Plan: | Buitengebied Zwijndrecht |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0642.bp15buitengebied-3002 |
De huidige landbouw kan onderverdeeld worden in drie ontwikkelingsrichtingen:
In deze paragraaf wordt op alle drie de ontwikkelingsrichtingen ingegaan. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
De ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw zijn in hoofdzaak gericht op de grondgebonden landbouw. Mede gelet op het van toepassing zijnde beleidskader (Structuurvisie en verordening Zuid-Holland, structuurvisie Zwijndrecht en Ontwikkelingstrategie Buitengebied Zwijndrecht) en de gevolgen voor natuur, landschap en cultuurhistorie, wordt aan de ontwikkelingsmogelijkheden voor bepaalde agrarische activiteiten nadrukkelijk sturing gegeven en worden waar nodig beperkingen gesteld.
In deze paragraaf wordt een beeld gegeven van de verschillende productietakken en hun impact op het landschap. In de navolgende paragrafen 4.2.2 en 4.2.3 wordt ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden.
Grondgebonden landbouw
Grondgebonden landbouw betreft de grondgebonden veehouderij, akkerbouw en vollegrondstuinbouw. De fruitteelt kan deels ook worden aangeduid als grondgebonden landbouw. Echter, vanwege de specifieke wijze van teelt en impact op de omgeving, wordt deze productietak apart onderscheiden en behandeld.
Grondgebonden veehouderij
De grondgebonden veehouderij is het houden van melk- en ander vee op open grond. Dit beperkt zich niet tot de melkrundveehouderij, ook (bijvoorbeeld) de paardenfokkerij maakt hier deel van uit. Er bevinden zich een enkel grondgebonden veehouderijbedrijf in het buitengebied van Zwijndrecht.
Akkerbouw en vollegrondstuinbouw
De akkerbouw en vollegrondstuinbouw zijn gericht op het voortbrengen van gewassen, bedoeld voor consumptie. Hieronder valt niet de teelt van gewassen zoals fruit. De akkerbouw en vollegrondstuinbouw kenmerken zich door een grote mate van grondgebondenheid. Bij vollegrondstuinbouw kan er sprake zijn van teeltondersteunende voorzieningen, met als doel bescherming van de gewassen of het vervroegen van het groeiseizoen. De teeltondersteunende voorzieningen zullen in de regel tijdelijk van aard zijn. Ook deze agrarische productievorm doet – met uitzondering van de teeltondersteunende voorzieningen – geen afbreuk aan het landschap. Nagenoeg alle agrarische bedrijven in het buitengebied van Zwijndrecht behoren tot deze sector.
Fruitteelt
In het plangebied is één fruitteeltbedrijf gevestigd. De fruitteelt is de teelt in fruit, veelal ondersteund door permanente teeltondersteunende voorzieningen als teeltstellingen of regenkappen. Bij de fruitteelt is sprake van een mengvorm van grondgebonden en niet-grondgebonden teelt. De teelten behorend tot deze productietak worden als storend ervaren in het waardevolle open gebied. De ruimtelijke invloed van deze productietak beperkt zich niet alleen tot het bouwvlak, maar ook in de directe omgeving van het bouwvlak.
Niet-grondgebonden landbouw
Niet-grondgebonden landbouw betreft de intensieve glastuinbouw en intensieve kwekerij. Dit type landbouw heeft vanuit landschappelijk en ruimtelijk oogpunt invloed op het landschap. Daarnaast draagt deze productietak eveneens bij aan een vitale plattelandseconomie. Doordat de meeste glastuinbouwbedrijven de maximale uitbreidingsmogelijkheden al hebben benut, wordt verdere uitbreiding, conform provinciaal beleid niet mogelijk gemaakt.
In het kader van Deltapoort wordt door de gemeenten Hendrik-Ido-Ambacht, Zwijndrecht, Barendrecht en Ridderkerk de mogelijkheden voor het clusteren van verspreide glastuinbouw onderzocht. In dit bestemmingsplan is nog geen rekening gehouden met mogelijkheden voor verplaatsing van glastuinbouwbedrijven. Op het moment dat in het kader van Deltapoort door de gemeenten een besluit is genomen over de ontwikkeling van de glastuinbouw in de regio zal hiervoor een aparte procedure worden doorlopen.
Glastuinbouw
De glastuinbouw gaat gepaard met grote oppervlakten bebouwing. Door deze oppervlakten en zijn verschijningsvorm hebben dergelijke bedrijven een zeer grote impact op het landschap. Onder glastuinbouw vallen die bedrijven waarbij het kweken van gewassen in kassen niet ondersteunend is aan de bedrijfsvoering.
Paardenhouderij
Het fokken van paarden valt onder de bestemming Agrarisch en kent geen specifieke aanduiding. Alle overige vormen van bedrijfsmatige paardenhouderijen (africhtingsbedrijven, opfok, paardenstalling en paardenpensions), behoudens maneges, krijgen de bestemming 'Bedrijf'. Het betreft hier bestaande paardenhouderijen die als zodanig zijn opgezet en niet voortkomen uit een bestaand agrarisch bedrijf.
Nieuwvestiging of bedrijfsverplaatsing
Onder nieuwvestiging wordt de oprichting van een nieuw of de verplaatsing van een bestaand agrarisch bedrijf verstaan, waarvoor een nieuw bouwvlak wordt gerealiseerd.
Gezien de omvang van het plangebied en de afname van het aantal agrarische bedrijven wordt nieuwvestiging van agrarische bedrijven niet toegestaan. Hervestiging van een bedrijf op een bestaand agrarisch bouwvlak is wel mogelijk.
Omschakeling naar nieuwe hoofdtak
De grondgebonden landbouw is de beheerder van dit landschap en dient daarom behouden te blijven. Omschakeling naar grondgebonden landbouw is dan ook mogelijk.
Omwille van de impact op het landschap, is omschakeling naar fruitteelt, sierteelt en boomkwekerijen niet toegestaan.
Omschakeling naar de productietakken glastuinbouw en bosbouw is niet toegestaan, omdat deze agrarische productietakken een te grote nadelige invloed op de beleving van het landschap hebben.
In de vigerende bestemmingsplannen zijn bouwsteden (verbale bouwvlakken) opgenomen waarbinnen de agrarische bebouwing moest worden gesitueerd. De digitalisering van het bestemmingsplan vereist dat er concreet begrensde bouwvlakken worden opgenomen. Om die reden zijn aan alle agrarische bedrijven bouwvlakken toegekend De oppervlakte en de vorm van de bouwvlakken zijn op basis van de bestaande rechten individueel bepaald (maatwerk).
Daarbij is, voor zover gegevens beschikbaar waren, met het volgende rekening gehouden:
Uitgangspunt voor de agrarische bouwvlakken zijn de bestaande rechten (0,75, 1 en 1,5 ha). Voor overige uitbreidingen van het bouwperceel zijn in de planregels een afwijkingsbevoegdheid en een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Bouwvlakken kunnen via afwijking worden vergroot tot 1,75 ha. Via een wijzigingsbevoegdheid kunnen de bouwvlakken worden vergoot naar 2 ha. Uitzondering hierop vormen bouwvlakken van 0,75 ha. Deze bouwvlakken zijn voorzien van de specifieke bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beperkte bouwmogelijkheden'. Bouwvlakken met deze aanduiding kunnen via afwijking het bouwvlak vergroten tot 1 ha. Via een wijzigingsbevoegdheid kan het bouwvlak vervolgens onder voorwaarden worden vergroot tot 1,5 ha.
De noodzaak van een vergroting zal via een bedrijfsplan moeten worden aangetoond. Hierbij zal tevens moeten worden onderbouwd waarom sloop en herbouw van bedrijfsgebouwen niet tot de mogelijkheden behoort.
De bouwhoogte, goothoogte en dakhelling van gebouwen en de hoogte van andere bouwwerken zijn in de planregels vastgelegd.
Agrarische bouwvlakken mogen, met inachtneming van de van toepassing zijnde bebouwingsregels, in principe volledig worden bebouwd. Bebouwing vindt bij recht plaats; er is dus geen nadere afweging nodig.
Om recht te doen aan het uitgangspunt van bebouwingsconcentratie dienen de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning, mestsilo's en overige bijgebouwen binnen het bouwperceel te worden opgericht. Gekoppeld aan het hobbymatig houden van dieren bestaat de wens deze dieren bescherming te bieden tegen regen en kou in de vorm van een schuilstal. Aanvragers wonen ook niet altijd in de buurt van het weiland zodat er niet aangehaakt kan worden bij bestaande bebouwing en er een wens bestaat voor een solitaire schuilgelegenheid.
In uitzondering op het tegengaan van verdere verstening en verrommeling en onder extra voorwaarden is het bouwen van schuilstallen voor de huisvesting van hobbydieren van een particulier op een solitair gelegen weiland buiten het bouwvlak via afwijking mogelijk.
Uitgangspunten voor het toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid zijn:
De maximale maat voor een agrarische bedrijfswoning bedraagt 125 m² met een goothoogte van 3,5 m (exclusief ondergrondse bouwlagen). Er wordt in dit plan van uitgegaan dat alle agrarische bedrijven reeds over een eerste agrarische bedrijfswoning beschikken. Een nieuwe eerste of tweede bedrijfswoning wordt niet toegestaan. Daar waar bedrijfswoningen niet gewenst worden geacht, wordt dit op de verbeelding tot uitdrukking gebracht (maatvoeringaanduiding 'aantal wooneenheden').
Op 1 januari 2013 is de Wet Plattelandswoning (Wpl) van kracht geworden. De regeling voor de plattelandswoning maakt het mogelijk om bewoning van een agrarische bedrijfswoning door derden planologisch te legaliseren, zonder dat het betreffende agrarische bedrijf daardoor wordt belemmerd in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Het gaat daarbij alleen om het bedrijf waar de woning bij hoorde. Voor de toetsing van ontwikkelingen van andere inrichtingen blijft een plattelandswoning een woning van derden. De plattelandswoning is, ten opzichte van het bijbehorende bedrijf, niet beschermd tegen hinder van geur, geluid of luchtkwaliteit. De Wpl vult daartoe de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aan met een artikel 1.1a, waarin de volgende criteria worden gehanteerd:
Het gaat dus om situaties waarbij het agrarisch bedrijf blijft functioneren en de bedrijfswoning door een derde wordt bewoond. De Wpl heeft geen betrekking op voormalige agrarische bedrijven of ingeval van functieverandering. In deze gevallen is immers geen sprake meer van een agrarisch bedrijf.
Voorwaarde voor toepassing van het regime van de plattelandswoning is, dat wordt gemotiveerd dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. In dit bestemmingsplan wordt het gebruik van een agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning daarom mogelijk gemaakt door middel van een afwijkingsbevoegdheid.
Voor de agrarische sector is het van belang dat de productieomstandigheden zo optimaal mogelijk zijn. Een agrariër zal een afweging maken of de kosten van het verbeteren van de productieomstandigheden lonen. Tegelijkertijd kan verbetering van de productieomstandigheden ten koste gaan van natuur, landschap en cultuurhistorie. De gemeente heeft de mogelijkheid om de werken die nodig zijn om de productieomstandigheden te verbeteren nader af te wegen via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden. Daarnaast is voor de dubbelbestemming Archeologie (zie paragraaf 4.4) aangegeven voor welke werkzaamheden eveneens een omgevingsvergunning is vereist.
Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de beoogde ingreep wordt bezien of de ingreep leidt tot onevenredige schade of dat door het stellen van nadere voorwaarden voorkomen kan worden dat schade wordt toegebracht.
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming. Dat betekent dat de reguliere agrarische bedrijfsvoering niet wordt belemmerd door het van toepassing zijnde instrumentarium.
Verder geldt de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken niet voor activiteiten die plaatsvinden binnen bouwvlakken (met uitzondering van bouwvlakken gelegen binnen archeologisch waardevolle gebieden en de beschermingszone van leidingen).
De huidige landbouw is van groot belang voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied en is gericht om deze zoveel mogelijk te behouden. Agrariërs die naast hun agrarische activiteiten nevenactiviteiten willen ontplooien die ook nog eens bijdragen aan het recreatief beleven van het buitengebied, worden gestimuleerd om deze plannen tot uitvoering te brengen. Een theeschenkerij, huisverkoop/streekproducten, een zorgboerderij, 'boerensporten', boerderijeducatie, kinderopvang op de boerderij etc. zijn nevenactiviteiten die de aantrekkelijkheid van het gebied vergroten. Deze activiteiten kunnen ook een bijdrage leveren aan de inkomsten van de boeren, zodat zij daar kunnen blijven 'boeren'.
Toelaatbaarheid agrarisch verwante en niet-agrarische nevenfuncties
Nevenfuncties worden in het bestemmingsplan 'rechtstreeks toelaatbaar' of via een afwijking. Bij rechtstreeks toelaatbare nevenfuncties worden de ruimtelijke effecten zo klein geacht dat een nadere afweging niet noodzakelijk is. Voor een aantal nevenfuncties is op voorhand niet te zeggen of deze wel of niet toelaatbaar zijn. Dat hangt af onder meer van de specifieke locatie en de aard van de activiteiten.
Recreatief medegebruik van het agrarisch gebied, in de vorm van wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën en dergelijke is in het hele plangebied toegestaan.
De gezamenlijke omvang van de nevenfuncties moet een ondergeschikt deel vormen van het betreffende agrarisch bedrijf, anders betreft het een hoofdfunctie en kan deze niet meer onder de bestemming Agrarisch worden gerekend. Om het begrip ondergeschiktheid toetsbaar te maken, zijn per nevenfunctie maximale oppervlaktematen voor in gebruik te nemen gronden en bebouwing opgenomen.
De toelaatbaarheid van nevenfuncties wordt in belangrijke mate bepaald door de effecten die nevenfuncties (kunnen) hebben op hun omgeving. Het begrip omgeving wordt hier breed opgevat. Zo zijn in de afweging de effecten van nevenfuncties op de volgende aspecten meegewogen bij de toelaatbaarheid:
In de praktijk blijkt dat effecten van nevenfuncties zich vaak beperken tot het boerenerf. Natuur en landschap worden in de regel niet verstoord. Omliggende agrarische bedrijven kunnen worden beperkt door milieugevoelige nevenfuncties, bijvoorbeeld bij verblijfsrecreatieve nevenfuncties op beperkte afstand van omliggende bedrijven.
Er zijn nevenfuncties die relatief veel verkeer aantrekken, denk aan musea, horeca of bijvoorbeeld poldersport of boerengolf. Vaak is de verkeersaantrekkende werking evenredig met de oppervlakte die voor de nevenfuncties beschikbaar wordt gesteld en op die manier goed te reguleren. Bovendien moet worden bedacht dat de verkeersaantrekkende werking in verhouding moet worden gezien tot de verkeersaantrekkende werking van het agrarisch bedrijf zelf. Deze is, vanwege afvoer van producten en diverse toeleveringen, aanzienlijk, waarbij relatief veel zwaar verkeer wordt gegenereerd. De verkeersproductie van nevenfuncties valt daar in de regel bij in het niet. Effecten op de woon- en leefomgeving beperken zich over het algemeen tot het erf.
De gemeente heeft in het toestaan van nevenfuncties een afweging gemaakt, waarbij nevenfuncties zonder of met beperkte effecten, rechtstreeks worden toegelaten. Daarbij verschilt de maatvoering per nevenfunctie.
Nevenfuncties waarvan het effect op voorhand niet kan worden ingeschat, worden via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Op deze wijze heeft de gemeente de mogelijkheid de effecten op (on)wenselijkheid te toetsen om zodoende tot een goede afweging te komen.
De nevenfuncties die rechtstreeks toelaatbaar worden geacht, zijn in tabel 4.1 benoemd, inclusief de oppervlakte die voor gebruik en bebouwing mag worden benut. Nevenfuncties die via een afwijkingsbevoegdheid toelaatbaar worden geacht, worden niet benoemd. Alleen de criteria waar dergelijke nevenfuncties aan moeten voldoen, worden in beeld gebracht. Op deze wijze wordt niet het risico gelopen, 'niet-ontdekte' nevenfuncties bij voorbaat uit te sluiten.
Bouwmogelijkheden nevenfuncties
De activiteiten, die in tabel 4.1 zijn genoemd, dienen zoveel mogelijk binnen het bouwvlak plaats te vinden. Per nevenfunctie is aangegeven wat de toegestane oppervlakte is die aan bebouwing en onbebouwde gronden mogen worden gebruikt. Door deze maximum maat wordt bewerkstelligd dat de nevenfunctie ondergeschikt is en de ruimtelijke uitstraling beperkt blijft.
Cumulatie van nevenfuncties
Het kan in de praktijk voorkomen dat agrariërs een combinatie van nevenfuncties bij hun agrarisch bedrijf willen realiseren. Om het ondergeschikte karakter te waarborgen, mag een combinatie van nevenfuncties maximaal 850 m² bebouwing en 5.000 m² aan gronden in gebruik worden genomen voor nevenfuncties.
Tabel 4.1 Rechtstreeks toelaatbare nevenfuncties
nevenfunctie | maximaal aantal m² | ||
gronden in gebruik voor nevenfunctie | bebouwing in gebruik voor nevenfunctie | ||
agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten | |||
verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten | - | 100 | |
inpandige opslag en stalling | - | 500 | |
veearts/hoefsmederij/KI-station | - | 200 | |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) | - | 200 | |
paardenafrichtingsbedrijf/paardenstalling/paardenpension/stalhouderij | 800 | 200 | |
recreatieve functies/agrotoerisme | |||
kano-, boot- of fietsenverhuur | - | 100 | |
rondleidingen op het agrarische bedrijf (voorzieningen hiertoe als ontvangstruimte) | gehele bedrijf | 100 | |
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, relatie met het buitengebied | |||
aan-huis-gebonden beroepen | 100 |
Nevenfuncties die niet in de tabel zijn genoemd, zijn via afwijking toelaatbaar onder de volgende voorwaarden:
Voor de nevenfuncties 'kleinschalig kamperen' en 'bed & breakfast' zijn vooraf enkele regels gesteld met betrekking tot aantal standplaatsen/kamers en oppervlakte. Deze aanvullende regels zijn opgenomen in de bovengenoemde afwijkingsbevoegdheid.
Inleiding
Gezien de te verwachten ontwikkelingen in de agrarische sector, is het waarschijnlijk dat ook in de komende planperiode een aantal agrarische bedrijven wordt beëindigd. Als een voormalige bedrijfswoning in gebruik is als burgerwoning, zijn er meestal ook nog veel voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig (schuren, stallen en dergelijke). Met het oog op 'ontstening' van het landelijk gebied is sloop van deze voormalige bedrijfsbebouwing een eerste optie. De inzet van hierop afgestemde instrumenten (Ruimte-voor-Ruimte) kan bijdragen aan de gewenste ontstening.
Een andere optie is om voor deze gebouwen een passende vervolgfunctie te zoeken. Het opnemen van een passende regeling waardoor de vrijkomende bedrijfsbebouwing hergebruikt kunnen worden is gewenst. De vrijkomende bedrijfsgebouwen in het plangebied zijn onder andere gewild voor bewoning (woonboerderijen) en niet-agrarische bedrijfsactiviteiten. Deze aantrekkingskracht heeft verschillende oorzaken:
Dit biedt kansen voor de ontwikkeling van het buitengebied. Wanneer echter adequaat beleid ontbreekt, kunnen veel functies die niet in het plangebied thuishoren, zich hier toch vestigen. Deze functies kunnen leiden tot aantasting van de landschaps- en natuurwaarden, het aantrekken van veel verkeer over wegen die daarvoor niet geschikt zijn en parkeer- en milieuproblemen.
Toelaatbaarheid vervolgfuncties
Om enerzijds ongewenste ontwikkelingen te voorkomen en anderzijds tegemoet te komen aan de behoefte om passende vervolgfuncties mogelijk te maken, zijn in het bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen voor niet-agrarische vervolgfuncties na beëindiging van agrarische bedrijven. Bij een vervolgfunctie wordt de nieuwe functie de hoofdfunctie en als zodanig bestemd.
Vervolgfuncties bij bedrijfsbeëindiging worden toegestaan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
De nieuwe functie leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, dit wordt bewerkstelligd door landschappelijke inpassing. Indien van de sloop-nieuwbouwregeling gebruik wordt gemaakt, is eveneens een inrichtingsplan vereist.
Omzetting agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning
Een andere mogelijkheid is om via toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de agrarische bestemming van een agrarisch bedrijf, dat aantoonbaar niet meer volwaardig is, te wijzigen in een woonbestemming. Hiervoor moet de bedrijfsfunctie ter plaatse beëindigd worden en het bouwvlak van het agrarische bedrijf worden verwijderd. Het deel van het perceel waarop de woning wordt geprojecteerd, wordt aangewezen als 'Wonen' en de overige gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Om een zelfstandige woonfunctie te kunnen realiseren, moet wel worden voldaan aan het bepaalde in de Wet geluidhinder of de conform deze wet verleende hogere waarden, de Flora- en faunawet, de Wet bodembescherming, de Wet luchtkwaliteit, afstandseisen Besluit glastuinbouw evenals de watertoets. Ook mag als gevolg van de bestemmingswijziging de bedrijfsvoering van omliggende bedrijvigheid niet onevenredig worden aangetast. De gebouwen waar niet in gewoond wordt, krijgen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing'. Het aantal woningen mag dan niet worden vergroot.
Bouwmogelijkheden ten behoeve van vervolgfuncties
Het centrale uitgangspunt bij vervolgfuncties bij bedrijfsbeëindiging is dat alleen gebruikgemaakt wordt van de bestaande agrarische gebouwen. Nieuwbouw ten behoeve van vervolgfuncties is niet aan de orde. Wel kan, in het geval dat de resterende bebouwing niet functioneel is in te zetten voor de vervolgfunctie, nieuw worden gebouwd, nadat sloop van bedrijfsbebouwing heeft plaatsgevonden volgens de volgende regeling:
Op deze wijze wordt bijgedragen aan kwaliteitsverbetering van het buitengebied in de vorm van ontstening, passende erfinrichting en landschappelijke inpassing en kunnen de vrijkomende agrarische bedrijven goed benut worden voor de nieuwe functie.
Na planwijziging kan geen gebruik worden gemaakt van de reguliere (bouw)mogelijkheden die bij de nieuwe bestemming horen, zoals wonen of bedrijf. Uitbreiding van bebouwing is na het doorlopen van de wijzigingsprocedure uitgesloten. Het bouwvlak wordt aangepast aan de resterende bebouwing en de vervolgfunctie. Uitgangspunt bij de bepaling van het nieuwe bouwvlak is dat een concentratie van de bebouwing overblijft.
Hobbyboeractiviteiten
Na het beëindigen van het agrarisch bedrijf blijft de voormalige ondernemer vaak op de boerderij wonen, waarbij hobbymatig nog agrarische activiteiten worden uitgeoefend. Daarnaast combineert een toenemend aantal niet-agrariërs het 'buiten wonen' met het houden van paarden of ander vee voor hobbydoeleinden. Mede om die reden betrekken zij veelal voormalige agrarische bedrijfscomplexen (vab's). Binnen deze vab's bestaan voldoende mogelijkheden het hobbymatig agrarisch bedrijf uit te oefenen, gezien de gebruiksmogelijkheden die de voormalige bedrijfsgebouwen bieden.
Deze ontwikkeling biedt kansen voor het noodzakelijke beheer van het buitengebied omdat 'hobbyboeren' hun gronden veelal extensief beheren.
Hobbyboeren met een reguliere woonbestemming kunnen hun bijgebouwen bij de woning benutten voor het uitoefenen van hun hobby (zie paragraaf 4.7 wonen).
Het hobbymatig houden van vee is volgens vaste jurisprudentie toegestaan binnen de bestemming Wonen. Hiervoor hoeft dus geen aparte bestemmingsregeling te worden opgenomen. Indien een bedrijf niet valt onder de werking van de Wet milieubeheer is er sprake van hobbymatig gehouden vee.
Dorpsstraat 199
Om recht te doen aan eerdere besluitvorming, is in het bestemmingsplan ter plaatse van de Dorpsstraat 199 een wro-zone - wijzigingsgebied 3 opgenomen. Op deze locatie was een agrarische schuur aanwezig, deze is reeds afgebrand. Met de eigenaar zijn afspraken gemaakt over de wijziging van deze bestemming ten behoeve van de bouw van 3 burgerwoningen en een nieuwe bedrijfswoning behorende bij het hoveniersbedrijf aan de overzijde van de weg, de huidige dienstwoning moet omgezet worden in een burgerwoning. Zowel gemeente als provincie hebben zich positief uitgesproken over deze ontwikkeling. Er is echter nog geen overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de eigenaar, waardoor de ontwikkeling niet direct meegenomen kan worden in het bestemmingsplan. Daarom is een wijzigingsgebied opgenomen, zodat wel de intentie voor de wijziging wordt uitgesproken, maar deze nog niet direct mogelijk wordt gemaakt.