direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied Ouderkerk aan den IJssel 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0644.BP1320BU001-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied Ouderkerk aan den IJssel 2013 met identificatienummer NL.IMRO.0644.BP1320BU001-VG01 van de gemeente Ouderkerk.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak:

een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.

1.6 aan- of uitbouw:

een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een woning dat door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van een woning.

1.7 achtererf:

erf aan de achter- en zijkant op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.8 agrarisch bedrijf:

een onderneming, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen van/of het houden van dieren, waaronder wordt begrepen een productiegerichte paardenhouderij.

1.9 agrarisch bouwvlak:

bouwvlak voor de bedrijfsbebouwing van een agrarisch bedrijf, waaronder begrepen kassen, kuilvoerplaten, mestsilo's en sleufsilo's.

1.10 agrarisch loonbedrijf:

een bedrijf dat in opdracht werk verricht ten behoeve van een agrarisch bedrijf.

1.11 ambachtelijk bedrijf:

bedrijvigheid die voor een overwegend deel bestaat uit handwerk, het vervaardigen, bewerken, installeren of herstellen van goederen, die voornamelijk ter plaatse zijn vervaardigd ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker of verbruiker.

1.12 andere nevenactiviteiten

activiteit die uitsluitend uitgeoefend kan worden naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en waarbij de gezamenlijke oppervlakte van het niet agrarische gebruik per agrarisch bedrijf in elke geval niet meer mag bedragen zoals aangegeven in artikel 3.5.3 van deze regels.

1.13 archeologische waarde:

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis.

1.14 archeologisch onderzoek:

het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.16 bedrijf-niet agrarisch:

inrichting voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten niet zijnde een agrarisch bedrijf zoals genoemd in 1.8.

1.17 bedrijfsmatige exploitatie:

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanige exploitatie en beheer dat in de recreatiewoningen, kampeerverblijven en/of kampeermiddelen daadwerkelijke recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.

1.18 bedrijfswoning:

Een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.

1.19 begane grond:

de bouwlaag van een gebouw die ter hoogte van het maaiveld is gelegen, waarop in de meeste gevallen de hoofdtoegang van het gebouw is gesitueerd, en waaronder zich een kruipruimte, kelder of souterrain kunnen bevinden.

1.20 beroep aan huis:

het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefklimaat.

1.21 bestaande aantal woningen:

het aantal woningen, bedrijfswoningen of recreatiewoningen dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, met uitzondering van de woningen, bedrijfswoningen of recreatiewoningen die zijn gebouwd zonder bouwvergunning en in strijd met voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.22 bestaande (bedrijfs) bebouwing:

bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, met uitzondering van bebouwing die weliswaar bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar is gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.23 bestaande milieuvergunning:

de geldende milieuvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

1.24 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.25 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.26 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.27 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.28 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.29 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.30 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.31 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.32 bijgebouw:

een bij een woning behorend gebouw dat functioneel ondergeschikt is, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte, dat niet in directe verbinding staat met de woning en dat niet voor bewoning is bestemd.

1.33 dagrecreatie:

vormen van recreatie waarbij geen recreatief nachtverblijf mogelijk is.

1.34 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen verhuren en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen en/of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.35 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek.

1.36 etagestal:

stalvorm waarbij niet alleen de begane grond voor dierplaatsen wordt gebruikt, maar ook één of meer verdiepingen zijn ingericht voor dierplaatsen.

1.37 extensief dagrecreatief medegebruik:

extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels, banken en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.

1.38 footprint van de huidige woning

de bebouwde oppervlakte van de huidige woning op maaiveld.

1.39 gebiedsgebonden bedrijf:

een bedrijf dat vanwege de aard van zijn bedrijfsvoering is aangewezen op de vestiging in het buitengebied, en dat gericht is op dienstverlening aan landbouw (agrarisch loonbedrijf), bosbouw, natuurbeheer, weg- en waterbouw of milieudienstverlening in dat buitengebied.

1.40 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.41 gebruiksgerichte paardenhouderij

paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het trainen van paarden en de in- en verkoop van paarden, niet zijnde een manege.

1.42 gemengd agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf met een grondgebonden en een niet-grondgebonden bedrijfstak.

1.43 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat voor de bedrijfsvoering afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond welke tot dat bedrijf behoort zoals een akkerbouwbedrijf, een grondgebonden veehouderij en een weidebouwbedrijf, met uitzondering van een intensieve kwekerij en glastuinbouwbedrijven.

1.44 hervestiging van een agrarisch bedrijf:

het opnieuw vestigen van een agrarisch bedrijf op een bestaande agrarisch bouwvlak.

1.45 hervestiging van een intensieve veehouderij:

het opnieuw vestigen van een intensieve veehouderij op een bestaand agrarisch bouwvlak met de aanduiding 'intensieve veehouderij'.

1.46 hoofdgebouw:

één of meer panden, of gedeelten daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste zijn.

1.47 hoofdverblijf:

het adres dat fungeert als het centrum van iemands sociale en maatschappelijke activiteiten en dat ingevolge de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noopt tot inschrijving als woonadres.

1.48 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaakfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaakfunctie.

1.49 hoveniersbedrijf:

een bedrijf voor advies, ontwerp, beplantingsplannen, aanleg- en onderhoud van tuinen.

1.50 huishouden:

onder een huishouden wordt verstaan een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.

1.51 intensieve kwekerij:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van boomteelt, fruitteelt, sierteelt en tuinbouw.

1.52 internetverkoop

verkoop van artikelen via Internet, waarbij op het perceel alleen opslag/magazijnruimte voor deze artikelen aanwezig is en waarbij de artikelen (evt. per post) bij de klanten worden thuisbezorgd.

1.53 intensieve veehouderij:

het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen (bijna) zonder weidegang. Dit onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel.

1.54 kantoor:

het bedrijfsmatig uitoefenen van administratieve werkzaamheden ten behoeve van derden.

1.55 kas:

een gebouw waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groenten, vruchten, bloemen of planten.

1.56 kampeermiddelen:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan (met uitzondering van een stacaravan) dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, die blijkens hun inrichting bestemd zijn voor het houden van recreatief (nacht)verblijf.

1.57 kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.58 kampeerverblijf:

onderkomen, geen kampeermiddel zijnde, dat is samengesteld uit lichte materialen, binnen 24 uur demontabel is, geen vaste fundering vindt in de grond, en bedoeld is voor recreatief nachtverblijf, waaronder begrepen een stacaravan.

1.59 kleinschalige bedrijvigheid aan huis

het bedrijfsmatig verlenen van diensten –geen detailhandelsbedrijf zijnde- en de ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de direct omgeving.

1.60 kleinschalige dagrecreatieve voorziening:

voorzieningen zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen en kanoën.

1.61 kleinschalige nevenactiviteiten

activiteit die uitsluitend uitgeoefend kan worden naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en waarbij de gezamenlijke oppervlakte van het niet agrarische gebruik per agrarisch bedrijf in elke geval niet meer mag bedragen zoals aangegeven in artikel 3.4.3 van deze regels.

1.62 landschappelijke inpassing:

inpassing in het omringende landschap door bij de situering in te spelen op de landschappelijke kenmerken en/of door het gebruik van beplanting die past bij het landschapstype ter plaatse, om de bebouwing minder nadrukkelijk in het landschap te plaatsen.

1.63 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.64 lawaaisporten:

sportbeoefening die met veel lawaai gepaard gaat zoals bijvoorbeeld motor- en autosport, carten, modelvoer- en vaartuigen.

1.65 maatschappelijke voorzieningen:

het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder begrepen: gezondheidszorg en/of, zorg- en welzijn en/of, jeugd/kinderopvang en/of, onderwijs en/of, religie en/of, uitvaart/ begraafplaats en/of, bibliotheken en/of, openbare dienstverlening en/of, verenigingsleven.

1.66 manege:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het geven van gelegenheid tot het beoefenen van de paardensport en het verblijf en de verzorging van paarden al dan niet gecombineerd met fokken, africhten en verkopen van paarden.

1.67 mantelzorg:

een tijdelijke maar langer dan 3 maanden durende behoefte aan zorg op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij de zorgverlening gebeurt op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.68 (mest)bassin:

een reservoir voor de opslag van dunne mest in de vorm van een foliebassin of mestsilo.

1.69 natuurbeheer:

het natuurvriendelijke beheer van een gebied of delen ervan met het doel om een hogere ecologische waarde te bereiken, zoals een bredere diversiteit van (autochtone) fauna en flora.

1.70 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora- en fauna.

1.71 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat in overwegende mate gericht is op de teelt van agrarische producten zonder afhankelijk te zijn van agrarische grond als productiemiddel. Onder niet-grondgebonden agrarische bedrijven worden voor de toepassing van dit plan in ieder geval begrepen intensieve veehouderijen (waaronder pelsdierhouderijen), glastuinbouwbedrijven, champignonkwekerijen, witloftrekkerijen, viskwekerijen en intensieve kwekerijen.

1.72 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.73 ondersteunende teelt:

het gebruik van de gronden ten behoeve van de productie van ruwvoedergewassen.

1.74 onderwaterdrainage

systeem van ondergrondse buizen ten behoeve van drainage in natte perioden en irrigatie in droge perioden dat wordt ingezet voor dynamisch slootpeilbeheer op veengronden met relatief hoge slootpeilen, met de bedoeling om maaivelddaling te minimaliseren.

1.75 omschakeling van een agrarisch bedrijf:

het omschakelen van een grondgebonden of een gemengd bedrijf in een niet-grondgebonden bedrijf.

1.76 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.77 paardenbak:

niet-overdekte rijbaan voorzien van waterdoorlatend bodemmateriaal ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden, waarvan de maatvoering niet meer bedragen dan 40 meter bij 20 meter.

1.78 paardenpension

een bedrijf uitsluitend of in hoofdzaak gericht op het houden van paarden van derden, waaronder mede begrepen wordt de verhuur van stalling met accommodatie en het verzorgen van paarden, een en ander met de daarbij behorende voorzieningen zoals een paardenbak en weilanden.

1.79 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar.

1.80 peil:
  • a. indien op het land wordt gebouwd;
    • 1. voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • 2. voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, ter hoogte van het bouwperceel.
  • b. indien op of over het water wordt gebouwd: het door of namens burgemeester en wethouders vastgestelde peil.
1.81 pelsdierhouderij:

een bedrijf dat is gericht op het (op)fokken en/of houden van pelsdieren ten behoeve van hun pels.

1.82 permanente bewoning:

het gebruik van een kampeermiddel, kampeerverblijf of recreatiewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen, op een wijze die in gevolge de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegeven noopt tot inschrijving van de bewoners in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Ouderkerk, terwijl deze personen elders niet over een hoofdverblijf beschikken.

1.83 productiegerichte paardenhouderij:

paardenhouderij die is gericht op het fokken van paarden en/of het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, zoals een paardenmelkerij of een daarmee gelijk te stellen bedrijfsvorm, eventueel in combinatie met (en daaraan ondergeschikte) trainingsfaciliteiten ten behoeve van de eigen gefokte paarden, een en ander niet zijn een manege.

1.84 raamprostitutie:

een seksinrichting in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere, voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.85 recreatiewoning:

een gebouw dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor het houden van recreatief (nacht)verblijf door één of meer personen, die elders hun hoofdverblijf hebben, en dat niet bestemd is voor permanente bewoning.

1.86 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke volgens het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.87 ruwvoedergewassen:

(ruw)landbouwgewas zoals snijmaïs en weidegras, niet zijnde gras, ten dienste van het voederen van dieren.

1.88 seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht.

1.89 sleufsilo:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met opstaande randen voor het opslaan van veevoeder.

1.90 stacaravan:

een caravan die het gehele jaar aanwezig is op een recreatieterrein en die blijkens zijn inrichting bestemd is voor het houden van recreatief (nacht)verblijf.

1.91 standplaats:

een bestemmingsvlak bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.92 trekkershut:

een onderkomen bestemd voor de verhuur aan wisselende (groepen van) recreanten die elders hun hoofdverblijf hebben, ten behoeve het houden van recreatief nachtverblijf.

1.93 vaste plaats:

plaats die blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel, en daarvoor het gehele jaar mag worden gebruikt.

1.94 veldschuur:

een solitair gebouw voor agrarische doeleinden, dat buiten het agrarische bouwperceel op agrarische gronden is gesitueerd en geen relatie heeft met een ander hoofdgebouw.

1.95 vloeroppervlakte:

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

1.96 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat naar aard en omvang en gelet op de arbeidsbehoefte als zodanig moet worden aangemerkt en waarvan de continuïteit voor een periode van tenminste 10 jaar redelijkerwijs is te verwachten. Het bedrijf dient te voorzien in het hoofdinkomen van het bedrijfshoofd. De arbeidsbehoefte en –omvang dienen tenminste één arbeidskracht te omvatten die qua tijdsbesteding volledig (voltijds) werkzaam is en zal zijn in het bedrijf.

1.97 voorerf:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.98 voorgevel:

gevel van de voorkant van een gebouw.

1.99 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een gebouw loopt naar de zijdelingse perceelsgrenzen, zoveel mogelijk evenwijdig aan de openbare weg.

1.100 voorzijde bouwperceel:

de zijde van het bouwperceel die naar de weg is gekeerd waarop het adres/huisnummer is gebaseerd.

1.101 watergangen:

oppervlaktewateren die dienen voor de afvoer, aanvoer of berging van water.

1.102 waterwingebied:

gebied dat is aangewezen ter bescherming van het grondwater dat ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening wordt opgepompt en waar de verblijftijd van het grondwater tot de pompputten van het waterbedrijf, niet langer is dan 1 jaar.

1.103 woning:

een gebouw dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

1.104 wooneenheid:

een gebouw of deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

1.105 winkel:

een gebouw, of een gedeelte van een gebouw dat gebruikt wordt voor detailhandel.

1.106 zorgboerderij:

een al dan niet volwaardig agrarisch bedrijf waar dagbesteding wordt geboden aan personen die niet zelfstandig kunnen werken en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Meetregels

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens: vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de perceelsgrens;
  • b. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  • c. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • d. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  • e. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  • f. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • g. de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk: vanaf de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
  • h. de hoogte van een windturbine: vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.2 Aanvullende meetregels

Bij het meten gelden de volgende aanvullende regels:

  • a. het peil voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: mag niet meer dan 20 centimeter boven de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van die hoofdtoegang worden gesitueerd;
  • b. het peil in andere gevallen: mag niet meer dan 20 centimeter boven de gemiddelde hoogte van het rondom afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw, worden gesitueerd;
  • c. ondergeschikte bouwdelen: bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, ondergeschikte dakkapellen en gevelopbouwen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken met buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. met de daarbij behorende agrarische bedrijfsgronden en een agrarisch bouwvlak;
  • c. het behoud van bij het open weidegebied horende landschappelijke waarden;
  • d. watergangen en/of waterpartijen en bijbehorende bruggen, duikers, stuwen, ten behoeve van de bestemming en de waterhuishouding;
  • e. kleinschalige en andere nevenactiviteiten zoals aangegeven in 3.4.3 en 3.5.1 van deze regels;
  • f. het bestaande aantal bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met inwoning/mantelzorg volgens de Algemene afwijkingsregels in artikel 24, onder g;

alsmede voor:

  • g. ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling', de stalling van caravans;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', intensieve veehouderij als neventak;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', de instandhouding van de bouwkundige karakteristiek van het hoofdgebouw;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehandel' een veehandel als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Algemeen:
  • a. de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'houtwal' uitsluitend streekeigen beplanting is toegestaan en geen bebouwing;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat de stallen ten behoeve van een intensieve veehouderijtak maximaal 10% mogen worden uitgebreid, mits het aantal dierplaatsen daarbij niet wordt uitgebreid ten opzichte van het aantal in de milieuvergunning toegestane dierplaatsen (ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan);
  • c. binnen het bouwvlak zijn uitsluitend bouwwerken ten behoeve van één agrarisch bedrijf toegestaan;
  • d. per agrarisch bouwvlak is één agrarische bedrijfswoning toegestaan;
  • e. aanpassingen in en aan bestaande gebouwen zijn toegestaan ten behoeve van het geschikt maken van de bebouwing voor een nevenactiviteit.
3.2.2 Agrarische bedrijfswoning:
  • a. de inhoud van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 1.000 m³, met dien verstande dat:
  • 1. indien de woning ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van het plan een grotere inhoud had, deze inhoud als zodanig is toegestaan;
  • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-veehandel' mag de inhoud van een agrarische bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen maximaal 750 m³ bedragen;
  • b. de afstand van de bedrijfswoning tot de as van de weg bedraagt ten minste de bestaande afstand dan wel de bestaande afstand vermeerderd met maximaal 10 meter;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b, bedraagt de afstand van de bedrijfswoning tot de as van de weg ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-veehandel', ten minste 20 meter;
  • d. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 4 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 9 meter;
  • e. de oppervlakte van de bij een bedrijfswoning behorende bijgebouwen en overkappingen mag tezamen niet meer dan 50 m² bedragen;
  • f. de goothoogte van een bijgebouw bij een bedrijfswoning mag niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 6 meter;
  • g. wanneer de bestaande goot- en/of bouwhoogtes al hoger zijn, gelden deze bestaande hogere maten als maximum bij een uitbreiding of herbouw.
3.2.3 Agrarische bedrijfsgebouwen:
  • a. de goothoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 5,5 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter;
  • b. bij veestallen mag alleen de begane grond worden ingevuld met dierplaatsen en zijn geen etagestallen toegestaan;
  • c. bedrijfsgebouwen worden uitsluitend achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning gebouwd.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
  • a. de volgende bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan:

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde   Maximum bouwhoogte (m)  
Sleufsilo's, kuilvoerplaten, mestplaten   2,5 meter  
Mestsilo's   8,5 meter  
Voedersilo's (behoudens afwijking)   12 meter  
Windturbine (behoudens afwijking)   15 meter  
Overkappingen   4 meter  
Verlichtings- en vlaggenmasten   4 meter  
Overige   3 meter  
Terreinafscheidingen binnen het bouwvlak   1 meter voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;
2 meter achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning.  
Terreinafscheidingen buiten het bouwvlak achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning en rond op de verbeelding aangeduide paardenbakken   1,5 meter  

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels:

  • a. voor veestallen bij een grondgebonden agrarisch bedrijf met een bouwhoogte van 15 meter, mits de maximale goothoogte van 6 meter niet wordt overschreden;
  • b. voor de eenmalige uitbreiding van de omvang van veestallen van een intensieve veehouderij met maximaal 10% van de bestaande inhoud of zoveel als noodzakelijk is op grond van wettelijke milieu- of welzijnseisen;
  • c. voor de bouw van een voedersilo of windmolen tot maximaal 20 meter hoogte met dien verstande dat:
    • 1. kan worden aangetoond dat het oprichten van de voedersilo of windmolen in het kader van de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse noodzakelijk is,
    • 2. een agrarische deskundige is gehoord en
    • 3. de oprichting de in 3.1 bedoelde landschappelijke waarden niet aantast.
  • d. voor een overschrijding van de grenzen van het bouwvlak, mits:
  • 1. de overschrijding niet meer dan 25 meter bedraagt;
  • 2. is aangetoond, dat de continuïteit van de agrarische bedrijfsvoering de overschrijding noodzakelijk maakt;
  • 3. geen overschrijding plaatsvindt op gronden die mede zijn bestemd voor "Leiding-Hoogspanningsverbinding";
  • 4. het agrarische bouwvlak de oppervlakte van 2 ha. daardoor niet overschrijdt;
  • 5. door de overschrijding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande (agrarische) bedrijven en burgerwoningen, ondermeer door het aanhouden van, mede uit een oogpunt van milieuhygiëne, voldoende afstand tussen bouwvlakken van twee afzonderlijke bedrijven danwel tussen het (agrarisch) bedrijf en een burgerwoning;
  • 6. door de overschrijding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke-, natuur- en cultuurhistorische waarden van het gebied. In dit kader is de landschappelijke inpassing bij de uitbreiding met gebiedseigen beplanting vereist en kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld aan onder meer de situering van bebouwing;
  • 7. bij de overschrijding het verkavelingpatroon van het gebied zoveel mogelijk in acht wordt genomen;
  • 8. in overleg met het waterschap zorg wordt gedragen voor voldoende watercompensatie;
  • 9. het bepaalde in artikel 3.2 (bouwregels) is van overeenkomstige toe-passing;
  • 10. de afstand tussen de bedrijfsgebouwen en de watergang moet mini-maal 3 meter bedragen.

3.3.2 Advies

alvorens toepassing te geven aan de afwijkingsbevoegdheid in 3.2.2, onder d, kunnen burgemeester en wethouders met betrekking tot de noodzaak/ doel-matigheid schriftelijk advies inwinnen bij een agrarisch deskundige.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

3.4.1 Veehandel

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehandel' is het gebruik als veehandel toegestaan, mits het terrein landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting en in overleg met het waterschap zorg wordt gedragen voor voldoende watercompensatie.

3.4.2 opslag

Ter plaatse van de aanduiding 'opslag', is het gebruik voor opslag ten behoeve van infrastructurele werken als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf toegestaan, mits deze wordt omgeven door gebiedseigen beplanting.

3.4.3 Kleinschalige nevenactiviteiten:

Bij een agrarisch bedrijf zijn, onder voorwaarden als bedoeld in lid 3.4.4, de volgende kleinschalige nevenactiviteiten toegestaan:

  • a. verkoop van zelfgemaakte, bewerkte, gekweekte of geteelde producten en detailhandel in agrarische streekproducten, waarvan tenminste 95% uit het Groene Hart komt, tot een oppervlakte van ten hoogste 50 m2;
  • b. opslag en stalling van niet-milieugevaarlijke, niet-agrarische goederen die geen risico's voor de omgeving opleveren, alsmede opslag voor internetverkoop;
  • c. logies en Bed & Breakfast in het hoofdgebouw en in bestaande gebouwen binnen het bouwvlak;
  • d. agrarische dagrecreatie, zoals poldersport, agrarische kinderfeestjes, excursies, kinderboerderij e.d.;
  • e. theeschenkerij tot 50 m2;
  • f. hoveniersbedrijf (advies, ontwerp/beplantingsplannen, aanleg en onderhoud van tuinen);
  • g. natuur- en landschapsbeheer;
  • h. veehandelsbedrijf;
  • i. hoefsmederij, tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
  • j. ambachtelijke bewerking en opslag van agrarische producten, zoals slachterij, vlees-, zuivel- en plantaardige productverwerking, imkerij, palingrokerij, wijnmakerij, bierbrouwerij, en riet- en vlechtwerk, tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 en voor zover deze werkzaamheden vallen onder de milieucategorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • k. kano-, roeiboot-, fluisterboot- of fietsenverhuur;
  • l. kleinschalige camping met een standplaats voor ten hoogste 15 kampeermiddelen in de periode van 15 maart t/m 31 oktober toegestaan, met de daarbij behorende voorzieningen, mits:
    • 1. de standplaats zich binnen een bouwvlak of direct aansluitend buiten het bouwvlak tot een afstand van 50 meter bevindt, niet zijnde begrensd natuurgebied';
    • 2. de noodzakelijke sanitaire ruimten voor een kleinschalige camping zich uitsluitend in bestaande bebouwing binnen het bouwvlak bevinden;
    • 3. daardoor de openheid en het karakteristieke verkavelingspatroon niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. de omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden;
    • 5. door middel van een nachtregister wordt aangetoond dat er alleen sprake is van recreatief nachtverblijf;
    • 6. buiten de genoemde periode geen kampeermiddelen aanwezig zijn.
3.4.4 Voorwaarden:

De onder 3.4.3 genoemde kleinschalige nevenactiviteiten zijn slechts toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. de nevenactiviteiten vinden plaats binnen het bouwvlak;
  • b. de nevenactiviteiten mogen gezamenlijk niet meer dan 50% van de totale omvang van het bedrijf uitmaken, zowel wat betreft de omvang van bedrijfsgebouwen (in m3) als wat betreft de oppervlakte van het bouwvlak (in m2);
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de nevenactiviteiten per agrarisch bedrijf bedraagt niet meer dan 500 m2, met uitzondering van een kleinschalige camping;
  • d. de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing van het betreffende agrarische bedrijf mag, zolang een nevenactiviteit wordt uitgeoefend, niet worden vergroot;
  • e. er vindt geen opslag in de openlucht plaats van goederen, behorende bij het niet-agrarische gebruik.

3.4.5 Ondersteunende teelt:

Onder de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt tevens verstaan het gebruik van de agrarische gronden ten behoeve van ondersteunende teelt voor ten hoogste 20% van het oppervlak van de bij het agrarisch bedrijf behorende agrarische gronden.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Andere nevenactiviteiten:

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.3 en de volgende nevenactiviteiten toestaan:

  • a. agrarisch loonbedrijf
  • b. foeragehandel;
  • c. sierviskwekerij;
  • d. dierenartspraktijk;
  • e. recreatieappartementen in bestaande gebouwen binnen het bouwvlak;
  • f. kampeerboerderij;
  • g. overige dagrecreatie, zoals bezoektuinen, tentoonstellingsruimte, museum, sauna;
  • h. poldersport en boerengolf op omliggende weilanden mits niet begrensd als natuurgebied;
  • i. educatie en voorlichting;
  • j. zorgboerderij;
  • k. (para)medische dienstverlening, zoals privékliniek, een kuuroord of een groepspraktijk;
  • l. een gebruiksgerichte paardenhouderij of een paardenpension, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
    • 1. de paardenbak wordt gesitueerd:
      • achter de hoofdgebouwen,
      • tenminste 20 meter uit de rand van de weg
      • tenminste 1,5 meter uit de slootranden;
      • maximaal 50 meter achter de bestaande bebouwing;
      • minimaal 25 meter van een woning van derden;
    • 2. de omvang van een paardenpak mag ten hoogste 20 x 40 meter bedragen;
    • 3. de hoogte van een hek rondom een paardenbak mag ten hoogste 1,5 meter bedragen en moet een open rasterhek zijn met een donkere kleur;
    • 4. het plaatsen van verlichting is niet toegestaan;
    • 5. de paardenbak dient te zijn voorzien van natuurlijk waterdoorlatend bodemmateriaal;
    • 6. indien de paardenbak vanaf de weg zichtbaar is, afschermende beplanting wordt aangebracht, mmits hierdoor gen doorbreking plaatsvindt van bestaande zichtlijnen op het open weidegebied;
    • 7. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt.
  • m. commerciële dienstverlening zoals een computerservicebedrijf, een geluidsstudio of verhuur vergader- of workshopruimte;
  • n. overige ambachtelijke bedrijven, voor zover deze vallen onder de milieucategorieën 1 en 2 en verkeerscategorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • o. kinderopvang;
  • p. detailhandel in antiek en curiosa;
  • q. kleinschalige camping met een standplaats voor ten hoogste 25 kampeermiddelen in de periode van 15 maart t/m 31 oktober, met de daarbij behorende voorzieningen, mits:
    • 1. de standplaats zich binnen een bouwvlak of direct aansluitend buiten het bouwvlak tot een afstand van 50 meter bevindt, niet zijnde begrensd natuurgebied';
    • 2. de noodzakelijke sanitaire ruimten voor een kleinschalige camping zich uitsluitend in bestaande bebouwing binnen het bouwvlak bevinden;
    • 3. daardoor de in artikel 3.1 bedoelde landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. de omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden;
    • 5. door middel van een nachtregister wordt aangetoond dat er alleen sprake is van recreatief nachtverblijf en
    • 6. buiten de genoemde periode geen kampeermiddelen aanwezig zijn.
  • r. andere niet-agrarische activiteiten die naar aard en omvang gelijk te schakelen zijn aan de activiteiten genoemde onder a t/m p en beperkt worden tot de categorieën 1 en 2 en verkeerscategorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of categorie 3.1 indien de activiteit qua aard en schaal vergelijkbaar is met categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;

met dien verstande dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning de voorwaarden in lid 3.5.3 in acht genomen moeten worden.

3.5.2 Bouwtechnische-, milieutechnische- of andere redenen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.4, onder d, voor een vergroting van de oppervlakte van een bedrijf waar nevenactiviteiten worden uitgevoerd, mits wordt aangetoond dat de bestaande bebouwing vanwege bouwtechnische, milieutechnische of andere redenen niet geschikt meer is voor de beoogde agrarische functie voor deze bebouwing op het perceel.

3.5.3 Voorwaarden:

De onder 3.5.1 genoemde andere nevenactiviteiten zijn slechts toegestaan onder volgende voorwaarden:

  • a. de nevenactiviteiten vinden plaats binnen het bouwvlak;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de nevenactiviteiten per agrarisch bedrijf bedraagt niet meer dan 500 m2 van de bestaande gebouwen binnen het bouwvlak voor a t/l en 100 m2 van de bestaande gebouwen binnen het bouwvlak voor m t/m q, met uitzondering van een kleinschalige camping;
  • c. de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing van het betreffende agrarische bedrijf mag niet worden vergroot, zolang een nevenactiveit wordt uitgeoefend, tenzij wordt aangetoond dat de bestaande bebouwing vanwege bouwtechnische, milieutechnische of andere redenen niet geschikt meer is voor de beoogde agrarische functie voor deze bebouwing op het perceel;
  • d. er vindt geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de openlucht plaats;
  • e. de omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
  • f. in vergelijking met het agrarische gebruik mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  • g. het parkeren behorende bij het andere gebruik dient binnen het bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden;
  • h. het andere gebruik dient qua aard en schaal te passen bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name wat betreft visuele aspecten zoals reclame-uitingen en technische installaties;
  • i. het andere gebruik betreft geen detailhandel, met uitzondering van detailhandel zoals bedoeld in 3.5.1 onder p, en zelfgemaakte, bewerkte, gekweekte of geteelde producten;
  • j. per bouwperceel zijn maximaal 2 bedrijven toegestaan;
  • k. uit (nader) onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder of de conform deze wet verleende hogere waarden.
3.5.4 Uitbreiding van agrarische bedrijfsbebouwing:

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.4 sub d en lid 3.5.3 sub c ten behoeve van:

  • a. uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak toestaan indien kan worden aangetoond dat de bestaande bebouwing niet meer geschikt is voor de agrarische functie om milieutechnische, bouwtechnische of andere redenen.
  • b. uitbreiding van bebouwing binnen het bouwvlak ten behoeve van nevenactiviteiten, mits:
    • 1. alle bebouwing binnen het bouwvlak reeds voor de agrarische functie wordt aangewend;
    • 2. dit kan worden aangetoond met een advies van de Agrarische Beoordelingscommissie;
    • 3. de omvang van de uitbreiding ten hoogste 100 m2 en 300 m3 bedraagt.
3.5.5 Paardenbakken:

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en de aanleg van nieuwe paardenbakken toestaan, onder volgende voorwaarden:

  • a. de paardenbak is in het kader van de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk;
  • b. de paardenbak wordt aangelegd binnen of aangrenzend en in het verlengde van het agrarische bouwvlak;
  • c. de paardenbak wordt gesitueerd:
    • 1. achter de bedrijfsgebouwen;
    • 2. ten minste 20 meter uit de rand van de weg;
    • 3. ten minste 1,5 meter uit de slootranden;
    • 4. maximaal 50 meter achter de bestaande bebouwing;
    • 5. minimaal 25 meter van een woning van derden;
  • d. de omvang van de paardenbak is maximaal 20 meter bij 40 meter;
  • e. hekwerken rondom de paardenbak zijn maximaal 1,5 meter hoog;
  • f. het plaatsen van lichtmasten is buiten het bouwvlak niet toegestaan;
  • g. indien de paardenbak vanaf de openbare weg zichtbaar is dient afschermende beplanting te worden aangebracht mits deze bestaande zichtlijnen in het open weidegebied niet doorbreekt;
  • h. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt. .
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 Aanlegverbod:

Het is verboden om op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde ' de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanleggen en verharden van (bedrijfs)wegen, (fiets)paden en andere oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2, met uitzondering ter plaatse van de gronden binnen het agrarische bouwvlak;
  • b. het aanleggen, dempen of wijzigen van watergangen en/of waterpartijen, de aanleg van dammen in watergangen op gronden buiten het agrarisch bouwvlak

3.6.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod:

Het in 3.6.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die worden uitgevoerd binnen het agrarische bouwvlak;
  • b. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • c. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.
3.6.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • a. de in 3.6.1 genoemde aanlegvergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 3.1 bedoelde landschappelijke waarden worden aangetast;
  • b. alvorens te beslissen omtrent een aanvraag als bedoeld onder 3.6.1 sub b. wordt het waterschap/hoogheemraadschap gehoord.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' geheel of gedeeltelijk te wijzigen:

3.7.1 Wijziging of vergroting bouwvlak:

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' en de situering van de bouwgrens wijzigen dan wel het agrarische bouwvlak uitbreiden tot een oppervlakte van ten hoogste 1,5 ha, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk is en waarbij de intensieve neventak niet wordt vergroot, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er is aangetoond, dat de continuïteit van de agrarische bedrijfsvoering de uitbreiding noodzakelijk maakt;
  • b. geen uitbreiding plaatsvindt op gronden die mede zijn bestemd voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding';
  • c. de oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de bedrijfsomvang;
  • d. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande (agrarische) bedrijven en burgerwoningen, onder meer door het aanhouden van, mede uit een oogpunt van milieuhygiëne, voldoende afstand tussen bouwvlakken van twee afzonderlijke bedrijven danwel tussen het (agrarisch) bedrijf en een burgerwoning;
  • e. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in artikel 3.1 bedoelde landschappelijke waarden van het gebied waarbinnen het bouwvlak wordt gesitueerd. In dit kader is de landschappelijke inpassing van de wijziging of vergroting met gebiedseigen beplanting vereist, en kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld aan onder meer de situering van bebouwing;
  • f. in overleg met het waterschap zorg wordt gedragen voor voldoende watercompensatie;
  • g. alvorens toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders met betrekking tot de noodzaak/doelmatigheid schriftelijk advies inwinnen bij een agrarisch deskundige zoals de Stichting Agrarische Beoordelingscommissie.
3.7.2 Wijziging naar wonen en gebruik vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden aangewezen als 'Agrarisch' geen agrarisch bedrijf meer kan worden gevestigd, de bestemming van de gronden te wijzigen in 'Wonen' . De hieronder aangegeven bepalingen dienen daarbij in acht genomen te worden:

  • a. de bedrijfsfunctie ter plaatse is beëindigd en het bouwvlak behorende bij de bestemming 'Agrarisch' wordt van de verbeelding verwijderd;
  • b. het deel van het perceel waarop gebouwen aanwezig zijn, wordt aangewezen als 'Wonen' en de overige gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch met waarden';
  • c. het nieuw te vormen bouwvlak behorende bij de bestemming 'Wonen' omvat in ieder geval alle betrokken woonruimten;
  • d. de overige gebouwen niet zijnde woonruimten krijgen de aanduiding "specifieke vorm van wonen – vrijkomende agrarische bebouwing";
  • e. het bepaalde in artikel 4 en artikel 13 is van overeenkomstige toepassing;
  • f. uit (nader) onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder of conform deze wet verleende hogere waarden, de Flora- en faunawet, de Wet bodembescherming, de Wet luchtkwaliteit alsmede de watertoets;
  • g. het aantal woningen binnen elk bouwperceel niet mag worden vergroot, met uitzondering van woningen in bestaande karakteristieke bebouwing, zoals opgenomen in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (d.d. november 1991, provincie Zuid-Holland) waarbij wooneenheden tot een maximum aantal van 3 zijn toegestaan;
  • h. de bestemmingswijziging mag niet tot gevolg hebben dat omliggende bedrijven in hun bedrijfsvoering worden aangetast.

3.7.3 Wijzigen naar wonen en bouw extra woning:

Burgemeester en wethouders kunnen, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden aangewezen als 'Agrarisch' geen agrarisch bedrijf meer kan worden gevestigd, de bestemming geheel of gedeeltelijk wijzigen in 'Wonen', 'Tuin', 'Tuin - Landschapswaarden' en/of 'Agrarisch met waarden'. De hieronder aangegeven bepalingen dienen daarbij in acht genomen te worden:

  • a. voor de sloop van iedere 1.000 m² vrijkomende agrarische bebouwing kan een woning worden teruggebouwd, met een maximum van drie woningen per locatie;
  • b. de te slopen voormalige agrarische bedrijfsbebouwing als bedoeld onder a. mag zich op verschillende percelen in de Krimpenerwaard (excl. gemeente Krimpen aan den IJssel) bevinden mits op het “hoofdperceel” waar de compensatiewoning wordt gebouwd een oppervlakte van tenminste 600 m² wordt gesloopt en op de overige percelen telkens een oppervlakte van tenminste 250 m² wordt gesloopt of de volledige veldschuur ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-vrijkomende agrarische bebouwing' in de bestemming 'Agrarisch met waarden';
  • c. uit (nader) onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder of de conform deze wet verleende hogere waarden, de Flora- en faunawet, de Wet bodembescherming, de Wet luchtkwaliteit alsmede de watertoets;
  • d. aan de hand van een inrichtingsplan dient de meerwaarde voor de ruimtelijke kwaliteit te worden aangetoond, met name ten aanzien van de beeldkwaliteit, landschappelijke inpassing en situering in de weg- en lintstructuur;
  • e. de inhoud van de nieuwe woning(en) mag ten hoogste 650 m³ inclusief erfbebouwing en exclusief ondergrondse bebouwing bedragen;
  • f. in afwijking van het gestelde onder f. mag er een grotere woning gebouwd worden als er meer dan 1.000 m² wordt gesloopt, de woning evenredig groter mag zijn (1 m2 slopen = 0,65 m3 bouwen), met een maximale inhoud van 1.000 m3 inclusief erfbebouwing;
  • g. de ruimte voor ruimte regeling is van toepassing op gebouwen die legaal zijn opgericht voor de peildatum 1 januari 2007;
  • h. de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving mogen niet worden belemmerd;
  • i. planologisch-juridische medewerking aan de bouw van een compensatiewoning wordt alleen verleend, indien de sloop van de bedrijfsbebouwing voldoende is gewaarborgd, hetgeen in de regel geschiedt door in een te verlenen bouwvergunning als voorwaarde op te nemen dat niet met de bouw van de compensatiewoning(en) mag worden begonnen voordat alle, conform de afspraak gemaakte, voormalige bedrijfsbebouwing is gesloopt;
  • j. er moet door de initiatiefnemer worden aangetoond dat de agrarische functie ter plaatse niet meer zal worden vervuld.
  • k. het deel van het perceel waarop de woning(en) wordt/worden geprojecteerd, wordt aangewezen als 'Wonen' en de overige gronden krijgen de bestemming 'Tuin', waarbij het bepaalde in Artikel 9 van overeenkomstige toepassing is of 'Tuin - Landschapswaarden', waarbij het bepaalde in Artikel 10 van overeenkomstige toepassing is;
  • l. de omvang van het woonperceel moet passend zijn binnen de woonbestemming, waarbij rekening wordt gehouden met de omvang van nabij gelegen oorspronkelijke woonpercelen.

Artikel 4 Agrarisch met waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. de instandhouding en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden;
  • c. watergangen en/of waterpartijen en bijbehorende bruggen, duikers, stuwen, ten behoeve van de bestemming en de waterhuishouding;
  • d. agrarisch aanverwant gebruik zoals het beweiden van landbouwdieren al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;
  • e. extensief dagrecreatief medegebruik;

alsmede voor:

  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - Kerkweg 139a' voor het houden van landbouwdieren;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenbak', een paardenbak zonder verlichting ten behoeve van de bestemming 'Agrarisch' en 'Wonen'-met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-vrijkomende agrarische bebouwing';
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing', het gebruik zoals genoemd in lid 4.4, onder c;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening', een speelvoorziening;
  • j. ter p laatse van de aanduiding 'volkstuin', het gebruik als moestuin zonder verharding.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen:

Op de voor 'Agrarisch met waarden' bestemde gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met dien verstande dat de bestaande veldschuren in hun huidige omvang mogen worden gehandhaafd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening' zijn de navolgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan hierna is aangegeven:

Bouwwerken, geen gebouw zijnde   Maximum bouwhoogte (m)  
Speeltoestellen   5 meter  
Andere bouwwerken   1,5 meter  

  • b. Op de overige gronden zijn uitsluitende de navolgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan hierna is aangegeven:

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde   maximum bouwhoogte (m)  
Terreinafscheidingen   1,5 meter  
Bruggen, sluizen, stuwen e.d.   3 meter  

4.2.3 Bebouwing Kerkweg 139A

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-Kerkweg 139a' is de volgende bebouwing toegestaan:

  • a. maximaal 1 bedrijfswoning volgens de bouwregels in artikel 3.2.2 van deze regels;
  • b. maximaal 1 hooiberg met een oppervlakte van maximaal 64 m² volgens de bouwregels in artikel 3.2.3 van deze regels;
  • c. maximaal 1 agrarisch bedrijfsgebouw met een maximale oppervlakte van 366 m², een maximale goothoogte van 5 meter en een maximale bouwhoogte van 7 meter;

mits de overige bebouwing op het perceel wordt gesloopt en het bedrijfsgebouw genoemd onder c landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting.

4.2.4 Volkstuin

Ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' is 1 plantenkastje of gereedschapsberging toegestaan met een oppervlakte van maximaal 6 m2 en een bouwhoogte van maximaal 2 meter.

4.2.5 Steiger

Ter plaatse van de aanduiding 'steiger' is een gedeelte van een steiger toegestaan met een totale oppervlakte van maximaal 4 m².

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.3.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels:

  • a. voor het verlenen van een vergunning ten behoeve van het bouwen van schuilgelegenheden en veldschuren, mits:
  • 1. aangetoond is dat dit uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering ter plaatse noodzakelijk is;
  • 2. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • 3. de oppervlakte maximaal 50 m² bedraagt;
  • 4. het aantal schuilgelegenheden en veldschuren maximaal 2 per agrarisch bedrijf bedraagt;
  • 5. vooraf onderzoek is verricht in het kader van de Flora- en faunawet.
  • b. voor een overschrijding van de grenzen van het bouwvlak, mits:
  • 1. de overschrijding niet meer dan 25 meter bedraagt;
  • 2. is aangetoond, dat de continuïteit van de agrarische bedrijfsvoering de overschrijding noodzakelijk maakt;
  • 3. geen overschrijding plaatsvindt op gronden die mede zijn bestemd voor "Leiding-Hoogspanningsverbinding";
  • 4. het agrarische bouwvlak de oppervlakte van 2 ha. daardoor niet overschrijdt;
  • 5. door de overschrijding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande (agrarische) bedrijven en burgerwoningen, ondermeer door het aanhouden van, mede uit een oogpunt van milieuhygiëne, voldoende afstand tussen bouwvlakken van twee afzonderlijke bedrijven danwel tussen het (agrarisch) bedrijf en een burgerwoning;
  • 6. door de overschrijding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke-, natuur- en cultuurhistorische waarden van het gebied. In dit kader is de landschappelijke inpassing bij de uitbreiding met gebiedseigen beplanting vereist en kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld aan onder meer de situering van bebouwing;
  • 7. bij de overschrijding het verkavelingpatroon van het gebied zoveel mogelijk in acht wordt genomen;
  • 8. in overleg met het waterschap zorg wordt gedragen voor voldoende watercompensatie;
  • 9. het bepaalde in artikel 3.2 (bouwregels) is van overeenkomstige toe-passing;
  • 10. de afstand tussen de bedrijfsgebouwen en de watergang moet mini-maal 3 meter bedragen.
4.3.2 Advies

alvorens toepassing te geven aan de afwijkingsbevoegdheid in 4.3.1, onder b, kunnen burgemeester en wethouders met betrekking tot de noodzaak/ doel-matigheid schriftelijk advies inwinnen bij een agrarisch deskundige.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. verhardingen groter dan 100 m² zijn zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, niet toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-vrijkomende agrarische bebouwing' mogen de vierkante meters veldschuren die worden gesloopt worden meegerekend bij een wijziging van agrarisch bouwvlak naar de woonfunctie volgens artikel 3.7.3 van deze regels.
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-vrijkomende agrarirische bebouwing' is nieuwbouw expliciet uitgesloten en is het volgende gebruik in de bestaande bebouwing toegestaan:
    • 1. hobbymatige agrarische bedrijfsactiviteiten zoals het stallen van vee;
    • 2. natuur- en landschapsbeheer;
    • 3. het houden van kleinschalige creatieve en sportieve workshops.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5.1 Aanlegverbod:

Het is verboden om op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde ' de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het kappen, vellen of rooien van bomen en houtgewas, anders dan bij wijze van verzorging, indien en voor zover niet de Boswet van toepassing is;
  • b. het beplanten van gronden;
  • c. het aanleggen, verbreden of verharden van (bedrijfs)wegen, fietspaden en andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2;
  • d. het egaliseren, ophogen of afgraven van de gronden;
  • e. het scheuren van grasland;
  • f. het aanleggen, dempen of wijzigen van watergangen en/of waterpartijen, de aanleg van dammen in watergangen;
  • g. aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en de daarmee verband houdende constructies en/of installaties.
4.5.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod:

Het in 4.5.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • b. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.
4.5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
  • a. De in 4.5.1 genoemde omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 4.1 genoemde landschappelijke en natuurwaarden worden aangetast;
  • b. alvorens te beslissen omtrent een aanvraag als bedoeld onder 4.5.1 sub e. wordt het hoogheemraadschap/waterschap gehoord.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden' geheel of gedeeltelijk te wijzigen:

4.6.1 Wijziging en vergroting bouwvlak:

naar de bestemming 'Agrarisch' en de situering van de bouwgrens wijzigen dan wel het agrarische bouwvlak uitbreiden tot een oppervlakte van ten hoogste 1,5 ha, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk is en waarbij de aanduidingen als bedoeld in lid 3.1 sub h en 3.1 sub i niet worden vergroot, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er is aangetoond, dat de continuïteit van de agrarische bedrijfsvoering de uitbreiding noodzakelijk maakt;
  • b. de oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de bedrijfsomvang;
  • c. het bouwvlak landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting;
  • d. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande (agrarische) bedrijven en burgerwoningen, onder meer door het aanhouden van, mede uit een oogpunt van milieuhygiëne, voldoende afstand tussen bouwvlakken van twee afzonderlijke bedrijven danwel tussen het (agrarisch) bedrijf en een burgerwoning;
  • e. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke-, natuur- en cultuurhistorische waarde van het gebied waarbinnen het bouwvlak wordt gesitueerd. In dit kader kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld aan onder meer de situering van bebouwing;
  • f. in overleg met het waterschap zorg wordt gedragen voor voldoende watercompensatie;
  • g. alvorens toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders met betrekking tot de noodzaak/doelmatigheid schriftelijk advies inwinnen bij een agrarisch deskundige zoals de Stichting Agrarische Beoordelingscommissie.
4.6.2 Wijziging veldschuren

en de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-vrijkomende agrarische bebouwing' te schrappen, indien de desbetreffende veldschuren zijn gesloopt ten behoeve van de bouw van een woning elders in het kader van artikel 3.7.3 van deze regels.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een tuincentrum;
  • b. de bestaande bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met inwoning/mantelzorg volgens een algemene afwijking in Artikel 24;
  • c. de bij een tuincentrum behorende bebouwing, erven, terreinen en voorzieningen, waaronder begrepen groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.
5.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijf' bestemde gronden mag worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

5.2.1 Algemeen:
  • a. de gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

5.2.2 Bedrijfswoning:
  • a. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 650 m3 met dien verstande dat bestaande bedrijfswoningen met een grotere omvang mogen worden gehandhaafd;
  • b. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 4 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 9 meter;
  • c. de oppervlakte van de bij een bedrijfswoning behorende bijgebouwen en overkappingen mag tezamen niet meer dan 50 m² bedragen;
  • d. de goothoogte van een bijgebouw bij een bedrijfswoning mag niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 6 meter;
  • e. wanneer de bestaande goot- en/of bouwhoogtes al hoger zijn, gelden deze bestaande hogere maten als maximum bij een uitbreiding of herbouw.
5.2.3 Bedrijfsbebouwing:
  • a. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 4,5 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 8 meter, tenzij op de verbeelding een andere maximum bouwhoogte is aangeduid;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de aangeduide bouwhoogte niet worden overschreden.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
  • a. de volgende bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan hierna is aangegeven;

Bouwwerken, geen gebouw zijnde   maximum bouwhoogte (m)  
Verlichtingsmasten   4 meter  
Maximaal 3 vlaggenmasten   8 meter  
Terreinafscheidingen   2 meter  
Andere bouwwerken   3 meter  
Overkappingen   3 meter  
5.3 Specifieke gebruiksregels

Van het bedrijf mag maximaal 10% van de vloeroppervlakte voor kantoor worden opgericht.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen
  • b. fiets- en voetpaden, toegangswegen en -paden naar percelen;
  • c. beplanting;
  • d. water en bijbehorende bruggen, duikers en andere kunstwerken ten behoeve van de waterhuishouding;
  • e. nutsvoorzieningen;
6.2 Bouwregels

Op de voor 'Groen' bestemde gronden zijn:

  • a. geen gebouwen toegestaan;
  • b. uitsluitend de navolgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan hierna is aangegeven:

Bouwwerken, geen gebouw zijnde   Maximum bouwhoogte (m)  
Terreinafscheidingen en andere bouwwerken   1,5 meter  
6.3 Specifieke gebruiksregels

De voor 'Groen' aangewezen gronden mogen niet voor parkeren worden gebruikt.

Artikel 7 Natuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de instandhouding en ontwikkeling van natuur met ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke- en natuurwaarden;
  • b. agrarisch natuurbeheer, voor zover de natuur- en landschappelijke waarden daardoor niet onevenredig worden aangetast;
  • c. met de bijbehorende onverharde en/of halfverharde voet- en fietspaden;
  • d. water en bijbehorende bruggen, duikers en andere kunstwerken ten behoeve van de waterhuishouding.
7.2 Bouwregels

Op de voor 'Natuur' bestemde gronden zijn geen gebouwen toegestaan en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

7.3 Specifieke gebruiksregels

De voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen niet worden gebruikt voor lawaaisporten.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Aanlegverbod:

Het is verboden om op de voor 'Natuur' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het kappen, vellen of rooien van bomen en houtgewas,anders dan bij wijze van verzorging;
  • b. het beplanten van gronden;
  • c. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 20 m2;
  • d. het egaliseren, afgraven of ophogen van gronden;
  • e. het graven, dempen of wijzigen van watergangen en/of waterpartijen;
  • f. aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en de daarmee verband houdende constructies en/of installaties.
7.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod:

Het in 7.4.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • b. die ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een aanlegvergunning was verleend.
7.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning:

Volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • a. De in 7.4.1 genoemde omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 7.1 genoemde landschappelijke- en natuurwaarden worden aangetast;
  • b. alvorens te beslissen omtrent een aanvraag als bedoeld onder 7.4.1 sub e. wordt het waterschap/hoogheemraadschap gehoord.

Artikel 8 Recreatie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volkstuinen;
  • b. landschappelijke inpassing van de volkstuinen door een strook met afschermende beplanting rondom;
  • c. tuinhuizen;

met de daarbij behorende:

  • d. tuinen en erven, bergingen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen.
8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. binnen 3 meter van de bestemmingsgrenzen mag niet worden gebouwd in verband met de landschappelijke inpassing van de volkstuinen;
  • b. per volkstuinperceel met een oppervlakte van ten minste 200 m², is maximaal 1 tuinhuis toegestaan met een maximale oppervlakte van 16 m² en een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  • c. per volkstuinperceel met een oppervlakte van ten minste 100 m² is 1 plantenkasje of gereedschapsberging toegestaan met een maximale oppervlakte van 6 m² en een maximale bouwhoogte van 2 meter;
  • d. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maxima:
    • 1. bouwhoogte terreinafscheiding voor de voorgevel: 1 meter;
    • 2. bouwhoogte terreinafscheiding achter de voorgevel: 2 meter;
    • 3. bouwhoogte overige bouwwerken: 3 meter.
8.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  • a. een volkstuinperceel voor de aanleg van meer dan 20 m² verharding;
  • b. tuinhuisjes voor permanente bewoning;
  • c. tuinhuisjes voor bedrijfsactiviteiten;
  • d. het gebruik voor parkeren of opslag binnen 3 meter van de bestemmingsgrenzen vanwege de landschappelijke inpassing van de volkstuinen.

Artikel 9 Tuin

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
  • b. de ontsluiting van percelen.
9.2 Bouwregels

Op de voor 'Tuin' bestemde gronden zijn:

uitsluitend de navolgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan hierna is aangegeven:

Bouwwerken, geen gebouw zijnde   Maximum bouwhoogte (m)
voor de voorgevelrooilijn  
Maximum bouwhoogte (m) achter de voorgevelrooilijn  
Verlichting   4 meter   2 meter  
Maximaal 1 vlaggenmast   8 meter   niet toegestaan  
Speelvoorzieningen   3 meter   3 meter  
Terreinafscheidingen en andere bouwwerken   1 meter   2 meter  

Artikel 10 Tuin - Landschapswaarden

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor de gronden behorende bij het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw, met landschapswaarden in de vorm van openheid en groene inrichting die hoort bij een overgangszone van wonen naar het open veenweidegebied, en die om deze reden niet mogen worden gebruikt ten dienste van het hoofdgebouw.

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. Op de voor 'Tuin - Landschapswaarden' aangewezen zijn uitsluitend terreinafscheidingen met een maximale bouwhoogte van 1 meter toegestaan;

met dien verstande dat:

  • b. ter plaatse van de aanduiding 'erf' op de erfgrens een erfafscheiding is toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 2 meter;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'steiger' een gedeelte van een steiger is toegestaan met een totale oppervlakte van maximaal 4 m².
10.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. De voor 'Tuin - Landschapswaarden' aangewezen gronden mogen niet worden gebruikt ten dienste van het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw, zoals voor terras, sier- of moestuin, verharden, parkeren, opslag e.d., met dien verstande dat ten tijde van de inwerking treding van dit bestemmingsplan bestaande beplantingen mogen worden gehandhaafd.
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'erf' is verharding toegestaan ten behoeve van de ontsluiting van het aangrenzende weiland via Oudelandseweg 3b;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' is verharding toegestaan ten behoeve van de ontsluiting van het aangrenzende weiland via Oudelandseweg 15;

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.4.1 Aanlegverbod:

Het is verboden om op de voor 'Tuin - Landschapswaarden' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde ' de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het beplanten van gronden;
  • b. het aanleggen of vergroten van oppervlakteverhardingen;
  • c. het egaliseren, ophogen of afgraven van de gronden;
  • d. het dempen of wijzigen van watergangen en/of waterpartijen, de aanleg van dammen in watergangen;
  • e. aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en de daarmee verband houdende constructies en/of installaties.
10.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod:

Het in 10.4.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • b. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend;
  • c. die noodzakelijk zijn om de gronden te verharden in verband met het afdekken van aanwezige bodemverontreiniging.
10.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
  • a. De in 10.4.1 genoemde omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 10.1 genoemde landschappelijke waarden worden aangetast;
  • b. alvorens te beslissen omtrent een aanvraag als bedoeld onder 10.4.1 sub d. wordt het hoogheemraadschap/waterschap gehoord.

Artikel 11 Verkeer

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  • b. met de daarbij behorende voorzieningen, groen, water, parkeren, nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
11.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer' bestemde gronden zijn:

  • a. geen gebouwen toegestaan;
  • b. uitsluitend de navolgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan hierna is aangegeven:

Bouwwerken, geen gebouw zijnde   maximum bouwhoogte (m)  
Terreinafscheidingen   2 meter  
Andere bouwwerken   3 meter  

Artikel 12 Water

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergangen;
  • b. sluizen, kaden, keermuren, bruggen, duikers, stuwen, beschoeiing en andere voorzieningen ten behoeve van waterhuishouding;
12.2 Bouwregels

Op de voor 'Water' bestemde gronden zijn:

  • a. geen gebouwen toegestaan;
  • b. uitsluitend de navolgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan hierna is aangegeven:

Bouwwerken, geen gebouw zijnde   Maximum bouwhoogte (m)  
Bruggen, sluizen, stuwen e.d.   3 meter  

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. al dan niet in combinatie met een beroep of kleinschalige bedrijvigheid aan huis volgens 13.4.1;
  • c. al dan niet in combinatie met inwoning/mantelzorg volgens een algemene afwijking in Artikel 24;
  • d. met de bijbehorende tuinen en erven en bijbehorende voorzieningen zoals vlonders boven water;

alsmede voor:

  • e. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', de instandhouding van de bouwkundige karakteristiek van het hoofdgebouw;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', een nutsvoorziening;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-persoonsgebonden overgangsrecht' is het bepaalde in artikel 26.3 van toepassing;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-vrijkomende agrarische bebouwing', het gebruik zoals genoemd in 13.4.2 en 13.5.
13.2 Bouwregels

Op de voor 'Wonen' bestemde gronden mag worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

13.2.1 Algemeen:
  • a. binnen het bestemmingsvlak is maximaal 1 woning toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' is een gebouw voor een nutsvoorziening toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 meter en een maximale oppervlakte van 30 m².
13.2.2 Woning en bijgebouwen:
  • a. de inhoud van een woning, inclusief aan- en uitbouwen en exclusief bijgebouwen en ondergrondse kelders mag niet meer dan 650 m3 bedragen of niet meer dan de gezamenlijke inhoud op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, indien deze meer dan 650 m3 bedraagt;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume' de inhoud van een woning, inclusief aan- en uitbouwen niet meer bedragen dan door die aanduiding is bepaald;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50 m2, behalve indien:
    • 1. het achtererf van de woning groter is dan 500 m2, bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 75 m2;
    • 2. het achtererf van de woning groter is dan 750 m2 , bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 100 m2;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-vrijkomende agrarische bebouwing', geldt het bepaalde ten aanzien van bijgebouwen en overkappingen onder c (inclusief de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen), met dien verstande dat wanneer op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een groter oppervlakte aanwezig is, dit mag worden gehandhaafd;
  • e. herbouw van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen is niet toegestaan;
  • f. de goothoogte van een woning mag niet meer dan 4 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 9 meter, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' anders is aangegeven;
  • g. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 6 meter;
  • h. wanneer de bestaande goot- en/of bouwhoogtes al hoger zijn, gelden deze bestaande hogere maten als maximum bij een uitbreiding of herbouw;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-vrijkomende agrarische bebouwing' zijn aanpassingen in en aan bestaande gebouwen toegestaan ten behoeve van het geschikt maken van de bebouwing voor het andere gebruik.
13.2.3 Situering woning en bijgebouwen:
  • a. herbouw van een woning is mogelijk ter plaatse van de footprint van de huidige woning, of op een locatie die maximaal 10 meter van de huidige footprint is gesitueerd, en met inachtneming van het bepaalde onder b;
  • b. bij bestaande aaneengebouwde woningen geldt voor herbouw volgens het bepaalde onder a, dat de woningen ook weer aaneen moeten worden terug gebouwd, en niet als vrijstaande woningen mogen worden herbouwd;
  • c. de afstand van een bijgebouw tot de woning mag niet meer dan 25 meter bedragen.
13.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
  • a. De navolgende bouwwerken ,geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan hierna is aangegeven, en met dien verstande dat bij een paardenbak geen verlichting is toegestaan:

Bouwwerken geen gebouw zijnde   maximum bouwhoogte (m)  
Overkappingen en pergola's   3 meter  
Terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van de woning   2 meter  
Hekwerk rond een paardenbak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenbak'   1,5 meter  
Overige terreinafscheidingen   1 meter  
Overige andere bouwwerken   5 meter  
13.3 Afwijken van de bouwregels

13.3.1 Uitbreiding bebouwing ten behoeve van ander gebruik vrijkomende agrarische bebouwing
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de voorwaarde dat de oppervlakte (m2) en inhoud (m3) van de voormalige agrarische bebouwing niet mag worden vergroot, en toestaan dat binnen bestemmingsvlakken met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-vrijkomende agrarische bebouwing' een extra bouwmogelijkheid van ten hoogste 100 m2 en een maximale inhoud van 300 m3 opgericht mag worden, onder de volgende voorwaarden:
  • 1. de noodzaak van de extra bebouwing moet worden aangetoond;
  • 2. de openheid van het omringende landschap mag niet onevenredig worden aangetast;
  • 3. de bebouwing moet landschappelijk worden ingepast;
  • 4. de bebouwing moet direct aansluiten op de bestaande bebouwing en daarmee één geheel vormen.
  • b. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.4, onder a, van deze regels en tevens een hekwerk rond een paardenbak toestaan bij een via afwijking toegelaten paardenhouderij of paardenpension (artikel 13.5.1, aanhef onder q), mits de hoogte niet meer bedraagt dan 1.5 meter.
13.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van de gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

13.4.1 Beroep- en kleinschalige bedrijvigheid aan huis:

Een woning met bijgebouwen mag worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep of kleinschalige bedrijvigheid aan huis, mits:

  • a. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen daarvoor wordt aangewend met een maximum van 50 m²;
  • b. het beroep- of kleinschalige bedrijvigheid aan huis door de bewoner zelf wordt uitgeoefend;
  • c. het gebruik geen invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaakt;
  • d. uitsluitend bedrijfsactiviteiten worden toegestaan in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten in Bijlage 1;
  • e. er geen detailhandel plaatsvindt;
  • f. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  • g. er geen buitenopslag plaatsvindt.
13.4.2 Vrijkomende agrarische bebouwing:

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-vrijkomende agrarische bebouwing' is, behoudens afwijking onder 13.5 tevens volgend gebruik toegestaan:

  • a. hobbymatige agrarische activiteiten, zoals het stallen van vee;
  • b. verkoop van zelfgemaakte, bewerkte, gekweekte of geteelde producten en detailhandel in agrarische streekproducten, waarvan tenminste 95% uit het Groene Hart komt, tot een oppervlakte van ten hoogste 50 m2;
  • c. natuur- en landschapsbeheer;
  • d. logies en Bed & Breakfast in het hoofdgebouw en in bestaande gebouwen;

mits:

  • e. de omvang van de bedrijfsbebouwing wat betreft oppervlakte (m2) en inhoud (m3) niet wordt vergroot;
  • f. er geen opslag van goederen plaatsvindt in de buitenlucht.

13.5 Afwijken van de gebruiksregels

13.5.1 Ander gebruik vrijkomende agrarische gebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.4.2 en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-vrijkomende agrarische bebouwing' de volgende activiteiten toestaan:

  • a. agrarisch loonbedrijf;
  • b. veehandelsbedrijf;
  • c. foeragehandel;
  • d. sierviskwekerij;
  • e. hoveniersbedrijf (advies, ontwerp/beplantingsplannen, aanleg en onderhoud van tuinen);
  • f. dierenartspraktijk;
  • g. recreatieappartementen in bestaande gebouwen binnen het bouwvlak;
  • h. kampeerboerderij;
  • i. agrarische dagrecreatie zoals poldersport en boerengolf op omliggende weilanden mits niet begrensd als natuurgebied;
  • j. overige dagrecreatie, zoals bezoektuinen, tentoonstellingsruimte, museum, sauna;
  • k. educatie en voorlichting;
  • l. zorgboerderij met dag en/of nachtverblijf;
  • m. kano- roeiboot-, fluisterboot- of fietsenverhuur;
  • n. bewerking en opslag van agrarische producten;
  • o. (para)medische dienstverlening, zoals een privékliniek, een kuuroord of een groepspraktijk;
  • p. hoefsmederij;
  • q. paardenhouderij of een paardenpension, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
    • 1. de paardenbak wordt gesitueerd:
      • achter de hoofdgebouwen;
      • ten minste 20 meter uit de rand van de weg;
      • ten minste 1,5 meter uit de slootranden;
      • maximaal 50 meter achter de bestaande bebouwing;
      • minimaal 25 meter van woningen van derden;
    • 2. de omvang van een paardenbak mag ten hoogste 20 x 40 meter bedragen;
    • 3. de bouw van een hek rond een paardenbak is alleen toegestaan met een afwijking van de bouwregels zoals genoemd in artikel 13.3;
    • 4. het plaatsen van verlichting bij een paardenbak is niet toegestaan;
    • 5. de paardenbak dient te zijn voorzien van natuurlijk waterdoorlatend bodemmateriaal;
    • 6. indien de paardenbak vanaf de weg zichtbaar is, afschermende beplanting wordt aangebracht, mits hierdoor geen doorbreking plaatsvindt van bestaande zichtlijnen op het open weidegebied;
    • 7. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt;
  • r. ambachtelijke landbouwproductverwerkende bedrijven zoals slachterij, vlees-, zuivel- en plantaardige productverwerking, imkerij, palingrokerij, wijnmakerij, bierbrouwerij, en riet- en vlechtwerk;
  • s. overige ambachtelijke bedrijven, voor zover deze vallen onder de milieucategorieën 1 en 2 en verkeerscategorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • t. commerciële dienstverlening zoals een computerservicebedrijf, een geluidsstudio of verhuur vergader- of workshopruimte;
  • u. opslag en stalling van niet-milieugevaarlijke, niet-agrarische goederen die geen risico's voor de omgeving opleveren, alsmede opslag voor internetverkoop;
  • v. kinderopvang;
  • w. theeschenkerij tot 50 m2;
  • x. wooneenheden (maximaal 3), in bestaande bebouwing met de aanduiding 'karakteristiek', onder voorwaarde van sloop van alle niet karakteristieke bebouwing. (Nieuwe) bijgebouwen toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 50 m2 per wooneenheid.
  • y. andere niet-agrarische activiteiten die naar aard en omvang gelijk te schakelen zijn aan de activiteiten genoemd onder a t/w en beperkt worden door de categorieën 1 en 2 en verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of categorie 3.1 indien de activiteit qua aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

met dien verstande dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning de voorwaarden in lid 13.5.2 in acht genomen moeten worden.

13.5.2 Voorwaarden:

Het onder 13.5.1 genoemde ander gebruik zijn slechts toegestaan onder volgende voorwaarden:

  • a. vergroting van de oppervlakte en de inhoud van de vrijkomende agrarische bebouwing ten behoeve van het andere gebruik is uitsluitend toegestaan met een afwijking van de bouwregels zoals genoemd in artikel 13.3;
  • b. er vindt geen opslag in de openlucht plaats van goederen, behorende bij het niet-agrarische gebruik.
  • c. de omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
  • d. de hoeveelheid extra verkeer past bij de wegenstructuur;
  • e. het parkeren behorende bij het andere gebruik dient binnen het bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden;
  • f. het andere gebruik dient qua aard en schaal te passen bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name wat betreft visuele aspecten zoals reclame-uitingen en technische installaties;
  • g. het andere gebruik betreft geen detailhandel, met uitzondering van detailhandel zoals bedoeld onder p, en zelfgemaakte, bewerkte, gekweekte of geteelde producten;
  • h. per bouwperceel zijn maximaal 2 bedrijven toegestaan;
  • i. uit (nader) onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder of de conform deze wet verleende hogere waarden.

Artikel 14 Leiding - Gas

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een gasleiding met de daarbij behorende beschermingszone, waarbij de bestemming 'Leiding - Gas' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemmingen.

14.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

14.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Leiding - Gas' mede bestemde gronden.

14.2.2 Uitzonderingen

Het onder 14.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op bebouwing ten behoeve van de gasleiding met een maximale bouwhoogte van 4 meter.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in 14.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits de bouw verenigbaar is met de belangen van de gasleiding en de leidingbeheerder daarover heeft geadviseerd.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden':

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen/rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • e. het permanent opslaan van goederen;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en de daarmee verband houdende constructies en/of installaties.
14.4.2 Uitzonderingen

Het in 14.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden;
  • b. noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
14.4.3 Toetsingscriteria

De in 14.4.1 genoemde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, wordt slechts verleend indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden;
  • b. de werken en/of werkzaamheden verenigbaar zijn met de belangen van de gasleiding en de leidingbeheerder daarover heeft geadviseerd.

Artikel 15 Leiding - Hoogspanningsverbinding

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding met de daarbij behorende beschermingszone, waarbij de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

15.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

15.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' mede bestemde gronden.

15.2.2 Uitzonderingen

Het onder 15.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op bebouwing ten behoeve van de hoogspanningsverbinding met een maximale bouwhoogte van 80 meter.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in 15.2.1, voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits de bouw verenigbaar is met de belangen van de hoogspanningsverbinding en de leidingbeheerder daarover heeft geadviseerd.

15.4 Specifieke gebruiksregels

De gronden mogen niet worden gebruikt voor functies waarbij kinderen van 0 t/m 15 jaar langdurig verblijven onder de hoogspanningsverbinding.

15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.5.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden':

  • a. het afgraven of ophogen van gronden;
  • b. het egaliseren van gronden;
  • c. het beplanten met hoog opgaande beplanting;
  • d. het vellen, rooien van bomen en andere houtopstanden;
  • e. aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en de daarmee verband houdende constructies en/of installaties;
  • f. het aanleggen van watergangen en waterpartijen;
  • g. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  • h. het plaatsen van onroerende objecten, geen bebouwing zijnde, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander hoog straatmeubilair.
15.5.2 Uitzonderingen

Het in 15.5.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden;
  • b. noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
15.5.3 Toetsingscriteria

De in 15.5.1 genoemde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, wordt slechts verleend indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden;
  • b. de werken en/of werkzaamheden verenigbaar zijn met de belangen van de hoogspanningsleiding en de leidingbeheerder daarover heeft geadviseerd.
15.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in 15.4 mits daardoor geen schadelijke effecten voor de volksgezondheid kunnen ontstaan.

Artikel 16 Waarde - Archeologie - 1

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van terreinen met een hoge archeologische verwachtingswaarde, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie - 1' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

16.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

16.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie - 1' mede bestemde gronden.

16.2.2 Uitzonderingen

Het onder 16.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter, of;
  • b. bebouwing waarvan de ondergrondse bouwdiepte niet meer bedraagt dan 30 centimeter en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • c. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid;
    • 3. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m² en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en).
16.3 Afwijken van de bouwregels
16.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in 16.2.1, voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften aan de afwijking.
16.3.2 Beperkingen

Burgemeester en wethouders kunnen de afwijking onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de afwijking verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
16.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag besluit om af te wijken met een omgevingsvergunning als bedoeld in 16.3.1 kunnen zij schriftelijk advies inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  • b. het verwijderen van funderingen op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld;
  • c. de aanleg of uitbreiding van oppervlakteverhardingen met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 100 m² zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. de aanleg van drainage op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld;
  • f. de aanleg van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld;
  • g. het planten en/of het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • h. andere grondbewerkingen op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld.
16.4.2 Uitzonderingen

Het onder 16.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen (waaronder mede wordt verstaan het aanbrengen van onderwaterdrainage), of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of die het archeologisch onderzoek betreffen.

16.4.3 Toetsingscriteria

De vergunning wordt verleend, indien de in 16.4.1 bedoelde werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag om een vergunning dient te overleggen.
Het overleggen van een dergelijk rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

16.4.4 Voorwaarden

Het bevoegd gezag kan de vergunning als bedoeld in 16.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
16.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag besluit om af te wijken met een omgevingsvergunning als bedoeld in 16.4.1 kunnen zij schriftelijk advies inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

Artikel 17 Waarde - Archeologie - 2

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van terreinen met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

17.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

17.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie - 2' mede bestemde gronden.

17.2.2 Uitzonderingen

Het onder 17.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter, of;
  • b. bebouwing waarvan de ondergrondse bouwdiepte niet meer bedraagt dan 30 centimeter en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • c. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid;
    • 3. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 500 m² en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en).
17.3 Afwijken van de bouwregels

17.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in 17.2.1, voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften aan de afwijking.
17.3.2 Beperkingen

Burgemeester en wethouders kunnen de afwijking onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de afwijking verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
17.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag besluit om af te wijken met een omgevingsvergunning als bedoeld in 17.3.1 kunnen zij schriftelijk advies inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

17.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  • b. het verwijderen van funderingen op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld;
  • c. de aanleg of uitbreiding van oppervlakteverhardingen met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 500 m² zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. de aanleg van drainage op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld;
  • f. de aanleg van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld;
  • g. het planten en/of het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • h. andere grondbewerkingen op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld.
17.4.2 Uitzonderingen

Het onder 17.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen (waaronder mede wordt verstaan het aanbrengen van onderwaterdrainage), of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of die het archeologisch onderzoek betreffen.

17.4.3 Toetsingscriteria

De vergunning wordt verleend, indien de in 17.4.1 bedoelde werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag om een vergunning dient te overleggen.
Het overleggen van een dergelijk rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

17.4.4 Voorwaarden

Het bevoegd gezag kan de vergunning als bedoeld in 17.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
17.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag besluit om af te wijken met een omgevingsvergunning als bedoeld in 17.4.1 kunnen zij schriftelijk advies inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

Artikel 18 Waarde - Landschap

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van een kade met een waterkerende functie en landschappelijke waarden, waarbij de bestemming 'Waarde - Landschap' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

18.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

18.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Landschap' mede bestemde gronden.

18.2.2 Uitzonderingen

Het onder 18.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming Waarde - Landschap, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in 18.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits de bouw verenigbaar is met de belangen van de waterstaat en/of waterkering en de belangen van het landschap, en de beheerder van de waterkering daarover heeft geadviseerd.

18.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van de volgende regels:

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  • a. voor het opslaan van goederen voor bedrijfsdoeleinden;
  • b. als opslagplaats van hout en aannemersmaterialen, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • c. als opslagplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

18.5.1 Verbod

Het is verboden om op of in de voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, uit te voeren te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het vellen of rooien van houtgewas, anders dan bij wijze van ver-zorging;
  • c. het meer dan 0,3 meter grond ophogen of afgraven; het egaliseren van gronden;
  • d. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

18.5.2 Uitzonderingen

Het in 18.5.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
  • c. werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

18.5.3 Toetsingscriteria

De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor herstel van voornoemde waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 19 Waterstaat - Waterkering

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor dijken en kaden met een waterkerende functie, waarbij de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

19.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

19.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waterstaat - Waterkering' mede bestemde gronden.

19.2.2 Uitzonderingen

Het onder 19.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterstaat en/of waterkering, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter.

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in 19.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits de bouw verenigbaar is met de belangen van de waterstaat en/of waterkering en de beheerder van de waterkering daarover heeft geadviseerd.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

19.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag :

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen/rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • e. het permanent opslaan van goederen;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanleggen van een vooroeverconstructie;
  • h. aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en de daarmee verband houdende constructies en/of installaties.

19.4.2 Uitzonderingen

Het in 19.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
  • c. werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

19.4.3 Toetsingscriteria

De in 19.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden;
  • b. de werken en/of werkzaamheden verenigbaar zijn met de belangen van de waterstaat en/of de waterkering en de beheerder van de waterkering daarover heeft geadviseerd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 20 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 21 Algemene bouwregels

21.1 Bestaande en afwijkende maatvoering en situering
  • a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van gebouwen gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemmingen en algemene bouwregels in artikel 21.2 zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen;
  • b. Het bepaalde onder a geldt niet voor bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
21.2 Onderkeldering van gebouwen

Voor het bouwen onder een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. de bouwdiepte mag maximaal 4 meter bedragen;
  • b. de ondergrondse bebouwing of halfverdiepte bebouwing mag uitsluitend onder het gebouw worden gerealiseerd, met uitzondering van ingangspartijen en voorzieningen voor de toetreding van daglicht;
  • c. de bouwhoogte van keermuren ten behoeve van ingangspartijen mag niet meer dan 1.20 meter bedragen;
  • d. de voorzieningen voor de toetreding van daglicht mogen maximaal 1 meter uit de gevel worden gebouwd.

Artikel 22 Algemene gebruiksregels

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming en de overige regels. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik en/of laten gebruiken van bouwwerken voor een seksinrichting;
  • b. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van (raam)prostitutie;
  • c. het plaatsen, laten plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens in strijd met de gegeven bestemming.
  • d. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en wateren als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken vaar- of voertuigen, arken of andere objecten;
  • e. de permanente bewoning van onderkomens en/of gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
  • f. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden voor het opslaan, storten, lozen of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten.

Artikel 23 Algemene aanduidingsregels

23.1 Milieuzone - stiltegebied

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied' geldt, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, de volgende regel:

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied' zijn bestemd voor het voorkomen en beperken van geluidhinder.

23.2 Geluidzone - industrie

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt de geluidszone van het gezoneerde industrieterrein Elektriciteitscentrale Krimpen aan den IJssel en zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen uitsluitend toelaatbaar met inachtneming van de maximaal toelaatbare geluidswaarden volgens de Wet geluidhinder.

Artikel 24 Algemene afwijkingsregels

24.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels of de aanwijzingen op de verbeelding voor:

  • a. voor het toestaan van een bedrijf aan huis dat niet is genoemd in de bij deze planregels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis, maar dat naar zijn aard en invloed op de omgeving kan worden geacht te behoren tot een groep van rechtstreeks toegelaten gelijkwaardige bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • b. voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven maten en afstanden, mits de afwijkingen niet meer dan 10% bedraagt van de voorgeschreven maten en afstanden, met dien verstande dat deze afwijking niet mogelijk is voor het bepaalde in 13.2.2, onder c en d;
  • c. voor het bouwen van werken van beeldende kunst tot een hoogte van 15 meter;
  • d. ten aanzien van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de bestemmings- en/of bouwgrenzen worden overschreden met ten hoogste 2 meter, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • e. ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van (hoofd-)gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak en/of de bestemmingsgrens naar de buitenzijde worden overschreden door bouwwerken zoals, (hoek-)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bouwgrens en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden;
  • f. voor de herbouw van een woning of bedrijfswoning op een andere locatie binnen het bouwvlak, mits:
    • 1. omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden aangetast;
    • 2. de aanwezige landschappelijke, ecologische en/of cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;
    • 3. geen verslechtering van de milieuhygiënische situatie optreedt;
    • 4. de massa van de bebouwing is afgestemd op de omgeving;
    • 5. uit onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder of conform deze wet verleende hogere grenswaarden;
  • g. voor het inrichten en gebruik van de woning of bedrijfswoning voor inwoning/mantelzorg, mits;
    • 1. de woning daarvoor niet wordt vergroot boven de maximaal toelaatbare omvang van deze woning volgens de geldende bestemming;
    • 2. de woning niet wordt opgesplitst in twee zelfstandige woningen of zodanig wordt ingericht dat opsplitsing mogelijk is met een simpele ingreep;
    • 3. de woning niet meer dan één hoofdingang heeft;
    • 4. de bovenverdieping met hooguit 1 vaste trapopgang bereikbaar is en in zijn geheel bestemd is voor één gezin;
24.2 Criteria

Een afwijking als bedoeld in 24.1 kan niet worden verleend indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de afwijking kan worden voorkomen.

Artikel 25 Algemene wijzigingsregels

25.1 wetgevingzone - wijzigingsgebied - 1

Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied - 1' conform het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemming 'Recreatie-Dagrecreatie' met de volgende bestemmingsomschrijving: intensieve en extensieve dagrecreatie, fiets- en voetpaden, lig- en speelweiden, vis- en kanovijvers, sport- en trimbaan, parkeren met daarbij horende voorzieningen, zoals sanitairgebouwen, zitbanken e.d. en groenvoorzieningen, mits:

  • a. uit een inrichtingsplan blijkt dat de beoogde ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast;
  • b. uitsluitend gebouwen en bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van de gebouwen ten hoogste 3 meter bedraagt en de totale oppervlakte van de gebouwen ten hoogste 150 m2 bedraagt;
  • c. niet meer dan 10 parkeerplaatsen worden voorzien;
  • d. als gevolg van de recreatieve voorziening het geluidsniveau in het stiltegebied niet negatief wordt beïnvloed;
  • e. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving is gewaarborgd;
  • f. uit (nader) onderzoek is gebleken dat wordt voldaan aan de Wet geluidhinder, de Flora- en faunawet, de Wet bodembescherming, de Wet Luchtkwaliteit alsmede de watertoets;
  • g. het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' in Artikel 14 in acht worden genomen.
25.2 wetgevingzone - wijzigingsgebied - 2

Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied - 2' conform het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening wijzigen, in die zin dat maximaal een twee-aaneengebouwde woning is toestaan, waarbij de volgende regels in acht moeten worden genomen:

25.3 wetgevingzone - wijzigingsgebied - 3

Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied - 3' conform het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening wijzigen in de bestemming 'Agrarisch', waarbij een bouwperceel met inbegrip van een daarbinnen gelegen bouwvlak ter plaatse wordt aangebracht, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 3 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de omvang van het te vestigen bedrijf zodanig is dat het werk en inkomen biedt aan tenminste één arbeidskracht, dan wel er een redelijke zekerheid bestaat dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang zal uitgroeien, waarbij de volwaardigheid zal worden beoordeeld voor de Agrarische Beoordelingscommissie;
  • c. de aanvrager in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;
  • d. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf;
  • e. de omvang van het bouwperceel maximaal 1,5 hectare zal bedragen;
  • f. de bedrijfsgebouwen landschappelijk worden ingepast met streekeigen beplanting;
  • g. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • i. uit (nader) onderzoek is gebleken dat wordt voldaan aan de Wet geluidhinder, de Flora- en faunawet, de Wet luchtkwaliteit en de Wet bodembescherming;
  • j. in verband met nabijheid Natura 2000 gebied aan tenminste één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. de ammoniakemissie vanaf het betreffende agrarisch bedrijf neemt niet toe;
    • 2. de toename van de ammoniakemissie wordt gecompenseerd door middel van mitigerende maatregelen;
    • 3. er wordt aangetoond dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied niet zal verslechteren en er geen significant verstorend effect zal optreden op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
  • k. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;
  • l. in overleg met het waterschap zorg wordt gedragen voor voldoende watercompensatie;
  • m. uitgangspunt daarbij is dat minimaal 10% van de oppervlakte waarmee het bouwvlak wordt uitgebreid wordt gecompenseerd in de vorm van open water;
  • n. het wijzigingsplan wordt voorzien van een goede ruimtelijke motivering.
25.4 Archeologische waarden
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan conform het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 sub a. van de Wet ruimtelijke ordening wijzigen in die zin dat op één of meer locaties de bestemming 'Waarde - Archeologie - 1' als bedoeld in artikel 16 en/of de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' als bedoeld in artikel 17 wordt verwijderd, indien;
    • 1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan conform het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 sub a. van de Wet ruimtelijke ordening wijzigen door één of meer locaties te bestemmen als 'Waarde - Archeologie - 1' als bedoeld in artikel 16 en/of als 'Waarde - Archeologie - 2' als bedoeld in artikel 17, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 26 Overgangsrecht

26.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
26.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
26.3 Persoonsgebonden overgangsrecht
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-persoonsgebonden overgangsrecht' mag het bestaande strijdige gebruik van de gebouwen als burgerwoning, worden voortgezet door de personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan gedurende meer dan één jaar als hoofdbewoners staan ingeschreven op het adres Oudelandseweg 19a in de basisadministratie van de gemeente Ouderkerk.
  • b. De gebruiksrechten onder a zijn persoonsgebonden en derhalve niet in rechte overdraagbaar aan een rechtsopvolger.
  • c. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • d. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Artikel 27 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Ouderkerk aan den IJssel 2013'.