direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hei- en Boeicopseweg 19
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0707.BPHEIHenBweg19-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de beëindiging van het goederentransportbedrijf aan de Hei- en Boeicopseweg 19 in Hei- en Boeicop. De eigenaar is voornemens de bestaande karakteristieke boerderij naast het bedrijfsperceel te splitsen en in het bestaande karakteristieke bijgebouw een woning te realiseren. De gemeente Zederik wil medewerking verlenen aan het wijzigen van de bedrijfsbestemming en het toestaan van maximaal drie woningen omdat door de beoogde ontwikkeling op verschillende punten ruimtelijke kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd.

Met dit bestemmingsplan wordt de bedrijfsbestemming gewijzigd in een woonbestemming. Daarnaast worden binnen de vigerende woonbestemming drie woningen mogelijk gemaakt binnen de bestaande karakteristieke bebouwing. Voorliggend bestemmingsplan bevat de onderbouwing en de benodigde onderzoeken en voorziet in een passende regeling voor het initiatief.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Hei- en Boeicopseweg aan de oostzijde van het dorp Hei- en Boeicop. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPHEIHenBweg19-VA01_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is het plan 'Buitengebied Zederik' van de gemeente Zederik zoals vastgesteld op 29 juni 2015. Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming 'Wonen'. De bestaande karakteristieke boerderij is voorzien van een bouwvlak. Binnen het bouwvlak is één woning toegestaan. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid bij omgevingsvergunning - onder voorwaarden - de splitsing van een woning toe te staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPHEIHenBweg19-VA01_0002.jpeg"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik' (plangebied rood omlijnd)

Het huidige parkeerterrein heeft de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduidingen 'goederenwegvervoerbedrijf' en 'parkeerterrein vrachtwagens'.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied en komt het planvoornemen aan de orde. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het vigerende beleid kort beschreven. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en overige onderzoeken beschreven. Daarna wordt in hoofdstuk 5 aandacht besteed aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt de juridische planbeschrijving weergegeven.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Huidige situatie

Omgeving plangebied

Het plangebied ligt aan Hei- en Boeicopseweg aan de oostrand van Hei- en Boeicop, op de grens van de bebouwde kom. Dit kleine dorp ligt in de regio Vijfheerenlanden. Het perceel maakt onderdeel uit van het bebouwingslint langs de Hei- en Boeicopseweg. Het bebouwingslint kenmerkt zich door een afwisseling van woningen, kleinschalige bedrijvigheid en agrarische percelen. Direct ten oosten van het plangebied bevindt zich een woonperceel (Hei- en Boeicopseweg 17). Voor het overige wordt het plangebied begrensd door agrarische (gras)landen. Verder naar het westen is tegelhandel Van der Rijst gevestigd, circa 50 meter van het plangebied (Hei- en Boeicopseweg 23).

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPHEIHenBweg19-VA01_0003.png"

Figuur 2.1 Hei- en Boeicopseweg met plangebied aan rechterzijde

De percelen aan de noordzijde van de Hei- en Boeicopseweg worden van de weg gescheiden door een watergang. Achter de woningen Hei- en Boeicopseweg 18 en 20 bevindt zich een grondgebonden veehouderij. Het agrarisch bouwvlak bevindt zich op een afstand van minimaal 30 meter van het plangebied.

Plangebied

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een bedrijfsgedeelte en een woongedeelte. Het deel met de bedrijfsbestemming is ingericht als parkeerplaats voor vrachtwagens. Het terrein is verhard met betonplaten en heeft een aparte inrit vanaf de Hei- en Boeicopseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPHEIHenBweg19-VA01_0004.jpeg"

Figuur 2.2 Bestaande situatie plangebied

Ten westen van het parkeerterrein staat een karakteristieke boerderij met bijgebouw (zie figuur 2.3). De boerderij bestaat uit een voorhuis en een achterhuis. Aan de achterzijde is het bijgebouw verder uitgebouwd. Ook staan er enkele plantenkassen en een stallingsruimte op het woonperceel. De woning heeft een eigen ontsluiting op de Hei- en Boeicopseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPHEIHenBweg19-VA01_0005.png"

Figuur 2.3 Karakteristieke boerderij met bijgebouw Hei- en Boeicopseweg 19

2.2 Beoogde voornemen

Beschrijving plan

Het plan bestaat uit verschillende onderdelen om tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering van het buitengebied te komen:

  • beëindiging van het transportbedrijf;
  • splitsing van de bestaande karakteristieke boerderij;
  • realisatie van een woning in het karakteristieke bijgebouw.

Om bovenstaande te kunnen realiseren wordt het plangebied van een woonbestemming voorzien. De gronden ten zuiden van de bijgebouwen krijgen de tuinbestemming om de openheid richting het buitengebied te waarborgen. De beoogde inrichting van het perceel is weergegeven in figuur 2.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPHEIHenBweg19-VA01_0006.png"

Figuur 2.4 Situatietekening beoogd perceel met woonbestemming

Met de beëindiging van het transportbedrijf komt het huidige parkeerterrein te vervallen. De eigenaar van het bedrijf woont momenteel in de karakteristieke boerderij Hei- en Boeicopseweg 19 op hetzelfde kadastrale perceel. De boerderij is echter te groot om door één gezin te worden onderhouden. De boerderij zal daarom worden gesplitst in twee woningen: een woning in het voorhuis en een woning in het achterhuis. Daarnaast zal een extra woning worden gerealiseerd in het bestaande karakteristieke bijgebouw.

De bestaande uitbouw aan de achterzijde van het bijgebouw en de plantenkassen op het woonperceel zullen worden gesloopt. De huidige stallingsruimte (circa 84 m2) blijft gehandhaafd. Ter plaatse van de vrachtwagenparkeerplaats is een nieuw bijgebouw (oldtimerstalling) beoogd met een oppervlakte van circa 216 m2. De totale oppervlakte aan bijgebouwen (300 m2) past binnen de regeling van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik'. Per woning mag de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen 75 m2 bedragen. Aansluitend op de afwijkingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan mag bij de bestaande woning 150 m2 aan bijgebouwen worden gerealiseerd. Dit komt neer op 300 m2 aan bijgebouwen in totaal.

Kwaliteitsverbetering

Het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik' voorziet reeds in de mogelijkheid om - onder voorwaarden - een woning te splitsen. Aan de minimale inhoudsmaten wordt voldaan. Zowel de oppervlakte van de woning als de bestaande goot- en nokhoogte wijzigen niet. De bestaande boerderij blijft in zijn geheel behouden (zie figuur 2.5). Enkel in de zuidgevel wordt een nieuw raam ingepast voor toetreding van meer daglicht in de woonkamer van de tweede woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPHEIHenBweg19-VA01_0007.jpg"

Figuur 2.5 Splitsing bestaande boerderij

Door bewoning van het bijgebouw blijft ook dit karakteristieke pand in goede staat behouden. Om bewoning van het karakteristieke bijgebouw mogelijk te maken zullen beide zijgevels en de voorgevel worden aangepast (zie figuur 2.6). Intern wordt voorzien in parkeergelegenheid voor twee auto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPHEIHenBweg19-VA01_0008.png"

Figuur 2.6 Aanpassing karakteristiek bijgebouw

Naast het behoud van twee karakteristieke panden zorgt de sanering van een niet-agrarisch bedrijf uit het buitengebied voor een kwaliteitsverbetering. Een woning past beter in het buitengebied dan een niet-agrarisch bedrijf. In dit geval sluiten de woningen direct aan op de bebouwde kom van het dorp Hei- en Boeicop.

Daarnaast mag de derde woning pas in gebruik worden genomen nadat is voorzien in de inrichting van de gronden conform het opgestelde erfinrichtingsplan. Het inrichtingsplan is opgenomen in bijlage 1 van de regels bij dit bestemmingsplan. Het plan voorziet in de verwijdering van bestaande verharding en het aanbrengen van beplanting die eigen is aan het landschapstype ter plaatse. Uitvoering van het erfinrichtingsplan is geborgd in de regels behorende bij dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR, in werking getreden op 13 maart 2012, schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de ladder moet de behoefte aangetoond worden en of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden.

Toetsing rijksbeleid

De ontwikkeling raakt geen van deze rijksbelangen zoals genoemd in de SVIR en het Barro. Gelet op het feit dat slechts één extra woning wordt toegevoegd ten opzichte van de mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik' biedt (woningsplitsing is mogelijk door middel van een binnenplanse afwijking), is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is niet noodzakelijk, maar het project voldoet wel aan de uitgangspunten. Het project geeft invulling aan kwaliteitsverbetering in het buitengebied van Zederik. Het toestaan van woningsplitsing en een extra woning in karakteristieke bebouwing op een saneringslocatie maakt deze kwaliteitsverbetering mogelijk. Ook is de locatie passend ontsloten.

3.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (geconsolideerde versie 19 januari 2018)

De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

In het VRM zijn vier thema's te onderscheiden;

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Het plangebied is op de kwaliteitskaart aangeduid als 'veen(weide)landschap' (Laag van de cultuur- en natuurlandschappen) binnen het 'rivierdeltacomplex' (Laag van de ondergrond). Daarnaast ligt het plangebied net buiten de stads- of dorpsrand van het dorp Hei- en Boeicop (Laag van de stedelijke occupatie). Wel ligt de bestaande bebouwing binnen het bebouwingslint van de Hei- en Boeicopseweg (zie figuur 3.1)

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPHEIHenBweg19-VA01_0009.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPHEIHenBweg19-VA01_0010.png"  

Figuur 3.1 Uitsnede kwaliteitskaart Provincie Zuid-Holland

Verordening ruimte (geconsolideerde versie 19 januari 2018)

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor dit bestemmingsplan:

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Lid 2 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of;
  • die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie.

Toetsing provinciaal beleid

De beoogde ontwikkeling sluit goed aan bij de speerpunten 'beter benutten en opwaarderen van wat er is' en 'verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit'. De woningen worden gerealiseerd binnen bestaande bebouwing, er is sprake van een afname aan verharding en gebruik wordt gemaakt van bestaande in- en uitritten. Een bestaande bedrijfslocatie wordt gesaneerd en door het toestaan van extra woningen wordt leegstand, verpaupering en daarmee aantasting van de ruimtelijke kwaliteit voorkomen. Naast aanpassing van de bestaande bebouwing wordt in het kader van een optimale kwaliteitsverbetering het erf heringericht. De ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast met streekeigen beplanting op basis van een erfinrichtingsplan (zie bijlage 1 bij de regels).

Met betrekking tot artikel 2.2.1 lid 1 betreft het onderhavige plan een gebiedseigen ontwikkeling (inpassen). Richtlijnen van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding en de locatie is niet aangemerkt als een gebied met een beschermingscategorie (lid 4). Er is sprake van een kwalitatieve verbetering van het bebouwingslint. Aangezien de woningen in bestaande bebouwing worden gerealiseerd, wordt niet afgeweken van het patroon van lintbebouwing langs de Hei- en Boeicopsweg.

Zoals aangegeven in paragraaf 3.1 is de toevoeging van één extra woning geen stedelijke ontwikkeling zodat een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk is. Los daarvan blijkt uit de actuele provinciale woningbehoefteraming dat er in de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden behoefte is aan 5.400 woningen tot 2030. In Zederik wordt uitgegaan van een behoefte van ruim 600 woningen. Dit plan sluit hierop aan.

3.3 Regionaal beleid

Visie 2030 Alblasserwaard Vijfheerenlanden (2012)

In het voorjaar van 2012 hebben de gemeenteraden in de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden de Visie 2030 vastgesteld. Deze visie geeft kaders voor toekomstig lokaal en regionaal beleid waarmee ingespeeld kan worden op nieuwe ontwikkelingen. De kernwaarden die de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden het eigen karakter geven en het uitgangspunt vormen voor de Visie zijn gedefinieerd als:

  • bijzondere kwaliteit van het cultuurlandschap en de historische steden;
  • grote sociale cohesie;
  • innovatiekracht van het bedrijfsleven.

In de verschillende domeinen wordt de Visie 2030 uitgewerkt in projecten. Zo is inmiddels een regionale woonvisie, een regionale bedrijventerreinenstrategie en een regionaal verkeers- en vervoerplan opgesteld.

Toetsing regionaal beleid

De regionale visie bevat geen concreet beleid voor de ontwikkeling in het plangebied. Bijgedragen wordt aan de kwaliteit van het buitengebied door de sanering van een bedrijfslocatie en het behoud van twee karakteristieke panden door bewoning.

3.4 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Zederikse dorpen 2030 (2015)

In de toekomstvisie geeft de gemeente de missie voor 2030 weer: de gemeente wil vitaal zijn, nabij de stad, in het groen. In de visie wordt een handreiking gedaan dit doel te bereiken, aan de hand van kernkwaliteit en kernwaarden van de gemeente, ideeën en opvattingen van de bewoners en overheidsbeleid.

De hoofdambitie luidt om de vitale woon-, werk en leefomgeving te versterken. Met betrekking tot het onderwerp 'wonen' wordt gestreefd naar een aantrekkelijke en rustige omgeving met geschikte en betaalbare woningen voor jong en oud.

Woonvisie gemeente Zederik 2015-2018 (2015)

In 2015 heeft de gemeente Zederik een woonvisie vastgesteld met een horizon van 3 jaar. De gemeente Zederik wil een goede woonkwaliteit bieden voor haar inwoners en aantrekkelijk zijn voor vestigers. Het realiseren van de juiste woningen - woningtypes die aansluiten bij de behoefte van bewoners - en het realiseren van voldoende van deze woningen staat daarbij centraal. Met de gemeentelijke woonvisie worden de uitgangspunten beleidsmatig vastgelegd.

Er zijn vijf wensen geformuleerd:

  • 1. Voldoende passend woningaanbod voor iedereen (met name behoefte aan 'landelijk wonen' en 'dorpswonen');
  • 2. Betaalbaarheid woningaanbod;
  • 3. Voldoende woningen plannen;
  • 4. Leefbaarheid van kernen, wijken en buurten;
  • 5. Levensloopbestendig en duurzaam.

Welstandsnota Zederik (2013)

Op 23 december 2013 heeft de gemeente Zederik de herziening van de welstandsnota vastgesteld. Het beleid levert een bijdrage aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. Daarnaast geeft het de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen en een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.

Het plangebied ligt in het 'polderlint' op de gebiedskaart 'Hei- en Boeicop' (zie figuur 3.2). Het lint van Hei- en Boeicop wordt beschreven als een gevarieerd, kleinschalig bebouwingslint. Het beleid is terughoudend en gericht op behoud van variatie zonder verrommeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPHEIHenBweg19-VA01_0011.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPHEIHenBweg19-VA01_0012.png"  

Figuur 3.2 Gebiedskaart Hei- en Boeicop

Conclusie gemeentelijk beleid

Door de woningsplitsing en toevoeging van een extra woning in het bestaande bijgebouw wordt bijgedragen aan de woningbehoefte zonder nieuwe bebouwing te realiseren. Sprake is van een duurzame kwaliteitsverbetering, passend binnen het bestaande bebouwingslint. Omdat de woningen in de bestaande bebouwing worden gerealiseerd met ondergeschikte aanpassingen, wordt ook voldaan aan het beleid zoals beschreven in de welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer & parkeren

Het plangebied wordt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie ontsloten op de Hei- en Boeicopseweg door middel van twee in- en uitritten. Ter hoogte van het plangebied eindigt de bebouwde kom van Hei- en Boeicop. De snelheid wijzigt hier van 30 km/u in 60 km/u. Door het vervallen van de bedrijfsbestemming en de realisatie van twee extra woningen heeft de beoogde ontwikkeling nagenoeg geen effect op de verkeersintensiteiten en de verkeersafwikkeling.

Ten aanzien van parkeren dient te worden voldaan aan het geldende parkeerbeleid 2014 van de gemeente Zederik. Op het terrein is voldoende ruimte om te parkeren. Daarnaast beschikt de beoogde woning in het karakteristieke bijgebouw over een inpandige garage voor twee auto's. Bij de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning wordt het bouwplan getoetst en beoordeeld aan de hand van de in de Algemene bouwregels opgenomen verplichting (artikel 9.5).

4.2 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/u-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Onderzoek

De woningen worden mogelijk gemaakt binnen de geluidzone van de gezoneerde Hei- en Boeicopseweg. Hiervoor is het uitvoeren van akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van de woningen noodzakelijk. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 1.

In het onderzoek zijn de grenzen van de bouwvlakken aangehouden als referentiepunt. Deze grenzen komen overeen met de bestaande bebouwing van de boerderij en het bijgebouw. Op de grenzen van de bouwvlakken wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 46 dB.

Conclusie

Omdat de voorkeursgrenswaarde als gevolg van de gehele Hei- en Boeicopseweg niet wordt overschreden is er sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat.

4.3 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling een goede belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen te maken, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

Met dit bestemmingsplan wordt binnen het plangebied de ontwikkeling van woningen mogelijk gemaakt. Dit betreffen milieugevoelige functies. De bedrijfsfunctie komt te vervallen.

De VNG-brochure hanteert twee soorten omgevingstypen. Een rustige woonwijk en gemengd gebied, voor beide omgevingstypen gelden andere richtafstanden en/of richtwaarden. Het plangebied bevindt zich in een omgeving met aaneengesloten lintbebouwing met agrarische bedrijven en (bedrijfs)woningen. Dit gebied is daarom te kenmerken als een gemengd gebied. Daarnaast bevindt het plangebied zich in de gebieden die deel uitmaken van de stiltegebieden 'de Vijfheerenlanden' en 'de Alblasserwaard, deelgebied 2' (zie figuur 4.1). Het beleid voor deze gebieden is gericht op handhaving van het stille karakter. Om deze redenen worden in het plangebied alleen bedrijven algemeen toelaatbaar geacht die behoren tot categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Verder zijn in de omgeving agrarische grondgebonden bedrijven toegestaan.

In de huidige situatie is de woning al bestemd voor de functie wonen. De woningen worden gerealiseerd in de bestaande boerderij en bijgebouw waardoor de ontwikkeling niet leidt tot beperking van omliggende bedrijven. Aan de overzijde van de weg, Hei- en boeicopseweg 20, is een grondgebonden veehouderij aanwezig. De richtafstand bedraagt 50 meter ten aanzien van geur. De afstand tot de dichtstbijzijnde stal en de woning bedraagt meer dan 60 meter. De inrit van het bedrijf ligt op een afstand van 30 meter. Ten aanzien van geluid vormt dit geen belemmering.

De overige bedrijvigheid van milieucategorie 1 en 2 zijn op korte afstand van woningen toelaatbaar zonder onaanvaardbare milieuhinder. Gezien de aanwezige kleinschalige bedrijvigheid in de omgeving en de planologische toelaatbaarheid in het bestemmingsplan kan worden geconcludeerd dat ook in de toekomstige situatie sprake is van een aanvaardbare milieusituatie ter plaatse van de beoogde woningen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden de bedrijven in de directe omgeving van het plangebied als gevolg van de nieuwe woonfunctie niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Over de A27 vindt vervoer plaats van gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied bedraagt 880 meter als gevolg van vervoer van de stofcategorie Propylamine (LT2), een toxische vloeistof. Het plangebied ligt op ruim 1,7 kilometer afstand en ligt niet in het invloedsgebied. In en in de omgeving van het plangebied is geen risicovolle inrichting gelegen en vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen.

4.5 Kabel en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van twee extra woningen mogelijk. De bedrijfsbestemming komt te vervallen. Het aantal van twee woningen valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Hei- en Boeicopseweg, ter hoogte van de huidige bedrijfsbestemming. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2016: 17,3 µg/m³ voor NO2, 18,4 µg/m³ voor PM10 en 11,5 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,5 dagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

De functiewijziging heeft een zeer geringe invloed op de verkeersgeneratie. Ter plaatse wordt ruimschoots aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voldaan. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een goed leefklimaat.

4.7 Bodem

Beleid en normstelling 

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

Door Milieutechniek Rouwmaat is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 2. Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat:

  • In geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater is de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of interventiewaarde overschreden;
  • De opslag van dieselolie heeft op deellocatie A geleidt tot een lichte verontreiniging met minerale olie. Aangezien heteen gering verhoogd gehalte betreft, er geen verhoogde gehalten in het grondwater zijn aangetoond en de risico’s nihil zijn, wordt nader onderzoek niet zinvol geacht. Uit informatie van de opdrachtgever blijkt dat de dieselolietank en tank- en/of wasplaats nog circa 5 jaar in gebruik blijft. Het verdient aanbeveling dat er voorkomen wordt dat er verdere verontreiniging optreedt.
  • De licht verhoogde gehalten aan minerale olie ter plaatse van de deellocatie C 'gedempte watergang' (zwakke olie-waterreactie) zijn niet te relateren aan mogelijk dempingsmateriaal. Vermoedelijk heeft op deze locatie een voertuig brandstof of olie gelekt en derhalve dit gehalte veroorzaakt. Derhalve betreft dit een nieuw geval van bodemverontreiniging. Voordat de locatie in gebruik genomen kan worden ten behoeve van woningbouw dient deze verontreiniging aan de hand van een plan van aanpak verwijderd te worden. Dit gehalte aan minerale olie is indicatief eveneens getoetst aan het besluit bodemkwaliteit en blijkt niet toepasbaar, de grond dient derhalve afgevoerd te worden naar een erkende verwerker.
  • Ter plaatse van de voormalige boomgaard en het overig terrein zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen en Som DDT, Som DDD en Som DDE in de bovengrond aangetroffen. De aangetoonde gehalten bevinden zich beneden de waarde voor nader onderzoek.
  • De overige locaties worden naar aanleiding van het uitgevoerde bodemonderzoek niet langer als verdachte locatie met een plaatselijke bodembelasting beschouwd.

Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dan dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden ten behoeve van bemaling, dan dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.

4.8 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening ruimte

Waterschapsbeleid

Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:

  • gebiedsgericht werken;
  • waterbewustzijn;
  • innovatie.

Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.

Stedelijk Waterplan Gemeente Zederik

Het Stedelijk Waterplan Gemeente Zederik is een gezamenlijk plan van de gemeente Zederik en het Waterschap Rivierenland. Het waterplan verwoordt de visie van gemeente en waterschap op waterbeheer in het stedelijk gebied tot 2025. Het hoofddoel van het waterplan is het creëren van een duurzaam, veilig en robuust watersysteem. Om dit te bereiken wordt de werking van watersysteem en waterketen verbeterd. Kwantitatief betekent dit het vasthouden en bergen van water en het voorkomen van afwenteling aan water naar het landelijk gebied. Het water wordt dus gericht gestuurd om wateroverlast te voorkomen en uitdroging tegen te gaan. Kwalitatief betekent dit het schoon houden, scheiden en zuiveren van water. Het watersysteem heeft een voldoende ecologische kwaliteit en de belevingswaarde van de watergangen is goed.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen ten oosten van het dorp Hei- en Boeicop aan de Hei- en Boeicopseweg 19. Het plangebied bevat een (bedrijfs)woning met verschillende bijgebouwen en een verhard terrein welke wordt gebruikt ten behoeve van het parkeren van vrachtwagens. Het plangebied ligt in een milieubeschermingsgebied voor stilte maar valt buiten het grondwaterbeschermingsgebied van de provincie Zuid-Holland (zie figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPHEIHenBweg19-VA01_0013.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPHEIHenBweg19-VA01_0014.png"  

Figuur 4.1 Uitsnede kaart 9 Provinciale milieuverordening en globale ligging plangebied

Waterkwantiteit

Rond het plangebied zijn waterlopen aanwezig. Aan de noord- (straatzijde) en westzijde van het plangebied is een waterloop met de status C aanwezig welke in verbinding staat met de zuidelijk gelegen B waterloop. Deze B waterloop watert af in zuidelijke richting.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit rivierkleigrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand 0,40 m-mv is gelegen. De laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,50 en 0,8 m-mv. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa 0.23 m-NAP.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

De Nederboeicopperwetering en het Merwedekanaal zijn aangeduid als KRW-Waterlichamen. De ecologische kwaliteit van deze waterlichamen is matig en de chemische kwaliteit voldoet niet.

Veiligheid en waterkeringen

Ten westen van het plangebied, op 2,6 kilometer afstand, is een regionale waterkering aanwezig ter plaatse van de Kanaaldijk.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De bedrijfsbestemming komt te vervallen. Het parkeerterrein zal deels worden ingericht als tuin bij de drie beoogde woningen. De huidige boerderij wordt opgesplitst in twee woningen. Daarnaast wordt een woning mogelijk gemaakt in het bestaande bijgebouw.

Waterkwantiteit

In de Beleidsregels van het waterschap is een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.

Het bestaand bebouwd oppervlak bedraagt circa 719 m2. De nieuwe woningen worden in de bestaande bebouwing gerealiseerd en enkele bijgebouwen worden vervangen door een nieuwe oldtimerstalling. Na realisatie van de beoogde ontwikkeling bedraagt het bebouwd oppervlak circa 737 m2, een beperkte toename van 18 m2. De totale hoeveelheid oppervlakteverharding neemt af na de herinrichting van het erf overeenkomstig het erfinrichtingsplan (zie bijlage 1 bij de regels) omdat een deel van de bestaande parkeervoorziening voor het bedrijf komt te vervallen. Compenseren is dan ook niet aan de orde.

Bodem en grondwater

Volgens de richtlijnen van het waterschap dient er kwelwaterneutraal te worden gebouwd. Dit betekent dat ten opzichte van de huidige situatie geen extra kwel mag ontstaan. De realisatie van de drie woningen in de bestaande boerderij en bijgebouw heeft geen invloed op het ontstaan van extra kwel.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. De ontwikkeling heeft geen invloed op de ecologische- en chemische kwaliteit van de KRW-waterlichamen in de omgeving.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern- of beschermingszone van de regionale waterkering en heeft dan ook geen invloed op de veiligheidssituatie.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Watervergunning

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

Door de afname van het verhard oppervlak draagt de ontwikkeling bij aan het verbeteren van het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Compenseren is niet aan de orde.

4.9 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland-gebied ten noorden van het plangebied bedraagt ruim 350 meter (zie figuur 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPHEIHenBweg19-VA01_0015.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPHEIHenBweg19-VA01_0016.png"  

Figuur 4.2 Uitsnede Natuurbeheerplan provincie Zuid-Holland en ligging plangebied (rode cirkel)

Stiltegebied

Het plangebied is aangeduid als stiltegebied (zie figuur 4.1). In dit gebied gelden regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder. In dit gebied is het verboden:

  • een toestel te gebruiken waardoor de ervaring van de natuurlijke geluiden kan worden verstoord (Bepaling 2.1 lid 1).
  • met een motorrijtuig buiten de openbare weg of buiten andere voor bestemmingsverkeer openstaande wegen of terreinen (Bepaling 2.2).

De verboden in de bepalingen 2.1 lid 1 en 2.2 gelden niet voor gebruik van een toestel of het rijden met motorrijtuig dat rechtstreeks verband houdt met onder andere: uitoefening van land-, tuin- of bosbouw, bouwen en onderhoud van gebouwen, aanleg en onderhoud of exploitatie van infrastructurele werken dan wel werken van telecommunicatie.

Voor de ontwikkeling, woningsplitsing en realisatie van een woning in het bijgebouw, zijn deze verboden niet van toepassing. De verstoring van natuur is niet aan de orde. De sanering van het transportbedrijf draagt bij aan de doelstellingen van het stiltegebied.

Soortenbescherming

Het plangebied is aan de hand van een veldbezoek op 16 januari 2018 beoordeeld op het mogelijk voorkomen van beschermde planten- en diersoorten. Het rapport is opgenomen als bijlage 3. In het onderzoek worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten. Het plangebied bezit geen mogelijkheden voor vleermuizen en vogels (al dan niet met vaste rust- en verblijfplaatsen) om er te verblijven. Mogelijk vliegen er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.10 Archeologie

Erfgoedwet

Op 1 juli 2016 zijn de Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta blijven in de Erfgoedwet de basis voor de Nederlandse omgang met archeologie. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

Op 13 december 2010 heeft de gemeenteraad van Zederik haar eigen archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart vastgesteld. Voor de verschillende delen van de gemeente is daarmee bepaald bij welke soort bodemverstorende activiteiten er een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPHEIHenBweg19-VA01_0017.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPHEIHenBweg19-VA01_0018.png"  

Figuur 4.3 Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart

De lintbebouwing langs de Hei- en Boeicopseweg ligt in een gebied met een middelmatige verwachting op archeologische waarden. Dit betekent dat bij ingrepen groter dan of gelijk aan 100 m2 en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De bebouwing is voorzien van een zeer hoge verwachting. Rondom het historische elementen (karakteristieke boerderij en bijgebouw) is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij ingrepen groter dan of gelijk aan 30 m2 en dieper dan 30 cm. Voor de zuidzijde van het perceel geldt een lage verwachting. Bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 10.000 m2 of dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Op basis van de verwachtingswaarden zijn op de verbeelding archeologische dubbelbestemmingen opgenomen. Indien de genoemde dieptes worden overschreden, dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Dit geldt tevens voor het aanbrengen van oppervlakteverhardingen indien de oppervlakte van de aan te brengen verhardingen de genoemde oppervlaktematen overschrijdt.

Conclusie

Voor de realisatie van de woningen in de bestaande bebouwing is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk aangezien deze ontwikkeling niet gepaard gaat met grondwerkzaamheden. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de beoogde oldtimerstalling moet wel archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

4.11 Vormvrije-mer

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);

  • de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Ten opzichte van de huidige situatie worden 2 woningen aan het plangebied toegevoegd. Het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik' maakt al woningsplitsing mogelijk door middel van een binnenplanse afwijking zodat slechts de toevoeging van één woning beoordeeld hoeft te worden. Door de toevoeging van één woning worden de drempelwaarden niet overschreden. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. De woningen worden mogelijk gemaakt binnen reeds bestaande bebouwing.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen bij de vaststelling van een bestemmingsplan. In afwijking hiervan bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad geen exploitatieplan hoeft vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • 2. het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • 3. het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

Op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro zal geen exploitatieplan worden vastgesteld, aangezien:

  • begeleiding van de planologische procedure door middel van het heffen van leges is gedekt;
  • het aanleggen van voorzieningen in het exploitatiegebied niet aan de orde is;
  • de benodigde haalbaarheidsonderzoeken zijn door de initiatiefnemer bekostigd;
  • tussen de initiatiefnemer en gemeente is een overeenkomst afgesloten waarin zowel de afspraken met betrekking tot de afwenteling van planschade zijn vastgelegd.

Aangezien op grond van bovenstaande voor de gemeente Zederik geen kosten zijn verbonden aan het opstellen en uitvoeren van het bestemmingsplan, is de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 6 april gedurende zes weken voor inspraak ter inzage gelegen. Tijdens de terinzagelegging zijn geen inspraakreacties ontvangen.

Overleg

Tevens is het voorontwerp op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) tegelijkertijd aan de overlegpartners van de gemeente verzonden. Alleen van de provincie Zuid-Holland is een reactie ontvangen.

Provincie Zuid-Holland

Samenvatting   Beantwoording  
De provincie geeft aan dat het plan past binnen het provinciale beleid zoals dat is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening ruimte 2014.   Ter kennisgeving aangenomen.  

De overlegreactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de functiewijziging een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Het bestemmingsplan is in lijn met het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik' en voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Voor de vertaling van het gemeentelijke archeologiebeleid in de regels is gebruik gemaakt van bestemmingsplan 'Herziening Kernen Zederik'.

6.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan (zie paragraaf 6.3). Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

6.3 De bestemmingen

Tuin

Om te voorkomen dat de gronden ten zuiden van de bijgebouwen worden aangeduid als achtererf waardoor vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan, is voor deze gronden de tuinbestemming opgenomen. In de regels is opgenomen dat in deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mogen worden gerealiseerd.

Wonen

Op de gronden binnen het plangebied is de bestemming 'Wonen' van toepassing. Binnen deze bestemming zijn twee bouwvlakken toegekend waarbinnen een maximum van drie wooneenheden is toegestaan. De bouwvlakken komen overeen met de huidige bebouwing. De gebruiks- en bouwregels zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik'.

Omdat voor één woning gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid om 150 m2 aan bijgebouwen te realiseren, is een totale oppervlakte van 300 m2 aan bijgebouwen opgenomen.

Om de beoogde kwaliteitsverbetering te borgen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De derde woning mag pas in gebruik worden genomen nadat is voorzien in de inrichting van het erf conform het erfinrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels.

Waarde - Archeologie 1/ Waarde - Archeologie 2/ Waarde - Archeologie 9 (dubbelbestemmingen)

Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen, zijn archeologische dubbelbestemmingen opgenomen, afgestemd op het gemeentelijke archeologiebeleid.