direct naar inhoud van 3.5 Ecologie
Plan: Kapelle Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0678.buitengebied-OW01

3.5 Ecologie

In deze paragraaf worden de actuele en potentiële ecologische kwaliteiten van het plangebied beschreven. Op grond van beschikbare ecologische basisgegevens (onder andere vegetatiekartering, faunagegevens) zijn de actuele ecologisch waardevolle elementen in beeld gebracht en zijn ontwikkelingsmogelijkheden nagegaan. Deze analyse beperkt zich tot de sectoraal gewenste ontwikkeling en dient in het kader van de (integrale) beleidsvisie (zie hoofdstuk 4) nader te worden afgewogen ten opzichte van andere soorten belangen.
De opbouw van deze ecologische analyse is als volgt. Allereerst wordt ingegaan op de huidige situatie op grond van een indeling van het plangebied in ecologische deelgebieden en wordt een beschrijving gegeven van waardering en kwetsbaarheid van deze deelgebieden. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de te verwachten ontwikkelingen van de ecologische structuur mede in relatie tot andere ruimtelijke ontwikkelingen en reeds in gang gezet beleid en worden de ecologische potenties beschreven. Tenslotte wordt een gewenste ecologische hoofdstructuur aangegeven die op grond van aanwezige en potentiële waarden vanuit ecologisch oogpunt dient te worden nagestreefd (aanbevelingen voor behoud en ontwikkelen van ecologische waarden).

3.5.1 Ecologische structuur

De kenmerken van de ecologische structuur in het plangebied worden in belangrijke mate bepaald door de ontstaansgeschiedenis in relatie tot het huidige beheer. De ecologische structuur is kenmerkend voor de Zeeuwse Delta, bestaande uit een groot zoutwater (inter-)getijdengebied en kernlandlandschap.
De ecologische kwaliteiten in deze deelgebieden verschillen sterk maar hebben ook duidelijke onderlinge relaties. Hierbij speelt de overgang tussen zoute en zoete milieus een dominante rol.

Deltawateren

De Oosterschelde is een getijdengebied met een unieke waterkwaliteit en een grote mate van natuurlijkheid. Water, schorren en intergetijdengebied vormen, mede in samenhang met de binnendijks gelegen natuurgebieden, het leefmilieu voor een rijke flora en fauna. Er is sprake van een grote diversiteit aan milieutypen: schorren, slikken en platen, ondiep en diep water.
Het water vervult een zeer belangrijke functie als kraamkamer voor diverse vissoorten en schelpdieren. De levensgemeenschappen van het zoute water zijn zeer kenmerkend en hebben een zeer hoge natuurwaarde. Het Oosterscheldebekken is van groot belang voor trekvogels en broedvogels. In bijna alle maanden van het jaar wordt de 1-% norm voor een watervogelgebied van internationale betekenis overschreden. De schorren hebben naast een rol voor de fauna ook een grote betekenis voor de vegetatie.

De internationale betekenis van de Oosterschelde als natuurgebied komt tot uitdrukking in een breed beschermend regiem (Wetland, Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Natuurbeschermingswet, Nationaal Park). Overigens is behoord slechts een klein deel van de Oosterschelde tot het plangebied. Door de ligging van de vaargeul dicht bij de kust er is slechts een smalle zone van slikken en schorren. Door de verbreding van het Kanaal door Zuid-Beveland vormt dit kanaal een onderdeel van de Oosterschelde.

De kwaliteiten van de Westerschelde zijn vergelijkbaar met die van de Oosterschelde. Ondanks de functie ten behoeve van de scheepvaart en de verontreiniging van de Schelde hebben zowel het water als de slikken en schorren een zeer bijzondere functie voor de natuur. Ook hier zijn delen (inclusief slikken en schorren) aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van Vogel- en Habitatrichtlijn. De Kapellebank vervult tevens een (beperkte) functie als hoogwatervluchtplaats.

Kernland / Zeekleipolder

Op het kernland en de zeekleipolders zijn de volgende ecologische relevante deelgebieden te onderscheiden:

  • poelgronden;
  • inlaag;
  • weel;
  • bos;
  • bloemdijk;
  • agrarisch gebied.

Poelgronden

Poelgronden zijn kenmerkend voor het kernland. Het betreft laaggelegen graslanden. Naast de Kapelse Moer zijn er nog drie kleinere poelgronden in het plangebied gelegen. De Kapelse Moer (deels in eigendom van het Zeeuws Landschap) is van groot belang voor vogels: er broeden veel weidevogels, grote aantallen ganzen en eenden komen er ('s winters) foerageren. De oorspronkelijk middeleeuwse ontginningsstructuur is nog goed herkenbaar: kleine percelen grasland met veel reliëf. De vroegere kreken zijn nog duidelijk waarneembaar in de vorm van hoger gelegen kreekruggen. Het water in de meeste sloten is brak (tot zeer zout in de zomer). Voor het vee zijn drinkputten aangelegd in de hoger gelegen, zandige kreekruggen, waar het grondwater zoet is. Deze verschillen tussen zout en zoet komen ook tot uiting in de bijzondere vegetatie van het gebied. Ook grote delen van de Kapelse Moer zijn aangewezen als speciale beschermingszone (Oosterschelde) in het kader van de Habitatrichtlijn en speciale beschermingszone (Yerseke en Kapelse Moer) in het kader van de Vogelrichtlijn.

Inlaag

Tegen de Oosterschelde aan zijn inlagen gelegen. Deze inlagen zijn als gevolg van de dijkverzwaring sterk in ecologische kwaliteit achteruit gegaan. Daarnaast is op de Oosterscheldedijk veel (recreatie-)verkeer en daardoor veel verstoring. De functie voor natuurwaarden (planten en vogels) is hierdoor beperkt.

Weel

Echte kreekrestanten zijn niet in het plangebied gelegen. Wel zijn er, ten zuiden van Biezelinge, enige welen als gevolg van dijkdoorbraken. De belangrijkste vegetatiekundige waarden betreffen milieus waar sprake is van overgangen tussen zoet-zout, zand-klei en droog-nat, De riet- en oevervegetaties langs de welen (en sloten) zijn mede kenmerkend door de overgang van brak naar zoet.

Bos

Voor Zeeuwse begrippen is er binnen het plangebied veel bos gelegen. Het oudste bos is het Jachtsebos (ook wel Wissebos genoemd). Daarnaast zijn er het Kapelse bos en de bossen bij Wemeldinge. Beiden aangelegd in het kader van een ruilverkaveling (de zogenoemde dorpsbossen). Ook in de zone langs de A58 zijn veel boselementen aangelegd. Deze jonge bossen zijn nu al van belang als leefgebied van een groot aantal vogelsoorten en zoogdieren. Dit betreft in landelijk opzicht algemeen voorkomende soorten.

Bloemdijk

De dijken in het gebied kunnen zich, bij goed beheer, ontwikkelen tot een bloemdijk. In een aantal gevallen betreft het hier zogenaamde voor verzuring gevoelige vegetatiekundige waarde (bloemdijk). Een deel van de dijken is in beheer bij de Vereniging Natuurmonumenten.

Agrarisch gebied.

Het gangbare agrarische gebied omvat een breed scala aan natuurwaarden, die zijn gekoppeld aan: het landbouwkundig gebruik, de aanwezigheid van water, bermen en erven. Het zijn veelal geen bijzondere natuurwaarden. Door de Zeeuwse context kunnen er landelijke gezien wel bijzondere natuurwaarden voorkomen. Zo zijn Patrijs en Groene specht vogelsoorten die in Zeeland relatief veel tot broeden komen en waarvan het aantal zelfs omhooggaat. Dit tegen de landelijke trend in. Ook planten die zijn gekoppeld aan zilte omstandigheden, zoals Zulte en Heemst, komen in Zeeland veel voor maar zijn landelijk gezien bijzonder.
Het netwerk van (verspreid liggende) drinkputten als leefgebied en voortplantingsbiotoop van amfibieën en de dijken als leefgebied van onder andere dagvlinders vormen de belangrijkste ecologische basiskenmerken van het poldergebied.
Voor de visfauna is er een belangrijke relatie tussen het zoute buitenwater en het brakke (of plaatselijk zoete) binnenwater. Dijken en gemalen vormen voor de migrerende soorten een grote barrière.
De aangegeven ecologische kenmerken / betekenis van het agrarische gebied zijn veelal gekoppeld aan het huidige (gangbare) agrarische beheer. Het agrarisch gebruik en waar mogelijk een afgestemd beheer zijn van doorslaggevend belang voor de instandhouding en ontwikkeling van deze specifieke natuurwaarden.

3.5.2 Ecologische deelgebieden, waardering en kwetsbaarheden

In tabel 6 wordt per ecologisch deelgebied aangegeven wat de belangrijkste kenmerken zijn, hoe deze gewaardeerd worden en welke kwetsbaarheden aan de orde zijn.

Waardering

Om de ecologische deelgebieden te kunnen beoordelen op de waarde voor de ecologische hoofdstructuur, zijn de volgende aspecten van belang:

  • kenmerkendheid: de mate waarin de in een gebied voorkomende flora en fauna karakteristiek is voor Zeeland en Nederland;
  • zeldzaamheid: het betreft hier zowel de zeldzaamheid op regionale en nationale schaal als op internationale schaal;
  • diversiteit: de soortenrijkdom per oppervlakte-eenheid;
  • vervangbaarheid: de mate waarin bepaalde ecosystemen kunnen worden hersteld of elders worden vervangen;
  • ligging in de ecologische structuren: de mate waarin gebiedsdelen van belang zijn voor het ecologisch functioneren van omliggende gebieden (functie als natuur (kern)gebied).

Uit analyse blijkt dat alle aangegeven ecologische deelgebieden een essentieel onderdeel van ecologische hoofdstructuur vormen en als zodanig aan te merken zijn als waardevol.

Kwetsbaarheden

Voor de onderscheiden ecologische deelgebieden is op grond van de beschreven ecologische waarden nagegaan in welke mate deze kwetsbaar zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. De kwetsbaarheid van de onderscheiden gebiedscategorieën is afhankelijk van de soort ingreep en het effect ervan (zie ook tabel 6).

Tabel 6 Waardering en kwetsbaarheid ecologische deelgebieden

kenmerk   waardering   kwetsbaar voor:  
zeearm  
getijdengebied en slikken en schorren   waardevol   verandering sedimentatie / erosie
overbevissing schelpdieren
verstoring door recreanten
aantasting openheid en rust  
kernland / zeekleigebied  
poelgronden   waardevol   versnippering
verdichting
verstoring
intensivering beheer
omzetting grasland naar bouwland  
inlaag   waardevol   versnippering
verdichting door beplanting en bebouwing
verstoring
intensivering beheer
omzetting grasland naar bouwland  
weel   waardevol   verzoeting
verstoring t.g.v. recreatie
aantasting waterkwaliteit  
bos   beperkt waardevol   rooien  
bloemdijk   waardevol   achterstalling onderhoud, intensivering beheer  
agrarisch gebied   beperkt waardevol   vernietiging (drinkpoelen erven)  
3.5.3 Verkenning ontwikkelingen

Ontwikkelingen

In het plangebied is een aantal (autonome) ontwikkelingen te verwachten met (in)directe gevolgen voor de ecologische waarden. Het gaat hierbij met name om te verwachten landbouwkundige ontwikkelingen en de uitvoering van het reeds in gang gezette natuurbeleid van rijk en provincie. De belangrijkste in ecologisch opzicht relevante ontwikkelingen worden hieronder beknopt weergegeven.

Agrarische ontwikkelingen

Een deel van de ecologische ontwikkelingen wordt bepaald door de veranderingen in het agrarisch grondgebruik. Het betreft de volgende ontwikkelingen:

  • intensivering en specialisatie;
  • intensieve veehouderij.

Intensivering en specialisatie in de agrarische sector zal plaatselijk voor bepaalde gebieden leiden tot veranderingen in grondgebruik (akkerbouw naar vollegrondstuinbouw, fruitteelt en klein fruit) en concentratie van bebouwing of een zekere verglazing. Dit zal van invloed kunnen zijn op de waterhuishouding van deze gebieden (verlaging grondwaterstand).
Een en ander zal ten koste gaan van de ecologische ontwikkelingsmogelijkheden en waarden (verstening, versnippering, nivellering abiotische basisomstandigheden, vermindering oppervlakte). Daar tegenover staat de ontwikkeling van mogelijk meer duurzame geïntegreerde agrarische productietakken die, zeker wanneer dit gepaard gaat met een zekere schaalvergroting en extensivering, concrete mogelijkheden voor ecologische ontwikkelingen geven.

Een mogelijke toename van de intensieve veehouderij zal gepaard gaan met een toename van de mestinvoer en bemestingsdruk op agrarisch bouwland en met een toename van ammoniakbelasting en verzuring. Dit zal indirect leiden tot een aanzienlijke vermindering van de ecologische waarden en potenties. De verstening en versnippering van het buitengebied leiden bovendien tot directe aantasting van waarden en potenties (vogelkundige waarden). Een ander negatief neveneffect kan verkleining zijn van het aanwezige graslandareaal door omzetting naar bouwland. Onder invloed van de uitvoering van de Zeeuwse uitwerking van het Natuurbeleidsplan zijn bepaalde delen van het agrarisch gebied begrensd en voorzien van een passend beheer. Voor een deel van deze gebieden (de Relatienotagebieden) bestaat hierdoor de mogelijkheid voor (vrijwillig af te sluiten) beheersovereenkomsten. In het kader van het begrenzingenplan zijn de betreffende gebieden aangewezen als beheers- of reservaatgebied.

De verwachting is dat in de Relatienotagebieden op grote schaal gebruik zal worden gemaakt van deze mogelijkheid van een aangepast, op de specifieke natuurwaarden toegesneden, beheer in ruil voor een (passende) beheersvergoeding. De beheersgebieden blijven in agrarisch beheer. De reservaatgebieden zullen hun landbouwkundige functie verliezen.

De toepassing van de Relatienota zal een gunstig effect hebben op met name de vegetatiekundige en faunistische betekenis van de gebieden. In een vergelijking tussen onderzoeken in 1983 en 1989 (W. Wisse 1991) naar weidevogels, wordt geconcludeerd dat in relatienotagebieden hoge tot zeer hoge dichtheden weidevogels voorkomen, alsmede een sterke toename bij de meeste soorten. Enkele kritische soorten zijn afgenomen. Verwacht mag worden dat deze conclusies ook voor het plangebied gelden. Door middel van vrijwillig weidevogelbeheer is ook in de gangbare landbouw een combinatie van weidevogels en landbouw goed mogelijk.

De aanwijzing van de natuurontwikkelingsprojecten, in het kader van het begrenzingenplan, biedt grote mogelijkheden voor het versterken van de huidige natuurwaarden van de natuurkernen. Grote potenties zijn gelegen in grazige zoete en zilte biotopen. Het betreft de kenmerkende graslandtypen, zilte graslanden in de inlagen en karrevelden. In beide graslandtypen vormt het water een belangrijke en sturende factor. In de laag gelegen gebieden zijn mogelijkheden voor het versterken van de aan zilte kwel of zilt water gebonden natuurwaarden.
De projecten grenzen aan bestaande natuurterreinen en de mogelijkheden voor een zelfstandig waterbeheer zijn veelal aanwezig. De kans dat de gewenste natuurwaarden zich hier tot ontwikkeling kunnen komen is dan ook groot.

Waterbeleid

Als gevolg van het in gang gezette proces van waterkwaliteitsverbetering en waterbodemsanering mag worden verwacht dat de ontwikkelingsmogelijkheden van de zogenaamde ecologische waarden zullen toenemen. Dit mede door de aanleg van brede natuurvriendelijke oevers langs hoofdwatergangen. In het kader van de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw en de Kader Richtlijn Water dient in 2009 een stroomgebiedsplan voor de Schelde gereed te zijn. Hierover heeft Rijkswaterstaat afspraken gemaakt met provincie en gemeenten omtrent het aanleveren van bouwstenen.

Knelpunten

Binnen de ecologische structuur zijn de volgende knelpunten te onderscheiden:

  • grote barrières in de verbinding zout-zoet;
  • versnippering ten gevolge van infrastructuur.

Grote barrières in de verbinding zout-zoet

Diverse organismen, zoals paling en stekelbaars maken in een bepaalde levensfase gebruik van zout of zoet water. Migratie van de Oosterschelde en Westerschelde naar het binnenwater is dan ook voor deze soorten een belangrijke activiteit. De inrichting van de gemalen (afsluiting van hoofdwatergangen) maakt het voor deze soorten veelal onmogelijk om vanuit de zeearmen naar het binnenwater te migreren.

Versnippering ten gevolge van infrastructuur

De infrastructuur vormt voor veel organismen een knelpunt bij migratie. Wegen vormen een bron van verstoring waardoor de kwaliteit van gebieden voor de ecologie niet optimaal is. De ligging van de Postweg langs de Kapelse Moer is feitelijk knelpunt. Historisch gezien heeft de aanleg van het Kanaal door Zuid-Beveland een scheiding van de Yerseke en Kapelse Moer tot gevolg gehad met tevens een grote mate ven verstoring (de wegen langs het kanaal).
Voor kleine zoogdieren maar ook de ree vormen wegen en kanalen veelal een grote barrière en veroorzaken een versnippering van het leefgebied.

Potenties

Naast de beschreven ecologische waarden en -structuur zijn in het plangebied ecologische potenties aanwezig. Deze potenties hebben met name betrekking op de gebieden waar abiotisch (bodem, water) of ruimtelijk (ruimte voor areaalvergroting etc.) gunstige basisomstandigheden aanwezig zijn voor vergroting / versterking en ontwikkeling van ecologische waarden.

Deels gaat het om gebieden waar op dit moment (nog) geen grote ecologische waarden tot ontwikkeling zijn gekomen, bijvoorbeeld als gevolg van een te intensief grondgebruik. In het navolgende wordt een beknopt overzicht gegeven van de belangrijkste ecologische potenties in het plangebied.

  • In aansluiting op de aanwezige graslandgebieden zijn in potentie gunstige ruimtelijke mogelijkheden aanwezig voor graslandontwikkeling en daarmee ook voor een vergroting en versterking van de aanwezige waarden, met name voor weidevogels.
  • De reeds aanwezige (zilte) graslandgebieden met een betekenis als broedgebied voor weidevogels bezitten grote potenties voor de verdere ontwikkeling van deze functie. Dit vereist een meer nadrukkelijk hierop afgestemd beheer waarbij veelal met vrijwilligers zal worden samengewerkt (plaatsen van nestbeschermers).
  • In de agrarische gebieden met vegetatiekundige betekenis zijn in potentie (abiotisch) mogelijkheden aanwezig voor versterking / ontwikkeling van de ecologische waarden. Vooral de huidige intensiteit van het grondgebruik belemmert deze ontwikkeling.
  • De oevers, watergangen en dijken vormen (potentiële) ecologische verbindingszones voor bepaalde diersoorten (vlinders en kleine zoogdieren) tussen de verschillende leefgebieden. Er zijn gunstige mogelijkheden om te komen tot een samenhangend netwerk, mits fysieke barrières worden opgeheven en beheer (grondgebruik, randbeheer en beheer / onderhoud watergangen) meer wordt afgestemd op deze (mogelijke) verbindingsfunctie.
  • De dijken met schrale vegetatie en drinkputten hebben grote mogelijkheden voor verdere natuurontwikkeling. Voorwaarde zijn een afgestemd beheer, goede landschappelijke situering en een aaneengesloten patroon.
  • Brede bermen (bijvoorbeeld van de Postweg) en de dijken langs het kanaal bieden nieuwe mogelijkheden voor de ontwikkeling van natuurwaarden. De afwijkende flora langs de spoorlijn (brem) is daar een voorbeeld van. Door een afgestemd beheer zijn hier zeker natuurwaarden te ontwikkelen. Binnen het plangebied zijn langs waterschapswegen geen bermen gelegen die in aanmerking komen voor ecologisch beheer.
3.5.4 Streefbeeld ecologie

Gewenste ecologische structuur

In ecologisch opzicht is het behouden van de huidige ecologische structuur een centraal uitgangspunt. De specifieke waarde en kwetsbaarheid van de elementen en deelgebieden waaruit deze hoofdstructuur is opgebouwd, geven aan of en in hoeverre de (te verwachten) ruimtelijke ontwikkelingen met deze waarden zijn te verenigen. Naast het behoud is de ontwikkeling en versterking van de ecologische waarden in het plangebied gewenst. De aangegeven potenties geven aan waar en op welke wijze deze ontwikkelingen en versterking gestalte kunnen krijgen. Voor een belangrijk deel is deze ontwikkeling reeds in gang gezet in het kader van de Zeeuwse uitwerking van het Natuurbeleidsplan via de totstandkoming van Relatienota- en natuurontwikkelingsgebieden (zie hoofdstuk 2).
Beide uitgangspunten kunnen worden uitgewerkt in een gewenste ecologische structuur. Deze gewenste ecologische structuur is opgebouwd uit natuurkerngebieden, ecologische verbindingszones en landbouwgebieden met belangrijke natuurwaarden.

Natuur(kern)gebieden

De natuur(kern)gebieden zijn gebieden met een substantiële omvang waar (nagenoeg) volledig sprake is van een op de aanwezige natuurwaarden afgestemd beheer. Behoud en versterking van de reeds aanwezige natuurwaarden staan hier centraal. Grenzend aan deze kerngebieden zijn gebieden aan te geven waar op grond van aanwezige potenties de ontwikkeling van natuurwaarden gewenst is.
Door natuurontwikkeling kan vergroting van de huidige natuur(kern)gebieden worden bereikt.

Ecologische verbindingszones

De ecologische verbindingszones geven een mogelijk netwerk aan voor de verbinding van natuur(kern)gebieden. In potentie is dit netwerk aanwezig. Het is gewenst deze potentie zoveel mogelijk tot ontwikkeling te brengen. Het gaat hier om zowel natte als droge verbindingszones.

Landbouwgebieden met natuurwaarden

Bepaalde landbouwgebieden maken op grond van hun huidige waarden onderdeel uit van de gewenste ecologische structuur. Behoud en waar mogelijk versterking van deze waarden is ecologisch gezien gewenst. Dit noodzaakt tot een betere afstemming van het agrarisch beheer op deze waarden. Naast het behoud kan ook hier sprake zijn van gewenste ontwikkeling van aanwezige ecologische potenties.

Aanbevelingen voor behoud van ecologische waarden

Aan de hand van het aangegeven onderscheid in de gewenste hoofdstructuur worden de volgende (ecologische) aanbevelingen gedaan voor het behoud van de aanwezige waarden en potenties.

Natuur(kern)gebieden

  • behoud natuurlijke dynamiek Oosterschelde en Westerschelde;
  • behoud slikken en schorren (afgesloten zeearm);
  • behoud zilte graslanden (moergebieden).

Agrarische gebieden met natuurwaarden

  • behoud openheid en onbebouwd karakter (wintergasten);
  • behoud openheid, graslandkarakter (weidevogels);
  • behoud dijken en graslanden met vegetatiekundige betekenis;
  • behoud poelen en welen;
  • behoud bos.