direct naar inhoud van 7.3 Beleidskader
Plan: Buitengebied West Maas en Waal
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0668.BUIWestMenW-BOH1

7.3 Beleidskader

7.3.1 Rijksbeleid

EU Kaderrichtlijn Water (2000)

De EU Kaderrichtlijn Water is een Europese richtlijn uit 2000. De richtlijn heeft tot doel om op Europese schaal het oppervlaktewater en het grondwater en de daarvan afhankelijke ecosystemen te beschermen tegen verontreiniging, het duurzame gebruik van water te bevorderen, de toestand van het aquatisch milieu te verbeteren en de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte te verminderen. De richtlijn stelt zich ten doel dat alle Europese wateren in 2015 een 'goede toestand' hebben bereikt.

Alle Europese landen moeten dit beleid vertalen in nationaal waterbeleid. Dat beleid moet de garantie bieden dat alle belanghebbenden actief deelnemen aan activiteiten op het gebied van waterbeheer.

De Kaderrichtlijn Water gaat uit van de stroomgebiedsbenadering. Nederland kan worden verdeeld in vier deelstroomgebieden, namelijk die van de Eems, Rijn, Maas en Schelde. De Kaderrichtlijn Water vraagt om het opstellen van beheersplannen per stroomgebied of deelstroomgebied, met waterkwaliteitsdoelstellingen en doelstellingen betreffende ecologische kwaliteit. Deze plannen moeten uiterlijk in 2012 operationeel zijn. De uitvoering van de richtlijn ligt in handen van de regionale waterbeheerders.

Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

Deze notitie is door Commissie Waterbeleid van de 21e eeuw mede opgesteld naar aanleiding van de wateroverlast in 1993 en 1995. Het betreft een advies over de toekomstige inrichting van het watersysteem in Nederland, inclusief de relatie met de ruimtelijke inrichting. De commissie is bij de formulering van haar advies uitgegaan van drie principes: 'anders omgaan met waterbeheer’, 'ruimte voor water' en 'meervoudig ruimtegebruik', Op basis hiervan heeft de commissie de volgende belangrijke aanbevelingen gedaan.

  • De drietrapsstrategie: overtollig water dient primair te worden opgevangen in het watersysteem waar de wateroverlast optreedt, vervolgens moet voldoende berging worden gezocht in het gebied of de directe omgeving en tot slot kan het overtollige water worden afgevoerd uit het gebied;
  • Watertoets: bij besluitvorming over grootschalige locatiekeuzen is de watertoets verplicht (uitgangspunt vormt dat wordt afgezien van besluiten, die leiden tot negatieve gevolgen voor de waterhuishouding in de vorm van vermindering van de bescherming tegen overstromingen, toename van de wateroverlast, toename van de bodemdaling, afname van de waterkwaliteit, aantasting van de drinkwatervoorziening en toename van de verdroging van natuurgebieden);
  • Stroomgebiedsbenadering: het waterbeleid wordt conform de Europese Kaderrichtlijn Water per stroomgebied aangestuurd. De 4 nationale stroomgebieden zijn opgedeeld in 17 regionale deelstroomgebieden. Voor elk stroomgebied moet worden vastgesteld aan welke eisen het watersysteem op de lange termijn moet voldoen, middels een stroomgebiedsvisie. Het plangebied valt binnen het deelstroomgebied Rijn-West.

Beleidslijn Grote Rivieren (2006)

De Beleidslijn waarborgt de veiligheid én biedt kansen voor innovatieve ruimtelijke ontwikkelingen in het rivierengebied. De Beleidslijn Grote Rivieren geldt voor alle grote rivieren en is bedoeld om plannen en projecten in de uiterwaarden te beoordelen. De beleidslijn biedt onder strikte voorwaarden mogelijkheden voor wonen, werken en recreëren in het rivierbed.

De voorwaarden hebben betrekking op de afvoercapaciteit van de rivier ter plaatse: nieuwe activiteiten mogen de afvoer niet hinderen en geen belemmering vormen voor toekomstige verruiming van het rivierbed. Voor burgers en bedrijven die zich in het rivierbed vestigen geldt verder dat eventuele schade als gevolg van hoogwater voor eigen rekening is.

De Beleidslijn Grote Rivieren maakt het mogelijk om bestaande bebouwing in het rivierbed een nieuwe bestemming te geven waardoor leegstand voorkomen wordt. Daarnaast blijven delen van het rivierbed voorbehouden aan 'riviergebonden' activiteiten. Daaronder vallen onder andere: overslagbedrijven, scheepswerven en jachthavens. Ander gebruik van deze locaties is alleen mogelijk als er elders in de uiterwaarden meer ruimte voor de rivier wordt gecreëerd.

Onder riviergebonden activiteiten wordt ook de realisatie van nieuwe natuur in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur verstaan. Hiertoe behoren ook de inrichtingsmaatregelen die met natuurontwikkeling zijn verbonden, zoals afrasteringen, borden, wandelpaden, evt. (vogel-) kijkhutten etc.

Niet-riviergebonden activiteiten binnen dit regime zijn alleen mogelijk als er sprake is van het hergebruiken van bestaande gebouwen of als er met rivierverruimingsmaatregelen "per saldo meer ruimte" voor de rivier wordt geboden ('nee, tenzij').

Implementatie en toetsing vinden plaats door toepassing van een tweesporenbenadering: het spoor van de ruimtelijke ordening (Wet ruimtelijke ordening) en het spoor van het rivierbeheer (Wet beheer rijkswaterstaatswerken). Het rivierbed van de Waal en de Maas wordt beheerd door Rijkswaterstaat. Daarnaast is voor activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren, in dit geval de Waal en de Maas, een vergunning nodig ingevolge de Wet beheer rijkswateren (Wbr).

Nationaal Waterplan (2009)

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die worden genomen om deze doelen te bereiken.


Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wro heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.


Het plangebied ligt in het gebied van de grote rivieren. Belangrijke doelstellingen uit het Nationaal Waterplan met grote ruimtelijke consequenties voor het plangebied zijn het op peil houden van de afvoercapaciteit van deze rivieren en de bescherming van het rivierengebied tegen mogelijke overstromingen.

Het nationale beleid is erop gericht om de pkb Ruimte voor de Rivier en de Maaswerken voortvarend te voeren zodat in 2015 de Rijn een piekafvoer van 16.000 m3/s kan verwerken en de Maas een afvoer van 3.800 m3/s. De ruimtelijke reserveringen in de bestaande plannen voor deze hogere afvoeren blijven behouden. De uitvoering van de internationale Actieprogramma’s Hoogwater Rijn en Hoogwater Maas worden met kracht voortgezet. Toekomstige afspraken zullen worden gemaakt in het licht van de overstromingsrisicorichtlijn.

Waar dit nu reeds mogelijk en kosteneffectief is, kunnen maatregelen worden genomen voor afvoeren van 18.000 m3/s voor de Rijntakken en 4600 m3/s voor de Maas. Dit gebeurt bijvoorbeeld door een koppeling te leggen tussen de wateropgave en ruimtelijke ontwikkelingen. Buitendijks en eventueel binnendijks dienen gronden te worden gereserveerd. Zonodig worden gronden aangekocht om te kunnen anticiperen op de veiligheidsopgave na 2015.

Het rijk formuleert in samenwerking met alle betrokken overheden een langetermijnopgave voor de buitendijkse gronden langs de rivieren. Hierbij wordt rekening gehouden met veiligheid, waterkwaliteit, natuur, ruimtelijke kwaliteit en (regionale) ruimtelijke ontwikkelingen ten behoeve van een afgewogen inzet, beheer en benutting van het rivierbed.

Een belangrijk project dat Rijkswaterstaat uitvoert in samenwerking met de Dienst Landelijk Gebied is het project 'Natuurvriendelijke Oevers Maas' (afgekort PNOM). Dit project voorziet in de natuurlijke herinrichting van de Maasoevers. Met dat project kan een grote ecologische winst worden behaald want een groot deel van de huidige oevers bestaat uit steile en stenige taluds doordat ze zijn aangelegd in het kader van de normalisering en kanalisatie van deze rivier in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw.

De uitvoering van de eerste fase van dertig Maasoevertrajecten met een totale lengte van circa 36 km is in 2010 gestart. Deze trajecten liggen tussen Boxmeer en Ammerzoden en moeten eind 2012 klaar zijn. Inmiddels is ook de tweede fase van nog eens 29 oevertrajecten met een totale lengte van circa 54 km aanbesteed. Deze trajecten lopen van Eijsden tot Hedel en moeten voorjaar 2014 klaar zijn.

Met de aanleg van natuurvriendelijke oevers worden de volgende doelen bereikt:

  • schoner en gezonder water,
  • meer ruimte voor de rivier (hoogwaterveiligheid),
  • een gezond leefgebied voor plant en dier,
  • een aantrekkelijker rivierenlandschap.

De aanleg van natuurvriendelijke oevers vindt ook plaats langs verschillende delen van de noordoever van de Maas binnen het plangebied.

Een ander project dat hier aan gekoppeld is en in opdracht van Rijkswaterstaat geschiedt (in samenwerking met Natuurmonumenten) is de aanleg van een nevengeul van de Maas in de uiterwaarden bij Maasbommel. Hiervoor zal een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure worden gevoerd in overleg met alle betrokkenen. De onderstaande inrichtingsschets brengt dit plan in beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BUIWestMenW-BOH1_0029.png"

Inrichtingsschets nevengeul Maas

De rijksoverheid heeft in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort 'Barro') artikel 2.4.6 de aanwijzing en begrenzing van de gebiedsreserveringen voor de lange termijn voor de Rijntakken geregeld. De gebiedsreservering voor de lange termijn voor de Maas is nog niet in dit Barro opgenomen. In onderhavig plangebied is sprake van een dergelijke gebiedsreservering Maas voor de lange termijn. Het betreft de dijkverlegging Moordhuizen (zie onderstaand kaartje). De regels van het Barro moeten doorwerken in het te zijner tijd nog op te stellen bestemmingsplan in die zin dat in het betreffende reserveringsgebied geen ontwikkelingen kunnen worden toegelaten die de dijkverlegging onmogelijk of onhaalbaar maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BUIWestMenW-BOH1_0030.png"

Situering dijkverlegging Moordhuizen

7.3.2 Beleid provincie en waterschap

Stroomgebiedsvisie Rivierengebied (2003)

Voor ieder stroomgebied in Nederland is conform de EU Kaderrichtlijn Water een lange termijnvisie opgesteld, die inzicht geeft in de toekomstige opgaven om de regionale watersystemen op orde te houden en te brengen, alsmede laat zien welke maatregelen en kosten daarmee gemoeid zijn.

De stroomgebiedsvisie Rivierenland is in 2003 opgesteld door de Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de regionale diensten van Rijkswaterstaat. Deze stroomgebiedsvisie is leidend geweest voor het huidige waterbeleid van de provincie, het waterbeleid van het waterschap Rivierenland dat verwoord is in het huidige waterbeheerplan, het waterbeleid van de gemeente West Maas en Waal dat is neergelegd in het Waterplan West Maas en Waal en het gemeentelijke rioleringsplan. Daarnaast vormt de visie een eerste inhoudelijke referentie voor toepassing van de watertoets bij alle nieuwe ruimtelijke plannen en besluiten.

De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die voor het rivierengebied relevant zijn. De belangrijkste wateropgaven uit de stroomgebiedsvisie, voor zover die relevant zijn voor het plangebied , worden hier nader toegelicht.

Voorkomen van wateroverlast

In deze paragraaf zijn een aantal algemene eisen en maatregelen opgesomd die door de provincie Gelderland in samenwerking met het waterschap Rivierenland zijn opgesteld. De gemeente heeft deze voorstellen, mede in samenwerking met het waterschap, uitgewerkt in de vorm van maatregelen die specifiek gericht zijn op de lokale situatie. Deze staan in het huidige gemeentelijke rioleringsplan en het waterplan. Het daarin geformuleerde gemeentelijke beleid komt in paragraaf 7.4 aan de orde.

De noodzaak om ook in de bebouwde kommen het regenwater af te koppelen van de riolering en het zoveel mogelijk bovengronds in de bebouwde kom te bergen vraagt om een grotere capaciteit van de binnendijks gelegen waterbergende voorzieningen in en om de bebouwde gebieden. Grondwaterinfiltratie van het regenwater is in de gemeente West Maas en Waal geen optie vanwege de relatief hoge grondwaterstanden en de kweldruk vanuit de rivieren. De regenwaterberging ten behoeve van het regenwater van de bebouwde kommen moet daarom plaatsvinden in aparte bovengrondse waterbergingende voorzieningen die gemiddelde 10 % van de beschikbare ruimte vragen.

Bij het vaststellen van de capaciteit van deze voorzieningen moet rekening gehouden worden met het feit dat in de toekomst in de rivieren vaker hoge waterstanden kunnen voorkomen. De kweldruk van de rivieren kan in de toekomst stijgen doordat er nog meer maatregelen zullen worden genomen om de bergingscapaciteit van de rivieren te vergroten in het kader van de Beleidslijn Grote Rivieren. Deze kweldruk kan in brede binnendijkse zones langs de Waal en Maas leiden tot een grotere grondwateroverlast in het bebouwde gebied van de dorpen langs beide rivieren.

Door de hogere rivierstanden en de grotere neerslagfrequentie wordt het in de toekomst ook noodzakelijk om in het landelijk gebied te zoeken naar een vergroting van de bergingsmogelijkheden voor het regenwater. Dat speelt met name in die perioden waarin een vrije afwatering van het regenwater via de hoofdwatergangen in het gebied naar de rivieren niet mogelijk is. Door de relatief hoge grondwaterstanden in het landelijk gebied, zeker in het komgebied, is er weinig tot geen capaciteit voor infiltratie van het regenwater in de bodem.

Eén en ander maakt het noodzakelijk om de bergingscapaciteit van de kleine watergangen op peil te houden, een snelle afstroom van oppervlaktewater naar de lagere delen van het landelijk gebied te vertragen (onder andere door de aanleg van extra stuwen) en om een aantal hoofdwatergangen in het gebied te verbreden.

Herstel en beschermen van natte natuur

De waterhuishouding in en deels ook om belangrijke natte natuurgebieden moet zo worden ingericht dat de ecologische kwaliteit van deze gebieden kan worden behouden. Deze kwaliteit kan samenhangen met de aanwezigheid van schoon oppervlaktewater, hoge grondwaterspiegels, schoon kwelwater en het ontbreken van activiteiten in de omgeving die tot een aantasting leiden van de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater in deze gebieden.

Verbeteren van de waterkwaliteit

De waterkwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater schiet op veel plaatsen tekort. Een verbetering kan bereikt worden door het treffen van de volgende maatregelen.

  • Terugdringen van ongezuiverde lozingen (aansluiting op de riolering of voorzien van een Individuele Behandeling Afvalwater – IBA),
  • Verbeteren van het zuiveringsrendement van rioolwaterzuiveringsinstallaties
  • Verminderen van de uitworp van rioolwater via riooloverstorten. Dit kan bereikt worden door aanpassingen in het rioolstelsel, maar ook door afkoppelen van verharde oppervlakken, waardoor de riolering bij (zware) regenval niet overbelast raakt.
  • Verminderen van de uit- en afspoeling van meststoffen uit landbouwgronden.

Tenslotte is ook voor het grondwater de kwaliteit een belangrijk aspect. Ook voor dit onderdeel is geen volledige analyse uitgevoerd. Voor het grondwater geldt 50 mg nitraat per liter als norm. Deze wordt op veel locaties in het rivierengebied overschreden. Via het mestbeleid en andere maatregelen wordt getracht de uitspoeling van meststoffen naar het grondwater te verminderen. Het blijkt echter lastig daarbij voldoende resultaten te boeken.

Waterschap Rivierenland Waterbeheerplan 2010 – 2015

Het Waterbeheerplan 2010-2015 van is op 22 december 2009 in werking getreden en omvat alle watertaken van het waterschap: waterkering, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Een belangrijke taak van het waterschap is het peilbeheer, dat wil zeggen het beheer van de peilen van het grond- en het oppervlaktewater. Het is de taak van het waterschap deze peilen aan te passen aan de ruimtelijke hoofdfunctie van het betreffende gebied. In de gemeente West Maas en Waal is dat vooral de agrarische gebruiksfunctie van de grond.

Verder moeten ruimtelijke plannen minstens 'waterneutraal' zijn en waar mogelijk ook ' waterpositief'. Dat betekent dat de waterveiligheid, de waterkwaliteit en de waterkwantiteit door de plannen niet achteruit mogen gaan. Ook in die gevallen dienen de negatieve gevolgen te worden gecompenseerd. De besluitvorming over compensatie vindt gelijktijdig met de besluitvorming over het ruimtelijke plan of besluit plaats.

Een belangrijk middel om dat doel te bereiken is het treffen van compenserende maatregelen bij ruimtelijke ontwikkelingen die gepaard gaan met een vergroting van het verharde oppervlak van de bodem zonder dat er (voldoende) mogelijkheden zijn om het overtollige hemelwater in de directe omgeving vast te houden en te bergen.

De compenserende maatregelen worden bij voorkeur binnen het plangebied genomen om afwenteling op naastgelegen of stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen. Indien de toename van verhard oppervlak als gevolg van het bouwplan minder dan 1500 m2 bedraagt dan geeft het waterschap een vrijstelling af van de verplichting om een compenserende waterbergingsvoorziening aan te leggen.

7.3.3 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijk Rioleringsplan, Waterplan en Afkoppelbeleidsplan
Van belang zijn het vigerende gemeentelijke rioleringsplan (afgekort GRP), het Waterplan en het Afkoppelbeleidsplan 2008. Het waterplan (2005-2025) is door de gemeente in samenwerking met het Waterschap Rivierenland opgesteld. Het waterplan formuleert de doelstellingen van deze partijen voor het toekomstige waterbeheer in de gemeente. Het Afkoppelbeleidsplan 2008 wordt in het vigerende GRP geïntegreerd.


In de gemeente komt een aantal problemen voor met betrekking tot de afvoer van kwel- en rioolwater via het watergangenstelsel en met betrekking tot de de waterkwaliteit in de watergangen (zie paragraaf 7.2). Water speelt tevens een steeds belangrijkere rol bij het maken van bestemmingsplannen en landschappelijke ontwikkelingen. In de volgende paragraaf komt het gemeentelijke waterbeleid aan de orde dat van belang is voor dit bestemmingsplan.