Plan: | Buitengebied Giessenlanden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0689.BP8001-vast |
Het uitgangspunt is handhaving en versterking van de natuurwaarden. De aanwezige natuurgebieden worden daartoe als zodanig bestemd en zullen nader worden beschermd door een regeling voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.
Beheergebied
De beheergebieden zijn en blijven in agrarisch gebruik. Agrariërs kunnen hier op vrijwillige basis, door het afsluiten van beheersovereenkomsten, bijdragen aan het in stand houden en realiseren van natuurwaarden. Het hoofdgebruik van de beheergebieden blijft echter agrarisch.
Ecologische verbindingszones
Om de realisering van de ecologische verbindingszones mogelijk te maken, is in het bestemmingplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor planwijziging naar de bestemming Natuur. Hieraan kan toepassing worden gegeven, indien de betreffende gronden voor de genoemde doeleinden (op vrijwillige basis) zijn verworven en ingericht. Aan de wijzigingsbevoegdheid kan toepassing worden gegeven, indien de betreffende gronden (op vrijwillige basis) zijn verworven of wanneer een conceptnotariële akte is gepasseerd, waarin de afspraken in het kader van particulier natuurbeheer zijn vastgelegd. Verder mag de wijziging naar de bestemming Natuur de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig beperken.
Nieuwe landschapselementen
In het hele plangebied kunnen, onder voorwaarden, kleinschalige gebiedskenmerkende landschapselementen worden aangelegd. Dit ten behoeve van biotoopverbetering en ontwikkeling of verbetering van de ecologische en landschappelijke structuur.
Als nieuwe landschapselementen kleiner zijn dan 0,5 ha, vindt er geen planwijziging plaats en zal er ook geen zwaarder planologisch regime gaan gelden ('nieuw groen is vrij groen'). Indien nieuwe landschapselementen een oppervlak tussen 0,5 en 5 ha hebben, kan wel een bestemmingswijziging naar de bestemming Groen plaatsvinden.
Met het oog op een goede landschappelijke inpassing van bijvoorbeeld bebouwing, kan het gewenst zijn om beplantingszones, bestaande uit streekeigen beplanting, aan te leggen met een minimale breedte van 5 m.