direct naar inhoud van 2.2 Kenschets plangebied
Plan: Buitengebied Terneuzen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0715.BPBG01-VG98

2.2 Kenschets plangebied

Voor de beschrijving van de kenschets van het buitengebied is gebruik gemaakt van de beschrijvingen die zijn opgenomen in de Structuurvisie 2025 van de gemeente Terneuzen.

2.2.1 Water en bodem

Bodem

Het grondgebied van de gemeente Terneuzen bestaat voor het grootste deel uit het polderland dat zich uitstrekt van de oever van de Westerschelde tot aan het zuidelijk zandgebied en waarvan de hoogteligging varieert van -1 tot +2½ meter ten opzichte van NAP.

Voor een kleiner deel bestaat het uit het hoger gelegen zuidelijk zandgebied langs de Belgische grens met een hoogteligging tot +5 meter ten opzichte van NAP.

Het hoger gelegen zuidelijk zandgebied is grotendeels gevormd in het pleistoceen en is daarna voor een belangrijk deel gevrijwaard gebleven van water, waardoor een relatief dun pakket in nieuwere tijden op het pleistoceen is afgezet.

De rest van Zeeuws-Vlaanderen behoorde in het begin van het pleistoceen nog steeds tot het randgebied van de zee. Vervolgens trok de zee zich terug en kregen rivieren meer invloed. Door de rivieren erodeerde de onderlaag en werden diverse pakketten afgezet, waarbij voor het grondgebied van Terneuzen de zogeheten Formatie van Twente de belangrijkste is.

In het Holoceen begon de zeespiegel te rijzen als gevolg van het afsmelten van landijs van de laatste ijstijd. Als gevolg daarvan begon ook de grondwaterspiegel te stijgen, waardoor in het noordelijk deel van Terneuzen een veenlaagje is gevormd met wadafzettingen van zand en klei, Afzettingen van Calais genaamd. Vervolgens trok de zee zich weer terug en kon de veengroei zich over het grootste deel van het grondgebied van Terneuzen uitbreiden. Deze veengroei, Hollandveen genaamd, zette zich ongestoord door tot ongeveer 300 na Chr.

De bovenkant van het Hollandveen is op vele plaatsen door rivierinvloeden aangetast. Rivieren spoelden in kreken het veen weg. De kreken werden daarna opgevuld met afzettingen uit zee met vooral een zandig karakter. Buiten de kreken werd de bodem bedekt met vooral kleiïge afzettingen. Deze afzettingen worden de Afzettingen van Duinkerken genoemd. De Afzettingen van Duinkerken zijn in verschillende fasen van opkomen en terugtrekken van de zee tot stand gekomen. De eerste kreekvorming vond plaats vanuit de Westerschelde naar de omgeving Zaamslag en de omgeving Hoek (circa 300 na Chr.). Het gebied ertussen – grofweg al de omtrek van het zogeheten eiland van Axel – vernatte sterk tot een wadachtige omgeving. In een volgende fase (circa 750 na Chr.) is de kreek die in noord-zuidrichting door de huidige kern van Terneuzen ligt,gevormd. Ook nu was het gebied ter weerszijden van de kreek nat.

In het begin van de Middeleeuwen werd dit gebied ingepolderd. Zware stormen aan het eind van de veertiende eeuw leidden tot zware overstromingen. In deze periode is de in aanleg aanwezige Braakman ontstaan, waarbij de overstromingen een diepte bereikten tot 30 meter – NAP. Latere overstromingen hebben een aantal geulen verder uitgediept. Door dikke afzettingen in de eeuwen oude geulen liggen enkele gebieden inmiddels hoger dan het omliggende ingeklonken land. Met name de oude geul naar Zaamslag is zichtbaar geworden.

Grondwater

In het grondwater kunnen vier verschillende gebieden worden onderscheiden. Op de zandgronden rond Zuiddorpe en Koewacht is het grondwater uitgesproken zoet. Ook zoet is het grondwater rond de kreken waar de continue aanvoer van zoet water gezorgd heeft voor een steeds zoeter grondwater. Het Kanaal van Gent naar Terneuzen daarentegen staat in directe verbinding met de Westerschelde en door het zeewater wat in het kanaal stroomt is er rondom het kanaal een uitwaaiering van zout grondwater ofwel zoute kwel aanwezig. De noordelijk gelegen polders tussen de kreken staan nog onder invloed van de Westerschelde en kunnen gekarakteriseerd worden als overgang tussen zoet en zout.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG01-VG98_0001.jpg"

Figuur 2.1. Grondwater (uit: Structuurvisie 2025, Gemeente Terneuzen)

Oppervlaktewater

De Westerschelde is een open zeearm die in verbinding staat met de Noordzee en de Schelde. De Westerschelde is een van de twee estuaria die in Nederland nog aanwezig zijn. Een estuarium is een verbrede, veelal trechtervormige riviermonding, waar zoet rivierwater en zout zeewater vermengd worden en zodoende brak water ontstaat, en waar getijverschil waarneembaar is.

De Westerschelde wordt gebruikt als zeescheepvaartroute van en naar de haven van Antwerpen, waardoor de open relatie met de zee economisch van grote betekenis is. De 80 km lange zeearm heeft een bochtig profiel en door de vele zandbanken lopen schepen soms vast. De Westerschelde heeft tevens een grote natuurwaarde.

In december 2007 is een verdrag ondertekend dat verdieping van de Westerschelde mogelijk maakt. Gezocht wordt naar een wijze van verdiepen waardoor de natuurwaarde van de Westerschelde niet of nauwelijks negatief wordt beïnvloed dan wel waardoor de eventuele negatieve effecten worden gecompenseerd. Daarbij dient voldaan te worden aan de zogeheten instandhoudingsdoelstellingen.

Het grondgebied van de gemeente Terneuzen wordt doorsneden door het Kanaal van Gent naar Terneuzen. Dit is het belangrijkste water op economisch gebied waar het gebied veel werkgelegenheid aan ontleent. Het kanaal is gegraven in 1823 voor de waterverbinding tussen Terneuzen en Gent. In het kanaal zijn 3 sluizencomplexen gebouwd, de Westsluis (1968), de Middensluis (de oorspronkelijke Zeevaartsluis geopend in 1910 en gerenoveerd in 1986) en de Oostsluis (1968) om het veranderende getijde te controleren en te beheren.

Voorts zijn Nederland en Vlaanderen het eens over de bouw van een nieuw zeesluis in Terneuzen. De nieuwe sluis verbetert de toegang tot de haven van Gent en zorgt voor een vlotte doortocht van binnenvaartschepen tussen Nederland, België en Frankrijk. De planontwikkeling is in voorbereiding en zal een afzonderlijke planologische procedure doorlopen.

Aan beide zijden van het Kanaal van Gent naar Terneuzen liggen twee grote kreken: de Braakman en de Otheense Kreek. Dit zijn watergeulen die ontstaan zijn als gevolg van een dijkdoorbraak. Na een dijkdoorbraak zorgt het water wat in en uit stroomt door eb en vloed voor een diepe geul. Na de bedijking is het water blijven staan en is de kreek ontstaan. De kreken vormen belangrijke landschappelijke dragers. Typerend voor deze kreken is de grote rietkraag rondom.

Ten zuiden van de Braakman liggen drie spaarbekkens van totaal 90 hectare groot. Twee spaarbekkens worden gevuld met oppervlaktewater uit de Isabellapolder en de Zwartesluispolder, net over de grens. Het water wordt gezuiverd en geleverd aan de industrieën aan het kanaal. Het derde spaarbekken is gereserveerd voor water uit de Biesbosch, dat, na bewerking, gebruikt wordt als drinkwater.

Sloten en watergangen zorgen op lokaal niveau voor de afwatering. De hoofdwatergangen staan vaak in verbinding met de kreken, zodat het water goed opgevangen en verdeeld wordt over het oppervlaktewater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG01-VG98_0002.jpg"

Figuur 2.2. Oppervlaktewater (uit: Structuurvisie 2025, Gemeente Terneuzen)

2.2.2 Natuur

De Westerschelde is de laatste volledig open zeearm in de zuidwestelijke delta en is aangewezen als Natura 2000-gebied. Naast het open water zijn er schorren bij eb, droogvallende slikken en zandplaten te vinden. Ze worden doorsneden door diepere geulen. De hoger gelegen platen worden als broedgebied voor vogels en andere dieren gebruikt. Ook worden de platen gebruikt door vogels op doorreis.

De Otheense Kreek is momenteel een voorraadbekken voor zoet water. De kreek heeft een oppervlakte van 100 hectare en is gemiddeld 3 meter diep. De kreek kent een belangrijke natuurfunctie, maar wordt ook gebruikt als recreatief water. Zo zijn kanoën en vissen in het gebied een veelvoorkomende activiteit. Op de Otheense Kreek wordt nog (vuil)water gestort door een aantal aanwezige overstorten. Hierdoor kan de kwaliteit van het water niet gegarandeerd worden. Om deze reden is de Otheense Kreek niet geschikt als zwemwater.

De kreek dient tevens als afwatering voor achtergelegen gebieden.

De kreek aan de westzijde van het Kanaal van Gent naar Terneuzen is de Braakman. De Braakman is ontstaan in 1952 door de afsluiting van de voormalige inham van de Westerschelde. Rondom de kreek is een natuurgebied aanwezig. De Braakman valt onder de ecologische hoofdstructuur, maar wordt niet aangemerkt als Habitatrichtlijngebied. De Braakmankreek is een open water met een enkel eiland en enkele oude kreken te midden van een open polderlandschap en enkele bosgebieden. Het gebied heeft eenzanderige bodem met een toplaag van slib.

De Axelsekreek, de Zwartenhoekse kreek en de Smitsschorre nabij Axel vormen samen een bijzonder natuurgebied. De kreken bestaan uit een moeras met aangrenzend graslanden. Het is een goede plek voor broedvogels. De Canisvlietse Kreek nabij Sas van Gent is benoemd tot Natura 2000-gebied, omdat hier het ‘kruipend moerasscherm’ voorkomt dat bescherming verdient. Het natuurgebied is ook een belangrijke broedplaats voor vogels.

Op de zandgronden is op kleine schaal versnipperde natuur te vinden, bijvoorbeeld langs dijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG01-VG98_0003.jpg"

Figuur 2.3. Natuur (mede gebaseerd op: Structuurvisie 2025, gemeente Terneuzen)

2.2.3 Landschap

De opbouw en structuur van het landschap van Zeeuws-Vlaanderen worden van noord naar zuid gevormd door het Westerschelde-estuarium (zeearm), de door bedijking op de zee gewonnen gronden (bedijkte polders) met daarin opgenomen de diep het land binnendringende voormalige getijdengeulen en kreken en de overgang naar de hoger gelegen dekzandgronden.

In het plangebied zijn binnen deze structuur drie landschapstypen te onderscheiden: het zeearmenlandschap (Westerschelde), het (jonge) zeekleilandschap en het zuidelijk gelegen dekzandlandschap. De gebieden ten zuiden van de lijn Philippine-Zandstraat en ten zuiden van Westdorpe vormen overgangsgebieden naar dat dekzandlandschap.

Zeearmenlandschap

De Westerschelde vormt het Nederlandse deel van het Schelde-estuarium. Door de getijdenwerking zijn in deze zeearm van oudsher schorren, slikken en platen ontstaan, afgewisseld door diepe getijdengeulen. Door scheepvaart en industrie is de Westerschelde sterk beïnvloed (inpoldering, verdieping en onderhoud vaargeul, aantasting waterkwaliteit). Natuur en scheepvaart vormen de belangrijkste functies. De scheepvaartfunctie is verbonden aan de zeehavenactiviteiten van Antwerpen, Kanaalzone (Terneuzen-Gent) en Vlissingen (Sloegebied). De scheepvaartroute loopt dwars door het buitendijkse gebied van Terneuzen (Pas van Terneuzen). De natuurfunctie van de Westerschelde heeft met name betrekking op de grote, internationale betekenis van het estuarium als doortrek- en overwinteringsgebied voor watervogels en op de ecologische waarde van de schorren en slikken: groeiplaats voor zoutvegetaties, broedgebied, hoogwatervluchtplaats en foerageergebied.

Zeekleilandschap

Het binnendijkse plangebied valt volledig onder het voor de Zeeuwse Delta karakteristieke zeekleilandschap. Onder zeekleilandschap worden verstaan die gebieden waar mariene afzettingen (zeeklei) aan de oppervlakte liggen en die rusten op veen ofwel dermate dik zijn dat het onderliggende dekzand geen invloed heeft op het actuele landschap. Sterk beeld- en structuurbepalend in het jonge zeekleilandschap van Zeeuws-Vlaanderen zijn de dijken en de kreken/kreekresten.

Het nog zeer herkenbare dijkenpatroon vormt de ruggengraat van het zeekleilandschap. De dijken verdelen het landschap in ruimtelijke eenheden met daarin verspreid liggend de boerderijen, in een aantal situaties met markante/karakteristieke erven.

Het jonge zeekleigebied van Zeeuws-Vlaanderen wordt op veel plaatsen doorsneden met kreken en kreekresten waardoor Zeeuws-Vlaanderen vermaard is als krekengebied. Kreken zijn oorspronkelijk zoute getijdenwateren geweest die door inpoldering binnendijks zijn komen te liggen en al dan niet verzoet zijn. De kreken en kreekresten manifesteren zich in het landschap als langgerekte wateren met gevarieerde breedte en drassige oeverlanden en rietkragen. Van grote betekenis voor het landschapsbeeld van het totale buitengebied van Terneuzen zijn de Braakmankreek, de Otheensche Kreek met de uitlopers Groote Dulper en Kleine Dulper, de Voorste Kreek en Achterste Kreek, de Canisvlietsche Kreek en de Axelsche Kreek en Boschkreek.

Dekzandlandschap

Het dekzandlandschap bestaat uit een aantal hooggelegen ruggen tot circa 3,5 meter + NAP met lager gelegen gedeelten daartussen.

De dekzandruggen liggen bij Zuiddorpe, Nieuwe Molen en Koewacht. De tussenliggende lagere dekzanden zijn gedeeltelijk bedekt met een dunne laag jonge zeeklei. De kreken die verantwoordelijk zijn voor deze klei-afzettingen, zijn veelal nog gedeeltelijk aanwezig of nog in het landschap duidelijk herkenbaar (slotenpatroon en reliëf).

Het dekzandlandschap is kleinschalig en gevarieerd. Doordat de bebouwing en de wegen vanouds op de hogere dekzandruggen gesitueerd zijn, is lintbebouwing karakteristiek voor het dekzandlandschap. De dichte bebouwing langs de wegen en de kleine kavels met sterk gevarieerd bodemgebruik (weilanden, akkers, erfbeplantingen, 2-hectare woningen en kleine bossen), is er een sterk contrast met het zeekleilandschap. Een deel van de aanwezige bosaanplant met populier en naaldhout is productiegericht; de eikenbossen (vroeger ten behoeve van eikenhakhout) hebben al lange tijd geen productiefunctie meer.

Een groot deel van het dekzandgebied is een kleinschalig gebied met een kenmerkend bebouwingspatroon. Plaatselijk is er sprake van gevarieerde bebouwing en is het gebied te typeren als gebied met gemengd functiepatroon (ten noordwesten van Zuiddorpe).

Het landschap in de gemeente Terneuzen is daarmee grofweg te verdelen in vier types.

Coulissenlandschap

Het eerste type is het beslotener polderlandschap in de oudere polders met een rondere vorm en een kleinschalige verkaveling (coulissenlandschap). Deze polders zijn gelegen ten noordwesten van Axel en ten noorden en noordwesten van Hoek. Kenmerkend is de lintbebouwing die langs oude structuurlijnen vanuit de kernen zijn ontstaan. In het polderlandschap vallen de linten vaak samen met dijken en vormen een aantrekkelijk landschapselement. Met name in het westelijke deel van de polders van Hoek is enig reliëf aanwezig door het voorkomen van laagtes die samenvallen met de daar nog gelegen vier kreken. Met name de Voorste Kreek en de Achterste Kreek in de Lovenpolder hebben een hoge belevingswaarde.

Dekzandgebied

Het tweede type bevindt zich op de zandgronden in het zuidelijke deel van de gemeente (omgeving Zuiddorpe en Koewacht). Hier is ook sprake van een coulissenlandschap dat zich kenmerkt door de begroeide dijken met veel vegetatie en bosschages aan de randen van wegen en wateren. Het dekzandgebied biedt veel afwisseling met doorkijken met een verschillend karakter (bijvoorbeeld doorkijk naar open ruimte, bebouwing, boom of watertje). Ook hier kan de lintbebouwing die vanuit de kernen zijn ontstaan aangemerkt worden als aantrekkelijk landschapselement.

Open polderlandschap

Het derde type is het open polderlandschap in de overige, jongere polders. In deze jonge polders is de verkaveling grootschaliger en rechthoekiger.

Havenlandschap

Ten slotte vormt het havenlandschap een zeer kenmerkend landschapstype in Terneuzen. De afleesbaarheid van het landschap wordt beïnvloed door de aanwezigheid van grootschalige landschapselementen. Het Kanaal van Gent naar Terneuzen is door zijn hoogteligging een zichtbare doorsnijding van het landschap. Rondom het kanaal zorgen enkele hogere bebouwingselementen, zoals de industriële bebouwing en het windmolenpark voor een verdere versterking van het beeld. In de flanken van het kanaal zijn enkele grootschalige bosschages aangelegd. Deze bosschages vormen de begeleiding van de Braakman aan de westzijde en vormen het decor voor het buitensportcomplex bij Axel, dat een regionale betekenis heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG01-VG98_0004.jpg"

Figuur 2.4. Landschap (gebaseerd op: Structuurvisie 2025, gemeente Terneuzen en Natuur- en Landschapsplan Zuidrand Terneuzen (vastgesteld op 13 mei 2008)

2.2.4 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologisch onderzoek

Door adviesbureau Artefact is onderzoek gedaan naar de ontstaansgeschiedenis en archeologisch waarden in het buitengebied van Terneuzen. Dit onderzoek is opgenomen in de (ten opzichte van het ontwerpplan aangepaste) bijlage 1 en vormt de basis voor de in het plan op te nemen archeologisch te beschermen gebieden.

Door Artefact is een grondige studie en analyse gemaakt van alle archeologische waarden en vondsten die op de IKAW, AMK, Archis en het Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA) bekend zijn. De toekenning van waarden is in grote lijnen niet gebaseerd op de IKAW omdat deze voor het grondgebied van de gemeente Terneuzen niet toereikend is. De IKAW brengt de waarden in kaart tot een diepte van 1.20 meter beneden maaiveld. Het landschap in de gemeente is een gestapeld landschap. Dat betekent dat er op een diepte beneden 1.20 meter beneden maaiveld intacte bodemlagen aanwezig kunnen zijn (zoals het Hollandveen en pleistoceen dekzand) die archeologische waarden kunnen bevatten. Om die reden is er voor het toekennen van waarden uitgegaan van de Geologische Kaart van Nederland en is de kaart verder verfijnt met archeologische informatie uit ARCHIS (AMK, waarnemingen, onderzoeksmeldingen) en het ZAA.

Beschermde monumenten

Bij Zaamslag ligt een wettelijk beschermd archeologisch monument (AMK-nummer 1427) met de resten van het mottekasteel, de Torenberg. Aangezien dit monument al vanuit de Monumentenwet 1988 bescherming geniet, behoeft het geen planologische bescherming in dit bestemmingsplan.

Gebieden met waarden

Bedijkingen

De bedijkingsgeschiedenis van de polders in de gemeente Terneuzen zijn in kader van dit bestemmingsplan in beeld gebracht. Dit is belangrijk omdat een groot deel van de gemeente Terneuzen een afgedekt landschap is waar een oud landschap onder schuilt. In dit oudere landschap kunnen belangrijke archeologische waarden aanwezig zijn. De dijken die ouder zijn dan 1650 worden als waardevol aangemerkt en als zodanig bestemd (Waarde - Archeologie - 2).

Verdronken dorpen

De resten van de verdronken dorpen die in de gemeente Terneuzen aanwezig zijn of waarvan nog resten aanwezig kunnen zijn zijn in het onderzoek beschreven. Voor de begrenzing is uitgegaan van de standaardprocedure zoals deze in Zeeland gebruikelijk is, namelijk het idee dat het om een cirkelvormig dorp gaat met de kerk in het midden. Of dit voor alle middeleeuwse dorpen geldt is niet bewezen. Het is een aanname. De verdronken dorpen worden als waardevol aangemerkt en als zodanig bestemd (Waarde - Archeologie - 1).

Vestingswerken

In het onderzoek zijn alle vestingswerken in het buitengebied opgenomen waaronder forten, schansen, resten van vestingstadjes die in het buitengebied vallen en liniedijken. De vestingwerken worden voor zover deze niet jonger zijn dan 1650 aangemerkt als waardevol en als zodanig bestemd (Waarde - Archeologie - 2). Indien de vestingwerken jonger dateren maar teruggaan op een ouder vestingwerk dat dateert van voor 1650 is er tevens sprake van waarden en zijn de vestingswerken als zodanig bestemd (Waarde - Archeologie - 2).

De gronden waar het pleistoceen dekzand dieper is gelegen en afgedekt door veen en klei worden eveneens als waardevol aangemerkt en bestemd tot archeologisch waardevol (Waarde - Archeologie - 3).

Archeologische vindplaatsen

In het onderzoek zijn alle archeologische vindplaatsen in de gemeente Terneuzen die voor het gemeentelijk beleid van belang zijn opgenomen. Deze vindplaatsen zijn aangemerkt als waardevol en als zodanig bestemd (Waarde - Archeologie - 1).

Op de overige gronden (aangemerkt als Waarde - Archeologie - 4) zijn geen archeologische waarden te verwachten die een planologisch bescherming rechtvaardigen.

In figuur 2.4.a zijn de archeologisch waardevolle gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG01-VG98_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG01-VG98_0006.jpg"

Figuur 2.4.a Archeologie

Cultuurhistorie

Cultuurhistorie kent drie aspecten: historische (steden)bouwkunde (het gebouwde erfgoed), archeologie en het cultuurlandschap en historische geografie. Met name de historische geografie is van belang voor het bestemmingsplan Buitengebied en daarbij moet gedacht worden aan onder andere de inrichting van de omgeving door verkavelingspatronen en inrichting van boerenerven.

Het landelijke gebied ademt de sfeer van een uitgestrekt, vrij open polderlandschap, onderbroken door dijken, dorpjes en – vaak monumentale – boerderijen. De meest in het oogspringende cultuurhistorische aspecten, die de wordingsgeschiedenis van het gebied illustreren, zijn verkreekte waterlopen, beplante dijken, verdedigingswerken, dijkdorpen en vestingsteden.

In de gemeente liggen vijf kernen met de kenmerken van een vestingstad, te weten Biervliet, Philippine, Axel, Sas van Gent en Terneuzen.

  • Biervliet is een van de oudste stadjes van geheel Zeeuws Vlaanderen. De stadsrechten werden in 1183 aan Biervliet toebedeeld. Het stadje lag zeer gunstig ten opzichte van het water van de Braakman, toen nog in open verbinding met de zee.
  • Axel heeft haar stadsrechten gekregen in 1213. Het eiland van Axel lag strategisch in het estuarium van de Westerschelde. Handel en scheepvaart brachten de stad tot bloei.
  • Ook Philippine was vroeger via de Braakman verbonden met de Westerschelde en was bekend als mosselhaven. Het kreeg stadsrechten in 1506. Na de verzanding en de afsluiting van de Braakman rond 1950 was het afgelopen met de mosselhandel.
  • De stad Terneuzen is ontstaan rond de haven. De haven lag op de plaats waar nu de markt ligt. Op deze plaats werden goederen overgeslagen en richting Gent vervoerd met een trekschuit. De stad Terneuzen kreeg in 1584 haar stadsrechten. Verschillende oorlogen en watersnoodrampen hebben de stad getroffen, maar door de komst van het kanaal heeft Terneuzen een belangrijke positie gekregen in de handel en industrie. De overblijfselen van de vestingwallen zijn nog altijd te herkennen door de hoogteverschillen.
  • Sas van Gent is rond 1555 ontstaan bij de aanleg van de schutsluis die nodig was als overgang tussen de toenmalige Sassevaart (waterverbinding naar Gent) en de geulen naar de Westerschelde. Om de investering te beschermen werden er in en rond Sas van Gent verdedigingswerken aangelegd. Tijdens en na de 80-jarige oorlog zijn deze uitgebreid en hierdoor werd Sas van Gent een van de sterkste verdedigingswerken van Europa. Door de uitbreiding en verdieping van het Kanaal van Gent naar Terneuzen en de vestiging van de industrieën is er weinig overgebleven van de bijzondere vestigingswerken. De overgebleven delen van deze verdedigingswerken zijn inmiddels hersteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG01-VG98_0007.jpg"

Figuur 2.5. Cultuurhistorie (uit: Structuurvisie 2025, gemeente Terneuzen)

Het gebied waar de gemeente Terneuzen onderdeel van uit maakte was de Staats-Spaanse Linies. De Staats-Spaanse Linies behoorde tot het gebied tussen Hulst en Sluis. De tweede helft van de 16e eeuw was een onrustige periode in het toenmalige graafschap Vlaanderen. Een langdurige oorlog (1568-1648) tussen de Spaanse troepen en de noordelingen (de Staatsen) brak los. Op de grens van het toenmalige ‘Staatse’ en ‘Spaanse’ Rijk, op de scheiding van zeeklei en dekzand, en op de grens van het geloof is hevig gevochten. Daar werden op strategische plaatsen in het landschap vestingwerken en aarden verdedigingswerken opgetrokken om het land te verdedigen. Om de vijand te dwarsbomen zijn polders onder water gezet, met name rondom Westdorpe. Hier bleef de Graafjansdijk boven water en vormde de belangrijkste plek om de Liniezone over te steken. Langs de Graafjansdijk ontstond Westdorpe als een van de langste lintdorpen van Nederland. In Sas van Gent sloot de route aan op de Graafjansdijk die tot aan Duinkerken liep als een aaneenschakeling van polderdijken. Relicten van de Linies zijn op het grondgebied van de gemeente Terneuzen terug te vinden. De Staats-Spaanse Linies worden beschouwd als cultureel erfgoed. De relicten van de Linies worden door velen bijzonder gevonden in het landschap.

Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen

In het plangebied zijn zowel rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten als (voormalige) boerderijen gelegen die uit oogpunt van cultuurhistorie waardevol zijn. De Rijksmonumenten zijn veelal (voormalige) boerderijen en woonhuizen maar ook muralt-muurtjes, dijkcoupures en de zeesluis zijn als rijksmonument aangewezen. Het verdedigingswerk Stenen Beer, historische infrastructuur en een industieel erfgoed (station) zijn aangewezen als gemeentelijke monumenten in het buitengebied.

Op basis van de provinciale inventarisatie naar historisch waardevolle boerderijen zijn in het buitengebied van Terneuzen 47 percelen aangewezen als historische boerderij met de status A. Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten zijn op basis van de aanwijzing tot monument beschermd. Voor het overige wil de gemeente ontwikkelingsmogelijkheden bieden die bijdragen aan de instand houding van de waardevolle gebouwen. In bijlage 2 is een compleet overzicht van de monumenten en historisch boerderijen opgenomen.

Molens

In de gemeente Terneuzen zijn een aantal molens gelegen waarvan er enkele in de nabijheid van het plangebied zijn gebouwd. Het betreft de volgende molens.

Windlust aan het Molenplein in Hoek
rijksmonumentennummer 35021
bouwjaar 1857  
een ronde stenen stellingmolen met een stellinghoogte van 6.10 m; de molenbiotoop is matig  
Eben Haezer aan de Pootersdijk in Spui
rijksmonumentennummer 35023
bouwjaar 1807  
een ronde stenen beltmolen op een belt van 2.20 m; de molenbiotoop is matig; de naam Eben Haezer betekent 'met Gods hulp'  
de Ronde Molen aan De Gebuurte in Overslag
rijksmonumentennummer 527506
bouwjaar 1859  
uitsluitend de molenromp is nog aanwezig van de vroegere ronde stenen stellingmolen  
De Harmonie aan de Molenstraat in Biervliet
rijksmonumentennummer 35019
bouwjaar 1842  
stenen beltmolen  
Molenromp aan de Westdam in Sas van Gent
rijksmonumentennummer 387338
bouwjaar 1825/1850  
uitsluitend de molenromp is nog aanwezig  
restant metselwerk aan de Kloosterlaan in Sas van Gent
rijksmonumentennummer 33046
bouwjaar 1696  
onderdeel van verdedigingswerken; betreft het restant van een getijwatermolen  
Stadsmolen aan de Molenstraat in Axel
rijksmonumentennummer 360096
bouwjaar 1750  
stenen stellingmolen  

De molenbiotopen (een zone van 400 meter rond een relatief gave molen; op basis van de provinciale Ruimtelijke Verordening Zeeland is hier een juridische regeling in het bestemmingsplan noodzakelijk) van de molens Hoek en Spui zijn in het plangebied gelegen. In de tot nu toe geldende bestemmingsplannen voor het plangebied is geen regeling opgenomen voor deze molenbiotopen.

Een zone van 100 meter rond de molens (eveneens benoemd in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland) is alleen bij de molens in Hoek en Spui voor een uiterst marginaal gedeelte in het plangebied gelegen.

De molenbiotopen van Biervliet en Axel zijn maar voor een marginaal gedeelte in het plangebied gelegen. De molenbiotopen zijn grotendeels bebouwd en beplant. Voor het kleine gedeelte in het plangebied zijn geen bouwmogelijkheden voorzien; een planologische regeling is niet nodig.

De molenbiotopen van de molens in Overslag en Sas van Gent zijn buiten het plangebied gelegen.

Cultuurhistorische waardenkaart

Per 1 januari 2012 werd het voor gemeenten verplicht in nieuwe bestemmingsplannen aandacht te besteden aan cultuurhistorie. Daarbij moet blijken dat onderzoek gedaan is. Het gaat niet alleen om objecten als monumentale panden maar nadrukkelijk ook om elementen met waarde in het kader van bijvoorbeeld historische stedenbouw, waterstaatkunde of landschap. De gemeente heeft ten behoeve van dit onderzoek een Cultuurhistorische Waardenkaart vervaardigd met behulp van onder andere een inventarisatie van de Provincie Zeeland, vervaardigd door Bosch Slabbers landschapsarchitecten. In overleg met betrokken organisaties als Stichting Landschapsbeheer Zeeland is de kaart verder verfijnd. In deze kaart wordt een inventarisatie van alle aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen en objecten gecombineerd met ontwikkelingsstrategieën uit de Structuurvisie 2025. Er zijn drie kaartbladen vervaardigd: 'behoud', 'behoud door ontwikkeling' en 'vernieuwing mogelijk' (zie bijlage 3). Voor elk gebied in de gemeente zijn de drie kaartbladen van belang.

Per bestemmingsplan wordt vervolgens besloten welke cultuurhistorische elementen daadwerkelijk beschermd worden. De overige elementen en de aanduidingen 'behoud door ontwikkeling' of 'vernieuwing mogelijk' dienen als hulpmiddel bij het toetsingskader voor toekomstige aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan.

Elementen die in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland zijn opgenomen worden in elk geval in het bestemmingsplan Terneuzen Buitengebied beschermd. Het betreft:

  • aardkundig waardevol:
    • 1. stuifduinen;
  • hoofdtypen landschap:
    • 1. landschap van de deltawateren;
    • 2. herkenbare overgangen kleinschalig dekzandlandschap;
  • water en cultuurhistorische waterstaat:
    • 1. inlagen;
    • 2. kreekrestanten;
    • 3. dijken;
    • 4. welen;
    • 5. karrevelden;
    • 6. muraltmuurtjes;
  • beplanting:
    • 1. bos;
  • cultuurhistorisch monumenten:
    • 1. forten, schansen en batterijen;
    • 2. vliedberg;
    • 3. molenbiotoop;
    • 4. Graaf Jansdijk;
    • 5. liniedijk;
    • 6. schootsveld Staats-Spaanse Linies.

Daarnaast wordt er voor gekozen elementen die als belangrijk voor het DNA van Terneuzen zijn beoordeeld (twee plusjes) ook te beschermen in het bestemmingsplan. De waarderingstabel uit de Handreiking Landschap uit de Verordening Ruimte van de Provincie Zeeland is gebruikt om deze afweging op te baseren. Deze tabel is in een breed overleg tussen provincie en gemeenten tot stand gekomen. Het betreft de elementen:

  • hoofdtypen landschap:
    • 1. kleinschalig dekzandlandschap;
  • water en cultuurhistorische waterstaat:
    • 1. coupure;
  • bebouwing en dorpsvormen:
    • 1. dijk- en wegdorp;
  • beplanting:
    • 1. dijkbeplanting;
  • cultuurhistorische elementen:
    • 1. rijksgrenspalen.

In paragraaf 6.3 is beschreven op welke wijze de elementen uit de Cultuurhistorische Waardenkaart zijn vertaald in het bestemmingsplan.

2.2.5 Land- en tuinbouw

Van oudsher is de agrarische sector een belangrijke economische drager. Het staat buiten kijf dat de agrarische sector de belangrijkste gebruiker van het omvangrijke buitengebied van Terneuzen is en blijft.

De akkerbouwsector is dominant aanwezig, maar daarin zijn wel verschillen tussen gebieden te ontdekken. In de oudste inpolderingen en in het zandgebied is de verkaveling kleinschaliger en is er een grotere mix tussen akkerbouw en veeteelt. Rondom Philippine is nu al een concentratie van fruitboomgaarden te vinden.

Een nieuw segment in de Zeeuws-Vlaamse agrarische sector wordt gevormd door de glastuinbouw. Op de Axelse Vlakte is planologisch een flinke concentratie van glastuinbouw mogelijk gemaakt. De eerste glastuinbouwbedrijven hebben zich er inmiddels gevestigd. De logistieke verbindingen in combinatie met het Vlaamse achterland maken de ontwikkeling kansrijk.

Het buitengebied is tot dusverre grotendeels gevrijwaard gebleven van grootschalige niet-agrarische activiteiten. Verblijfsrecreatie is van oudsher meer naar de kust te vinden; op Terneuzens grondgebied is alleen bij de Braakman een concentratie te vinden. Het buitengebied wordt al wel steeds meer gebruikt als uitloopgebied met diverse vormen van recreatief medegebruik. Een verdere intensivering van recreatief medegebruik zal gepaard moeten gaan met aandacht voor verkeersveiligheid, vooral in relatie tot het agrarische verkeer.

De agrarische sector is in Zeeuws-Vlaanderen van oudsher een belangrijke sector. Om in 2025 nog te kunnen spreken van een sterke landbouwsector zijn de volgende perspectieven denkbaar:

  • Schaalvergroting: Om in de Europese markt concurrerend te kunnen produceren en aan steeds strengere milieu- en dierenwelzijnseisen te kunnen voldoen is een opschaling van de bedrijfsomvang noodzakelijk. Hiermee kunnen schaalvoordelen worden bereikt en is het financieel haalbaar om benodigde (uit regelgeving voortvloeiende) investeringen te doen. De schaalvergroting dient gepaard te gaan met een efficiënte inrichting van de productiestructuur en, zoals eerder aangegeven, geringe externe milieubeperkingen vanwege de aanwezigheid van andere functies.
  • Intensivering: Intensivering van de akkerbouw richting tuinbouw is goed mogelijk. In het gebied Axelse Vlakte is reeds een glastuinbouwconcentratiegebied in ontwikkeling dat op termijn uit kan groeien naar de Koegorspolder en naar de Autrichepolder. Op dat moment ontstaat een gebied van circa 200 hectare.
  • Specialisatie: Specialisatie (verdieping) kan een mogelijkheid zijn voor de levensvatbaarheid van een agrarisch bedrijf. Daarbij kan gedacht worden aan het produceren van streekeigen, kwaliteits- en/of biologische producten. Vaak is dit gekoppeld aan een specifieke marktbenadering.
  • Product- en teeltvernieuwing: Product- en teeltvernieuwing biedt mogelijkheden om nieuwe markten te betreden met een voor de agrariër gunstigere prijsvorming; deze mogelijkheden worden verder vergroot als door samenwerking de nieuwe markten worden bediend met een veelzijdig assortiment. Op basis van de karakteristieken van de ondergrond mag verwacht worden dat de agrarische sector met name in het gebied tussen Axel, Zaamslag en Terneuzen en in het gebied tussen Hoek en de Braakman naar nieuwe vormen van inkomen zal moeten zoeken. Twee perspectieven zijn denkbaar:
  • Natuur- en landschapsbeheer: De agrarische sector kan worden beschouwd als een belangrijke beheerder van de groene ruimte, die zo sterk het karakter van Terneuzen bepaalt. De landbouwer als natuur- en landschapsbeheerder is dan ook een logische vorm. Het wensbeeld is dat behoud en versterking van het landschap en de natuur zoveel mogelijk in de bedrijfsvoering van de agrarische bedrijven wordt ingebed. Inspanningen voor een versterking van landschap en natuur (aanvullend op de normen vanuit de natuur- en milieuwetgeving) verdienen ook waardering en beloning.
  • Verbreding (nevenactiviteiten): Onder verbreding wordt het uitvoeren van (branchevreemde) nevenactiviteiten op het agrarisch bedrijf verstaan om zo extra inkomsten te genereren. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan toerisme, educatie en zorg. Nevenactiviteiten mogen er echter niet toe leiden dat andere agrarische bedrijven in de nabijheid in hun bedrijfsvoering worden beknot.

2.2.6 Recreatie en toerisme

Terneuzen is een gemeente van contrasten, waarbij geen dominant kenmerk aanwezig is dat een uitgesproken toeristische aantrekkingskracht heeft. Op dit moment ligt het zwaartepunt van het toeristisch aanbod op de verblijfstoeristen aan de kust (dagattracties, slechtweer-voorzieningen). Terneuzen heeft op dit moment nauwelijks een toeristisch-recreatief imago.

Verblijfsrecreatie

De gemeente Terneuzen heeft een beperkt aanbod aan verblijfsrecreatie. Er zijn in het buitengebied in principe vier gebieden die voor verblijfsrecreatie geschikt zijn:

  • vakantie-eiland Braakman (buiten plangebied);
  • Smitsschore, gebied nabij Axel (buiten plangebied met uitzondering van een camping aan de Eerste Verkorting);
  • verblijfsrecreatie op het platteland (Bed & Breakfast, kleinschalige campings, groepsaccommodaties);
  • leisuregebied in het gebied Zuidpoort (buiten plangebied).

Dag- en routerecreatie

In het plangebied komt een beperkt aantal dagrecreatieve voorzieningen voor zoals maneges, een oorlogsmuseum en het informatiepunt van Staatsbosbeheer in het Braakmangebied.

Routestructuren in het buitengebied worden bij voorkeur geënt op de landschappelijke onderlegger en zijn bij voorkeur gekoppeld aan kernen met een eigen identiteit. Een sterke troef daarbij vormt de Westerschelde: een route langs de Westerschelde biedt uitzicht op machtige natuurlijke en economische krachten. De landschappelijke onderlegger kent verschillende gebieden (zandgronden, open en gesloten kleigebieden, kreken en stedelijk gebied) hetgeen voor fietsers een fraaie afwisseling biedt. Daarbij kunnen de Staats-Spaanse Linies als verbindend element een belangrijke rol spelen.

De verschillende gebieden zijn echter maar op een paar punten met elkaar verknoopt, waardoor de afwisseling maar beperkt ervaren kan worden. Het Kanaal van Gent naar Terneuzen vormt daarbij een barrière tussen het oostelijk en westelijk deel van het plangebied. Routestructuren lopen tot dusverre niet over de barrière heen. Daarnaast vormen met name de (uitlopers van de) kreken een interessant aanknopingspunt voor routerecreatie. Dit zijn de gebieden die voor de inwoners van de gemeente het meest aantrekkelijk zijn om in te verblijven, vanwege de karakteristiek van het landschap met een opgaande beplanting.

Een aantrekkelijke routestructuur is van belang voor de ontwikkeling van nieuwe recreatieve initiatieven.

Voor het vergroten van het plattelandstoerisme wordt een versoepeling van de huidige strakke regelgeving rondom nieuwe economische dragers in het buitengebied voorgestaan.

2.2.7 Infrastructuur

Waterinfrastructuur

De economische betekenis van Terneuzen wordt in belangrijke mate ontleend aan de aanwezigheid van vaarverbindingen van grote importantie. De Westerschelde vormt de open zeearm voor de haven van Antwerpen. Het Kanaal van Gent naar Terneuzen zorgt voor de ontsluiting van de stad Gent op het waternetwerk. De havens van Terneuzen liggen, samen met de havens van het Sloegebied, op een strategisch belangrijke plaats voor een aantal grotere industriële en logistieke bedrijven. De havens van Terneuzen en het Sloegebied, vormen samen in omvang de derde overslaghaven van Nederland.

Weginfrastructuur

Zeeuws-Vlaanderen ligt tussen twee belangrijke oost-westverbindingen in. In Vlaanderen vormt de Expresweg de belangrijke schakel tussen Antwerpen en Brugge, terwijl in Zeeland de A58 de achterlandverbinding vormt voor Middelburg, Vlissingen en Goes met de Brabantse Stedenrij en Antwerpen. Door de aanleg van de Westerscheldetunnel in 2003 is een goede rechtstreekse verbinding gelegd met de A58. De aanleg van de Sluiskiltunnel onder het Kanaal van Gent naar Terneuzen en de voorgenomen verdubbeling van de Tractaatweg (N62) leiden tot een optimale aansluiting op de Expresweg, waardoor in noord-zuidrichting de verbinding tussen de beide belangrijke oost-west verbindingen gecompleteerd wordt. Binnen Zeeuws-Vlaanderen is van oudsher wel een netwerk van oost-west georiënteerde wegen beschikbaar. In het provinciale wegencategoriseringsplan hebben de N258 van Axel naar Hulst en de N61 van Terneuzen naar Oostburg de status ‘gebiedsverbindende functie’ gekregen. De N61 wordt ingrijpend gereconstrueerd om de verkeersveiligheid te verhogen. De N290 van Terneuzen via Zaamslag naar Hulst is afgewaardeerd en heeft de status ’gebiedsontsluitende functie’. Alle kernen zijn via het onderliggende wegenstelsel op de hoofdinfrastructuur aangesloten. Binnen de kernen is een regime ingericht met enkele hoofdroutes als 50 km zone en de rest is/wordt als verkeersveilige 30 km zone ingericht.

Railinfrastructuur

De grotere industriegebieden in Terneuzen zijn aangesloten op een goederenspoorlijn. Aan de westzijde van het Kanaal van Gent naar Terneuzen ligt een spoorlijn die het DOW-terrein via Sas van Gent aan het Belgische spoornetwerk koppelt. De bedrijventerreinen Oostelijke Kanaaloever, Koegorspolder en Axelse Vlakte zijn via de spoorbrug ten noorden van Sluiskil aan deze spoorlijn verbonden.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer in het buitengebied is niet heel uitgebreid. Het busvervoer is geregeld om de verscheidene grotere kernen met elkaar te verbinden. Vanuit de kleinere woongemeenschappen wordt VTV-vervoer (vraagafhankelijk taxivervoer) ingezet om de verbindingen naar de grotere kernen te bevorderen. Vanuit de grotere kernen is verder vervoer mogelijk met de verschillende streekbussen.

Langzaam verkeer

Het merendeel van de langzaam verkeersvoorzieningen - fiets en voetganger - is gekoppeld aan een routes voor het autoverkeer met uitzondering van de hoofdroutes zoals de N62 (geen fiets- of voetpad). De toename van de recreatie leidt tot een toenemende vraag naar fiets- en wandelroutes in het buitengebied. Onder meer langs de Westerschelde en de Otheense Kreek zijn al enkele solitaire (recreatieve) routes gelegen. In 2010 is een wandelnetwerk van circa 150 kilometer in het zuidoostelijk deel van de gemeente met behulp van het knooppuntensysteem beter ontsloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG01-VG98_0008.jpg"

Figuur: 2.6. Infrastructuur (uit: Structuurvisie 2025, Gemeente Terneuzen)

2.2.8 Wonen

In het plangebied komen circa 1.800 adressen voor en dit betreft merendeels burgerwoningen. Het buitengebied kan een aantrekkelijk woonklimaat (aantrekkelijk en veilig wonen in een natuurlijke en rustige omgeving) bieden voor bijzondere woningen met architectonische grandeur (landgoederen nieuwe stijl, alternatief gebruik van (voormalige) boerderijen).

2.2.9 Niet - agrarische bedrijvigheid en andere functies

De niet - agrarische bedrijvigheid in het plangebied is veelzijdig en verspreid over diverse locaties in de hele gemeente. Een overzicht van de aanwezige bedrijven is opgenomen in bijlage 4.

De aard van de bedrijfsactiviteiten is zeer divers (het betreft onder andere horecabedrijven, transportbedrijven, loon- en verhuurbedrijven, vlasbedrijven, aannemersbedrijven, waterdistributie en nutsvoorzieningen). Bij de meeste bedrijven is sprake van een bedrijfswoning.

Om inzicht te krijgen in de mate van milieubelasting van deze bedrijven wordt gebruik gemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voor een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar bijlage 5. De thans gevestigde bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de desbetreffende milieucategorieën van de staat. Uit de inschaling in bijlage 4 blijkt dat van de ongeveer 60 bedrijven ongeveer de helft in categorie 3.1 of 3.2 valt. Twee bedrijven hebben een hogere categorie (4.1 of 4.2) en de overige bedrijven zijn ingeschaald in categorie 2.

Voor bestaande niet - agrarische bedrijven geldt dat deze moeten kunnen inspelen op ontwikkelingen in de markt. Dit betekent dat modernisering van de bedrijfsvoering, noodzaak tot huisvesting bij het bedrijf of groei van de activiteiten in de toekomst gewenst kan zijn. Dit resulteert vaak in een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en/of intensivering van productieprocessen. De mogelijkheden voor uitbreiding van de activiteiten bij niet - agrarische bedrijven in het buitengebied zijn echter beperkt.

Naar verwachting neemt de vraag om niet - agrarische bedrijven te vestigen in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen toe. Redenen hiervoor zijn bijvoorbeeld de (relatief) lage kosten van het vrijkomende pand of een representatieve situering in het landschap.

Aan deze vestiging van niet - agrarische bedrijven zijn voor- en nadelen verbonden. Zo kan de nieuwe functie extra hinder opleveren voor de directe omgeving (verkeersdruk, milieubelasting) en voor natuur en landschap (milieubelasting, verschijningsvorm). Er kunnen naast deze hinder ook voordelen aan de aanwezigheid of vestiging van niet - agrarische bedrijven verbonden zijn. Zo blijft de bebouwing onderhouden en in stand, wat met name in het geval van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wenselijk is. Ook kan niet - agrarische bedrijvigheid het economisch draagvlak versterken (meer investeringen in het plangebied, toename van het voorzieningenniveau, toename van werkgelegenheid).

2.2.10 Leidingen

In het buitengebied lopen verschillende leidingen in alle richtingen. Het gaat enerzijds om hoogspanningsleidingen ten behoeve van de stroomtoevoer die vanuit de centrales elders in Nederland via Zuid-Beveland naar Zeeuws-Vlaanderen wordt geleid. Anderzijds gaat het om industrieleidingen ten behoeve van het vervoer van een diversiteit van stoffen van en naar de industriële complexen in Terneuzen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG01-VG98_0009.jpg"

Figuur 2.7. Leidingen (uit: Structuurvisie 2025, gemeente Terneuzen)