Plan: | Buitengebied Terneuzen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0715.BPBG01-VG98 |
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Toetsingskader
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies.
De begrenzing van de EHS is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en de bijbehorende Verordening Ruimte Provincie Zeeland. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. De wijzigingen van de EHS-begrenzing worden door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Natuurbeheerplan Zeeland. Het plan wordt jaarlijks geactualiseerd.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de eerste twee gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de landschapsgezichten vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones van de Vogel- en Habitatrichtlijn-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
In het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden Westerschelde & Saeftinghe en Canisvliet. Ook buiten het plangebied liggen diverse Natura 2000-gebieden. Deze gebieden zijn nader beschreven in bijlage 8.
In het plangebied zijn ook diverse EHS-gebieden en verbindingszones gelegen.
Figuur 5.1. Ecologische Hoofdstructuur 2012 (bron: geoweb provincie Zeeland)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van de Natuurwaardenkaart van Terneuzen (Waardenburg, 2012) en aanvullende verspreidingsgegevens (www.waarneming.nl).
Vaatplanten
De extensief beheerde dijken en slootkanten in het buitengebied bieden groeiplaatsen aan soorten als rapunzelklokje, wilde marjolein, bijenorchis en hondskruid.
Natuurgebieden en met name de (oude) kreekrestanten zijn bijzonder waardevol, in verband met het voorkomen van zeldzaamheden als kruipend moerasscherm en diverse soorten orchideeën, zoals brede orchis, gevlekte orchis, rietorchis en moeraswespenorchis. Voorbeelden zijn de Braakman en Canisvliet. Bossen en struwelen zijn slechts van beperkt belang voor beschermde flora. De grote keverorchis kan als bosplant worden aangeduid, maar de soort groeit ook in open, grazige situaties. In de bomen komt ook maretak voor.
Vogels
In de plantsoenen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de buizerd, kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
Binnen de gemeente Terneuzen zijn tien soorten broedvogels te verwachten waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is. Het gaat hierbij met name om uilen en roofvogels maar ook om gierzwaluw, roek en huismus.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn.
Van vier soorten strikt beschermde grondgebonden zoogdieren is het recente voorkomen in de gemeente Terneuzen bekend: waterspitsmuis, veldspitsmuis, steenmarter en eekhoorn. Van de twee soorten spitsmuizen is het voorkomen van de veldspitsmuis bijzonder, aangezien de soort elders in Nederland zeer zeldzaam is.
De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen. In de gemeente Terneuzen is recentelijk het voorkomen van acht soorten vleermuizen bekend. Het betreft voor een deel soorten die het gehele jaar aanwezig zijn in een min of meer permanente omgeving, waaronder gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Daarnaast betreft het soorten zoals de ruige dwergvleermuis en de meervleermuis die door het gebied migreren en niet het gehele jaar even talrijk zijn.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen.
In de gemeente Terneuzen komen drie strikt beschermde soorten amfibieën voor: de kamsalamander, de alpenwatersalamander en de rugstreeppad. Deze soorten komen verspreid voor, maar worden in hun voorkomen beperkt door het al dan niet aanwezig zijn van geschikte voortplantingswateren (kreken, poelen, drinkputten, geïsoleerde sloten) en geschikt landbiotoop en overwinteringbiotoop in de vorm van extensief beheerde graslanden, kleinschalige landschapselementen als hagen en bos(randen).
Vissen
Binnen de gemeente is een grote diversiteit aan wateren te vinden, variërend van geïsoleerd gelegen poelen tot sloten, vaarten, kreken en weelen (wielen). De saliniteit varieert van zoet tot brak. In deze wateren komen een aantal beschermde soorten voor; kleine modderkruiper, brakwatergrondel en paling.
Overige soorten diercategorieen
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 5.1. Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen | ||||
Vrijstellings- regeling Ffw |
tabel 1 | grote kaardenbol, brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker |
nee | |
Ontheffings-regeling Ffw | tabel 2 | rapunzelklokje, wilde marjolein, bijenorchis, hondskruid, maretak, brede orchis, gevlekte orchis, rietorchis en moeraswespenorchis eekhoorn, steenmarter kleine modderkruiper, paling en brakwatergrondel alpenwatersalamander |
ja | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | waterspitsmuis, veldspitsmuis | ja | |
bijlage IV HR | kruipend moerasscherm alle vleermuizen rugstreeppad, kamsalamander |
ja | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | boomvalk, buizerd, kerkuil, ransuil, slechtvalk, sperwer, steenuil, roek, gierzwaluw en huismus | ja |
Toetsing en conclusie
Gebiedsbescherming
Hoewel het bestemmingsplan consoliderend van aard is, worden er wel ontwikkelingsmogelijkheden geboden. In dat kader is ook een planMER opgesteld. In het planMER is onderzocht of er als gevolg van de ontwikkelingsmogelijkheden negatieve effecten op Natura 2000 en de EHS zullen optreden. Deze effecten hebben betrekking op vernietiging, versnippering, verandering waterhuishouding, verstoring en vermesting/verzuring (zie paragraaf 5.1).
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Het bestemmingsplan biedt echter wel toekomstige ontwikkelingsruimte. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.
De toekomstige ontwikkelingen vinden hoofdzakelijk plaats op of direct in de buurt van de bestaande bouwkavels. Plaatselijk kan dit leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten, zoals aantasting van vaste nestplaatsen van broedvogels of aantasting van het leefgebied van beschermde vissen. Overtreding van de Ffw moet echter worden voorkomen door deze effecten te mitigeren en/of compenseren. Indien dit niet mogelijk is, kan het wel voorkomen dat gewenste ontwikkelingen geen doorgang kunnen vinden of dat plannen aangepast moeten worden.