direct naar inhoud van 3.14 Milieu
Plan: Kapelle Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0678.buitengebied-OW01

3.14 Milieu

De functies, veranderingen en ontwikkelingen zoals beschreven in dit hoofdstuk hebben relaties en gevolgen voor de milieukwaliteit van het buitengebied. Een planningsopgave (beleidsvisie) gericht op duurzame ontwikkelingen in het buitengebied noodzaakt tot een goede afstemming tussen ruimtelijk beleid en milieubeleid. De ontwikkelingsmogelijkheden in het ruimtelijk beleid dienen in overeenstemming te zijn met de randvoorwaarden en beperkingen die voortkomen uit het milieubeleid. Deze afstemmingen in het kader van het ruimtelijk beleid is ook mogelijk, omdat voor het buitengebied relevante milieuthema's als verzuring en verstoring ook een ruimtelijke dimensie hebben (het ruimtelijk vertalen van relevante milieumaatregelen).
Inzicht in de voor het buitengebied van Kapelle relevante milieuaspecten is dan ook noodzakelijk om te komen tot een actuele en toekomstgerichte beleidsvisie. In deze paragraaf wordt daarop ingegaan, waarbij gekozen is voor een benadering vanuit milieuthema's.

Agrarische bedrijven

Akkerbouwbedrijven en kleine veehouderijen

Om milieuhinder als gevolg van agrarische bedrijven te voorkomen dient in het ruimtelijk beleid voldoende afstand tussen agrarische bedrijven en gevoelige functies (onder andere wonen en verblijfsrecreatie) gewaarborgd te worden. Op kleine veehouderijen en agrarische bedrijven is sinds 2006 het Besluit landbouw van toepassing. Voor de ruimtelijke ordeningspraktijk zijn met name de minimale afstanden tussen landbouwbedrijven en gevoelige objecten uit dit besluit van belang. Het gaat om de afstanden in de onderstaande tabel.

Tabel 9 Geldende afstanden op grond van het Besluit landbouw

  inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden   inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden  
Min. afstand tot objecten cat. I en II1)   100 m   50 m  
Min. afstand tot objecten cat. III, IV en V2)   50 m   25 m  

1) Tot deze objecten behoren onder andere: de bebouwde kom, aaneengesloten woonbebouwing en recreatievoorzieningen

2) Tot deze objecten behoren: verspreid liggende bebouwing en woningen behorend tot een agrarisch bedrijf

De afstanden uit tabel 9 worden gemeten vanaf het dichtstbijzijnde emissiepunt van het dierenverblijf. Voor inrichtingen waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden, worden de in de tabel genoemde afstanden gemeten vanaf het onderdeel van het bedrijf dat het dichtst bij het gevoelige object is gelegen.

Intensieve veehouderijbedrijven

Voor veehouderijen die op basis van de Wet milieubeheer (Wm) vergunningplichtig zijn, is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) het beoordelingskader voor het aspect geurhinder. Het beoordelingskader is als volgt opgebouwd:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een waarde (maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten;
  • daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom.

Tabel 10 Geldende waarden / afstanden intensieve veehouderij

    concentratiegebied   niet-concentratiegebied   afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object  
binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 3 ouE / m³
 
max. 2 ouE / m³   min. 50 m  
  andere diercategorieën   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object    
buiten
bebouwde kom  
diercategorieën Rgv   max. 14 ouE / m³   max. 8 ouE / m³   min. 25 m  
  andere diercategorieën   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object   min. }}50 m t.o.v. geurgevoelig object    


Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij (zoals bijvoorbeeld een bedrijfswoning of nevenactiviteit) gelden niet de in de tabel genoemde maximale geurbelastingen maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.

De gemeenteraad kan, gelet op lokale omstandigheden, een afwijkende waarde of afstand vaststellen: dit moet gebeuren in een gemeentelijke verordening. De motivering moet te herleiden zijn tot de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied of een afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder. Bij gemeentelijke verordening kan tevens worden bepaald hoe wordt omgegaan met geurgevoelige objecten die onderdeel hebben uitgemaakt van een veehouderij (zoals voormalige agrarische bedrijfswoningen, die nu als burgerwoning worden gebruikt).

Verzuring

De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is in mei 2002 in werking getreden. Middels deze wet worden natuurgebieden die gevoelig zijn voor verzuring (de zogenoemde kwetsbare gebieden) beschermd tegen de uitstoot van ammoniak door veehouderijen. De wet is er in hoofdzaak op gericht om oprichting / uitbreiding / wijziging van veehouderijen tegen te gaan, indien de stallen van het bedrijf geheel of gedeeltelijk zijn gelegen in een kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 m rondom het kwetsbare gebied. Artikel 7 van de Wet ammoniak en veehouderij geeft overigens aan dat uitbreiding / wijziging van een veehouderij binnen de zone van 250 m is toegestaan, mits de vergunde ammoniakemissie niet wordt overschreden.

Maneges / paardenfokkerij

Een manege kan voor milieuoverlast zorgen in de vorm van stof, stank en licht. Stofhinder kan plaatsvinden bij buitenrijbakken. Stankhinder kan plaatsvinden bij het uitmesten van stallen en het afvoeren van de mest, terwijl lichthinder voorkomt wanneer er lichtmasten nabij buitenrijbakken geplaatst zijn.
Voor zover maneges en paardenfokkerijen in de hoofdzaak bedrijfsmatig zijn, zijn voor het aspect geurhinder de afstanden het Besluit landbouw van toepassing. Daarnaast dient op grond van jurisprudentie rekening te worden gehouden met stofhinder. Voor dit aspect wordt als vuistregel een afstand van 50 m aangehouden ten opzichte van de rijbak. Indien er lichtmasten zijn geplaatst, wordt ook hier rekening gehouden met een afstand van 50 m.
Binnen het plangebied zijn twee maneges / paardenfokkerijen gevestigd. Aangenomen wordt dat deze bedrijven geen belemmering opleveren voor nabijgelegen woningen. De vaststelling van het bestemmingsplan wordt niet in de weg gestaan.

Glastuinbouw

Binnen het plangebied bevinden zich enkele verspreid gelegen glastuinbouwbedrijven alsmede het glastuinbouwgebied Willem-Annapolder. Met name als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, kunnen in de directe omgeving van glastuinbouwbedrijven milieuhinder en gezondheidsrisico's optreden. Het is daarom gewenst om in nieuwe situaties een zekere afstand tussen gevoelige bestemmingen en kassen aan te houden. In het Besluit glastuinbouw (2002) is aangegeven dat glastuinbouwbedrijven vergunningplichtig zijn, tenzij bepaalde afstanden in acht worden genomen. Deze afstanden zijn afhankelijk van de soort bebouwing in de omgeving van de glastuinbouwbedrijven. Tabel 11 geeft hier een overzicht van.

Tabel 11 Aan te houden afstand tussen glastuinbouwbedrijf en (gevoelig) object

soort objecten   aan te houden afstand  
  indien glastuinbouwbedrijf voor 1 mei 1996 is opgericht (met inbegrip van eventuele uitbreidingen)   indien bedrijf na 30 april 1996 is opgericht  
categorie I: bijvoorbeeld aaneengesloten woonbebouwing, gevoelig object   25 m   50 m  
categorie II: bijvoorbeeld niet aaneengesloten woonbebouwing, restaurant   10 m   25 m  

 
Verstoring door licht

Uit onderzoek is gebleken dat het lichamelijk en psychisch functioneren van de mens negatief wordt beïnvloed, wanneer de natuurlijke afwisseling tussen licht en donker wordt verstoord. In Nederland wordt veel licht geproduceerd, bijvoorbeeld straatverlichting en schijnwerpers op sportvelden. In de glastuinbouw wordt gebruikgemaakt van assimilatiebelichting om de groei van gewassen in kassen te bevorderen. In het Besluit glastuinbouw zijn regels opgenomen voor assimilatiebelichting. In het algemeen dient de gevel van een kas waar assimilatiebelichting wordt toegepast, op een dusdanige manier te worden afgeschermd, dat op een afstand van ten hoogste 10 m de lichtuitstraling met minstens 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen buiten de inrichting niet zichtbaar zijn.

Daarnaast dient tussen 1 september en 1 mei tussen zonsopgang en zonsondergang altijd de zijkanten te worden afgeschermd. Tussen 20:00 uur en 0:00 uur geldt dit ook voor de bovenzijde.

Bufferzones

Binnen het agrarisch gebied dient rekening gehouden te worden met de aan te houden afstanden tot woon- en verblijfsrecreatiegebieden. De afstemming met deze milieuhygiënische normen en kwaliteitsdoelstellingen dient op adequate wijze te worden geregeld en vormgegeven in het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Het bovengenoemde Besluit landbouw en de Wet geurhinder en veehouderij zijn van overeenkomstige toepassing. Ten opzichte van voor verzuring gevoelige natuurgebieden dient tevens rekening te worden gehouden de Wet ammoniak en veehouderij.
Indien aangetoond kan worden dat geen schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid of de natuur zullen optreden, kan een kleinere afstand toelaatbaar zijn. De zoneringen hebben een tweezijdige werking. Zowel bij nieuwe gevoelige als bij nieuwe belastende bestemmingen en grondgebruik dient met de aangegeven afstanden rekening gehouden te worden.

Niet-agrarische bedrijven

Algemeen

Door eisen te stellen aan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten (van belang bij het toestaan van Nieuwe Economische Dragers) wordt ernaar gestreefd de milieubelasting voor andere (gevoelige) functies in het gebied (zoals woningen) zo veel mogelijk te beperken. Hiervoor wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar toenemende milieubelasting. Met behulp van een indeling in categorieën wordt aangegeven of de milieubelasting van een bedrijf of bedrijfsactiviteit toelaatbaar kan worden geacht. Voor een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar bijlage 5.

Toelaatbaarheid

Gelet op de aard en omvang van het plangebied is het niet wenselijk om bedrijven te vestigen uit een hogere categorie dan 2. Categorie 2 bedrijven zijn namelijk bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing in gebieden met gemengde functies.

Huidige bedrijven

Verspreid over het plangebied zijn verschillende niet-agrarische bedrijven aanwezig. Een overzicht is gegeven in bijlage 8. De reeds aanwezige bedrijven worden niet ingeschaald. Het gaat ondermeer om loonbedrijven, aannemersbedrijven en aan landbouw gerelateerde groothandel. Deze bedrijven zijn reeds lange tijd gevestigd in het buitengebied. Het is om financiële en milieuhygiënische redenen echter niet noodzakelijk en wenselijk om deze bedrijven te saneren of te beëindigen. Deze bedrijven krijgen een specifieke aanduiding. Dit houdt in dat bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing zich alleen nog maar een soortgelijk bedrijf kan vestigen.

Ontheffing

Aangezien niet alle bedrijven vergelijkbaar zijn qua aard en invloed op de omgeving, wordt een bedrijf uit een hogere categorie soms ook toelaatbaar geacht. Burgemeester en wethouders behouden zich het recht voor om ontheffing te verlenen voor bedrijven uit een hogere categorie dan algemeen toelaatbaar. Er dient in het geval van ontheffing wel te worden aangetoond dat er voor gevoelige functies in de omgeving sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Ontwikkelingen

Aan de bestaande bedrijven in het gebied dient enig ontwikkelingsperspectief geboden te worden. Op basis van het IOP blijven de bedrijven ontwikkelingsmogelijkheden behouden (eenmalig tot een omvang van 20%). Nieuwe niet-agrarische bedrijven dienen in agrarische gebieden te worden geweerd. Er is geen aanleiding gebruik te maken van de mogelijkheid van uitbreiding met 50%.

Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen bevinden zich ingevolge de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km / uur-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen (onder andere woningen, agrarische bedrijfswoningen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen.
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidgevoelige functies binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde. Voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt deze 48 dB. Deze voorkeursgrenswaarde mag niet worden overschreden. Aangezien het een consoliderend bestemmingsplan betreft en in feite geen nieuwe agrarische bouwvlakken worden toegestaan (uitsluitend zeer incidenteel bij verplaatsing van een knelgeval) is ervoor gekozen geen uitgebreid akoestisch onderzoek te verrichten. Volstaan wordt met de toevoeging aan de wijzigingsbevoegdheden voor een nieuw agrarisch bouwvlak voor verplaatsing van een knelgeval, dat voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor een betere waarborg van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van eventuele nieuwe bedrijfswoningen wordt deze voorwaarde alsnog toegevoegd. Uit de praktijk van afgelopen jaren blijkt dat dit geen noemenswaardige beperking betekent.

Industrielawaai

Normstelling en beleid

Binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Kapelle en ook in de omgeving van de gemeentegrenzen zijn driebedrijventerreinen gelegen. Op deze bedrijventerreinen zijn inrichtingen gevestigd die "in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken" zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder. Het betreft de volgende terreinen:

  • bedrijventerrein Smokkelhoek;
  • bedrijventerrein Loswal Hansweert;
  • bedrijfsterrein Choorhoek met C.Z.A.V. te Wemeldinge.

Volgens artikel 53 van de Wet geluidhinder dienen dergelijke bedrijven te worden gezoneerd. Buiten zones industrielawaai mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het industrieterrein niet meer bedragen dan 50 dB(A). De zones industrielawaai die voor deze terreinen zijn vastgesteld zijn gedeeltelijk binnen het plangebied gelegen (zie verbeelding).

Binnen zones industrielawaai gelden beperkingen voor nieuwbouw van woningen en andere gevoelige bestemmingen, vanwege een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) op de gevel. Nieuwe woningen en andere gevoelige bestemmingen binnen de zone zijn slechts toelaatbaar in bijzondere situaties, zoals het opvullen van een open plek in de bestaande bebouwing of stads- en dorpsvernieuwing. In dit geval moeten hogere grenswaarden worden vastgesteld. Normaliter bedraagt de maximale hogere grenswaarde 55 dB(A).

Ontwikkelingen

Vanwege gewijzigde plannen van de scheepswerf Reimerswaal (gevestigd op Bedrijventerrein Loswal Hansweert) is de thans vigerende zone niet meer actueel. Er dient daarom een nieuwe zone, afgestemd op de toekomstige situatie, te worden vastgesteld. De nieuwe zonegrens zal in de verschillende vigerende bestemmingsplannen (waaronder het bestemmingsplan buitengebied) worden geregeld. In het voorliggend bestemmingsplan zal derhalve de nieuwe zonegrens op de verbeelding worden opgenomen.

In verband met de mogelijke vestiging van nieuwe bedrijven op het bedrijventerrein is enkele jaren geleden de geluidszonering van Smokkelhoek aanpast. Het gaat met name om de zonegrens aan de oostzijde van het bedrijventerrein. Voor een vijftal woningen ten oosten van het bedrijventerrein is een hogere grenswaardenprocedure gevolgd. De inmiddels vigerende geluidszone zal worden opgenomen op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Het bedrijventerrein Choorhoek wordt mogelijk uitgebreid. Afhankelijk daarvan wordt in de toekomst de geluidszone mogelijk aangepast. Daarvan is thans nog geen sprake.

Voor de industrieterreinen geldt dat binnen de geluidszone geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt. Indien wel geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient bij de provincie een verzoek om hogere grenswaarde te worden gedaan.

Akoestisch onderzoek Loswal

In opdracht van de gemeente Kapelle en in samenwerking met de gemeente Reimerswaal is door Kraaij Akoestisch Adviesbureau een akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting vanwege de bedrijven op de loswal aan de Kaai 85 te Hansweert/ Schore (Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan Loswal Kaai 85 en bedrijventerrein Hansweert/Schore; Kraaij Akoestisch Adviesbureau; 27 juli 2009). Het bedrijf “Scheepswerf Reimerswaal” op het bedrijventerrein “Loswal Kaai 85” is zoneringsplichtig op grond van de Wet geluidhinder. Omdat de zonegrens nog niet is opgenomen in het bestemmingsplan van het bedrijventerrein en de omliggende bestemmingsplannen, is in 2003 een voorontwerpbestemmingsplan gepubliceerd. Dit voorontwerpbestemmingsplan is niet doorgezet naar een ontwerpbestemmingsplan. In het kader van het voorontwerp is een akoestisch onderzoek verricht door Greten Raadgevende Ingenieurs d.d. 2 mei 2003, Raki038aaA1.jr. Onderhavige rapportage is een actualisatie van die rapportage, waarbij de bedrijven opnieuw zijn bezocht om de representatieve bedrijfssituatie vast te stellen.
Aan de hand van de geluidbelasting in de representatieve bedrijfssituatie en de vergunde geluidruimte is de gecumuleerde 50 dB(A)-geluidcontour bepaald en de gecumuleerde geluidbelasting op de omliggende woningen. Tevens is een voorstel voor een zonegrens gedaan. De zonegrens wordt in het bestemmingsplan vastgelegd.

Met behulp van het akoestisch computermodel zijn de berekeningen uitgevoerd ter bepaling van de geluidsbelasting in de omgeving en ter plaatse van woningen binnen de toekomstige zonegrens. Deze berekeningen zijn uitgevoerd conform de “Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai” (uitgave Samsom, uit 1999). De rapportage geeft een beschrijving van het wettelijk kader (Hoofdstuk 2), de omgeving van de inrichting (Hoofdstuk 3), de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek (Hoofdstuk 4), het rekenmodel (Hoofdstuk 5) en de berekeningsresultaten (Hoofdstuk 6). Hoofdstuk 7 omvat een voorstel voor eventuele geluidreducerende maatregelen. In hoofdstuk 8 is een voorstel voor een zonegrens opgenomen.

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek zijn de volgende bedrijven onderzocht:

  • 1. Scheepswerf Reimerswaal
  • 2. Zandhandel Faasse
  • 3. Opslagterrein Rijkswaterstaat
  • 4. Loswal van het Waterschap (openbare loswal)
  • 5. Loswal van der Straaten (aannemingsbedrijf)
  • 6. Bunkerboot Slurink

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebied-OW01_0003.jpg"

Figuur 3 Bedrijfslocaties


Conclusie en voorstel zonegrens Loswal

Om een zonegrens in het bestemmingsplan vast te stellen en eventuele hogere waarden voor woningen te bepalen, is onderhavig akoestisch onderzoek uitgevoerd. Op grond van bedrijfsinventarisaties en vervolgonderzoeken in opdracht van de bedrijven, is een goed beeld ontstaan van de geluidbelasting in de omgeving tengevolge van de bedrijven op de loswal. Voor de bedrijven Slurink en Zandhandel Faasse B.V. wordt door de gemeente Kapelle een maatwerkvoorschrift opgesteld. Het maatwerkvoorschrift zal aansluiten bij de berekende geluidbelasting. Voor de Openbare Loswal worden vergunningvoorschriften opgesteld. Voor Van der Straaten zal de geluidnorm worden verruimd.
Voor deze bedrijven is dus inzicht in de actuele geluidsituatie. Tevens wordt ervan uitgegaan dat Scheepswerf Reimerswaal voldoet aan zijn milieuvergunning. Op grond van deze uitgangspunten is een scherm gedimensioneerd zoals beschreven in hoofdstuk 7 van de bovengenoemde rapportage. Met dit scherm wordt voldaan aan een grenswaarde van 50 dB(A) ter plaatse van de woningen. Op basis van deze uitgangspunten is de 50 dB(A) geluidcontour berekend. Het betreft de geluidcontour op basis van de vergunde geluidbelasting. Op basis hiervan is een voorstel gedaan voor een zonegrens. Deze zonegrens volgt aan de westzijde de westkant van het fietspad langs de Westelijke Kanaalweg tot de rotonde aan de zuidkant. Vervolgens gaat de zonegrens pal in oostelijke richting tot boven op de dijk aan de Kanaalweg. De zonegrens volgt in noordelijke richting de kruin van de dijk, langs de westgevel van het kantoor van Rijkswaterstaat. Op 220 meter ten noorden van de aansluiting met de Zoutweg loopt de zonegrens pal in oostelijke richting naar de Westelijke Kanaaldijk. De zonegrens volgt in zuidelijke richting de Westelijke Kanaaldijk, tot de aansluiting met de Haaimeet. Hier gaat de zonegrens door de weilanden, ten oosten van de woning “Zandweg 1” naar de Zandweg. Tot slot volgt de zonegrens de zuidwestzijde van de Zandweg tot de Westelijke Kanaalweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebied-OW01_0004.jpg"

Figuur 4 Geluidscontour


Externe veiligheid

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken2 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten 3. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht voor het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.

Binnen het plangebied komen geen Bevi-inrichtingen voor met een grote risicocontour. Er bevinden zich in het buitengebied enkele propaantanks en er worden in beperkte mate gevaarlijke stoffen opgeslagen. De PR 10-6-contour ligt nooit verder dan enkele tientallen meters afstand. Er zijn geen knelpunten met betrekking tot het GR.

Externe veiligheid transportroutes gevaarlijke stoffen

In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen.
Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht4. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

In het plangebied zijn verschillende verkeerswegen, spoorwegen en vaarwegen aanwezig waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Uit eerdere onderzoeken (onderzoek uitgevoerd in het kader van aangrenzende bestemmingsplannen) is gebleken dat de PR 10-6-contour voor het transport van gevaarlijke stoffen over de A58, de spoorlijn van Vlissingen naar Bergen op Zoom, de Oosterschelde en het Kanaal door Zuid-Beveland op deze transportroutes zelf liggen. Ook het groepsrisico wordt voor het transport per spoor of per weg in geen enkel geval overschreden.

Westerschelde

Het transport van gevaarlijke stoffen met scheepvaartverkeer over de Westerschelde brengt risico's met zich mee. Het transport van ammoniak vormt daarbij de belangrijkste bepalende factor voor de omvang van de te berekenen risico's. In 2003-2004 is door middel van een kwantitatieve risico analyse (QRA) een herberekening van de potentiële risico's van het scheepstransport van gevaarlijke scheepsladingen op de Westerschelde uitgevoerd (Actualisatie Risicoanalyse (Wester)Schelde; Det Norske Veritas, juni 2004) Uit de risicoberekeningen kan worden geconcludeerd dat het maximale plaatsgebonden risico op land voor de actuele situatie in 2003 kleiner is dan 10-6 per jaar. De PR 10-6-contour van het scheepvaartverkeer ligt langs de vaargeul en raakt het land niet. Gelet op de afstand tot het plangebied, is de verwachting dat het transport van gevaarlijke stoffen niet tot problemen zal leiden.
Ten aanzien van de oriënterende waarde voor het groepsrisico is het groepsrisico nabij (de stad) Terneuzen het hoogst over de hele Westerschelde. De groepsrisicoberekeningen tonen aan dat grote aantallen slachtoffers kunnen optreden als gevolg van calamiteiten (lekkage), doch dat deze slechts met zeer lage frequenties zullen voorkomen. Rekening houdend met te verwachten veranderingen in scheepsbewegingen en een zekere bevolkingstoename, blijft het groepsrisico zowel in 2004 als in 2010 onder de Nederlandse oriënterende waarde. Daarbij speelt een rol dat het transport van ammoniak niet langer bepalend is, maar het transport van brandbare gassen.
In 2001 heeft de Permanente Commissie voor het toezicht op de Scheldevaart de nota "Varen zonder risico's; Nautische bronmaatregelen op de (Wester)Schelde ter reductie van transportrisico's" vastgesteld. In deze nota wordt een groot aantal mogelijke maatregelen beschreven, onderverdeeld in algemene veiligheidsmaatregelen, locatiespecifieke nautische bronmaatregelen, generieke nautische bronmaatregelen en procesgerichte maatregelen. Doel van de maatregelen is het terugdringen van de risicocontouren bij Vlissingen, Breskens en Hansweert tot op het water.
Aangezien in het buitendijkse gebied in het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is geen specifieke regeling in het bestemmingsplan nodig.

Externe veiligheid leidingen

In het plangebied worden ook gevaarlijke stoffen door buisleidingen vervoerd (zie paragraaf 3.9). Aangezien er langs deze buisleidingen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd, staat dit aspect de vaststelling van het plan niet in de weg.

Milieubeschermingsgebieden

De milieubeschermingsgebieden omvatten de belangrijkste natuurgebieden in Zeeland (deltawateren, duinen, inlagen, kreken en poelgebieden). Milieubeschermingsgebieden bevatten belangrijke oorspronkelijke waarden die beschermd en waar nodig ontwikkeld moeten worden. Het betreft de waarden rust, natuurlijkheid, ruimtelijke kwaliteit en duisternis. Daarnaast is een goede kwaliteit van milieu, natuur en water mede bepalend voor het behoud van de oorspronkelijk waarden.

Een gedeelte van het buitengebied van Kapelle wordt in het Provinciaal Milieubeleidsplan 2001-2006 aangemerkt als milieubeschermingsgebied. Dit zijn de volgende gebieden: de Oosterschelde, delen van de Westerschelde en de Kapelse Moer. De Yerseke Moer grenst aan het plangebied. Voor een deel van de Kapelse Moer geldt dat deze in het Provinciaal Milieubeleidsplan als toekomstig milieubeschermingsgebied is aangewezen.

Het beleid voor de milieubeschermingsgebieden zal bestaan uit bescherming van bestaande waarden en het benutten van kansen voor verbetering. Om dit beleid te versterken zullen door de provincie streefbeelden per milieubeschermingsgebied geformuleerd worden en zal er meer aandacht geschonken worden aan het monitoren van de actuele toestand van milieubeschermingsgebieden. Bescherming van de aanwezige waarden in de gebieden komt enerzijds tot stand door rekening te houden met milieubeschermingsgebieden bij nieuwe ontwikkelingen, anderzijds bestaat er regelgeving. Deze regelgeving is bedoeld om rustverstoring en andere vormen van verstoring in milieubeschermingsgebieden te voorkomen of te beperken. De regels hebben betrekking op gedragingen, activiteiten en inrichtingen binnen en in de directe omgeving van milieubeschermingsgebieden. Ze hebben geen betrekking op normale agrarische bezigheden en beroepsmatige visserij.

Bodemverontreiniging

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening zullen burgemeester en wethouders, in verband met de uitvoerbaarheid van het plan, onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bodemverontreiniging kan een belemmering vormen voor onder andere het realiseren van bouwplannen, natuurontwikkeling en landbouw. Mocht er bij functiewijzing een vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig zijn, dan dient er in middels een onderzoek nader te worden bekeken in hoeverre de bodem op deze locaties verontreinigd is en moet er, afhankelijk van de risico's voor de gebruikers en / of het milieu, mogelijk worden gesaneerd.

Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door het Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wet luchtkwaliteit, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 12 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 12 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig vanaf  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 ìg / m³   2010  
fijn stof (PM10)1)   jaargemiddelde concentratie   40 ìg / m³   2005  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³   2005  

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden / ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden / ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate (NIBM)

In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 500 woningen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek luchtkwaliteit

Aangezien met het voorliggend bestemmingsplan, behoudens het toestaan van mogelijk enkele woningen en enkele nevenactiviteiten op enkele plaatsen, geen relevante nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, kan een toetsing aan de grenswaarden achterwege blijven. Het Besluit NIBM is hier van toepassing. Voor de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is met name de A58 van belang. Rijkswaterstaat brengt ieder jaar de concentraties luchtverontreinigende stoffen langs het Rijkswegennet in beeld. In figuur 5 zijn de jaargemiddelde concentraties van stikstofdioxide en fijn stof langs de A58 gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebied-OW01_0005.jpg"


Figuur 5 Concentraties luchtverontreinigende stoffen langs de A58

Uit de figuur blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen ruim onder de grenswaarden uit de Wlk zijn gelegen. Er wordt derhalve aangenomen dat uit het oogpunt van luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.