direct naar inhoud van 4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
Plan: Buitengebied Giessenlanden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0689.BP8001-vast

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

4.5.1 Algemeen

Behoud en bescherming van waardevolle ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten is een belangrijk beleidsuitgangspunt in het bestemmingsplan Buitengebied, waaraan op verschillende wijzen inhoud wordt gegeven:

  • natuurgebieden die reeds bij natuurbeherende instanties in eigendom en beheer zijn, worden als Natuur bestemd; in een aantal gevallen is agrarisch en/of recreatief medegebruik mogelijk;
  • open water en watergangen die van betekenis zijn voor de waterhuishouding, maar daarnaast ook in landschappelijk, ecologisch en cultuurhistorisch opzicht waardevol zijn, zijn bestemd als Water;
  • om mogelijk aanwezige archeologische waarden te behouden, is een omgevingsvergunning verplicht gesteld voor werken of werkzaamheden ter plaatse van gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie.

Daarnaast worden landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die samenvallen met gronden die agrarisch of anderszins in gebruik zijn, beschermd door het opnemen van een toepasselijk omgevingsvergunningenstelsel. Om te voorkomen dat de genoemde waarden worden aangetast door het uitvoeren van werken en werkzaamheden die samenhangen met het agrarische of andere gebruik, is per te beschermen gebied en/of landschapselement bepaald dat met name genoemde werken en werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd als hiervoor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden is verkregen.

Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de beoogde ingreep wordt bezien of de ingreep leidt tot onevenredige schade of dat door het stellen van nadere voorwaarden voorkomen kan worden dat schade wordt toegebracht.

Een omgevingsvergunning is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.

Dit betekent dat werken en werkzaamheden die passen binnen de bestemmingsomschrijving van de bestemming Natuur en werken en werkzaamheden die worden genoemd in een beheerplan voor de betreffende natuurgebieden, niet vallen onder de werking van het omgevingsvergunningenstelsel.

Ook de reguliere agrarische bedrijfsvoering wordt niet belemmerd door het van toepassing zijnde omgevingsvergunningenstelsel.

Een omgevingsvergunningenplicht geldt niet voor activiteiten die plaatsvinden binnen bouwvlakken, met uitzondering van bouwvlakken gelegen binnen archeologisch waardevolle gebieden en de beschermingszone van leidingen.

Tabel 4.1 geeft een overzicht van het omgevingsvergunningenstelsel dat in het bestemmingsplan wordt opgenomen.

Tabel 4.1 Werken of werkzaamheden gekoppeld aan een omgevingsvergunning

werken   natuur   agrarisch gebied   bebouwings- linten  
egaliseren, ophogen, afgraven, grondwerkzaamheden (zoals diepploegen), ontginnen en aanleggen van drainage dieper dan 80 cm   O   O   O  
graven en dempen van sloten1), afdammen, herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater   O   O   O  
omzetten van grasland naar bouwland (exclusief maïs/ruwvoeder)   O   O   O  
aanbrengen van opgaande beplanting2)   O   O   R  
verwijderen, vellen of rooien van houtopstanden   O   R   R  
aanleg van verhardingen (zoals verharde wandel- of fietspaden, niet zijnde kavelpaden)   O   O   O  
aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur   O   R   R  

1) Dit geldt niet voor sloten voor zover deze vanuit historisch en landschappelijk oogpunt niet behoren tot of een bijdrage leveren aan het karakteristieke slotenpatroon (slagenlandschap).

2) Met uitzondering van erfbeplanting.

O Omgevingsvergunning noodzakelijk.

R Rechtstreeks toelaatbaar, geen omgevingsvergunning noodzakelijk.

4.5.2 Motivatie

Onderstaand wordt gemotiveerd waarom omgevingsvergunningen vereist zijn. De verschillende werken die mogelijk consequenties kunnen hebben voor de kwaliteiten van het buitengebied worden besproken. Voor natuurgebieden geldt dat in principe alle genoemde werkzaamheden schadelijk kunnen zijn voor de natuur. Om die reden worden voor alle genoemde werkzaamheden in natuurgebieden een omgevingsvergunning verplicht gesteld.

  • egaliseren, ophogen, afgraven, grondwerkzaamheden (zoals diepploegen), ontginnen en aanleggen van drainage dieper dan 80 cm zijn aan een omgevingsvergunning gekoppeld indien landschappelijke waarden beschermd moeten worden, zoals in het veenweidegebied. Ook kan het archeologisch bodemarchief door deze activiteiten worden geschaad. Vandaar dat in archeologisch waardevolle gebieden eveneens een omgevingsvergunning van toepassing is.
  • Voor dempen, graven, afdammen, vergroten of herprofileren van sloten en ander oppervlaktewater en draineren, met uitzondering van vervangen van bestaande drainage, wordt een omgevingsvergunning verplicht gesteld in het gehele buitengebied, vanwege het streven naar behoud van het karakteristieke verkavelingspatroon. Sloten die vanuit historisch en landschappelijk oogpunt niet behoren tot of een bijdrage leveren aan het karakteristieke slotenpatroon (slagenlandschap) zijn hiervan uitgezonderd. Graven van sloten kan archeologische waarden schaden, vandaar dat voor genoemde werken in archeologisch waardevolle gebieden een omgevingsvergunning verplicht is.
  • Voor het omzetten van grasland in bouwland (exclusief maïs/ruwvoeder) wordt een omgevingsvergunning verplicht gesteld, als de natuur- of landschapswaarden afhankelijk is van grasland als grondgebruik. Dit is in het gehele buitengebied het geval. Daarbij is het grondgebruik van het gehele buitengebied van oorsprong veelal grasland geweest, waarmee de herkenbaarheid van het landschapstype wordt bevorderd. Voor maïs/ruwvoeder zal de 20%-regeling worden gehanteerd zoals deze in de Agenda Landbouw is opgenomen.
  • Aanbrengen van opgaande beplanting wordt aan een omgevingsvergunning gekoppeld als een afweging dient plaats te vinden in gebieden waar landschappelijke openheid kenmerkend of waar de afwisseling open en besloten gebied kenmerkend is. Dit speelt met name in de zone Agrarisch gebied.
  • Voor het verwijderen van opgaande beplanting, rooien en vellen van houtopstanden wordt een omgevingsvergunning verplicht gesteld in die gebieden waar dergelijke houtopstanden karakteristiek zijn. Dat geldt in ieder geval voor de bestaande natuurgebieden.
  • De aanleg van verharde fiets- en wandelpaden wordt aan een omgevingsvergunning gekoppeld, indien belangen van de waterhuishouding in het geding kunnen zijn of indien verhardingen ten koste kunnen gaan van het graslandareaal. Door aanleg van verhardingen kan ter plaatse geen archeologisch onderzoek meer worden gedaan. Om die reden dient in archeologisch waardevolle gebieden de aanleg van verhardingen eerst te worden afgewogen in het kader van een omgevingsvergunning.
  • Aanbrengen van boven- of ondergrondse leidingen kan verstoring met zich meebrengen en roert, ingeval van ondergrondse leidingen, het bodemarchief. Vandaar dat voor dergelijke werkzaamheden een omgevingsvergunning wordt vereist voor waardevolle archeologische gebieden.