Plan: | Buitengebied West Maas en Waal |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0668.BUIWestMenW-BOH1 |
In deze paragraaf wordt aangegeven hoe het gemeentelijke waterbeleid vertaald is in het bestemmingsplan, dat wil zeggen, is vertaald in de planregels en de verbeelding van het bestemmingsplan. Verder wordt beschreven welke maatregelen initiatiefnemers in het plangebied moeten nemen om bij bouwplannen de waterhuishouding aan te passen aan de daaraan gestelde beleidsdoelen.
De intentie is om in het bestemmingsplan geen zaken te regelen, die al onderwerp zijn van sectorale wetgeving. Het waterschap Rivierenland geeft in de Keur onder andere regels voor het doen van ingrepen in of nabij een A-watergang, het lozen en onttrekken van water en ingrepen op en langs dijken. Voorkomen moet worden dat een initiatiefnemer bij het waterschap een watervergunning op grond van de Keur moet aanvragen en bij de gemeente een omgevingsvergunning voor één en dezelfde ingreep. Zo is het overbodig om de aanleg van drainage te regelen in het bestemmingsplan omdat drainage op grond van de Keur nergens zonder meer is toegestaan.
Uitgangspunt is dat voor het verlenen van vergunningen en ontheffingen voor ingrepen in de waterhuishouding het waterschap de bevoegde instantie is. Het bestemmingsplan heeft daarbij slechts een aanvullende werking als de ingrepen in de waterhuishouding ook van invloed zijn op andere waarden, zoals bijvoorbeeld de waarde van een gebied voor weidevogels of waardevolle graslandvegetaties.
Beleid
In aansluiting op landelijk beleid hanteert het waterschap Rivierenland conform de 'Richtlijn Hydrologisch neutraal ontwikkelen' het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met hemelwater. De gemeente heeft een eigen invulling (zie vigerend GRP) en wenst vanaf de eerste planvorming in het proces betrokken te worden (conform het watertoetsproces).
Nieuwe bouw- en inrichtingsplannen in de gemeente moeten voldoen aan het principe van waterneutraal bouwen. Dit wil zeggen dat de waterhuishoudkundige situatie minimaal gelijk moet blijven aan de oorspronkelijke situatie (vóór de nieuwe ontwikkeling). Hierbij mag de oorspronkelijke afvoer uit het gebied niet overschreden worden en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) niet worden verlaagd of verhoogd.
Indien de toename van verhard oppervlak als gevolg van een bouwplan in het buitengebied minder dan 1500 m2 bedraagt dan geldt een vrijstelling voor de aanleg van compenserende waterberging.
Bij alle bouwplannen dient de afvoer van vuil water en (schoon) regenwater gescheiden te worden aangelegd. Dit is ook het geval indien in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is. Alleen afvalwater wordt afgevoerd naar het gemeentelijk riool of geloosd op een IBA. Conform de kwaliteitstrits 'schoonhouden - scheiden - zuiveren' dienen in alle gevallen, en zeker in geval van nieuwbouw, de mogelijkheden van bronmaatregelen (schoonhouden) te worden onderzocht.
Bronmaatregelen zijn bijvoorbeeld: een zorgvuldige materiaalkeuze (pakket duurzaam bouwen), het voorkomen van de blootstelling van bouwmetalen aan regenwater en verantwoord beheer van de openbare ruimte (weg- en groenbeheer).
Bestemmingsregeling
De bovenstaande beleidsuitgangspunten worden gehanteerd bij afwijkingsregels in het kader van dit bestemmingsplan en bij wijzigingsplannen ex art. 3.6 Wro op basis van dit bestemmingsplan.
Beleid
Het gemeentelijke beleid is gericht op een verruiming van de waterbergende voorzieningen in het binnendijks gelegen deel van het gemeentelijke grondgebied teneinde de bestaande en toekomstige wateroverlast te bestrijden. Deze verruiming wordt bereikt door de uitbreiding van de bergingscapaciteit van bestaande wateren in de gemeente, dus ook in het plangebied, en door de aanleg van nieuwe waterbergende voorzieningen in en rondom de dorpen. In het recente verleden zijn nieuwe waterbergende voorzieningen aangelegd in combinatie met de landschappelijke en ruimtelijke inpassing van de N322. Deze voorzieningen bestaan uit twee terreinen die doorsneden worden door een groot aantal slootjes waarin het nodige hemelwater geborgen kan worden. Het westelijk gelegen terrein ligt tussen de Liesterstraat in het noorden en de N322 in het zuiden en het oostelijk gelegen terrein ligt tussen de N322 in het noorden en de Kooistraat in het zuiden. Het onderstaande kaartje uit het LOP (blz. 62) geeft een beeld van de ligging van de nieuwe en nog geplande waterbergende voorzieningen. De twee bovenbeschreven terreinen zijn met groene blokjes weergegeven. Een geplande grootschalige uitbreiding is met een schuine blauwe arcering weergegeven. Zoeklocaties van kleinere waterbergende voorzieningen zijn met een blauwe stip (met wit tekentje erin) weergegeven.
Kaart Visie waterberging (LOP blz. 62)
Verruiming van het waterbergende vermogen van het watersysteem kan ook bereikt worden door een verbreding of verdieping van bestaande waterlopen, meer berging van water in gebieden die er al geschikt voor zijn of voor dat doel zijn ingericht, waaronder bepaalde natuurgebieden. Er zijn een aantal waterlopen aangewezen, te weten de Grote Wetering/Nieuwe Wetering Reefwetering, waarvan de vergroting van het waterbergende vermogen kan worden gecombineerd met natuurontwikkeling (zie ook 5.4).
Waterbergingsgebied ten zuiden van Beneden-Leeuwen langs de N322
Bestemmingsregeling
Procedure
Middels een planwijziging ex art.3.6 Wro kunnen de volgende voorzieningen worden getroffen.
Beleid
In het plangebied liggen de volgende natte natuurgebieden, agrarische gronden met natte natuurwaarden en ecologisch waardevolle wateren:
Bestemmingsregeling
De natuurterreinen, bosjes, wateren en gronden met een natte natuurwaarde zijn van een bijbehorende aanduiding voorzien. Bij werken en werkzaamheden die in deze gebieden en in en langs de betreffende wateren plaatsvinden moet in het kader van de aanvraag voor de omgevingsvergunning worden aangetoond dat de natte natuurwaarden niet worden aangetast.
Beleid
Het beheer en onderhoud van de dijken berust bij het waterschap. Bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die betrekking hebben op waterkeringen of hun directe omgeving is de watertoets van toepassing. Doel daarvan is het behoud van de stabiliteit van de waterkering, behoud van de toegankelijkheid voor inspectie en onderhoud van de waterkeringen, het vrijhouden van ruimte voor toekomstige dijkversterkingen en de bescherming van de landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden van de waterkeringen.
De Keur Waterschap Rivierenland 2009 en daarbij behorende beleidsregels gelden als toetsingskader ten aanzien van de waterkering.
Bestemmingsregeling
De bestaande waterkerende rivierdijken en de beschermingszones aan weerszijden van deze dijken zijn voorzien van de dubbelbestemming ‘Waterstaat- Waterkering’. Oprichting van bouwwerken en bodemwerkzaamheden anders dan normaal onderhoud en landschapsbeheer zijn binnen deze dubbelbestemming in beginsel niet toegestaan. Bij eventuele voornemens hiertoe dient advies te worden ingewonnen bij de beheerder van de waterkering, teneinde te bepalen of met het voornemen de functie van waterkering niet wordt aangetast.
Het beleid voor de buitendijkse gebieden met een waterbergende functie uit de Beleidslijn Grote Rivieren (zie 7.3.1) is vertaald naar de dubbelbestemmingen ‘Waterstaat – Stroomvoerend rivierbed’ en 'Waterstaat - Waterkering´. Binnen deze laatste bestemming heeft de waterbergende functie betrekking op het buitentalud van de waterkering (tussen de teen en de kruin van de dijk) met een aangrenzende strook van de uiterwaarden. Deze strook heeft een wisselende breedte.
In de bouwregels die betrekking hebben op het buitendijkse gebied (en welke bijvoorbeeld betrekking hebben op de woningen) is opgenomen dat de bestaande bebouwing slechts eenmaal met maximaal 10% mag worden uitgebreid.
Voor nieuwe bestemmingsplannen en afwijkingsregels die betrekking hebben op ontwikkelingen en activiteiten die in het rivierbed plaatsvinden is naast een omgevingsvergunning ook een watervergunning nodig. De watervergunning kan bij de gemeente, maar ook rechtstreeks bij het bevoegde gezag worden aangevraagd. Dat bevoegde gezag kan Rijkswaterstaat of het waterschap Rivierenland zijn. Het waterschap is bevoegd voorzover de ingreep betrekking heeft op de waterkering en de aangrenzende strook van de uiterwaarden. Als naast een watervergunning ook een omgevingsvergunning nodig is, kan die samen met de watervergunning bij hetzelfde loket worden aangevraagd.