Plan: | Kapelle Buitengebied |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0678.buitengebied-OW01 |
In deze paragraaf worden de ruimtelijk-visuele structuurkenmerken en -kwaliteiten van het plangebied beschreven. Op grond van beschikbare gegevens en een gebiedsinventarisatie worden de landschapswaarden en potenties in beeld gebracht. Deze analyse beperkt zich tot de sectoraal gewenste ontwikkeling en dient in het kader van de (integrale) beleidsvisie (zie hoofdstuk 4) nader te worden afgewogen ten opzichte van andere belangen.
De landschapsanalyse is als volgt opgebouwd. Allereerst wordt het huidige landschapsbeeld beschreven (landschapsstructuur, deelgebieden). Teneinde het landschapsbeeld te kunnen afwegen ten opzichte van andere belangen is een gebiedswaardering uitgevoerd en zijn de aard en de mate van kwetsbaarheid van dit landschapsbeeld aangegeven voor (toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen. Vervolgens worden de ontwikkelingen en potenties verkend. Tenslotte wordt de gewenste landschapsstructuur beschreven waarbij wordt aangegeven welke kwaliteiten vanuit landschappelijk oogpunt behouden dienen te blijven en welke landschappelijke ontwikkelingsmogelijkheden wenselijk zijn.
De identiteit van het landschap van de gemeente Kapelle wordt in de eerste plaats ontleend aan de ontstaansgeschiedenis en het abiotische basispatroon (geomorfologie, bodem, water). Mede op grond van dit abiotisch basispatroon (paragraaf 3.1.) is voor het plangebied een landschapstypering en -waardering uitgevoerd.
Landschappelijke hoofdstructuur en landschapstypen
De landschappelijke hoofdstructuur van het plangebied wordt in belangrijke mate bepaald door de ontstaansgeschiedenis in samenhang met het proces van de bedijking. De hoofdstructuur is kenmerkend voor het landschap van de Zeeuwse Delta, bestaande uit getijdengeulen, slikken, schorren kernland en jonge zeekleipolders. In het plangebied zijn binnen deze hoofdstructuur drie landschapstypen te onderscheiden:
Het zeearmenlandschap bestaat uit het getijdengebied van de Oosterschelde en Westerschelde. Er is sprake van een grote mate van dynamiek en een (relatief) ongestoord verloop van natuurlijke landschapsvormende processen. Dit komt onder andere tot uiting in de ontwikkeling van de zandplaten, kustafslag en de sedimentatie van zand en slib. Kenmerkend verschil met de kusten die zijn gelegen direct aan de Noordzee is de afwezigheid van strand en duinen, hetgeen verklaarbaar is door de ligging oostelijk in de Delta. Typologisch is een duidelijk verschil tussen de Westerschelde (het estuarium van de Schelde) en de Oosterschelde (zeearm). Dit verschil is ook duidelijk waarneembaar bijvoorbeeld door het verschil in doorzicht: de Westerschelde heeft weinig doorzicht als gevolg van de grote hoeveelheden slib die door de rivier worden vervoerd. De Oosterschelde heeft ten opzichte van de Westerschelde een groter doorzicht en is ook voedselarmer. Sinds het begin van de jaren negentig is het doorzicht in de Oosterschelde echter gehalveerd als gevolg van kleuring van het water, die mogelijk veroorzaakt wordt door verhoogde humuszuurconcentraties.
Grote waterbouwkundige veranderingen zijn er sinds de ingebruikname van de stormvloedkering en de sluiting van de compartimenteringsdammen niet meer in de Oosterschelde geweest. Het proces "zandhonger" schrijdt echter voort. Door de verlaagde stroomsnelheden in de Oosterschelde overheersen de erosieve processen de opbouwende processen, waardoor slikken en platen langzaam maar zeker eroderen en onder water verdwijnen.
Het kernlandlandschap
Het grootste deel van de gemeente behoort tot het zogenaamde kernland (voorheen oudland genoemd). In de Zeeuwse context is dit een zeer oud landschapstype. De bodemkundige opbouw komt duidelijk in het reliëf tot uiting: hooggelegen kronkelig lopende kreekruggen en laaggelegen poelgebieden. De Kapelse moer is in samenhang met de Yerseke Moer het grootste nog bestaande poelgebied in oorspronkelijke staat. Er worden nog hollebollige weilanden (veel microreliëf) aangetroffen, die het resultaat zijn van de moernering in de middeleeuwen. Er komen geen dijken in dit landschapstype voor, uitgezonderd de dijk langs het Kanaal door Zuid-Beveland en de dijken langs de inlagen aan de Oosterscheldedijk.
Het verkavelingpatroon van de poelgronden en de kreekruggen is grillig. Door de ruilverkaveling is het patroon deels omgevormd naar een rationele blokvormige verkaveling. De afwatering en het watergangenpatroon zijn gebaseerd op de ligging van de kreken. Ook hier heeft de ruilverkaveling het oorspronkelijke patroon rechtlijnig van karakter gemaakt.
Het bebouwingspatroon is historisch gezien sterk gekoppeld aan de kreekruggen, de poelgronden stonden voorheen 's winters onder water. Het beplantingspatroon bestaat met name uit het vrijwel ontbreken van beplanting in de poelgebieden en fraaie erfbeplanting bij de oude boerderijen op de kreekruggen.
Op grond van de ruimtelijk-landschappelijke kenmerken openheid en bebouwingspatroon is binnen het kernlandlandschap onderscheid te maken in:
Zeekleilandschap
Van de zeekleipolders is de ruimtelijke opbouw te typeren als open door dijken omgeven vlakke polders van verschillende grootte. Dit landschapstype komt alleen in het zuidelijke dele van de gemeente voor. Het dijkenpatroon hangt nauw samen met de ontstaansgeschiedenis. Het wegenpatroon valt in de kleinschalige polders grotendeels samen met het dijkenpatroon. Bij de grotere polder ligt het wegenpatroon juist los van de dijken.
Het verkavelingspatroon is, mede tengevolge van de herinrichting, rationeel blokvormig. De afwatering en het watergangenpatroon zijn gebaseerd op de ligging van de voormalige kreken. De hoofdwatergangen hebben door hun strakke belijning weinig relatie meer met het oude (kronkelende) karakter van de kreken. Het bebouwingspatroon is ook sterk bepaald door de ontstaansgeschiedenis. De boerderijen zijn verspreid en gesitueerd langs de dijken, wegen of in het veld. Het beplantingspatroon is sober. De erven van de boerderijen zijn veelal beplant en soms is er nog een huisweide met drinkput en hoogstamboomgaard aanwezig. De dijken zijn veelal beplant. Binnen het zeekleilandschap is nader onderscheid te maken op grond van visueel-ruimtelijke kenmerken:
Bijzondere landschapselementen
Binnen de deelgebieden komen naast dijken nog bijzondere landschapselementen voor die kenmerkend zijn voor de ontstaansgeschiedenis en daardoor mede bepalend voor de landschappelijke identiteit. Deze elementen hebben veelal ook een duidelijk cultuurhistorische waarde. Het betreft de volgende elementen.
Structureel landschapselement
Structurele landschapselementen in het plangebied zijn: het kanaal, de spoorweg, de hoofdwegen, de binnendijken en de zeedijken.
Klein landschapselement
Kleine landschapselementen in het plangebied zijn: weel, inlaag, voormalige begraafplaats, voormalige haven en bos, oude waardevolle boerderij met streekeigen erf, drinkput in grasland, grenslinde en zogenaamde 2-ha woning.
Archeologisch landschapselement
In het plangebied komen terreinen voor met specifieke archeologische waarden. Deze waarden zijn aangegeven op de provinciale kaarten IKAW (indicatieve kaart archeologische waarden) en de AMK (Archeologische monumentenkaart). Bij de IKAW gaat het specifiek om de gebieden van hoge en middelhoge archeologische trefkans.
Waardering
De landschappelijke waarde van het plangebied is gelegen in de gebiedseigen identiteit. De volgende gebiedseigen landschapselementen zijn hierbij vooral bepalend:
De waardering van de onderscheiden landschapstypen en landschappelijke deelgebieden en bijzondere landschapselementen is in tabel 5 samengevat.
Kwetsbaarheden
De deelgebieden en bijzondere landschapselementen zijn in verschillende mate kwetsbaar voor ruimtelijke veranderingen en ontwikkelingen, met name als gevolg van landbouwkundige en eventueel andere bedrijfsmatige ontwikkelingen. Bij de beoordeling van de landschappelijke kwetsbaarheid van een gebied zijn de volgende aspecten van belang:
In tabel 5 wordt de specifieke kwetsbaarheid per landschappelijk deelgebied beschreven.
De bijzondere landschapselementen als herkenbare verwijzing naar de ontstaansgeschiedenis zijn op zichzelf aan te merken als waardevol.
De kwetsbaarheid van deze landschapselementen is afhankelijk van het type element. Door de beperkte omvang van de elementen is de kans aanwezig dat deze door ingrepen (geleidelijk) verdwijnen. Hierbij kan worden gedacht aan het rooien van beplantingen, egaliseren van graslandpercelen en het reliëf in bouwland en het omzetten van grasland naar bouwland.
Tabel 5 Waardering en kwetsbaarheid landschappelijke deelgebieden
kenmerk | waardering | kwetsbaar voor: |
zeearmen | ||
estuarium (Westerschelde) | waardevol | verandering in dynamiek bebouwing - langs randen |
zeearm (Oosterschelde) | waardevol | verandering in dynamiek bebouwing - langs randen |
kernland | ||
open onbebouwd graslandgebied met veel microreliëf | waardevol | verdichting en versnippering door (niet-grondgebonden) nieuwe bebouwing. aanleg beplanting. egalisatie hoogteverschillen. |
Nagenoeg onbebouwd gebied | waardevol | verdichting en versnippering door nieuwe bebouwing. Aanleg beplanting. |
Afwisselend open en besloten gebied met gevarieerde bebouwing Afwisselend open en besloten gebied met gevarieerde bebouwing met bijzondere structuur |
niet waardevol waardevol |
geen verdichting en versnippering door nieuwe bebouwing buiten het patroon |
zeekleipolder | ||
open onbebouwd gebied | waardevol | verdichting en versnippering door nieuwe bebouwing. Aanleg beplanting. |
Nagenoeg onbebouwd gebied | waardevol | verdichting en versnippering door nieuwe bebouwing buiten het patroon |
afwisselend open en besloten gebied met gevarieerde bebouwing | niet waardevol | geen |
De (autonome) landschappelijke ontwikkelingen worden in eerste instantie bepaald door de veranderingen in het agrarisch grondgebruik en de ruimtelijke veranderingen die verband houden met de ontwikkeling / uitvoering van het beleid van rijk en provincie in het plangebied. De ontwikkelingen in het buitendijks gebied zijn in ruimtelijk opzicht zeer beperkt van karakter. Wel speelt in deze gebieden de problematiek van het beheer en het multifunctioneel gebruik.
De belangrijkste, in landschappelijk opzicht relevante ontwikkelingen die binnen het plangebied te verwachten zijn, worden hieronder beknopt weergegeven.
Agrarische ontwikkelingen
Een deel van de landschappelijke ontwikkelingen worden bepaald door de veranderingen in het agrarisch grondgebruik. Het betreft de volgende ontwikkelingen:
Intensivering en specialisatie zal plaatselijk leiden tot veranderingen in het agrarisch grondgebruik (van akkerbouw naar bloemen-, bessen-, zaden- of vollegrondsteelten). Deze veranderingen kunnen consequenties hebben voor de mate en aard van de bedrijfsbebouwing en teeltondersteunende voorzieningen (bijvoorbeeld tunnelkassen en regenschermen). Met een toenemende intensivering en schaalvergroting zal doorgaans ook de behoefte aan meer gevarieerde en grootschalige bebouwing toenemen en kan een toenemende landschappelijke verdichting optreden van bepaalde gebieden met grote consequenties voor de landschappelijke karakteristiek en waarde. Ook verandering van teelten en daarmee van het gebruik van de onbebouwde gronden kan leiden tot landschapsverandering. Hierbij kan worden gedacht aan een verkleining van het areaal grasland ten behoeve van maïsteelt hetgeen leidt tot een (tijdelijke) afname van de openheid. Een meer blijvende afname van de landschappelijke openheid kan ontstaan door toename van bos en fruitteelt. Het toenemend gebruik van afdekmaterialen ten behoeve van de tuinbouwmatige teelten kan eveneens tot een belangrijke (tijdelijke) verandering leiden van het karakteristieke landschapsbeeld.
Vooral de toenemende druk vanuit de intensieve veehouderij zou op bepaalde plaatsen (zonder concrete beleidsmaatregelen) kunnen leiden tot industriële complexvorming met ingrijpende landschappelijke consequenties. Plaatselijk kan hierdoor sprake zijn van een toenemende disharmonie met de huidige landschapskenmerken en nivellering van de landschappelijke waarden.
Uitbreiding van het glasareaal is naar verwachting slechts aan de orde in aansluiting op de bestaande (glas)tuinbouwbedrijven in het plangebied, vooral in de Willem-Annapolder. Samen met de ontwikkeling van tunnelkassen op de veldkavels kan dit (evenals intensieve veehouderij) leiden tot een ingrijpende landschappelijke invloed met name in of grenzend aan de open gebieden.
De ontwikkeling van deeltijdagrariërs zal naar verwachting tevens leiden tot een zekere verandering van het landschapsbeeld. Dit kan in verschillende vormen tot uitdrukking komen zoals de verandering van het karakter (verschijningsvorm) van de agrarische gebouwen en erven (kampeereenheden, beplantingen). Ook de mate van bebouwing op (bestaande) agrarische bedrijfskavels zal onder invloed van niet-agrarische nevenactiviteiten kunnen toenemen.
Verwacht wordt dat een belangrijk deel van de agrarische bedrijven in het gebied op termijn beëindigd zal worden. Bedrijfsbeëindiging kan leiden tot een proces van verkrotting en verpaupering. De landschappelijke identiteit kan hierdoor op een essentieel onderdeel (namelijk de agrarische karakteristiek) worden ondermijnd. Ook de omzetting van de vrijkomende bedrijven in niet-agrarische functies (wonen, bedrijven) kan eveneens leiden tot een verandering van het karakter en de verschijningsvorm van de aanwezige bebouwing.
Het bevorderen van de aquacultuur is één van de doelstellingen van het omgevingsbeleid voor de landbouw. Het gaat daarbij om de kweek van schaal- en schelpdieren, vis, zouttolerante gewassen en andere aquatische producten, ten behoeve van voedings-, industriële en energietoepassingen. Met name de oevers van de Deltawateren zijn, vanwege de beschikbaarheid van zout water, kansrijk voor (nieuwe) initiatieven.
Stedelijke en kernrandontwikkelingen
Vanuit de kernen in de gemeente Kapelle vinden ontwikkelingen plaats in het buitengebied. Door uitbreidingen (woningbouw / bedrijventerreinen) rukt de komgrens stapsgewijs op langs visueel-ruimtelijk doorgaans harde grenzen.
Visueel ruimtelijk storende ontwikkelingen hebben met name betrekking op de ontwikkelingen van woonkernen (bedrijventerreinen), de ruilverkaveling en windturbineprojecten. Of een element als storend wordt ervaren is in sterke mate afhankelijk van het karakter, de schaal van de directe omgeving en de perceptie van de waarnemer.
Woonkernen
Als (storende) contrasten in Kapelle kunnen worden aangeduid de bedrijventerreinen Smokkelhoek en CZAV bij Wemeldinge. Daarnaast is sprake van een meer geleidelijke ontwikkeling waarbij de dorpsrand (langzaam) verschuift. In randzonegebieden die (agrarisch gezien) zonder gerichte maatregelen hun stabiliteit dreigen te verliezen dient rekening te worden gehouden met een voortgaand proces van verdichting en versnippering als gevolg van kernrandontwikkelingen. Een grote variatie aan (illegale) afwijkende en verspreide bebouwing en bouwwerken kan hiervan het gevolg zijn (paardenweide / manege / volkstuin / hobbyschuur etc.). Daarnaast zijn er ontwikkelingen die het karakter van (lint)bebouwing geleidelijk kunnen doen veranderen.
Windturbines
Verspreid in het plangebied is, mede gezien het gunstige windaanbod, sprake van kans op initiatieven voor het oprichten van windturbines. In de Willem-Annapolder is een windturbinepark gerealiseerd. Dit heeft tot grote landschappelijke consequenties geleid.
Vanuit landschappelijk oogpunt is het behouden en versterken van de gebiedseigen identiteit van het plangebied het belangrijkste uitgangspunt. De huidige landschapsstructuur en de daarin onderscheiden (waardevolle) deelgebieden kunnen hierbij als basis dienen. Voor het realiseren van een gewenste landschapsstructuur en -ontwikkeling zijn de volgende uitgangspunten van belang.
De specifieke kwetsbaarheden van de waardevolle deelgebieden geven daarbij richting aan de landschappelijke aanvaardbaarheid of inpasbaarheid van mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen.
De waardevolle deelgebieden kunnen op grond van aanwezige landschappelijke potenties verder versterkt worden. Voorts is het mogelijk om in de niet waardevolle gebieden door middel van landschapsbouw landschapsversterking te laten plaatsvinden zodat de landschappelijke samenhang wordt vergroot en storende elementen worden ingepast. De aanwezige herkenbare landschappelijke overgangen tussen bebouwde kom en buitengebied vormen hierbij een belangrijk aanknopingspunt.
Beide (elkaar aanvullende) uitgangspunten zijn verder uitgewerkt in de navolgende aanbevelingen voor de gewenste landschapsstructuur.
Behoud kenmerken van deelgebieden en landschapselementen
De noodzaak tot behoud spitst zich toe op de landschappelijke deelgebieden die als landschappelijk waardevol worden aangemerkt. Dit betreft de volgende deelgebieden.
Zeearmenlandschap
Behoud van het karakter door:
Kernlandlandschap: open onbebouwd graslandgebied (onder andere Kapelsche Moer)
Behouden van het karakter door:
Kernlandlandschap: nagenoeg onbebouwd gebied (weerszijden Wemeldingse Zandweg tussen bedrijventerrein Smokkelhoek en Schore, ten zuidwesten van Rijksweg A58)
Behouden van het karakter door:
ijzondere landschapselementen
Behoud en herstel van de bijzondere landschapselementen door:
Aanbevelingen landschapsontwikkeling
Voor een aantal deelgebieden is het mogelijk te komen tot versterking of ontwikkeling van de gebiedseigen landschappelijke identiteit en waarden door middel van landschapsontwikkeling. Met behulp van landschapsbouw kan lineaire (dijk- en wegbeplanting) en vlakvormige beplanting (landschapselementen) ontwikkeld worden. De gewenste ontwikkelingen zijn gericht op: