Plan: | Lakerveld 256 Lexmond |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0707.BPLakerveld256-VG01 |
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de wens om op het perceel aan de Lakerveld 256 een nieuwe burgerbewoning te bouwen. De bestaande (agrarische)bedrijfsgebouwen en bedrijfswoning op het perceel zullen gesloopt worden. De nieuwe burgerwoning wordt achter de bestaande bedrijfswoning gebouwd. Hierdoor is het mogelijk om de bestaande bedrijfswoning tijdens de bouw te bewonen.
Om dit te kunnen realiseren is een bestemmingswijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' nodig. Na realisatie van de nieuwe woning zal de bestaande boerderij worden gesloopt om plaats te maken voor een tuin.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 8 oktober 2013 besloten in principe medewerking te verlenen aan het plan, door de bestemming te wijzigen van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Bij deze bestemmingswijziging hoort voorliggend bestemmingsplan.
Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is het plan 'Buitengebied Zederik' van de gemeente Zederik zoals vastgesteld op 24 juni 2013. Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch' waaraan een bouwvlak is toegekend (zie figuur 1.1). Conform de bij deze bestemming behorende regels mogen binnen het bouwvlak (agrarische)bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning worden gebouwd. In het bestemmingsplan Buitengebied is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Daarbij is er echter geen mogelijkheid om de woning te verplaatsen. Hierdoor is de gewenste ontwikkeling op basis van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is voor de locatie dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld.
Figuur 1.1 Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Zederik (2013)
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Zederik en bestaat uit het perceel Lakerveld 256 te Lexmond. Het perceel is kadastraal bekend gemeente Zederik, sectie B, nummer 538. Op figuur 1.2 is het plangebied weergegeven.
Figuur 1.2 Ligging plangebied
In hoofdstuk 2 wordt het vigerende beleid kort beschreven, vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving gegeven van het plangebied en het planvoornemen. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten beschreven. Daarna wordt in hoofdstuk 5 aandacht besteed aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt de juridische planbeschrijving weergegeven.
Het bestemmingsplan wordt getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is dit beleid nader beschreven. Er geldt geen specifiek rijksbeleid voor dit plan. Paragraaf 2.2 behandelt het provinciale en regionale beleid. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 2.3. Paragraaf 2.4 geeft de conclusies.
Structuurvisie Zuid-Holland (2010) en Verordening Ruimte (2010) met bijbehorende actualiseringen
In de Provinciale Structuurvisie wordt het gebied besproken als onderdeel van het Groene Hart. Voor het Groene Hart geldt in het algemeen dat de kernkwaliteiten rust, stilte, openheid, landschappelijke diversiteit en veenweidekarakter behouden moeten blijven.
Binnen het Groene Hart wordt het deelgebied Alblasserwaard/Vijfheerenlanden, waarbinnen het plangebied is gelegen, apart behandeld. Dit deelgebied ligt in een Topgebied cultureel erfgoed. De locatie staat op de structuurvisiekaart aangegeven als agrarisch gebied.
Figuur 2.1 Uitsnede functiekaart
Figuur 2.2 Uitsnede Kwaliteitskaart
De Verordening Ruimte bevat regels waar bestemmingsplannen en afwijkingen daarvan aan moeten voldoen. Vestiging van nieuwe stedelijke functies is in principe niet mogelijk. De gemeente mag de maximale omvang van burgerwoningen, alsmede de bijbehorende erfbebouwing bepalen.
In de Verordening Ruimte zijn voor de ontwikkelingen in het plangebied geen relevante passages opgenomen.
Ser-ladder
Omdat het in dit geval niet gaat om nieuwe verstedelijking, maar om de herbouw van een bestaande woning, is geen toepassing gegeven aan de ser-ladder, de ladder voor duurzame verstedelijking. Van het toevoegen van extra woningen is geen sprake.
Regionale structuurvisie Alblasserwaard Vijfheerenlanden (2004)
De regionale structuurvisie van de gemeenten in de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden geeft een visie op de toekomstige ontwikkeling van de regio. De centrale visie uit de nota is de vorming van een vitale regio. Het beleid richt zich op het duurzaam vernieuwen van zowel het landelijk als het stedelijk gebied, samen met het versterken van het overwegend open, rustige en authentieke karakter van de regio, waardoor bewoners, bedrijven en bezoekers zich thuis blijven voelen en zich verder kunnen ontplooien.
De regionale structuurvisie bevat geen concreet beleid voor de ontwikkeling in het plangebied.
Regioprofiel cultuurhistorie
De regioprofielen van de provincie dienen als een handreiking en sturingskader om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Ze zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen zoals die staan in de Provinciale Structuurvisie. Bescherming van archeologische waarden in de bodem maakt ook onderdeel uit van dit beleid. Het voorliggende plan is getoetst aan het regioprofiel. De conclusies hiervan zijn opgenomen in paragraaf 4.12.
Gebiedsprofiel Alblasserwaard en Vijfheerenlanden
Als uitwerking van de Kwaliteitskaart van de provinciale Structuurvisie zijn voor de verschillende delen van de provincie Gebiedsprofielen opgesteld. Het gebiedsprofiel omvat een beschrijving van de karakteristieken, ontwikkelingen, kwaliteiten en ambities van een regio. De gebiedsprofielen hebben verschillende functies. Voor gemeenten kan een gebiedsprofiel onder andere een hulpmiddel zijn om plannen te beoordelen op hun bijdrage aan ruimtelijke kwaliteit.
In het Gebiedsprofiel worden 3 gebiedsdelen onderscheiden: de Alblasserwaard in het westen, de Vijfheerenlanden in het oosten en de stedenband in het zuiden. Het plangebied Lakerveld 256 ligt aan de westrand van de Vijfheerenlanden, de grens met van de Albasserwaard ligt ten westen van de lijn Meerkerk-Hoogblokland. Van de belangrijkste ambities, waarop het gebiedsprofiel zich richt, zijn de volgende ambities relevant:
Voorts worden 5 sturende tijdlagen onderscheiden die bepalend zijn geweest voor de huidige verschijningsvorm van de Alblasserwaard/Vijfheerenlanden.
De kamers vinden hun oorsprong in de grotendeels planmatige ontginning van het gebied. Vanuit de ontginningsbasis werd volgens een vaste maat naar achteren toe gewerkt. Het systeem bestaat uit langgerekte, relatief smalle percelen. De typische cope-maat met een kavelbreedte van ongeveer 100 m is echter veelal verdwenen. De grenzen van de kamers zijn herkenbaar aan de kades, wegen, beplantingen en linten die in de loop van de jaren zijn aangelegd. De kamers zijn in het herkenbaar waterrijk veenweidegebied dominant ten opzichte van de kavelstructuur, ze vormen de belangrijkste ruimtelijke eenheden.
Ambities voor de kamers zijn onder andere:
Met de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt blijft de kenmerkende kavelstructuur in tact. Het plan is dan ook in lijn met het Gebiedsprofiel Alblasserwaard en Vijfheerenlanden.
Landschap in Beeld Giessen, Linge, Zouwe (2011)
De gemeenten Giessenlanden, Leerdam en Zederik hebben gezamenlijk een landschapsplan opgesteld, het Integraal landschapskader 'Landschap in Beeld Giessen, Linge, Zouwe' (ILK). Het plan schept kaders voor nieuwe ontwikkelingen en biedt kansen om de landschappelijke kwaliteiten van het gebied te versterken.
Door de sloop van de bestaande agrarische opstallen en de herbouw van de woning neemt het totale oppervlakte aan bebouwing af. Deze afname aan bebouwing versterkt de landschappelijke kwaliteit van het gebied.
Bestemmingsplan Buitengebied (2013)
In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming van Agrarisch naar Wonen, om zo vrijkomende agrarische bebouwing in te vullen met een woonbestemming. Daarbij is er echter geen mogelijkheid om de woning te verplaatsen. Aangezien dat wel de bedoeling is bij dit plan, wordt een postzegelbestemmingsplan opgesteld.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het vastgestelde beleid van gemeente en andere overheden.
Door de sloop van de bestaande agrarische opstallen en de herbouw van de woning neemt het totale oppervlakte aan bebouwing af. Deze afname aan bebouwing versterkt de landschappelijke kwaliteit van het gebied. Daarnaast blijft de (voor het gebied kenmerkende) kavelrichting gehandhaafd.
Op het perceel Lakerveld 256 is in de huidige situatie een agrarische bedrijfswoning met daarachter agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. De woning kan momenteel vanaf de Lakerveld via een oprit worden bereikt (zie onderstaande foto). De achterliggende agrarische gebouwen hebben een eigen ontsluiting aan de noordzijde van het perceel.
Foto huidige agrarische bedrijfswoning
Foto aanwezige agrarische bedrijfsgebouwen
De bestaande agrarische bedrijfsgebouwen zullen worden gesloopt om hier plaats te maken voor de nieuw te realiseren woning. De nieuwe woning zal achter de bestaande woning worden gebouwd waardoor de afstand tot de weg (Lakerveld) zal toenemen (zie figuur 3.1). Hierdoor is het ook mogelijk om tijdens de bouw in de bestaande bedrijfswoning te verblijven. Na realisatie van de nieuwe woning zal de bestaande boerderij worden gesloopt om plaats te maken voor een tuin.
Aan de noordzijde van het perceel zal een garage worden gerealiseerd welke qua architectuur aansluit op de nieuwe woning.
Figuur 3.1 Toekomstige situatie perceel Lakerveld 256
De nieuwe woning zal worden gebouwd in landelijke stijl, waarbij een variabele goothoogte zal worden toegepast (zie figuur 3.2). Met een bouwhoogte van circa 10 meter zal de woning iets hoger zijn dan de bestaande bedrijfswoning. De nieuwbouw zal worden voorzien van karakteristieke kenmerken zoals luiken en geveldetaillering.
Figuur 3.2 Perspectieftekening nieuwe woning
Toetsingskader
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden hebben betrekking op:
Onderzoek en conclusies
De beoogde ontwikkeling voldoet niet aan de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de plandrempels uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
De nieuwe woning zal minder verkeer genereren dan het bestaande agrarische bedrijf. Hierdoor zal de ontwikkeling die in het plangebied mogelijk wordt gemaakt mogelijk leiden tot een lichte afname van het verkeer op de ontsluitende wegen.
Parkeren
Het parkeren gebeurt op eigen terrein. Hier is voldoende ruimte aanwezig om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed. De nieuwe ontwikkelingen zullen niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Beoogde ontwikkeling
Binnen het plangebied zal een nieuwe woning worden gebouwd. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (Lday-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Krachtens artikel 110g van de Wgh mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een maximumsnelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Van deze aftrek is gebruikgemaakt.
Onderzoek en conclusie
De nieuwe woning is ten aanzien van wegverkeerslawaai gelegen binnen de geluidszone van het Lakerveld. Om de geluidsbelasting op de nieuwe woning te berekenen is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1.
Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt dat:
Aan te vragen hogere grenswaarden wegverkeerslawaai
Het college van burgemeester en wethouders dient de volgende hogere waarde vast te stellen:
beoordelingspunt | hoogte (m) | bouwnummer | wegvak | hogere waarde* (dB) |
01_B | 4,5 | Lakerveld 256 | Lakerveld | 52 |
*inclusief aftrek artikel 110g Wgh
Geluidwering van de gevel
Voor een woning waarvoor een hogere grenswaarde wordt aangevraagd dient voorafgaand aan de omgevingsvergunning voor het bouwen aan aanvullend onderzoek geluidwering gevel uitgevoerd te worden om de karakteristieke geluidwering van de gevel te bepalen en te toetsen aan de wettelijke eisen uit het Bouwbesluit.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie niet voor verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het Besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de weg Lakerveld (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving lagen. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusies
Ten noorden van het plangebied is een agrarisch bedrijf gelegen (Lakerveld 252/254). Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij geldt binnen lintbebouwing een minimale afstand van 100 m tussen het agrarisch bedrijf en geurgevoelige objecten zoals woningen. Omdat Lakerveld is opgenomen in de gemeentelijke geurverordening kan de minimaal geldende afstand worden gehalveerd tot 50 m. De afstand van de stallen tot de beoogde nieuwe woning bedraagt meer dan 50 m en voldoet daarmee aan de wettelijke eisen, waardoor ter plaatse van de beoogde woning ten opzichte van dit bedrijf sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Ten zuidwesten van het plangebied is tevens een groothandel in vee en vlees gevestigd. Op basis van de VNG-uitgave geldt hiervoor een richtafstand van 100 m ten opzichte van een rustige woonwijk en 50 m in gemengd gebied. Omdat in de omgeving van het plangebied sprake is van lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan het gebied als gemengd gebied worden beschouwd. Er geldt daarom een richtafstand van 50 m. De afstand van de bedrijfslocatie tot de beoogde woning is circa 60 m. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand. Ter plaatse van de beoogde woning zal dan ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast wordt de nieuwe woning verder van het bedrijf gerealiseerd dan de bedrijfswoning die gesloopt zal worden. Hierdoor zal het bedrijf door de beoogde ontwikkeling ook niet in zijn bedrijfsvoering worden beperkt.
Het aspect milieuhinder agrarische bedrijven staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Tevens vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Onderzoek
Om de ecologische situatie ter plaatse van het plangebied en de effecten van de ontwikkeling op de flora en fauna te onderzoeken is een ecologisch veldonderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Bij dit onderzoek zijn de opstallen en het erf bezocht en visueel beoordeeld op sporen van gebruik door dieren, waarbij specifieke aandacht uitging naar het mansardedak, de zolder en de bijgebouwen. Daarnaast is gekeken of er (restanten van) planten met een bijzondere beschermingsstatus aanwezig waren.
Conclusie
Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat vanuit de flora en fauna wetgeving geen belemmeringen aanwezig zijn voor de sloop van de opstallen en de nieuwbouw van de woning.
Waterbeheer en watertoets
Bij een planontwikkeling dient in een vroeg stadium overleg met de waterbeheerder te worden gevoerd over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerplan 2010-2015 (2009) heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende jaren wordt hierin vastgelegd. In deze periode staan de volgende aspecten centraal:
Het Waterbeheerplan 2010-2015 borduurt voort op de verschillende beleidsplannen die in de afgelopen jaren zijn vastgesteld. Er is dus geen sprake van een breuk in het waterbeleid maar wel van een verdere intensivering. Het is het eerste volledig integrale waterbeheerplan van het Waterschap. Alle beleidsaspecten van waterkeringen, watersysteem en afvalwaterketen zijn in dit plan verwoord. Ook zijn voor het eerst de nationale, de provinciale en waterschapsplannen tegelijkertijd opgesteld. Omdat deze verschillende plannen elkaar beïnvloeden is er veel geïnvesteerd in een goede afstemming tussen de verschillende overheden.
In de Keur heeft het Waterschap een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m³ waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). Daarbij mag het waterpeil niet meer dan 20 cm stijgen in de Alblasserwaard. In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m² verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m².
Gemeentelijk beleid
Het hoofddoel van het Stedelijk Waterplan Gemeente Zederik is het creëren van een duurzaam, veilig en robuust watersysteem dat is gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en Waterschap. Daarvoor wordt in het waterplan een duidelijk kader geschetst voor het watersysteem en het beheer hiervan. Het waterplan en de hierin geschetste kaders sluiten aan op regionaal, nationaal (WB21, NBW) en internationaal (KRW) beleid. Belangrijk daarbij is dat de relatie met de ruimtelijke inrichting en inbedding van water in de ruimtelijke-ordeningsprincipes van de gemeente gerealiseerd wordt. Belangrijke nevendoelstellingen van het waterplan zijn:
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Lakerveld 256 te Lexmond.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veengrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa NAP -0,2 m.
Waterkwantiteit
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten zuiden en oosten van het plangebied zijn C-watergangen gelegen. Deze zullen worden gehandhaafd.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het plangebied zijn geen KRW-waterlichamen gelegen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern-/ beschermingszones van waterkeringen.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op een gescheiden rioolstelsel, waarbij het hemelwater wordt afgevoerd richting oppervlaktewater.
Toekomstige situatie
Algemeen
In het voorliggende bestemmingsplan worden verschillende ontwikkelingen mogelijk gemaakt, namelijk:
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding onder de 500 m2 is watercompensatie volgens het beleid van het Waterschap niet noodzakelijk. Met de ontwikkelingen die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maken neemt het verhard oppervlak zelf af, waardoor watercompensatie niet nodig is.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
De beoogde ontwikkelingen zijn niet van invloed op de waterveiligheid in het plangebied.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Binnen of in de directe omgeving van het plangebied is het vanwege de kleiige bodem niet mogelijk hemelwater te infiltreren. Het plangebied is reeds aangesloten op een gescheiden rioolstelsel, waarbij het hemelwater wordt afgevoerd richting oppervlaktewater.
Watervergunning
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de realisatie van de ontwikkeling een positief effect op de waterhuishouding heeft door de afname aan verhard oppervlak.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Voor de ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.
Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse in voldoende mate is vastgesteld en dat de bodemkwaliteit geen belemmeringen vormt voor de realisatie van de voorgenomen nieuwbouw.
Wet archeologische monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoek
Op de Cultuurhistorische kaart van de provincie Zuid-Holland is het plangebied aangemerkt met een zeer grote kans op archeologische sporen.
Zederik heeft een eigen Archeologische Verwachtings- en beleidsadvieskaart. Hierop is aangegeven dat het gebied een hoge verwachting heeft voor de prehistorie tot middeleeuwen, waarbij archeologisch onderzoek verplicht is bij grond- of bouwwerkzaamheden groter dan 250 m² en dieper dan 30 cm.
Figuur 4.4 Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Zederik
Conclusie
In het plangebied geldt een hoge kans op archeologische sporen. De hoeveelheid bebouwing neemt toe met meer dan 250 m². Verkennend archeologisch onderzoek is hierdoor noodzakelijk. Ter bescherming van de (verwachte) archeologische waarden is voor het plangebied een archeologische dubbelbestemming opgenomen.
Bij ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan zal de conclusie uit het archeologisch onderzoek in het plan worden verwerkt.
Nota Belvedère (1999)
De Alblasserwaard en Vijfheerenlanden zijn door het Rijk aangewezen als Belvedèregebied. In de Nota Belvedère pleit het Rijk ervoor cultuurhistorische kwaliteit te integreren met ruimtelijke ontwikkelingen.
In plaats van een op behoud en bescherming gericht beleid, wil het Rijk cultuurhistorische elementen een plaats geven in een op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. Ruimtelijke ordening kan ertoe bijdragen dat de betekenis van cultuurhistorische elementen en structuren groter wordt, door ze in te passen of een nieuwe functie te geven. Een en ander is mede van belang om de recreatieve belevingswaarde van die elementen en gebieden te versterken.
Oude molens, boerderijlinten of stadsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen zijn van grote betekenis voor onze leefomgeving. Daarom wil de provincie deze cultuurhistorie behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Om dit mogelijk te maken heeft de provincie zogenoemde Regioprofielen Cultuurhistorie opgesteld.
Daarnaast geeft de Provinciale Structuurvisie ook algemene richtlijnen voor archeologie, molenbiotopen en landgoederen. De Provinciale Structuurvisie vormt samen met de Regioprofielen Cultuurhistorie het kader waarbinnen de provincie stuurt op cultuurhistorie en ruimtelijke ordening.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied is aangewezen als polderlint (zie figuur 4.5) waarbij een hoge cultuurhistorische waarde geldt voor de relatie 'landschap en nederzetting'.
figuur 4.5 Uitsnede kaart 'Zuid-Holland regioprofielen: waarden cultuurhistorie'
Met de ontwikkelingen in het plangebied neemt de totale oppervlakte aan bebouwing af. Hierdoor wordt de openheid van het gebied meer benadrukt en zal de ontwikkling geen verdere negatieve invloed op de cultuurhistorische waarden hebben.
De uitvoering en kosten van het voornemen berusten volledig bij de eigenaar van het betreffende perceel. Met de gemeente Zederik zal een anterieure overeenkomst afgesloten worden waarin de gemeente gevrijwaard wordt van enige aanspraak op planschade. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd.
Inspraak en vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Lakerveld 256, Lexmond' heeft vanaf vrijdag 27 december 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inspraakperiode kon een ieder schriftelijk of mondeling zijn reactie omtrent het voorontwerp kenbaar maken. Er is één inspraakreactie ingediend.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan ook toegestuurd aan de betrokken instanties Waterschap Rivierenland en Provincie Zuid-Holland. Er is een overlegreactie ingediend door het waterschap.
De inspraak- en overlegreacties zijn in de Nota Inspraak en Overleg samengevat en van beantwoording voorzien. De Nota Inspraak en Overleg is opgenomen in Bijlage 4.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.
Voor dit bestemmingsplan is gekozen voor een gedetailleerd eindplan. Dit wil zeggen dat de beoogde ontwikkeling zonder wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsprocedure direct toegestaan kan worden. De regels sluiten hierbij aan op de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied'.
Opbouw planregels
Hoofdstuk 1 omvat de Inleidende regels: de definities van de in het plan gehanteerde begrippen en de wijze waarop de in het bestemmingsplan gehanteerde maten gemeten moeten worden. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen en het gebruik van gronden en bouwwerken geregeld. Bij elke bestemming zijn een bestemmingsomschrijving en bouwregels opgenomen. Hoofdstuk 3 bevat Algemene regels die van toepassing zijn op alle in het plan opgenomen bestemmingen. In hoofdstuk 4 zijn de Slotregels opgenomen.
Begrippen en wijze van meten (artikel 1 en 2)
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wonen (Artikel 3)
Aan het plangebied is hoofdzakelijk de bestemming 'Wonen' toegekend. Deze woonbestemming voorziet in dezelfde bouw- en gebruiksregels als de naastgelegen burgerwoningen.
Binnen de woonbestemmingen zijn hoofdgebouwen uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De maximale goot- en bouwhoogten en inhoud voor de hoofdgebouwen zijn -algemeen- in de regels geregeld.
Gebouwen en overkappingen
Binnen de woonbestemmingen is naast het hoofdgebouw erfbebouwing toegestaan in de vorm van aan- en uitbouwen en bijgebouwen (al dan niet aan het hoofdgebouw gebouwd) en overkappingen onder een aantal voorwaarden.
Hierna wordt ingegaan op een aantal aspecten met betrekking tot erfbebouwing.
Oppervlakte
Het maximale oppervlak aan erfbebouwing bedraagt 75 m2. Dit om voldoende buitenruimte te garanderen. Na afwijking is 150 m2 toegestaan.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van voor het vergroten van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen. Er dient dan sprake te zijn van het slopen van bestaande bijgebouwen. De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 70% van de oppervlakte van gesloopte bijgebouwen, niet zijnde karakteristieke bijgebouwen.
Hoogte
De goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m. Dakkapellen, gevelopbouwen en dakopbouwen zijn in beginsel niet toegestaan. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat op basis van de Wabo -onder voorwaarden- vergunningvrij dergelijke bouwsels gerealiseerd kunnen worden. Deze regeling voorziet ruimschoots in de mogelijke behoefte.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen de woonbestemmingen zijn tevens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals erf- en terreinafscheidingen.
Waarde - Archeologie (Artikel 4)
Ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waardevolle objecten in de bodem wordt voor het gehele plangebied de dubbelbestemmings Waarde - Archeologie opgenomen. In het hierbij behorende artikel wordt geregeld dat nader archeologisch onderzoek nodig is wanneer er ingrepen plaats vinden in de bodem die een groter oppervlak bestrijken dan 250 m2 en een diepgang van meer dan 30 cm hebben.
Antidubbeltelbepaling (Artikel 5)
De antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Algemene bouwregels (Artikel 6)
Overschrijding bouwgrenzen
Dit artikel bevat een regeling voor bestaande legale bebouwing die niet binnen de bouwregels van de betreffende bestemming passen en een regeling voor ondergronds bouwen.
Algemene gebruiksregels (Artikel 7)
Om rommelige percelen in het buitengebied te voorkomen (met name als het om zichtbare locaties gaat), kennen de plannen voor het buitengebied een regeling voor opslag en stalling van goederen. Voornaamste regeling is dat opslag achter de voorgevellijn van hoofdgebouwen dient plaats te vinden.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)
In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen afwijking kan worden verleend voor overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen. Dit betreft bijvoorbeeld de afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 9)
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd. De wijzigingsregels in dit plan betreft de overschrijding van de bestemmingsgrenzen in geringe mate.
Overige regels (Artikel 10)
Werking wettelijke regelingen
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, een begrip en/of een functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
Overgangsrecht (Artikel 11)
Hier wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de planregels die in dit bestemmingsplan worden gegeven. Het overgangsrecht vindt op deze wijze zijn plaats in dit plan.
Slotregel (Artikel 12)
Deze regel bevat de titel van het plan.