direct naar inhoud van 4.6 Archeologie
Plan: Kern Borssele 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0654.BPBS2012-vo02

4.6 Archeologie

Toetsingskader

Europees beleid

In Europees verband is het zogenaamde “Verdrag van Malta” (1992) tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen te laten plaatsvinden is, naast de doorvertaling in nationale wet- en regelgeving, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, dus de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, moeten door de initiatiefnemer worden betaald. Het “Verdrag van Malta” is in 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg geïmplementeerd in de Nederlandse Monumentenwet. In combinatie met de Wet ruimtelijke ordening, en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is behoud en beheer van het bodemarchief daarmee integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van gemeenten.

Gemeentelijk archeologiebeleid

Door burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele is archeologiebeleid vastgesteld (d.d. 11 oktober 2011), waarmee invulling wordt gegeven aan de beleidsruimte die de Monumentenwet aan gemeenten biedt. Het archeologiebeleid is opgesteld met de intentie een verantwoorde balans te bieden tussen het belang van archeologie en andere belangen die spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het beleid, dat gebaseerd is op een analyse van de plaatselijke situatie, geeft aan wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Het rapport “Archeologiebeleid gemeente Borsele” bestaat uit een “Deel A: Beleidsnota archeologie” en een “Deel B: Toelichting beleidskaart”. Deel B is een (ruimtelijke) uitwerking van het archeologiebeleid (deel A). Op basis van de beleidskaart, die bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, kan worden bepaald of voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling op een specifieke locatie al dan niet archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in 8 categorieën, waarvan enkele categorieën bekende archeologische waardevolle gebieden omvatten en andere een bepaalde verwachtingswaarde op archeologische vondsten weergeven. Aan elke categorie, uitgezonderd categorie 1, is een, aan oppervlakte van grondverstoring gebonden, vrijstelling voor archeologisch onderzoek gekoppeld. Bij alle categorieën, wederom uitgezonderd categorie 1, geldt in ieder geval dat geen onderzoek hoeft plaats te vinden indien de bodem niet dieper dan 40 cm wordt verstoord. De gehanteerde categorieën zijn:

  • a. categorie 1: archeologisch rijksmonument; hiervoor is altijd een monumentenvergunning nodig;
  • b. categorie 2: terrein van archeologische waarde; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m2 wordt verstoord;
  • c. categorie 3: stads- en dorpskernen van een specifieke archeologische verwachting; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m2 wordt verstoord;
  • d. categorie 4: hoge verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 250 m2 wordt verstoord;
  • e. categorie 5: matige verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 500 m2 wordt verstoord;
  • f. categorie 6: lage verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 2500 m2 wordt verstoord;
  • g. categorie 7: verwachting van maritieme vondsten; hiervoor is altijd overleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed nodig;
  • h. categorie 8: archeologische vondsten worden niet verwacht; geen onderzoeksplicht.

Onderzoek

Volgens het gemeentelijk beleid is binnen het plangebied sprake van verschillende categorieën met archeologische verwachting:

  • de vliedberg (berg van Troje) is aangeduid als archeologisch monument. Omdat wettelijke regelgeving al voorziet in het behoud hiervan, is geen aanvullende regeling in het bestemmingsplan nodig;
  • de kern is aangeduid als gewaardeerde dorpskern. In het bestemmingsplan is aan deze gronden een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1 toegekend;
  • aangrenzende delen van de kern liggen in een gebied met een mogelijk hoge archeologische trefkans. Op basis van het beleid geldt voor deze gronden een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2.

Op enkele locaties is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Op die plaatsen waar géén archeologische waarden zijn aangetroffen, zijn de gronden vrijgesteld van verder archeologisch onderzoek. In het bestemmingsplan is voor die gronden dan ook niet voorzien in een beschermende archeologische regeling.

Conclusie

Op basis van het gemeentelijk beleid wordt aan de verschillende verwachtingswaarden en de vindplaatsen een dubbelbestemming Waarde - Archeologie toegekend. Per categorie is een afzonderlijke regeling opgenomen:

  • voor de bekende vindplaatsen en gewaardeerde stads-/ of dorpskernen geldt een Waarde - Archeologie – 1. Bij een bodemverstoring van meer dan 50 m2 en dieper dan 40 cm geldt een onderzoeksplicht;
  • voor de zone met een hoge archeologische verwachting geldt een Waarde – Archeologie – 2. In dit gebied is bij een bodemverstoring van meer dan 250 m2 en dieper dan 40 cm een onderzoeksplicht van toepassing.

Voor die delen die vrijgesteld zijn van archeologisch onderzoek wordt gewezen op de wettelijke meldingsplicht voor archeologische waarden conform ex art. 53 van de Monumentenwet. Dit betekent dat bij het aantreffen van archeologische sporen en vondsten direct melding wordt gedaan bij het meldpunt archeologie van de SCEZ.