direct naar inhoud van 3.3 Landbouw
Plan: Kapelle Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0678.buitengebied-OW01

3.3 Landbouw

In deze paragraaf wordt de structuur van de agrarische sector in de gemeente Kapelle beschreven. Daarbij wordt de huidige situatie geanalyseerd, gevolgd door een beschrijving van het ontwikkelingsperspectief. Daaruit vloeit een sectoraal wensbeeld voort ten behoeve van een integrale beleidsafweging voor het bestemmingsplan. De beschrijving is gebaseerd op een aantal bronnen: de landbouwstatistieken van het CBS voor de jaren 1991-2003 en de provinciale beleidsnota's. De cijfers van het CBS hebben betrekking op alle bedrijven waarvan het bedrijfscentrum in de gemeente Kapelle is gevestigd.

3.3.1 Huidige situatie

Grondgebruik en productie-inrichtingen

De totale oppervlakte aan cultuurgrond van de gemeente Kapelle bedroeg in 2005 circa 2.838 hectare. Sinds 1999 is er sprake van een afname van de totale oppervlakte cultuurgrond 4,7% (Zeeland – 6,8%). Het aantal agrarische bedrijven nam tussen 1999 en 2005 af met 35 bedrijven (22,2%). Deze afname is iets lager dan die voor de gehele provincie Zeeland (16%). Het agrarisch grondgebruik in de gemeente Kapelle is als volgt verdeeld naar bedrijfstype.

Tabel 1 Bedrijven en oppervlakte cultuurgrond naar hoofdbedrijfstype (alle beroepen)

hoofdbedrijfstype   aantal bedrijven (hoofd- en nevenactiviteit   %   oppervlakte cultuurgrond (ha)   %  
Akkerbouwbedrijven   38   30,9   1.257   44,3  
Tuinbouwbedrijven /
blijvende teeltbedrijven  
65   52,8   776   27,4  
Blijvende teeltbedrijven   0   0   0   0  
Graasdierbedrijven   7   5,7   205   7,2  
Hokdierbedrijven   1   0,8   0   0  
Gewassencombinaties   12   3,8   600   21,1  
Totaal   161   100   2.838   100  

bron: CBS, landbouwtelling 2005.

De agrarische sector in Kapelle kenmerkt zich door een sterke gerichtheid op de akkerbouw- en tuinbouwbedrijven. Meer dan de helft (52,8%) van het aantal aanwezige landbouwbedrijven was (in 2005) als tuinbouwbedrijf geregistreerd. Desondanks is slechts circa 27% van het totale landbouwareaal in gebruik als tuinbouwgrond. Bijna 50% van het totale landbouwareaal is daarentegen in gebruik als akkerbouwgrond. Het aandeel tuinbouw- en akkerbouwgrond wijkt echter aanzienlijk af van hetgeen in de provincie Zeeland aanwezig is: tuinbouwgrond 6% en akkerbouwgrond 80%.

In het jaar 2005 waren de belangrijkste akkerbouwgewassen in het plangebied granen (42% van het akkerbouwareaal) en knol- en wortelgewassen (34%) en groenvoedergewassen (11%). De belangrijkste tuinbouwgewassen waren peren (49%) en appelen (35%). Het tuinbouwareaal en daarmee het aandeel tuinbouw in het totale agrarische grondgebruik is in de periode 1999 tot en met 2005 met bijna 3,3% afgenomen. Het akkerbouwareaal en daarmee het aandeel akkerbouw in het totale agrarische grondgebruik is met ruim 12% afgenomen.

Bedrijven en bedrijfsgroottestructuur

De gemiddelde bedrijfsoppervlakte van alle agrarische bedrijven in Kapelle lag in 2005 op circa 23 hectare en bevond zich daarmee aanzienlijk onder het Zeeuwse gemiddelde van 30 hectare Sinds 1999 is het gemiddelde bedrijfsoppervlak met 21% gestegen.

De gemiddelde omvang van akkerbouwbedrijven in de gemeente Kapelle (zie tabel 2) bedroeg in 2005 ruim 33 hectare. De gemiddelde omvang van landbouwbedrijven in de gemeente Kapelle bedroeg in 2005 ruim 11 ha.

Tabel 2 Gemiddelde bedrijfsoppervlakte cultuurgrond naar hoofdbedrijfstype (alle beroepen)

hoofdbedrijfstype   gemiddeld aantal ha per (hoofd- en nevenactiviteit)  
Akkerbouwbedrijven   33  
Tuinbouwbedrijven   12  
Graasdierbedrijven   29  
Hokdierbedrijven   0  
Combinaties   50  
Alle hoofdbedrijfstypen   28  

bron: CBS, landbouwtelling 2005.

De omvang van een agrarisch bedrijf of een afzonderlijke productie-inrichting kan ook worden uitgedrukt in een economische eenheid. Voor een betere aansluiting op de EG-standaard is het systeem van standaardbedrijfseenheden (sbe) dat hiervoor werd gebruikt met ingang van 1986 vervangen door het systeem van de Nederlandse grootte eenheid (n.g.e.). Op basis van het aantal n.g.e. kan inzicht worden verkregen in de bedrijfseconomische situatie van de agrarische bedrijven.

Hierbij wordt de volgende categorie-indeling gehanteerd:

< 32 n.g.e. - klein bedrijf;

32 - 50 n.g.e. - middelklein bedrijf;

50 - 70 n.g.e. - middelgroot bedrijf;

> 70 n.g.e. - groot bedrijf.

Voor de kleine en middelkleine bedrijven (< 50 n.g.e.) geldt in het algemeen dat de omvang ontoereikend moet worden geacht voor het voeren van een volwaardig agrarisch bedrijf. Voor de middelgrote bedrijven (50-70 n.g.e.) is deze basis wel aanwezig mits wordt doorgegaan met investeren en ontwikkelen. De grote bedrijven (> 70 n.g.e.) zijn op grond van hun huidige bedrijfseconomisch niveau zonder voorbehoud aan te merken als volwaardige, perspectiefrijke bedrijven. Aldus kan een beeld worden verkregen van de levensvatbaarheid van agrarische bedrijven in de gemeente Kapelle.
De aangegeven normen betreffen overigens gemiddelde standaardnormen. Op individueel bedrijfsniveau kan door bijzondere omstandigheden sprake zijn van een afwijkende situatie, waarbij ondanks een betrekkelijk lage bedrijfsomvang in n.g.e.'s, toch een redelijk inkomen kan worden behaald. De mate waarin arbeid en kapitaal worden ingezet en de verhouding daartussen, zijn in dat licht van groot belang. In het algemeen geeft de bedrijfsomvang in n.g.e.'s echter een goede indicatie van de economische perspectieven.

Uit gegevens van de productieomvang van het CBS kan op basis van de algemene normen een indruk worden verkregen van de levensvatbaarheid van agrarische bedrijven in de gemeente Kapelle.

Tabel 3 Bedrijfsomvang in n.g.e. in de gemeente Kapelle (alle bedrijven)

alle bedrijven   aantal bedrijven   bedrijfsomvang in n.g.e.  
    < 32   32-50   50-70   > 70  
Totaal   123   53   9   12   49  
Procentueel   100%   43%   7%   10%   40%  

bron: CBS, landbouwtelling 2005.

Uit tabel 3 kan worden geconcludeerd dat 50% van de agrarische hoofdberoepsbedrijven in Kapelle op grond van bedrijfseconomische maatstaven kan worden aangemerkt als perspectiefrijk. Deze groep zal zich wel moeten kunnen blijven ontwikkelen om dit perspectief te behouden. De overige 50% van de agrarische hoofdberoepsbedrijven heeft op dit moment duidelijk minder perspectief op een duurzaam voortbestaan. Zij kunnen nu volgens de algemene normen niet worden aangemerkt als een volwaardig bedrijf en zullen geducht moeten investeren om weer uit te groeien tot een volwaardig agrarisch bedrijf. Een alternatief kan zijn om de economische basis van het bedrijf te verbreden met niet-agrarische nevenactiviteiten of een ander neven- of hoofdberoep buiten de landbouw te zoeken. In het laatste geval kan het agrarisch bedrijf als nevenberoepsbedrijf worden voortgezet of worden verkocht.

Nevenberoeps- en deeltijdagrariërs

In het plangebied bevinden zich 20 nevenberoepsbedrijven, waarvan 9 in de akkerbouw, 9 in de tuinbouw en 2 in de graasdierhouderij. De bedrijfshoofden op deze bedrijven besteden het grootste deel van hun tijd aan een beroep buiten de landbouw. De gemiddelde (economische) omvang van deze bedrijven is over het algemeen laag, voor alle sectoren onder de volwaardigheidsgrens van 50 n.g.e. Nog sterker dan bij de hoofdberoepsbedrijven geldt voor deze categorie bedrijven dat hun toekomst moeilijk te voorspellen is op basis van de zojuist genoemde cijfers. Zij zijn immers niet alleen afhankelijk van de inkomsten uit het agrarisch bedrijf. Op grond van de beschikbare gegevens blijkt dat sinds 1996 in absolute zin sprake is van een afname van het aantal nevenberoepsbedrijven (26 nevenberoepsbedrijven in 1996). Dit beeld is gelijk aan de Zeeuwse tendens over dezelfde periode.

Milieuaspecten landbouw

Veehouderij

Binnen de landbouw zijn belangrijke ontwikkelingen in gang gezet, met name als gevolg van de milieuregelgeving. De agrarische sector heeft hiertoe reeds forse inspanningen geleverd. Deze ontwikkelingen zullen de milieubelasting door de landbouw aanzienlijk terugbrengen. De landbouw levert echter nog steeds een bijdrage aan de nitraat- en fosfaatbelasting (vermesting) in het plangebied. Om een evenwichtsbemesting te realiseren worden de gebruiksnormen de komende jaren teruggebracht tot het niveau van evenwichtsbemesting.
Op de relevante milieuwetgeving wordt in hoofdstuk 4 nader ingegaan.

Tuinbouw, akkerbouw en fruitteelt

In het plangebied zijn naast akkerbouwbedrijven tevens enkele tuinbouwbedrijven en fruitteeltbedrijven aanwezig. Voor de vollegrondstuinbouw en akkerbouw bestaan nog geen landelijke beleidsrichtlijnen met betrekking tot aan te houden afstanden tussen teeltgronden en gevoelige bestemmingen vanwege het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Voor fruitteelt wordt op basis van jurisprudentie een richtafstand van 50 m gehanteerd.
In de Willem-Annapolder is grootschalige vestiging van glastuinbouw aanwezig. Rondom Kapelle en Eversdijk komen kleinere bedrijven voor. In het Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt milieubeheer worden met name vanwege lokale luchtverontreiniging afstandsnormen vermeld die aangehouden dienen te worden tussen kassen en woningen van derden. Het beleid van de provincie Zeeland is erop gericht om deze afstandsnormen zoveel mogelijk aan te houden. In tabel 4 worden de afstandsnormen vermeld.

Tabel 4 Afstandsnormen glastuinbouw

ontwikkelingsinrichting   aaneengesloten woonbebouwing   niet-aaneengesloten woonbebouwing  
nieuw bedrijf à bestaande woning(en)   }}}}50 m   25 m  
nieuwe woning(en) à bestaand bedrijf   50 m   25 m  
uitbreiding bedrijf à bestaande woning(en)   25 m   10 m  
uitbreiding woning(en) à bestaand bedrijf   25 m   10 m  


In het Besluit glastuinbouw worden voorschriften gegeven ten aanzien van assimilatiebelichting en verlichting. De gevel van kassen dient zodanig afgeschermd te zijn, dat de lichtuitstraling op een afstand van ten hoogste 10 meter van die gevel, met tenminste 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen buiten de inrichting niet zichtbaar zijn.

Gevolgen van milieubeleid

Een verbetering van de mineralenbenutting en van het gebruik van bestrijdingsmiddelen zal resulteren in een verdere vermindering van de belasting van het milieu door de landbouw. Dit zal met name resulteren in een verbetering van de waterkwaliteit. Ook de extensivering van het grondgebruik kan bijdragen aan het terugdringen van de milieubelasting maar dat ligt in dit gebied niet voor de hand. Voorzieningen zoals afgedekte mestsilo's en emissiearme stallen dragen hier ook aan bij. Het verminderen van mineralenverliezen binnen de veehouderij kan onder andere gerealiseerd worden door de verbouw van ruwvoedergewassen.

3.3.2 Ontwikkelingsperspectief

De ontwikkelingen in de agrarische sector in het algemeen (afbouw marktondersteuning) en de bedrijfsstructuur in het plangebied in het bijzonder wijzen op een kwetsbare situatie voor de agrarische sector. Vertrouwde zekerheden zijn weggevallen, de bedrijfsvoering staat sterk onder druk. Voor de verdere ontwikkeling / toekomst dient dan ook rekening te worden gehouden met een (ingrijpend) proces van aanpassingen en veranderingen.
Voor dit proces is in de eerste plaats bepalend de bereidheid van de agrariërs om zich aan te passen aan de veranderende marktsituatie en in te spelen op nieuwe kansen en mogelijkheden.
Door de relatief kleinschalige agrarische bedrijfsgroottestructuur en bedrijfsomvang zal een grote inspanning nodig zijn om voldoende economisch toekomstperspectief te behouden. Gelet op deze structuur en de opvolgingssituatie is het waarschijnlijk dat een betrekkelijk groot aantal bedrijven uiteindelijk zal worden beëindigd of als nevenberoepsbedrijf wordt voortgezet.

Het omgevingsbeleid voor de landbouw richt zich in eerste instantie op het in stand houden en verder ontwikkelen van de agrarische productiefunctie en het versterken van de agrarische productiestructuur. Een voortgaande inspanning gericht op de vitaliteit van het platteland is uitgangspunt waarin het proces van aanpassing en verandering binnen de landbouw wordt gestimuleerd. De provincie ondersteunt de noodzakelijke veranderingen in de landbouw door voor de grondgebonden en verbrede landbouw, in ruimtelijke zin, maximale flexibiliteit te bieden. Een ruimtelijke zonering is daarbij niet aan de orde. Voor niet-grondgebonden landbouw wordt, zowel vanuit landschappelijk als economische overwegingen, gestreefd naar bundeling en concentratie van activiteiten. Waar specifieke kansen liggen, zoals aangegeven op kaart 5.5 in het IOP, worden deze zoveel mogelijk veiliggesteld en ontwikkeld.

Uit de kansenkaart landbouw blijkt voor Kapelle het volgende.

  • Marktgericht landbouw: De concurrentie kracht van de marktgerichte landbouw staat onder de druk. Er is behoefte aan meet flexibiliteit om in te kunnen spelen op kansrijke ontwikkelingen. Een ruimtelijke zonering voor verbrede en marktgerichte landbouw past daarbij niet. Het belang van agribusiness wordt onderstreept.
  • Zoetwatergerelateerde teelten: De provincie zal initiatieven van de sector voor inplanting van zoetwatergerelateerde teelten ondersteunen.
  • Agroproductiepark "agro / uien": Er vindt door de provincie een nadere analyse en verkenning plaats naar de concrete introductiemogelijkheden van agroproductieparken in Zeeland. De omgeving van Schore is daarbij kansrijk voor een agroproductiepark "agro / uien".

Mede op basis van deze perspectieven is een uitvoerige verkenning uitgevoerd naar de ontwikkelingsperspectieven voor de landbouwsector. Achtereenvolgens zijn daarbij de volgende oplossingsrichtingen / ontwikkelingsperspectieven verkend op hun kansrijkheid voor het buitengebied van Kapelle, namelijk schaalvergroting, intensiveringen en specialisatie, inplaatsing veehouderij, duurzame landbouw en verbrede plattelandontwikkeling. Overigens dient daarbij te worden opgemerkt dat de ontwikkelingsrichting per bedrijf sterk afhankelijk is van de individuele situatie (bijvoorbeeld arbeidsaanbod, financiële situatie en interesse).

Schaalvergroting

De toenemende mechanisatie en marktontwikkelingen en strengere milieueisen maken grotere akkerbouwbedrijven noodzakelijk om duurzaam rendabel te blijven. Kleinere bedrijven hebben veelal minder investeringsruimte.
Door het Europese markt- en prijsbeleid zal een ingrijpende herstructurering van de akkerbouw moeten plaatsvinden zowel op bedrijfsniveau als op regionaal productieniveau in de richting van bulkproductie (onder andere in relatie tot agrificatie). Als gevolg van het proces van bedrijfsbeëindiging zal grond vrijkomen voor de noodzakelijke bedrijfs- en schaalvergroting. Gezien de gemiddelde bedrijfsgrootte van de akkerbouwbedrijven in Kapelle lijkt bedrijfsgrootte op korte termijn nog geen knelpunt, maar het kan op langere termijn wel van belang zijn.

Aangezien de opbrengstverhoging per hectare voor melkveehouderij nauwelijks mogelijk is als gevolg van de quotering kunnen de bedrijfsresultaten slechts door kostenverlaging en een efficiëntere productie op peil worden gehouden. Vergroting van de bedrijven biedt in dat opzicht perspectief omdat daardoor een efficiëntere bedrijfsvoering mogelijk is. Ook zijn de nodige milieu-investeringen dan makkelijker op te brengen. De graasdierbedrijven in Kapelle hebben al een zeer behoorlijke omvang, de noodzaak en tendens tot schaalvergroting doet zich echter ook hier voor.
Op Europees niveau stond de melkquotering enige tijd ter discussie. Recent is besloten dat de quotering blijft tot vermoedelijk 2014 maar dat interventieprijzen verlaagd zullen worden.
Verlaging van interventieprijzen en gedeeltelijke compensatie met inkomenstoeslagen zullen ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor deze sector (onder andere beëindigingen van een groot aantal bedrijven in combinatie met een versterkte schaalvergroting).
Voor de overige grondgebonden (vleesvee, schapen, geiten, etc.) en de niet-grondgebonden veehouderij is schaalvergroting eveneens een aantrekkelijke optie omdat ook in deze sectoren schaalvergroting tot kostenbesparing en een efficiëntere bedrijfsvoering kan leiden. In de grondgebonden veehouderij (melk- en vleesproductie) betekent de schaalvergroting een vergroting van het oppervlak per bedrijf, veelal gepaard gaande met een uitbreiding van de bebouwing. In de niet-grondgebonden veehouderij zal het met name een uitbreiding van de bebouwing betekenen.

Ook in de vollegrondstuinbouw is schaalvergroting noodzakelijk met het oog op een gewenste verruiming van de vruchtwisseling. Schaalvergroting kan derhalve door grondaankoop ook door uitruil en / of bijhuren van gronden worden gerealiseerd (enkele hectares). De verwerkingseenheid op het bestaande bedrijfscentrum zal daarbij in omvang toenemen vanwege de grotere productie.

Intensiveringen en specialisatie

Bij gebrek aan schaalvergrotingsmogelijkheden zullen intensivering en specialisatie voor veel bedrijven uitkomst moeten bieden.

In de akkerbouw kan worden gedacht aan een intensivering van de teelt, aan omschakeling op grove tuinbouw of aan specialisatie in meer kennis- en arbeidsintensieve teelten en streekeigen producten, al dan niet in deeltijd uitgevoerd. Daarnaast kan gedacht worden een vermarketing van het eigen product (wassen, snijden en verpakken). Door kwaliteitsproductie van herkenbare en gebiedseigen producten is versterking van de marktpositie denkbaar. Intensivering kan leiden tot meer bebouwing op en buiten het bouwperceel (tijdelijke tunnels).
In de vollegrondstuinbouw kan als alternatief voor schaalvergroting ook gekozen worden voor intensivering (arbeidsintensieve gewassen met hogere opbrengst) of specialisatie (kwaliteit, specifieke of streekeigen gewassen). Met name intensivering zal gepaard gaan met meer bebouwing (glas, tunnels). Ook zullen in toenemende mate tijdelijke tunnels worden opgericht buiten de bouwvlakken.
Vollegrondstuinbouw kan ook als alternatief zijn voor de akkerbouw. Naast groente en fruit kan het daarbij ook om bloembollen en / of bolbloemen gaan. De lokale bodemgeschiktheid en de beschikbaarheid van voldoende zoet water zijn hierbij belangrijke voorwaarden voor de ontwikkelingsmogelijkheden (gewassenkeuze, teeltmogelijkheden). Voor de vollegrondstuinbouwproducten is sprake van een verdringingsmarkt waardoor slechts voor een beperkt aantal bedrijven succes zal zijn weggelegd. Daar waar de externe productieomstandigheden en productiestructuur hiervoor concrete mogelijkheden bieden is het wenselijk hierop in te spelen door deze mogelijkheden naar de toekomst toe open te houden en waar mogelijk te stimuleren dat intensivering van de plantaardige productie plaatsvindt.
Een verdere specialisatie in de glastuinbouw vanuit de aanwezige agrarische bedrijven moet kansrijk worden ingeschat. De reeds aanwezige glastuinbouw (en kennisniveau) in de Willem-Annapolder zijn hierbij van doorslaggevend belang. Buiten de Willem-Annapolder zijn bedrijven gevestigd met een glasoppervlakte van circa 2.500 m² tot 15.000 m². In totaal is buiten de Willem-Annapolder circa 10 hectare glastuinbouw gerealiseerd. Verdere concentratie van glastuinbouwontwikkeling dient in aansluiting op de bestaande glastuinbouwconcentratie in de Willem-Annapolder plaats te vinden.

Inplaatsing veehouderij

De melkrundveehouderij (met weidegang) neemt in de provincie een bescheiden plaats in als gevolg van de kleinschaligheid van de bedrijfstak en het beperkende rijksbeleid. Ook de dure melkproductierechten vormen een belemmering voor ontwikkeling van deze bedrijfstak in Zeeland. Niettemin is onder invloed van het op het stimuleren van spreiding van de melkveehouderij gerichte rijksbeleid inplaatsing van deze bedrijven in aansluiting op graslandgebieden mogelijk. Voor een aantal veehouderijbedrijven zal gebrek aan (milieu)ruimte als gevolg van nabijgelegen woonconcentraties kunnen leiden tot de noodzaak van verplaatsing van de bedrijfskavel naar elders in het buitengebied. Vanwege de milieusituatie in de overschotgebieden was in Zeeland de afgelopen jaren een groot aantal initiatieven voor vestiging van grootschalige intensieve veehouderijbedrijven aan de orde. Deze initiatieven zijn tot nu toe niet merkbaar in het plangebied en hebben dan ook niet geleid tot de vestiging van grootschalige varkenshouderijen. Als gevolg van de verdere aanscherping van het provinciale en rijksbeleid en wetgeving (reconstructie- en herstructureringswet varkenshouderij) is te verwachten dat een structurele ontwikkeling van intensieve veehouderijcomplexen in Kapelle niet zal (kunnen) plaatsvinden.
Gelet op de omgevings- en milieukwaliteit (stank en verzuring) en de nadelige gevolgen voor de grondgebonden agrarische productiestructuur (versnippering en de concurrentie met akkerbouwbedrijven) kan dit leiden tot toekomstige conflictsituaties. Intensieve veehouderij als aanvullende neventak op bestaande (grondgebonden) bedrijven kan echter voor een aantal bedrijven een belangrijke bijdrage leveren aan het economische perspectief en de continuïteit. Een inperking van de nog aanwezige milieuruimte (met name in verband met stankrichtlijnen) als gevolg van nieuwe grootschalige intensieve veehouderijbedrijven van buiten kan grote nadelige consequenties hebben voor de realiseerbaarheid van deze mogelijkheid.

Duurzame landbouw

Als relatief schone landbouwprovincie verkeert Zeeland in een relatief gunstige positie voor omschakeling naar duurzame landbouw dat wil zeggen landbouw die gericht is op een schoon milieu en die economische continuïteit biedt. Een perspectiefvolle ontwikkeling naar duurzame landbouw vereist echter wel bedrijfsaanpassingen (onder andere aanpassingen met betrekking tot bemesting en gewasbescherming, verruimde teeltplannen, betere opslagmogelijkheden voor producten). Met name in combinatie met een proces van schaalvergroting ontstaat ruimte voor een zekere mate van extensivering waardoor ook voor de toekomst aan de hoge eisen ten aanzien van de milieukwaliteit is te voldoen. Dit biedt tevens beperkte mogelijkheden voor eventuele natuurwaarden.

Verbrede plattelandsontwikkeling

Naast de (beperkte) mogelijkheden voor schaalvergroting, intensivering en specialisatie binnen de agrarische sector moet worden verwacht dat het aantal agrariërs dat naast het agrarische bedrijf een niet-agrarisch nevenberoep of hoofdberoep zoekt, zal toenemen.

Verbrede plattelandsontwikkeling kan voorkomen in relatie met hoofdberoepsbedrijven, maar in veel gevallen ook op nevenberoepsbedrijven. In een aantal gevallen zal een neven- of hoofdactiviteit buiten de landbouw worden gezocht. Als het daarbij gaat om niet-agrarische nevenactiviteiten op het agrarische bedrijf, mag daarvan geen beperkende invloed op de omliggende agrarische bedrijven uitgaan.
De mogelijkheden voor niet-landbouwachtige activiteiten die bijdragen tot verbreding van de economische basis van het landelijk gebied, omvatten:

  • toerisme en recreatie: kleinschalig kamperen, kampeerboerderijen, verkoop (streek)eigen producten, recreatief medegebruik gronden, plattelandstoerisme;
  • natuur- en landschapsbeheer: beheers- en onderhoudsovereenkomsten, natuurproductie;
  • semi-agrarische functies zoals maneges, volkstuinen, etc.

Het beleid inzake Nieuwe Economische Dragers betekent een belangrijke invulling van verbrede plattelandsontwikkeling.
Wat betreft het agrarisch natuur- en landschapsbeheer is een belangrijke voorwaarde dat daaruit geen beperkingen voortvloeien in bijvoorbeeld het ruimtelijk beleid, doordat (op termijn) een "zwaardere" bestemmingsregeling geldt. Bovendien is het, vanuit de agrarische sector bezien, van belang dat agrariërs flexibel met natuur- en landschapsbeheer kunnen omgaan en dat een reële vergoeding wordt betaald.

Ruimtelijke consequenties

Voor het bestemmingsplan is het van belang de ruimtelijke consequenties van de vorengenoemde ontwikkelingen aan te geven. De volgende ontwikkelingen zijn daarbij relevant:

  • schaalvergroting zal leiden tot een toename van grotere, moderne gebouwen;
  • bij een aantal bedrijven zullen nevenactiviteiten worden gerealiseerd, die veelal groter zullen zijn dan de bestaande;
  • de ontwikkelingen van niet-agrarische nevenactiviteiten kan gepaard gaan met een toename of verandering van de bedrijfsbebouwing;
  • als gevolg van bedrijfsbeëindiging zullen gebouwen hun agrarische functie verliezen; hergebruiksmogelijkheden dienen zorgvuldig overwogen te worden toegekend;
  • verschuiving in het grondgebruik (aquacultuur, tuinbouw, grasland, nieuwe gewassen);
  • meer behoefte, met name in de tuinbouw, aan teeltondersteunende voorzieningen (zoals folies, tunnel- en gaaskassen en ondersteunend glas).