terrein voorzien. Hiermee wordt ruim voldaan aan de parkeerbehoefte.
Conclusie
De ontsluiting voor de verschillende vervoerswijzen is goed te noemen. De verkeersgeneratie leidt niet tot onacceptabel hoge verkeersintensiteiten op de omliggende wegen. In het plangebied worden voldoende parkeerplaatsen aangelegd. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd dat de ruimtelijke ordening een samenhangende afweging van alle belangen bevat. Tot die belangen wordt ook het cultureel erfgoed gerekend. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is daarom de verplichting vastgelegd om in de ruimtelijke ordening “rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten”.
Het cultureel erfgoed van Nederland wordt beschermd met de Erfgoedwet. In lijn met die wet neemt de gemeente Vlissingen in haar bestemmingsplannen een integrale paragraaf Cultuurhistorie op. Hierin wordt voor het plangebied van het betreffende bestemmingsplan een inventarisatie en een analyse van de aanwezige cultuurhistorische waarden gepresenteerd. Aan deze inventarisatie zullen / kunnen consequenties ten opzichte van het vaststellen van een dubbelbestemming cultuurhistorie en / of archeologie verbonden worden.
Wettelijk en beleidskader
In 2006 hebben de raden van de Walcherse gemeenten Middelburg, Veere en Vlissingen een Walchers archeologiebeleid in de Nota archeologische monumentenzorg Walcheren vastgesteld en besloten tot de oprichting van de Walcherse Archeologische Dienst (WAD). In 2008 en 2016 werd het beleid geëvalueerd. De daaruit volgende nota's vormen niet alleen een actualisering van de nota uit 2006, maar tevens een evaluatie van het Walcherse archeologiebeleid.
Geheel in lijn met het Europese, Rijks- en provinciale beleid staat in het Walcherse archeologiebeleid behoud in situ voorop, tenzij de archeologische waarden niet opwegen tegen andere belangen. Het is daarbij van belang om in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ontwikkelingsprocessen voldoende informatie over de eventuele archeologische waarden te verkrijgen.
De Walcherse gemeenten hebben besloten dat archeologie een werkbaar en doelmatig onderdeel moet worden van de ruimtelijke ordening.
Onderzoek
Ten behoeve van dit wijzigingsplan is verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd naar de te verwachten archeologische waarden in het gebied (bijlage 2). De conclusies uit dit onderzoek zijn hierna kort weergegeven:
"Uit het inventariserend veldonderzoek is gebleken dat de ondergrond plaatselijk diep, tot 3,05 m -mv en ondiep, 1,20 m - mv verstoord is door recent grondgebruik, de aanleg van een sloot of watergang en de aanleg van de versterking "Linker Kroonwerk" in de Franse Tijd. Gelet op deze verstoringen en het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van vindplaatsen, geldt uitsluitend nog een lage archeologische verwachting binnen het plangebied. Dit betekent dat de kans klein wordt geacht dat bij de voorgenomen graafwerkzaamheden binnen het plangebied archeologische waarden bedreigd worden. Archeologisch vervolgonderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Het is echter niet uit te sluiten dat ondanks dat geadviseerd is geen vervolgonderzoek uit te voeren, desondanks toch relevante archeologische vindplaatsen in de bodem verborgen zijn die in de uitvoeringsfase van de toekomstige graafwerkzaamheden aan het licht kunnen komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet (2016)."
Bij cultuurhistorische waarden aangaande gebouwd erfgoed gaat het over de positieve waardering van bouwsporen, objecten, patronen, structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.
Onderzoek
De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 4.2 is te zien dat er binnen het plangebied geen bouwhistorische objecten aanwezig zijn. Ook in de directe omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig. waarop de ontwikkeling invloed zou kunnen hebben.
Figuur 4.2 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (bron: geoweb provincie Zeeland)
De aspecten cultuurhistorie en archeologie staan de ontwikkeling niet in de weg. Voor eventuele archeologische vondsten tijdens de bouwfase geldt een meldingsplicht.
Voor ruimtelijke plannen dient met een watertoets aangetoond te worden dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hieruit moet blijken of de beoogde functiewijziging strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. De waterbeheerder is het waterschap Scheldestromen. Deze instantie is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer binnen het plangebied en de omgeving daarvan.
Het waterschap beschikt hiervoor over de Keur waterschap Zeeuwse Eilanden 2009 (hierna: de Keur). De Keur stelt regels in belang van het watersysteem en geeft aan welke activiteiten in de buurt van leggerwateren en waterkeringen wel en niet zijn toegestaan.
Om na te gaan of het voorliggend plan niet in strijd is met duurzaam waterbeheer, voldoet aan de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen, is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de criteria uit de Zeeuwse Handreiking Watertoets. Deze criteria zijn bijeengezet in de watertoetstabel die door het Waterschap wordt gehanteerd en hierna is opgenomen. De watertoets wordt voorgelegd aan het Waterschap Scheldestromen. In overleg met het waterschap zal deze indien nodig worden aangepast.
Tabel 4.1 watertoets
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Veiligheid waterkeringen Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. |
Het projectgebied ligt niet binnen een beschermingszone van een waterkering. De ontwikkeling heeft dan ook geen gevolgen voor de waterveiligheid. |
Voorkomen overlast door oppervlaktewater Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om overstroming vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. |
In figuur 2 zijn de oppervlaktes weergegeven. Voor tuin is uitgegaan van 50% verharding. Dit resulteert in 3.374 m2 verharding in de bestaande situatie en 4.707 m2 in de beoogde situatie. Daarbij zorgt de ontwikkeling van de extra woning voor 137 m2 extra verharding. Ten gevolge van de ontwikkeling wordt er circa 1.470 m² verharding mogelijk gemaakt. Op basis van de eisen van het waterschap dient er voor toename in verharding 75 mm per vierkante meter verharding gecompenseerd te worden wat in deze situatie neerkomt op circa 110 m³ water. |
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. |
Het huishoudelijk afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater afgevoerd via het bestaande gemeentelijke rioolstelstel en aangeboden voor zuivering. Hiervoor is het noodzakelijk dat er nieuwe aansluitingen worden aangebracht. Het hemelwater wordt afgekoppeld op het oppervlaktewater. |
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Grondwaterkwantiteit en verdroging Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en –mogelijkheden. |
De ontwikkeling voorziet niet in het onttrekken van grondwater. De ontwikkeling veroorzaakt evenmin mogelijke grondwateroverlast. Uit informatie van het Geoloket van de Provincie Zeeland blijkt dat de bodem ter plaatse geen mogelijkheden voor infiltratie heeft. |
Grondwaterkwaliteit Behoud of realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. |
Zowel tijdens de bouwfase als de gebruiksfase worden geen uitlogende materialen gebruikt. Daarom heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de grondwaterkwaliteit. |
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren. |
Evenals bij het voorgaande aspect geldt voor de oppervlaktewaterkwaliteit dat tijdens zowel de bouwfase als de gebruiksfase geen uitlogende materialen wordt gebruik. Negatieve effecten op het oppervlaktewaterkwaliteit worden daarom niet verwacht. |
Volksgezondheid Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. |
De ontwikkeling heeft geen watergerelateerde consequenties voor de volksgezondheid. |
Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. |
Uit informatie van het Geoloket van de Provincie Zeeland blijkt dat het gebied sterk zettingsgevoelig is. Hiermee dient rekening gehouden te worden in de bouwfase. |
Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. |
In de nabije omgeving van de ontwikkeling is geen natte natuur aanwezig. Daarom vormt de ontwikkeling hier geen belemmering voor. |
Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. |
Ten noorden van het plangebied ligt een primaire watergang. Langs deze waterloop wordt rekening gehouden met een onderhoudsstrook van 5 meter. Ten oosten van het plangebied loopt een secundaire watergang. Het plangebied valt niet binnen de beschermingszone deze watergang. |
Andere belangen waterbeheer | |
Relatie met eigendom waterbeheerder Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. |
De ontwikkeling wordt niet gerealiseerd nabij waterschapsobjecten. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering. |
Scheepvaart en/of wegbeheer Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap. |
Het plangebied is niet gelegen in nabijheid van (vaar)wegen in beheer en onderhoud bij RWS, provincie of waterschap. Daarom vormt dit aspect geen belemmering. |
Beleid en Normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
In 2007 is bodemonderzoek uitgevoerd en in 2018 is aanvullend onderzoek uitgevoerd. Uit het uitgevoerde onderzoek is gebleken dat de grond geschikt is voor de beoogde functie. Het bodemonderzoek is toegevoegd aan dit wijzigingsplan in bijlagen 3 en 4.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 6.2 weergegeven.
Tabel 2.4. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | |||
stikstofdioxide (NO2)1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | ||||
Fijn stof (PM2,5)2) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m |
1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
2) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate (hierna: NIBM) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van 15 woningen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het project valt ruimschoots binnen de categorie woningbouw die volgens het NIBM niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof bij het kruispunt Sloeweg - Koudekerkseweg (dit is het meetpunt het dichtst bij het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat bij deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Uit oogpunt van luchtkwaliteit is daarom sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:
Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Onderzoek
Het plangebied maakt deel uit van een rustige woonwijk en wordt dan ook grotendeels omringd met woonfuncties. Ten noorden van het plangebied is een brandweerkazerne en een nutsgebouw aanwezig. Hiernaast ligt het sportpark Bonedijke.
Op het bedrijventerrein is de milieuzonering van de brandweerkazerne maatgevend. In de hiervoor genoemde VNG-publicatie en ook het bestemmingsplan 'Sportparken & Tuin van Vlissingen' waarin de brandweerkazerne planologisch-juridisch is geregeld, heeft een brandweerkazerne een richtafstand van 50 meter. De afstand tot de dichtstbijzijnde woninggevel is circa 51 meter. De uitrukkende brandweer zal de omliggende wegen gebruiken, overlast hiervan kan dan ook niet uitgesloten worden. Hiervoor hoeft op basis van het Activiteitenbesluit niet getoetst te worden aan het maximaal geluidniveau (LA,max) waardoor voldaan wordt aan de geluidsnormen. Doordat het uitrukken van de brandweer maar incidenteel gebeurd kan ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu worden gegarandeerd.
Direct naast of tegenover de brandweerkazerne, op een afstand van circa 58 meter van de dichtstbijzijnde woninggevel, ligt een nutsgebouw. In de VNG-publicatie zijn nutsvoorzieningen niet opgenomen. In het bestemmingsplan 'Sportparken & Tuin van Vlissingen' wordt de nutsvoorziening aangemerkt als categorie 2-inrichting met een richtafstand van 30 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.
De afstand tot het sportpark Bonedijke bedraagt ten minste 60 meter. Voor een veldsportcomplex (met verlichting) geldt volgens de VNG-publicatie een richtafstand van 50 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan. Ter plaatse van sportpark Bonedijke geldt de bestemming 'Sport - 1', waardoor ook andere functies toegestaan zijn tot maximaal milieucategorie 3.1. Aan de bijbehorende richtafstand van 50 meter wordt voldaan.
Verder zijn in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (nog te realiseren) woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Toetsingskader
Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau.
Als de Wgh van toepassing is dan dient een nieuwe geluidgevoelige functie te voldoen aan bepaalde wettelijke normen. Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk (65 dB voor binnenstedelijke wegen en 53 voor een buitenstedelijke autoweg). De geluidwaarde binnen de geluidgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB(A).
Bovendien zal voor de betreffende geluidgevoelige functie ten minste altijd één geluidluwe gevel aanwezig moeten zijn, terwijl er gestreefd wordt het aantal “dove gevels” per woning tot maximaal één te beperken.
Onderzoek
De ontwikkeling van de nieuwbouwwoningen ligt binnen de geluidzones van de Sloeweg, Koudekerkseweg, President Rooseveltlaan, Olympiaweg en Verlengde Bonedijksestraat. De Berlagestraat heeft volgens de Wgh geen geluidzone, maar de geluidbelasting door het verkeer op deze weg wordt beoordeeld in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Ten behoeve van dit wijzigingsplan is een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting op de gevels, ten gevolge van het wegverkeerslawaai vanaf de verschillende wegen, uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 8. De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai is in dit rapport berekend, middels de Standaard Rekenmethode 2 voor wegverkeerslawaai. De hoogst berekende geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai overschrijdt op enkele punten de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 63 dB voor wegverkeerslawaai. Er dient een verzoek om hogere waarde te worden ingediend.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden (PAG) benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Onderzoek
Conform de DNV 'Actualisatiestudie 2011 risico's transport gevaarlijke stoffen Westerschelde en prognoses 2015 - 2030' ligt het plangebied binnen het maximale effectgebied van de Westerschelde. Het gaat daarbij om brand-effecten tot 2.333 meter en toxische effecten tot 2.887 meter. Op een afstand van circa 1.300 meter ligt de watertransportroute 'Westerschelde en haar mondingen' waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het is van belang om risicobronnen en risico-ontvangers afdoende van elkaar gescheiden te houden. In de huidige situatie is de afstand tussen de Westerschelde en het plangebied beperkt.
Op basis van de beschouwde risico's zijn de volgende twee incidentscenario's van toepassing:
Er zijn geen ruimtelijk relevante maatregelen die getroffen kunnen worden om de zelfredzaamheid en mogelijkheden tot hulpverlening te vergroten. Er zijn echter wel niet-ruimtelijke maatregelen ten behoeve van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid mogelijk. Ten aanzien van de niet-ruimtelijke maatregelen wordt ten behoeve van zelfredzaamheid geadviseerd om handmatig te bedienen mechanische ventilatie toe te passen in de woningen en zorg te dragen voor een goede informatievoorziening aan de bewoners ten behoeve van risicobewustzijn. Om de bestrijdbaarheid van risico's te vergroten en optimaliseren gelden de volgende maatregelen:
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Initiatiefnemer zal een aantal niet-ruimtelijke maatregelen nemen ten behoeve van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid: handmatig te bedienen mechanische ventilatie en borgen beschikbaarheid voldoende bluswater.
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden. De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in Zeeland uitgewerkt in het Natuur Netwerk Zeeland (NNZ). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten.
In de provincie Zeeland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Dit betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.3). Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Natuur Netwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe, ligt op een afstand van circa 850 meter. Het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt op een afstand van circa 950 meter (zie figuur 4.4).
Figuur 4.3. Plangebied (rode cirkel) ten opzichte van Natura 2000 gebieden. Bron: AERIUS Calculator.
Figuur 4.4. Plangebied (rode cirkel) ten opzichte van Natuurnetwerk Zeeland. Bron: Provincie Zeeland.
Het plangebied ligt niet in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen daarom worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Voor de effecten van de stikstofdepositie van het plan is een AERIUS berekening uitgevoerd.
De AERIUS berekening is weergegeven in bijlage 5. Hierbij is uitgegaan dat de woningen gasloos worden gerealiseerd en enkel het verkeer en de bestaande woning stikstofdepositie genereert in het plangebied. Voor verkeer is uitgegaan van 116 mvt/etmaal (nieuwe woningen 108 mvt/etmaal, bestaande woning 8 mvt/etmaal) Dit verkeer wordt ontsloten op de Berlagestraat en zal daarna op de Koudekerkseweg na 200 meter opgaan in het heersende verkeersbeeld. Uit de berekening blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jr. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden. Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming 2017 en het beleid van de provincie, de uitvoering van het plan niet in de weg.
Soortenbescherming
Om de ecologische gevolgen van de beoogde ontwikkeling in kaart te brengen is een quick scan flora- en fauna uitgevoerd. De quick scan is toegevoegd in bijlage 6. Uit de quick scan blijkt dat de volgende beschermde soorten mogelijk aanwezig zijn in het plangebied: vleermuizen, kerk- of steenuil en vogels zonder jaarrond beschermd nest. De conclusies uit de onderzoeken zijn hierna weergegeven.
Vleermuizen
Binnen het plangebied zijn geen essentiële vliegroutes of foerageergebieden aanwezig. Het gebouw dat gesloopt wordt kunnen mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Functies voor vleermuizen in het gebouw kunnen niet uitgesloten worden en aanvullend vleermuisonderzoek is noodzakelijk. Het onderzoek dient verricht worden in de periode (van globaal) half mei t/m half oktober volgens het Vleermuisprotocol 2017 (NGB, 2017). Het najaarsonderzoek is inmiddels uitgevoerd. Hierbij is vastgesteld dat er geen paarverblijven van de vleermuizen aanwezig zijn. Voorjaarsonderzoek zal uitwijzen of er zomer- of kraamverblijven aanwezig zijn.
Kerk- en steenuil
Er zijn geschikte ruimtes in het gebouw die mogelijk door steen- of kerkuil in gebruik kunnen zijn als nest en/of rustplaats. Op het dak zijn poepsporen aangetroffen. Het is onduidelijk of de poepsporen in verband staan met de ruimtes aan/onder de rand van het dak. Ook gezien de omgeving (graslanden, ruigtes, struiken en bomenrijen) is de aanwezigheid van kerk- of steenuil mogelijk. Binnen 100 meter is een nestindicerende waarneming bekend van kerkuil.
Onderzoek door de Kerkuilen Werkgroep Walcheren en de coördinator Kerkuilen Werkgroep Zeeland (bijlage 7) hebben de volgende resultaten opgeleverd:
- Er zijn geen particulieren waarnemingen bekend over de aanwezigheid van de kerkuil.
- Inventarisatie van de werkgroep heeft geen informatie opgeleverd dat de kerkuil aanwezig is, of geweest is in het genoemde gebied.
Ook verwacht de werkgroep op de genoemde locatie geen toekomstige vestiging van de kerkuil en heeft dan ook geen probleem met het voornemen om op de beoogde locatie bouwactiviteiten te gaan uitvoeren.
Vogels zonder jaarrond beschermd nest
Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Wnb wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De broedperiode van de aanwezige vogels betreft: 15 februari t/m 1 oktober (RVO, 2017).
Voor de witte kwikstaart is het van belang om in de broedperiode (globaal 1 maart t/m 31 augustus) bouwmateriaal, hopen houtafval of steen direct te verwijderen. Dit voorkomt vestiging van deze soorten in de broedperiode.
Zorgplichtmaatregelen
In de quickscan worden een aantal zorgplichtmaatregelen genoemd ter voorkoming van verstoring van zoogdieren en grondgebonden zoogdieren. Door het nemen van deze maatregelen wordt rekening gehouden met deze soorten.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Om de aanwezigheid van vleermuizen dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden. Verder leidt de ontwikkeling niet tot negatieve effecten op beschermde soorten. Wel dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen en geldt de algemene zorgplicht.
Er zijn geen planologisch relevante hoogspanningsverbindingen of buisleidingen, aanwezig in het plangebied. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Normstelling en beleid
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de toevoeging van 15 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Alhoewel de beoogde ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft is middels een aanmeldingsnotitie (bijlage 9) onderzocht of sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten. Uit deze notitie blijkt dat hiervan geen sprake is.
Met dit wijzigingsplan wordt de bestemmingen Detailhandel en Bedrijf gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. En voor het gedeelte waar nu al een woonbestemming geldt, wordt de bouw van een woning mogelijk gemaakt.
Omdat er sprake is van een wijzigingsbevoegdheid is het opstellen van een complete set regels niet noodzakelijk en volstaat een verwijzing naar de regels van het basisplan. Deze koppeling naar het basisplan is gelegd in Artikel 1 Bestaande regels van toepassing. Om na te gaan welke regeling geldt, zal dit wijzigingsplan steeds in samenhang met het basisplan moeten worden gelezen.
Verder dienen volgens paragraaf 3.2. van het Besluit ruimtelijke ordening standaardregels in bestemmingsplannen te worden opgenomen. In artikel 1.1.1 sub 3 van dat besluit is bepaald dat onder een bestemmingsplan ook een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6. eerste lid onder a of b van de Wet ruimtelijke ordening wordt verstaan. Om deze reden zijn ook een Anti-dubbeltelregel en Overgangsrecht opgenomen.
Uitgangspunt is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en bouwregels. Op de verbeelding van het wijzigingsplan heeft het gehele plangebied de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming zijn gronden bestemd voor onder andere wonen, tuinen, erven en water, wegen, paden en parkeervoorzieningen. De in het stedenbouwkundig ontwerp opgenomen ontsluitingsweg en parkeervoorzieningen passen aldus binnen deze bestemming. Zoals in de plansystematiek van het basisplan zijn de garageboxen met aanduiding 'gb' aangeduid.
Binnen de bestemming wonen zijn bouwvlakken aangegeven. Een bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Een bouwvlak geeft aan waar hoofdgebouwen gebouwd mogen worden. Daarnaast zijn er maatvoeringsaanduidingen opgenomen voor de maximale goot- en bouwhoogte.
Naast de bestemmingsregels gesteld in het bestemmingsplan 'Middengebied' geldt dat er maximaal 16 wooneenheden mogen worden gerealiseerd binnen het plangebied. Dit zijn de 15 woningen die nieuw ontwikkeld worden middels de wijzigingsbevoegdheid en de bestaande woning.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
De Crisis- en herstelwet treft bijzondere wettelijke voorzieningen voor een versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten. Op grond van het bepaalde onder 3.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet valt de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of herstructurering van een woon- en werkgebied van lokaal belang onder de reikwijdte van deze wet. Artikel 1.1 van deze wet biedt deze mogelijkheid voor alle besluiten, die nodig zijn voor de ontwikkeling of verwezenlijking van ruimtelijke projecten. Op voorliggend wijzigingsplan is (afdeling 2 van hoofdstuk 1 van) de Crisis- en herstelwet van toepassing.
De Crisis- en herstelwet is gericht op het versnellen van procedures door middel van:
Op 11 september 2018 is voor buurtbewoners een inloopbijeenkomst georganiseerd om hen te informeren over het plan. Hier was tevens de gelegenheid voor inspraak. Naar aanleiding van deze avond is aanvullend onderzoek gedaan naar de verkeersontsluiting (bijlage 1).
Het voorontwerpbestemmingsplan is conform artikel 3.1.1. Bro in vooroverleg toegestuurd aan de betrokken vooroverlegpartners. In Bijlage 10 zijn de ingediende overlegreacties samengevat en beantwoord.
Het voorontwerp-wijzigingsplan Middengebied 1e planwijziging is gedurende 6 weken voor iedereen ter inzage gelegd. Tijdens de termijn van terinzagelegging van het wijzigingsplan is een aantal inspraakreacties ingediend. In Bijlage 10 van deze toelichting worden de inspraakreacties samengevat en beantwoord.
Het ontwerp-wijzigingsplan heeft van 7 maart 2019 tot en met 17 april 2019 ter inzage gelegen. Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om gedurende deze termijn zienswijzen in te dienen. Hier is geen gebruik van gemaakt.
Bij Vaststellingsbesluit van 7 mei 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders het wijzigingsplan Middengebied 1e planwijziging ongewijzigd vastgesteld. Daarnaast zijn ook de hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder voor wegverkeerslawaai vastgesteld.
In de Wro is de Grondexploitatiewet opgenomen. In deze wet is het verplichte kostenverhaal van plankosten door de gemeente geregeld. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Kostenverhaal is aan de orde en dient te worden verzekerd indien op grond van een wijzigingsplan rechtstreeks nieuwe bouwplannen (als genoemd in artikel 6.2.1 Bro) mogelijk worden gemaakt (artikel 6.2.3 t/m 6.2.5 Bro). Voor een wijzigingsbevoegdheid wordt kostenverhaal pas verplicht bij het vaststellen van het wijzigingsplan. Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Bijvoorbeeld doordat met alle grondeigenaren hiertoe een overeenkomst is gesloten of als de gemeente volledig zelf het grondeigendom heeft.
Met de eigenaren van de gronden is wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Het kostenverhaal is daardoor anderszins verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.