Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Sluiskil - Zandstraat
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0715.BPSLZ01-VG99

Artikel 16 Wonen (W)

16.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Wonen (W) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen ten behoeve van het wonen;
  2. ter plaatse van de functieaanduiding (wp): een woonwagenstandplaats;
alsmede:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen en erven;
  2. waterlopen en waterpartijen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

16.2 Bouwregels

16.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. de hoofdgebouwen op de gronden met de bouwaanduiding [aeg] mogen vrijstaand, twee-aaneen of aaneen worden gebouwd;
  2. de hoofdgebouwen op de gronden met de bouwaanduiding [tae] mogen uitsluitend twee-aaneen of vrijstaand worden gebouwd;
  3. de hoofdgebouwen op de gronden met de bouwaanduiding [vrij] mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;
  4. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  5. het aantal woningen dat binnen dit bestemmingsplan aanwezig is ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan mag niet worden vermeerderd;
  6. in afwijking van het bepaalde onder f. mag ter hoogte van het bouwvlak, voorzien van de bouwaanduiding [sba-mm] één nieuwe woning worden gerealiseerd;  
  7. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met de voorgevel in één van de naar de weg gekeerde bouwgrenzen, dan wel op een afstand van ten hoogste 3 meter evenwijdig hieraan;
  8. de breedte van de voorgevel van een hoofdgebouw mag ten hoogste bedragen:
    1. ter plaatse van de aanduiding W[vrij]: 20,00 meter;
    2. ter plaatse van de aanduiding W[tae]: 7,50 meter;
  9. de afstand van vrijstaande en twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen aan de niet aaneengebouwde zijde tot de perceelsgrens dient tenminste 2,50 meter te bedragen;
  10. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 6 meter bedragen, tenzij anders is bepaald op de verbeelding;
  11. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer zijn dan 4 meter hoger dan de toegestane goothoogte, tenzij anders is bepaald op de verbeelding;
  12. ter plaatse van de bouwaanduiding [pd] mogen hoofdgebouwen uitsluitend met een plat dak worden gebouwd;
  13. ter plaatse van de bouwaanduiding [sba-mm] ‘specifieke bouwaanduiding – maximale maten’ mag een woning niet worden vergroot, tenzij het bewoonbaar vloeroppervlak kleiner is dan 150 m2; in dat geval mag de woning tot een maximum van 150 m2 bewoonbaar oppervlak en/of een inhoud van 750 m3 worden uitgebreid;
  14. De bouwvlakdiepte is als volgt uitgesplitst naar woningtype en goothoogtes, tenzij anders is bepaald op de verbeelding:
     
    Bij een goothoogte lager of gelijk aan 4,00 meter:
    Bij een goothoogte hoger dan 4,00 meter:
    Bouwvlakdiepte W[aeg]
    12,00 meter
    12,00 meter
    Bouwvlakdiepte W[tae]
    15,00 meter
    12,00 meter
    Bouwvlakdiepte W[vrij]
    18,00 meter
    15,00 meter

    met dien verstande dat de afstand van de achterste bouwgrens tot de achterste perceelsgrens niet minder dan de op de verbeelding aangegeven toegestane goothoogte mag bedragen;
  15. voor percelen groter dan 500 vierkante meter geldt dat de oppervlakte van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 30% van de oppervlakte van het perceel;
  16. op gronden ter plaatse van de aanduiding (wp) gelden de volgende bouwregels:
    1. het maximaal aantal wooneenheden is op de verbeelding bepaald;
    2. het stallen van een woonwagen betreft een hoofdgebouw; deze hoofdgebouwen mogen vrijstaand, twee-aaneen of aaneen gebouwd worden;
    3. de onderlinge afstand tussen woonwagens dient tenminste 5 meter te bedragen;
    4. er mag per woonwagen maximaal één bijgebouw gebouwd worden;
    5. de gezamenlijke oppervlakte van één woonwagen inclusief bijgebouw en overkappingen mag maximaal 60 vierkante meter bedragen.

16.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op de gronden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken op de bijbehorende erven worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw mag op de erven (buiten het bouwvlak) de volgende afmetingen hebben:
    1. voor zover deze gronden deel uitmaken van een perceel (of standplaats) kleiner dan 500 vierkante meter, mag de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van dit erf bedragen, met een maximum van 60 vierkante meter - tenzij anders bepaald op de verbeelding;
    2. voor zover deze gronden deel uitmaken van een perceel (of standplaats) groter dan 500 vierkante meter, mag de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van dit erf bedragen, met een maximum van 90 vierkante meter - tenzij anders bepaald op de verbeelding;
    3. bij het bepalen van de onder artikel 16 lid 2.2 sub b onder 1 en artikel 16 lid 2.2 sub b onder 2 genoemde oppervlakten worden de vlakken met de aanduiding [bg] buiten beschouwing gelaten.
met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 15 vierkante meter onbebouwd en onoverdekt dient te blijven en er per bouwperceel (en niet op een standplaatsperceel, zie artikel 16 lid 2.1 sub p onder 4) ten hoogste twee vrijstaande bijgebouwen zijn toegestaan;
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  2. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  4. ter plaatse van de aanduiding [pd] mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen uitsluitend met een plat dak worden gebouwd.
  5. ter plaatse van de bouwaanduiding [bg] mag de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw op de erven (buiten het bouwvlak) volledig bebouwd worden dit in afwijking van het bepaalde in artikel 16 lid 2.2 sub b;

16.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel: de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen.

16.2.4 Maximale hoogtematen

Voor bouwwerken gelden voorts de volgende maximale hoogtematen:
 
  
goothoogte
bouwhoogte
1.
van hoofdgebouwen en woonwagens
zie verbeelding en
anders 6,00 m
zie verbeelding en anders 4,00 m hoger
dan goothoogte;
2.
van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen
3,00 m
6,00 m;
3.
van erfafscheidingen achter de voorgevel
-
2,00 m;
4.
van andere bouwwerken achter de voorgevel
-
3,00 m, bij (wp) 2,00 m;
5.
van bouwwerken vóór de voorgevel
-
1,00 m.

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de situering en de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen indien over een lengte van meer dan 2,50 meter in de zijerfafscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:
  1. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad;
  2. de goothoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,50 meter;
  3. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in artikel 16 lid 2.2 sub b ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.

16.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van
het bepaalde in artikel 16 lid 2.1 sub d  en toestaan dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
 
Bij het toepassen van deze afwijkingsmogelijkheden wordt de procedure genoemd in artikel 26 lid 1 doorlopen.

16.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 16 lid 1 voor de uitoefening van kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten in de woning, met in achtneming van de volgende regels:
  1. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden en herkenbaar te blijven, waarbij het vloeroppervlak in gebruik voor de beroepsmatige activiteiten ten hoogste 25% van het binnenwerks vloeroppervlak van hoofdgebouwen en de daarbij behorende aan- en uitbouwen mag bedragen, met een maximum van 50 vierkante meter en voor bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 20% respectievelijk 20 vierkante meter;
  2. het beroep of de activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend; ten behoeve van een bedrijfsmatige activiteit mogen ten hoogste twee personeelsleden, waaronder de bewoner van het pand, werkzaam zijn;
  3. voor bedrijfsmatige activiteiten mag uitsluitend op afspraak worden gewerkt;
  4. het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan lei¬den tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  5. er mag detailhandel plaatsvinden, als het een beperkte verkoop betreft die verband houdt met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten ;
  6. met een omgevingsvergunning mag van de regels worden afgeweken voor het uitoefenen van bedrijvigheid die niet onder de werking van de Wet milieubeheer valt;
  7. er wordt afgeweken van de regels indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
Bij het toepassen van deze afwijkingsmogelijkheden wordt de procedure genoemd in artikel 26 lid 1 doorlopen.

16.6 Dubbelbestemming Leiding - Water

Indien voor de in lid 1 bedoelde gronden tevens op de verbeelding de dubbelbestemming Leiding - Water is opgenomen, dan is op deze gronden tevens de dubbelbestemming Leiding - Water van toepassing, een en ander onder verwijzing naar het bepaalde in Leiding - water (L-W) .

16.7 Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering

Indien voor de in lid 1 bedoelde gronden tevens op de verbeelding de bestemming Waterstaat - Waterkering is opgenomen, dan is op deze gronden tevens de bestemming Waterstaat - Waterkering van toepassing, een en ander onder verwijzing naar het bepaalde in Waterstaat - Waterkering (WS-WK) .

16.8 Gebiedsaanduiding geluidzone - industrie 1

Indien voor de in lid 1 bedoelde gronden tevens op de verbeelding de gebiedsaanduiding geluidzone - industrie 1 is opgenomen, dan is op deze gronden tevens de gebiedsaanduiding geluidzone - industrie 1 van toepassing, een en ander onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 23 lid 1 .

16.9 Gebiedsaanduiding geluidzone - industrie 2

Indien voor de in lid 1 bedoelde gronden tevens op de verbeelding de gebiedsaanduiding geluidzone - industrie 2 is opgenomen, dan is op deze gronden tevens de gebiedsaanduiding geluidzone - industrie 2 van toepassing, een en ander onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 23 lid 2 .

16.10 Gebiedsaanduiding veiligheidszone - leiding

Indien voor de in lid 1 bedoelde gronden tevens op de verbeelding de gebiedsaanduiding veiligheidszone - leiding is opgenomen, dan is op deze gronden tevens de gebiedsaanduiding veiligheidszone - leiding van toepassing, een en ander onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 23 lid 3 .