direct naar inhoud van 4.10 Ecologie
Plan: Gijbelandsedijk 11a, 12 en 12a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0693.Gijbdijk11aBWK-VG01

4.10 Ecologie

Samenvatting

Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 4.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit bebouwing, agrarisch grasland en watergangen.

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied wordt de bestaande (monumentale) woning gesplitst en wordt een nieuwe bedrijfswoning gerealiseerd. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • bouwrijp maken;
  • (ver)bouwwerkzaamheden.

Resultaten onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000. Het projectgebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De Natuurbeschermingswet en het beleid van de provincie staan de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het planbesluit is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.

Het bestemmingsplan voorziet in de splitsing van de bestaande boerderij en de bouw van een nieuwe bedrijfswoning. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

In het plangebied komen naar verwachting de volgende beschermde soorten voor:

Tabel 4.4 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

Vrijstellingsregeling Flora- en faunawet   Tabel 1     mol, egel, konijn, haas, wezel, huisspitsmuis, bosspitsmuis, woelmuis, veldmuis en bosmuis

kleine watersalamander, bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker  
Ontheffingsregeling Flora- en faunawet   Tabel 2     kleine modderkruiper  
  Tabel 3   Bijlage 1 AMvB   bittervoorn  
    Bijlage IV HR   alle vleermuizen  
  Vogels   Cat. 1 t/m 4   huismus  
    Cat. 5   koolmees, pimpelmees, spreeuw, ekster en zwarte kraai  

  • 1. Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.
  • 2. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
  • 3. Bij werkzaamheden in of aan de watergangen is nader onderzoek naar beschermde vissen noodzakelijk.
  • 4. In de watergangen komen mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) en bittervoorn (tabel 3, bijlage 1 AMvB) voor. Indien blijkt dat de soort aanwezig is, dient voor de werkzaamheden aan de watergang een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van LNV. In dit geval zal het mogelijk slechts gaan om een kleine ingreep (aanleg dam) zodat verwacht mag worden dat de ontheffing zal worden verleend, als er maatregelen worden genomen om aantasting van de soorten te voorkomen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal overtreding van de Flora- en faunawet niet plaatsvinden. De Flora- en faunawet zal in dat geval de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staan.
  • 5. Vestiging van de rugstreeppad (tabel 3-soort) in het plangebied dient te worden voorkomen (en daarmee een ontheffingprocedure). Het plantgebied dient daarom (voorafgaand aan het uitvoeren van mogelijke grondwerkzaamheden) volledig afgeschermd te worden met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Bovendien wordt aanbevolen de werkzaamheden op elkaar te laten aansluiten, zodat exemplaren van de rugstreeppad geen kans krijgen zich te vestigen in het gebied. Dit dient dan niet in het najaar of de winter te gebeuren, maar in het late voorjaar en de zomer, omdat anders de padden al op zoek zijn naar winterverblijfplaatsen in de grond.