direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Prinsenhof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0632.prinsenhof-bVA1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Achter de woningen ten zuiden van de Rijndijk tussen de Singel en 1e Honthorststraat staan enkele bedrijfsgebouwen met ontsluitingen op de 1e Honthorststraat, Prinsenlaan en Singel. Deze bedrijfsgebouwen zijn nagenoeg niet meer in gebruik. Het binnengebied oogt verpaupert. Een herontwikkeling naar bedrijven wordt niet voorgestaan in dit overwegende woongebied ten westen van het centrum van Woerden. Daarom is het plan opgevat het gebied te herontwikkelen met grondgebonden woningen. Deze herinrichting geeft bijzondere kansen om het binnengebied te transformeren naar een woonhof in het bestaande woongebied. Door het te verankeren in zijn omgeving met nieuwe duidelijke entrees krijgt het gebied een kwaliteitsimpuls.
Om deze ontwikkeling mogelijk te maken worden de bedrijfsgebouwen gesloopt ten behoeve van 23 grondgebonden woningen. Hiervoor is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten westen van het centrum van Woerden. In noordelijke richting ligt de Rijndijk met aansluitend de Oude Rijn. De Singel ligt ten oosten van het plangebied. Aan de zuidzijde ligt de Prinsenlaan, terwijl in westelijke richting de 1e Honthorststraat ligt. Een situatietekening is opgenomen in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.prinsenhof-bVA1_0001.png"

Figuur 1: Situering plangebied (zwart gestreept omlijnd) en omgeving.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Raad van State  
“Bloemen- en Bomenkwartier"   29 maart 2012   Geen  

Het plangebied is nagenoeg volledig bestemd voor 'Bedrijf' op grond waarvan bedrijven zijn toegestaan tot en met milieucategorie 2. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Voor het hele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Langs de Oude Rijn is voorts de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' van toepassing.

Het oprichten van 23 woningen is in strijd met het bestemmingsplan, omdat binnen de bestemming 'Bedrijf' geen woningen zijn toegestaan. In figuur 2 is een uitsnede van de verbeelding opgenomen.
afbeelding "i_NL.IMRO.0632.prinsenhof-bVA1_0002.png"

Figuur 2: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Bloemen- en Bomenkwartier. Plangebied rood omlijnd.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Bloemen- en Bomenkwartier. Deze eerste uitbreidingswijk van Woerden kwam halverwege de jaren twintig tot stand ten westen van de stad, direct ten zuiden van de Oude Rijn. Het eerste deel van de woonwijk Bloemen- en Bomenkwartier is het gebied rondom de Singel. Vervolgens is richting het westen en zuiden verder uitgebreid.

Het plangebied ligt in de Bloemenbuurt die gekoppeld is aan de oudere bebouwing rond de singel. Richting de Singel krijgt de wijk een meer grofmazige structuur. De straatprofielen in de Bloemenbuurt zijn in het algemeen vrij smal. Belangrijke routes in de Bloemenbuurt zijn in dit deelgebied de Prinsenlaan. Deze laan sluit respectievelijk aan op het singelgebied en het centrum.

De hoofdfunctie in het Bloemen- en Bomenkwartier betreft wonen: de wijk bestaat hoofdzakelijk uit woningbouw. In het zuiden van deze wijk zijn een supermarkt, moskee, de brandweer, een kinderopvang en scholen geclusterd. Verspreid over de Prinsenlaan zijn in westelijke richting enkele horeca- en detailhandelsvestigingen aanwezig. Achter de woningen ten zuiden van de Rijndijk is een aantal bedrijfsgebouwen aanwezig. De meeste hiervan zijn meer in gebruik.

De Rijndijk en Oude Rijn. De 1e Honthorststraat met hierachter plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.prinsenhof-bVA1_0003.png"

Prinsenlaan met een ontsluiting naar plangebied. De Singel.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Nieuwe situatie

De Prinsenhof is een woongebied vlakbij het centrum aan de singel, ingeklemd tussen de bebouwing aan de Oude Rijn, de Singel, Prinsenlaan en de 1e Honthorstraat. Het projectgebied is momenteel een bedrijventerrein en bestaat uit twee losse kavels die nu volgebouwd zijn met loodsen; deze zullen worden getransformeerd tot aantrekkelijke en rustige woningbouwlocatie.
De locatie is een volgebouwd binnengebied, dat ingeklemd is tussen verschillende bebouwings- karakteristieken rondom. Aan de noordzijde ligt de wisselende bebouwing aan de Oude Rijn. Aan de noordkant van de Oude Rijn liggen privétuinen en oudere woonhuizen en pakhuizen. Aan de zuidkant ligt het jaagpad, een historische openbare langzaam verkeerroute met wisselende bebouwing.
Aan de zuid- en oostzijde grenst het binnengebied aan vrijstaande woningen en tweekappers van de Singel en de Prinsenlaan met diepe tuinen. Aan de westzijde grenst het gebied aan een blok met rijwoningen van de 1e Honthorstraat.

De stedenbouwkundige inpassing is zorgvuldig afgestemd op deze karakteristieken en is in een aantal overleggen met een klankbordgroep van omwonenden opgezet en uitgewerkt. Het gebied wordt ontsloten aan de Prinsenlaan middels een doorgaande eenrichtingsweg die uitmondt in de 1e Honthorstraat. Langs deze ontsluitingsweg liggen ter weerszijden enkele kleinschalige blokken met rijwoningen en tweekappers, waarvan twee in de noord-zuidrichting en drie in de oost-westrichting. De woningen bestaan uit twee lagen met een kap, waarbij de twee rijen woningen grenzend aan de wisselende bebouwing aan de Oude Rijn een architectonische verbijzondering middels een verlaagde goot krijgen. Twee woningen komen te staan tussen de bebouwing aan de Oude Rijn. In totaal worden 23 grondgebonden woningen gerealiseerd met een goothoogte van 6 m en een bouwhoogte van circa 10 m waarbij aansluiting is gezocht met de omliggende bebouwing. Een verkavelingstekening van het plangebied is weergegeven in figuur 3. Een vogelvlucht van het plangebied is opgenomen in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.prinsenhof-bVA1_0004.png"

Figuur 3: verkavelingsplan (voorlopig).

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.prinsenhof-bVA1_0005.png"

Figuur 4: Vogelvluchttekening plangebied (voorlopig).

Bezonningsstudie
Met een bezonningsstudie is het verschil tussen de bestaande situatie en de nieuwe situatie inzichtelijk gemaakt. Voor 4 verschillende data (20 januari,19 februari, 25 maart en 21 juni) zijn steeds 3 tijdstippen gekozen: 09.00 uur, 12.00 uur en 15.00 uur. Uit de vergelijking blijkt dat er ten opzicht van de bestaande situatie met bedrijfsgebouwen de schaduwen niet verder reiken tot aan de bestaande woningen aan de Rijndijk. In de nieuwe situatie is het patroon van beschaduwing iets anders verdeeld, maar per saldo niet meer dan in de huidige situatie. De bezonningsstudie is opgenomen in Bijlage 1.

3.2 Beeldkwaliteit

De stedenbouwkundige en ruimtelijke ruimtelijke inpassing sluit aan op de karakteristieken van de buurt. Langs de ontsluitingsweg in Prinsenhof liggen een drietal rijen met grondgebonden woningen, bestaande uit twee lagen met een kap, en twee blokken met tweekappers, voorzien van een schildkap. Aan de Rijnkade wordt het stedelijk weefsel hersteld met twee grondgebonden woningen.
Voor de architectonische taal van Prinsenhof wordt ook gekozen voor een oplossing die past bij de karakteristieken van de context. Er wordt gekozen voor een kleinschalige metselwerkarchitectuur met hellende kappen. De rijwoningen worden voorzien van een zadeldak, de tweekappers van een schilddak. De architectuur levert een gevarieerd en afwisselend beeld wat betreft woningtypen, metselwerkkleuren en gevelindelingen. Dit wordt bereikt door in de rijen met gezinswoningen te werken met 'series van panden'. Deze series bestaan uit twee, drie of vier woningen die leesbaar zijn als eenheid door onder andere een eigen metselwerkkleur en eigen opbouw met dwarskap(pen). Bij de langere rijen van respectievelijk 5 en 8 woningen zorgen dwarskappen in de voorgevel voor onderbreking van te lange horizontale lijnen. Ook wordt in deze twee rijen af en toe de goot visueel verlaagd en wordt de verdieping voorzien van (verticale) dakpannen. De tweekappers krijgen een wat chiquere uitstraling door de toepassing van schilddaken en de toepassing van luiken en hoekpilasters.
In de materialisering wordt gekozen voor duurzame en natuurlijke materialen. Voor de gevels is het hoofdmateriaal handvorm metselwerk in de kleuren oranje, rood, bruin en wit gekeimd en in de tweekappers zijn wit stucwerk accenten toegestaan.
Voor de daken wordt uitgegaan van keramische dakpannen; PV panelen zijn full black. Kozijnen, draaiende delen en voordeuren zijn van hout in een traditioneel kleurenschema van witte kozijnen, witte of donkere draaiende delen (donkerblauw, donkergroen of antraciet) en donkere geprofileerde voordeuren.

3.3 Verkeer en parkeren

Verkeer
21 woningen worden via een nieuw aan te leggen binnenweg ontsloten vanaf de 1e Honthorststraat en Prinsenlaan. Twee woningen krijgen een ontsluiting op de Singel. Deze uitrit wordt nu nog gebruikt voor ontsluiting van daar gelegen bedrijven. De erftoegangswegen worden ingericht als 30 km/uur gebieden. Via de Singel is het centrum van Woerden bereikbaar en het rijkswegennet (A12) richting Utrecht en Den Haag/ Rotterdam. De locatie is goed ontsloten op het openbaar vervoer met busverbindingen naar het NS station.

Parkeren
De parkeernorm voor woningen is vastgelegd in de Nota Parkeernormen van de gemeente Woerden, zoals vastgesteld door burgemeester en wethouders op 2 september 2014. Om bij nieuwbouwplannen of wijzigingen van het gebruik eisen te kunnen stellen aan het aantal parkeerplaatsen en hierbij toetsen aan de Nota parkeernormen heeft de gemeenteraad op 24 mei 2018 het Paraplubestemmingsplan 'Parkeernormen' vastgesteld. Met deze parapluherziening zijn de huidige Nota parkeernormen en diens rechtsopvolger(s) in de geldende bestemmingsplannen ingepast.

In de Nota Parkeernormen is aangesloten bij de landelijk gebruikte kencijfers voor parkeernormering van het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW-publicatie 317: 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Deze parkeernormen zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1 Parkeernormen (matig stedelijk)

Functies   Norm rest bebouwde kom   Aandeel bezoekers  
Woning, koop tussen-/ hoek-   1,9 per woning   waarvan 0,3 per woning  
Woning, koop twee-onder-een-kap   2,1 per woning   waarvan 0,3 per woning  

Op basis van het woningbouwprogramma dient rekening te worden gehouden de in tabel 3.2 opgenomen parkeerbehoefte.

Tabel 3.2 Parkeerbehoefte nieuwe situatie.

Functies   typologie   Parkeernorm   Aantal   Totaal pp  
Woningen   koop tussen-/ hoekwoning   1,9 per woning   17   32,3  
Woning   koop, twee-onder-een-kap   2,1 per woning   6   12,6  
Totaal       23   44,9 pp  

Afgerond zijn 45 parkeerplaatsen nodig. De parkeerbehoefte wordt gerealiseerd door twee openbare parkeerhoven aan te leggen, welke worden ontsloten via de 1e Honthorststraat en Prinsenlaan (21 private koffers). Voorts wordt langsparkeren mogelijk gemaakt aan de nieuwe ontsluitingsweg (17 private koffers). Op eigen terrein worden nog eens 7 parkeerplaatsen aangelegd bij enkele woningen.

Voor de twee woningen die worden ontsloten op de Singel zijn 2x2 haaksparkeerplaatsen op eigen terrein voorzien. Deze krijgen een aanduiding, waarin uitsluitend twee parkeerplaatsen op eigen terrein mogen worden aangelegd en in stand dienen te worden gehouden. Langs deze ontsluiting worden nog eens 4 langsparkeerplaatsen aangelegd.

In totaal worden 53 parkeerplaatsen aangelegd, zodat kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte. In figuur 3 is de nieuwe parkeersituatie weergegeven. Bij uitwerking van de bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm. In de Overige regels van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.

Rijndijk. 1e Honthorststraat.
afbeelding "i_NL.IMRO.0632.prinsenhof-bVA1_0006.png"

Prinsenlaan. Singel.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke druk af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Deze hebben betrekking op de volgende onderwerpen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie.

Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In de derde tranche, vastgesteld op 1 februari 2014 zijn de volgende twee nationale belangen toegevoegd:

  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Door de (14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

De planlocatie maakt onderdeel uit van de Romeinse Limes, zoals aangegeven op de Kaart erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden (figuur 5). Provinciale Staten dienen de begrenzing van de erfgoederen bij Verordening nader uit te werken. Bij uitwerking van de bouwplannen wordt rekening gehouden met het bepaalde in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Met inachtneming hiervan worden de rijksbelangen niet geschaad. Archeologie is verder beschreven in paragraaf 6.2. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0632.prinsenhof-bVA1_0007.png"

Figuur 5: Uitsnede kaart erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De planontwikkeling wordt getoetst aan de Ladder zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.


Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de nieuwe Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:

Ad behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt onder andere uit paragrafen 4.2.2 en 4.3.2. De invulling van het plangebied met aaneengesloten en twee-onder-één-kapwoningen voor de doelgroepen starters en doorstromers sluit goed aan op de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen in de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Woerden (bestaand stedelijk gebied). De invulling van het plangebied met woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Evenmin wordt de Romeinse Limes aangetast. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Structuurvisie 2013-2028

Provinciale Staten van Utrecht hebben op 12 december 2016 de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (Herijking 2016), hierna PRS en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (Herijking 2016), hierna PRV vastgesteld. In de PRS legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. De herijking van het provinciaal ruimtelijk beleid heeft tot doel dat het geheel van ruimtelijk beleid en bijbehorende regels weer actueel is. In de herijking zijn diverse wijzigingen opgenomen. De grotere beleidswijzigingen betreffen de onderwerpen experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw.

Gemeenten kunnen binnen dit beleid onder meer woningen bouwen, natuur aanleggen, bedrijven huisvesten of recreatievoorzieningen ontwikkelen. Het ruimtelijke beleid van de provincie heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop.
Provinciale Staten willen de provincie aantrekkelijk houden om te wonen, werken en recreëren. De met vele regiopartijen opgestelde Strategie Utrecht 2040 is daarbij de stip aan de horizon. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. De doelen uit Strategie Utrecht 2040 vragen om een integrale aanpak die voor het ruimtelijk beleid resulteert in drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving
  • vitale dorpen en steden
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Als hoofdlijn voor het verstedelijkingsbeleid richt de provincie zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wil de provincie de verstedelijking zoveel mogelijk koppelen aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk.
Het beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder, welke is opgenomen in het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening'. De duurzame verstedelijkingsladder houdt in dat herstructurering of transformatie bij voorkeur binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt als de behoefte aan de voorgenomen verstedelijking is aangetoond.
Binnenstedelijke ontwikkeling is mogelijk zonder de leefbaarheid en de sociale kwaliteit van de leefomgeving aan te tasten. Sterker nog, het kan de stedelijke kwaliteit juist versterken. Mits het gebeurt binnen bepaalde randvoorwaarden, met aandacht voor kwaliteit van zowel de woningen als de woonomgeving.
De planontwikkeling ligt in het binnenstedelijk gebied, waarbij sprake is van een transformatie van bedrijfsbebouwing naar wonen (sloop/ nieuwbouw). Dit is in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. In de Provinciale Structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'Binnenstedelijke woningbouw'. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 6.

Regionale uitwerking; regio West
De Regio West bestaat uit de gemeenten Lopik, Montfoort, Oudewater, De Ronde Venen en Woerden. Het gehele gebied ligt binnen het Groene Hart. Dit betekent dat hier al jarenlang een terughoudend verstedelijkingsbeleid is gevoerd, ondanks de druk die er vanwege de centrale ligging en aantrekkelijke woonomgeving op dit gebied rust. De provincie continueert dit beleid voor de periode 2013 – 2028. Het totale woningbouwprogramma in West – Utrecht is 4.900 woningen. Hiervan wordt meer dan 90% binnen de rode contouren gerealiseerd. Het Programma Woningbouw 2013 t/m 2028 (in aantallen woningen) voor de gemeente Woerden is vastgesteld op 2.250, waarvan er van 2013 t/m 2016 in totaal 444 zijn gerealiseerd. De (binnenstedelijke) woningbouw die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is onderdeel van het gemeentelijke woningbouwprogramma.

Conclusie
Het plangebied ligt binnen de rode contour, waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van de binnenstedelijke ruimte. De planontwikkeling is in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking en de Provinciale Structuurvisie. Er zijn geen strijdigheden met de Provinciale belangen.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0632.prinsenhof-bVA1_0008.png"

Figuur 6: Uitsnede kaart 5 'Wonen en werken'. Het plangebied is zwart omlijnd.

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Op 12 december 2016 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Verordening Utrecht 2013 (Herijking 2016) vastgesteld, (afgekort PRV). Deze verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De verordening bevat daartoe bepalingen die bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen in acht moeten worden genomen. De verordening heeft alleen betrekking op nieuwe plannen en besluiten. De verordening bevat geen bepalingen die de burger rechtstreeks binden. Normen uit de verordening moeten eerst vertaald worden in een gemeentelijk planologisch besluit.

Artikel 4.1 (Stedelijk gebied)

Bepalingen over verstedelijking (waaronder woningen) zijn vastgelegd in artikel 4.1 (Stedelijk gebied). De planontwikkeling is hiermee in overeenstemming, omdat het plangebied als zodanig is aangewezen en vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Wonen en werken. In artikel 4.1, lid 3 is vastgelegd dat de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. In paragraaf 6.1.7 wordt hierop ingegaan.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Het uitgangspunt voor het woningbouwprogramma in de PRS en PRV is niet in eerste instantie de woningbehoefte, maar de ruimtelijke mogelijkheden. De provincie acht het een realistisch programma, in die zin dat realisatie in de PRS-periode mogelijk is. De in de PRS en PRV opgenomen woningbouwprogramma's passen binnen de geprognotiseerde regionale woningbehoefte in de planperiode (Primos 2015). De provinciale, regionale en in veel gevallen ook de lokale woningbehoefte is echter hoger dan het woningbouwprogramma zoals opgenomen in de PRS. Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen met woonbestemmingen is het aan gemeenten om de actuele behoefte met recent onderzoek aan te tonen. Door de voortgang van het woningbouwprogramma jaarlijks te monitoren en elke vier jaar te herijken wil de provincie voorkomen dat er een discrepantie ontstaat tussen het provinciale woningbouwprogramma en de behoefte aan nieuwe woningen.

Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 23 woningen in bestaand stedelijk gebied mogelijk waar nu nog bedrijfsgebouwen staan. Sprake is van een transformatielocatie (sloop leegstaande bedrijfsgebouwen in het binnenstedelijk gebied) ten behoeve van 23 grondgebonden woningen wat is overeenstemming is de Ladder. De woningbouw maakt onderdeel uit van het gemeentelijke woningbouwprogramma. Dit wordt toegelicht in 4.3.2. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is deze transformatie in het binnenstedelijk gebied nabij het centrumgebied uitstekend inpasbaar.

Artikel 1.11 (Beschermingszone drinkwaterwinning )
Het plangebied ligt in een beschermingszone voor de drinkwatervoorziening. Door omzetting van de bestemming Bedrijf naar Wonen zal er geen verslechtering optreden van de drinkwaterkwaliteit, zodat er uit dien hoofde geen belemmeringen zijn.

Conclusie
Het oprichten van 23 woningen, waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld, is op grond van artikel 4.1 aangewezen als 'Stedelijk gebied'. Het bestemmingsplan is hiermee in overeenstemming, zodat er geen strijdigheid is met het provinciaal belang. Eveneens wordt voldaan aan de richtlijnen voor duurzaamheid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Ruimtelijke Structuurvisie Woerden 2009-2030

Op 2 juli 2009 heeft de gemeenteraad de toekomstvisie Woerden 2009-2030 vastgesteld. De structuurvisie heeft betrekking op de gehele gemeente Woerden en bevat de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid. In dit document is de koers voor de brede toekomstige ontwikkeling van Woerden bepaald. Beschreven staat welke functies en programma's een plek moeten krijgen in Woerden. In de Ruimtelijke Structuurvisie wordt een ruimtelijke vertaling van de toekomstvisie gegeven en wordt de vraag beantwoord om hoeveel programma's het gaat, waar en op welke manier hier in de gemeente ruimte voor is. De Ruimtelijke Structuurvisie biedt daarmee een ruimtelijk ontwikkelings- en toetsingskader voor de gemeente Woerden voor de periode tot 2030. Voor de periode tot 2015 gebeurt dat concreter dan voor de periode daarna. Het gaat om projecten die de gemeente zelf en samen met andere partijen in gang zet De gemeente heeft in de structuurvisie vijf kernambities geformuleerd als leidraad voor de ontwikkelingsrichting.

1. Kwaliteiten Woerden verder ontwikkelen
Het is voor de toekomst van Woerden van belang om de kwaliteiten die Woerden heeft, verder te ontwikkelen, zodat iedereen, inwoner en bezoeker, trots kan zijn op Woerden. Die kwaliteiten zijn een stedelijke kern met goede voorzieningen en een diversiteit aan woonmilieus, centraal gelegen in het Groene Hart.

2. Ruimtelijke en cultuurhistorische identiteit als uitgangspunt
De twee bestaande landschappen, het veenweidegebied en de oeverwal, vormen al eeuwenlang de sturende kracht achter ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied. Door ook voor de toekomst de (cultuur)historie als vertrekpunt te nemen, ontstaat een vanzelfsprekende koers die een logisch vervolg is op het verleden.

3. Alle kernen ook in de toekomst leefbaar en aantrekkelijk
Woerden is een aantrekkelijke woon- en werkgemeente en dat willen we ook blijven. Dit geldt voor alle kernen binnen de gemeente. Dat betekent investeren in de bestaande woon- en werkgebieden.

4. Woerden goed bereikbaar
Een goede bereikbaarheid is essentieel voor het goed kunnen functioneren van een gemeente. Dit geldt niet alleen voor auto's, maar ook voor het openbaar vervoer en het langzaam verkeer. De ambitie is om goed bereikbaar te zijn binnen de regio.

5. Regionale functie verder uitbouwen
Woerden heeft een belangrijke positie in de regio. Veel van de kleinere kernen zullen in toenemende mate afhankelijk zijn van Woerden voor de dagelijkse boodschappen, maar ook voor andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, werkgelegenheid, leisure, cultuur en recreatie.
Geïnvesteerd zal moeten worden in een hoge kwaliteit van voorzieningenaanbod, de openbare ruimte en de verblijfskwaliteit in de stad. Wat betreft woningbouw is aangegeven dat er kwantitatief voldoende bouwcapaciteit is binnen de gemeente Woerden, kwalitatief sluit dit echter onvoldoende aan op de vraag en de behoefte van de Woerdense bevolking. Concreet gaat het om:

  • Meer gedifferentieerd aanbod aan woonmilieus, kijkend naar middel- en lange termijn (grondgebonden woonmilieus, groene woonmilieus en exclusieve woonmilieus);
  • Naast bouwen in de stad Woerden ook zoeken naar locaties bij de dorpen om aan de lokale woningbehoefte te kunnen voldoen (onder meer van starters en ouderen).

In de eerste plaats vinden de ontwikkelingen plaats binnen de bestaande kernen, maar ook daarbuiten als dit tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit leidt. Daarbij zijn de ruimtelijke vraagstukken steeds integraal benaderd en is gezocht naar situaties waarin ontwikkelingen elkaar kunnen versterken. In algemene zin geldt bij de programmering en locatiekeuze het uitgangspunt dat het toevoegen van woningen in eerste instantie binnenstedelijk plaatsvindt via inbreiding. In tweede instantie wordt geherstructureerd en getransformeerd in gebieden waar verouderde werkgebieden aan kwaliteit kunnen winnen door woonfuncties toe te voegen. De kwaliteit van een verouderd werkgebied wint aan kwaliteit, omdat de leefbaarheid van dit gemengde gebied wordt verbeterd.

Aanpassingsvoorstel Structuurvisie (2013)
In maart 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie geactualiseerd, omdat er sinds 2009 veel is veranderd. De crisis heeft veel langer geduurd dan verwacht en de gemeente moet steeds duurzamer omgaan met grondstoffen en ruimte. Planologische inzichten zijn daarom veranderd. Belangrijkste uitkomst hiervan is dat de gemeente afziet van een regionale opvangtaak voor bedrijventerreinen.

De onder 1. genoemde ambitie (Kwaliteiten Woerden verder ontwikkelen) is ongewijzigd gebleven. Voor wat betreft de regionale functie (punt 5) zijn de ambities wat betreft regionale opvang van woningbouw wat getemperd. De gemeente wil wel woningbouw voor de regio opvangen, maar wil tegelijkertijd niet te snel groeien. De binnenstedelijke opvangruimte die er nog is, moet niet over een paar jaar al volgebouwd zijn.
De woonanalyse van de kern Woerden zoals die in de structuurvisie staat blijft ongewijzigd van kracht. De herstructurering van de oudere woonwijken wordt afgerond en er is een blijvende vraag naar kwalitatief hoogwaardige woonlocaties. Door de crisis is met name deze vraag naar woonlocaties minder urgent geworden. Als deze vraag zich nog binnen de periode van de structuurvisie herstelt, dan zal deze structuurvisie en de toekomstige actualisatie van het woonbeleid richtinggevend zijn.

Conclusie
Onderhavige planontwikkeling ligt in het binnenstedelijk gebied nabij het centrumgebied. Sprake is van een herstructureringslocatie, waarin verouderde (en leegstaande) bedrijfsbebouwing plaatsmaakt voor woningbouw, zodat de ruimtelijke kwaliteit sterk wordt verbeterd. Op de ruimtelijke structuurvisiekaart is de planlocatie aangeduid in bestaand stedelijk gebied met de aanduiding 'revitaliseren Bloemen- en Bomenkwartier' (zie figuur 7). De planontwikkeling past binnen de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving. Voorts is deze ontwikkeling in overeenstemming met het aanpassingsvoorstel van de structuurvisie (2013), omdat de percelen zijn gelegen in bestaand stedelijk gebied en het plan voorziet in een kwalitatief hoogwaardige woonlocatie nabij centrumgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.prinsenhof-bVA1_0009.png"

Figuur 7: Uitsnede ruimtelijke structuurvisiekaart Structuurvisie Woerden 2009 - 2030.

4.3.2 Woonvisie Woerden 2015 - 2020

De gemeente Woerden heeft haar woonbeleid geactualiseerd in de woonvisie Woerden 2015-2020 'Woerden Woont'. De visie heeft de raad op 9 juli 2015 vastgesteld. In de woonvisie legt de gemeente haar ambitie, doelstellingen en beleid vast voor het wonen. De gemeente erkent de kwaliteiten van het wonen in de dorpen en in de wijken en heeft hiervoor ook per kern een aparte deelvisie opgesteld waarin de wensen en mogelijkheden per kern beschreven zijn. De woonvisie Woerden en de deelvisies per kern vormen tezamen het woonbeleid voor de gemeente Woerden.
In Woerden moeten alle inwoners goed kunnen wonen in een door hen gewenste, betaalbare en geschikte woning in het door hen gewenste dorp of in de stad. Feitelijk gaat het om 'betaalbaar', 'beschikbaar' en 'geschikt' wonen voor iedereen. Primair is het woonbeleid gericht op het bouwen voor de eigen inwoners. Daarnaast wordt waar vraag ook is ruimte gegeven aan anderen die zich willen vestigen in Woerden, zoals uit de regio.

Doelstellingen
Doorstroming wordt nagestreefd om scheefwonen te verminderen en grotere eengezinshuurwoningen en betaalbare koopwoningen vrij te maken. Hierbij wordt ingezet op het bouwen van woningen voor senioren en huishoudens met een middeninkomen.
Het nieuwbouwprogramma wordt afgestemd op de daadwerkelijke tekorten in de woningvoorraad. Het gaat primair om het toevoegen van woningen waar nu een tekort aan is en waarmee de totale woningvoorraad in de toekomst ook nog voldoende aansluit op de bevolkingsopbouw en -samenstelling. De kernenstrategie sluit aan op de sterke dorps- en wijkbinding. Elke kern heeft ruimte om te bouwen voor haar eigen inwoners, mits passend binnen de rode contouren. Alle kernen tezamen bieden een gevarieerd palet aan woon- en leefmilieus.

Nieuwbouwopgave
De nieuwbouwopgave tot 2020 is om circa 1.000 woningen netto toe te voegen. Er wordt een gevarieerd aanbod gerealiseerd. Er zijn een paar aandachtspunten: In de dorpen ligt een opgave om ook woningen te bouwen voor senioren in vrije sector huur en koop. In Harmelen en Zegveld wordt beperkt nieuwbouw gerealiseerd voor starters. In de stad Woerden is er vraag naar twee-onder-een-kapwoningen.
Een gemiddelde van 25% sociaal - huur en koop - blijft van toepassing. De opgave voor sociale huur is zeer beperkt. Daadwerkelijke realisatie is afhankelijk van de beschikbaarheid, omvang, ligging en overige kenmerken van locaties. Ook wensen en (financiële) mogelijkheden spelen een belangrijke rol.

Stad Woerden Woont - Deelvisie voor stad Woerden van de gemeente Woerden 
Per dorp en voor de wijken is een bijeenkomst georganiseerd. Zo ook voor de stad Woerden waar twee wijksessies voor georganiseerd zijn: Woerden-oost (centrum, Staatsliedenkwartier, Snel en Polanen en Waterrijk) en Woerden-west (Schilderskwartier, Bloemen- en Bomenkwartier en Molenvliet oost en west). Doel van deze wijksessies was het inventariseren van de tevredenheid onder de inwoners, de woonwensen en het bespreken van de mogelijkheden voor nieuwbouw en bestaande woningvoorraad. Naast inwoners, mede vertegenwoordigd door de wijkplatforms, zijn ook de bij het wonen betrokken partijen, zoals de corporaties, zorgpartijen, makelaars en ontwikkelaars, aanwezig geweest om hun bijdrage te leveren aan de bijeenkomst. Wonen is meer dan alleen de woning. Het gaat ook om betaalbaarheid en leefbaarheidsaspecten zoals een veilige woonomgeving, voorzieningen, bereikbaarheid en zorg. De woonvisie richt zich primair op de woningvoorraad: kaders voor de nieuwbouw en richtlijnen voor verbetering van de bestaande voorraad. Verder is ingegaan op wonen en zorg, waarbij het aan zorg gerelateerde wonen uitgewerkt is in de Woonvisie.
In de periode 2015-2020 is een bevolkingsgroei geprognotiseerd van 9%. De periode erna neemt de bevolkingsgroei geleidelijk af naar 4% groei in de periode 2020-2025 en 3% groei in de periode 2025-2030. Dit rechtvaardigt een hogere woningbouwproductie tot 2020 en erna een iets lagere productie. De gemeente gaat uit van een gemiddelde productie van 144 woningen per jaar tot 2020. In de periode vanaf 2020 wordt vooralsnog rekening gehouden met een geleidelijke afname van de productie naar een gemiddelde van 94 woningen per jaar.
De aantallen zijn een richtlijn voor de gemiddelde netto oplevering van het aantal woningen per jaar. De werkelijkheid kan grilliger zijn. De oplevering is bijvoorbeeld ook afhankelijk van de omvang en fasering van projecten. Wel blijft het bij bouwen voor de eigen behoefte van belang om een geleidelijke oplevering na te streven. Daadwerkelijke realisatie is afhankelijk van de beschikbaarheid, omvang, ligging en overige kenmerken van locaties. Ook wensen en (financiële) mogelijkheden spelen een belangrijke rol. In onderstaande tabel is aangegeven wat het totale woningbouwprogramma van Woerden bedraagt tot 2022 en verder.

 

Tabel 4.1: Gepland woningbouwprogramma (bron: locatiemonitor 2014-2015).

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.prinsenhof-bVA1_0010.png"

Onderhavige inbreidingslocatie is specifiek opgenomen in de deelvisie voor de Stad Woerden. Omdat er nog geen stedenbouwkundig plan was opgesteld is er uitgegaan van een nieuwbouwprogramma tussen 16 en 18 woningen. Inmiddels is voor het plangebied een verkavelingsplan opgesteld met 23 woningen. Sociale woningbouw is hier niet mogelijk in verband met de hoge verwervingskosten en sanering van een bodemverontreiniging. Het aantal en financieringscategorie (middenduur en duur) vormt evenwel een aanvulling op het programma zoals opgenomen in de strategische woningbouwplanning, waarbij door herstructurering verrommeling wordt tegengegaan.
De woningbouw speelt in op de behoefte aan woningen voor doorstromers in de middendure sector (19 woningen in de prijsklasse 265.000 - 375.000) en dure koopsector (4 woningen in de prijsklasse 500.000 - 600.000) waarnaar voldoende vraag is, zodat de marktkansen groot zijn. Voorts is het plan stedenbouwkundig goed inpasbaar.

Conclusie
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is in overeenstemming met de uitgangspunten van de gemeentelijke woonvisie en de deelvisie voor de kern Woerden. De voorgenomen ontwikkeling en daarmee ook het bestemmingsplan wordt vanuit volkshuisvestelijk oogpunt haalbaar geacht.

4.4 Conclusie

Het planinitiatief voldoet aan het geschetste rijksbeleid. De ruimte in binnenstedelijk gebied wordt optimaal benut. Het plan valt binnen het nationale landschap 'Het Groene Hart'. De nota geeft een aantal hoofduitgangspunten mee voor dit gebied, zoals ontwikkeling ten behoeve van behoud van het landschap en dat elke ontwikkeling geen afbreuk mag doen aan de bestaande kernkwaliteiten. De uitwerking hiervoor legt de rijksoverheid bij provincies en lokale overheden. Er zijn met deze ontwikkeling geen rijksbelangen gemoeid.

De planontwikkeling past binnen het provinciale beleid, zoals dat is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening. Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De herinrichting van het plangebied draagt bij aan het versterken van de kernkwaliteiten van het stedelijk gebied nabij het centrum van Woerden. Verrommeling wordt tegengegaan.

De functiewijzing naar Wonen is tevens in overeenstemming met het gemeentelijke beleid, omdat de bestaande situatie plaats maakt voor een herinrichting overeenkomstig de hiervoor genoemde uitgangspunten van het gemeentelijke beleid. Bedrijvigheid in een woongebied wordt gesaneerd, terwijl de woningen een bijdrage leveren aan de woningvraag voor de doelgroep starters en doorstromers.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal en lokaal vastgesteld beleid.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleid Rijk, provincie en gemeente

5.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.2.2 Provincie

De watersystemen in stedelijk gebied zijn voornamelijk afgestemd op afvoer (bij regen) en aanvoer (in droge perioden) van water. Een dergelijk systeem bezit onvoldoende veerkracht om te kunnen inspelen op de toekomstige ontwikkelingen. Aandachtspunten bij het streven naar een veerkrachtige duurzame inrichting en beheer in zowel bestaand als nieuw stedelijk gebied zijn de realisering van extra open water, de afkoppeling van schoon verhard oppervlak van de riolering, de aanleg van een verbeterd gescheiden rioleringsstelsels, het saneren van vervuilingsbronnen, de realisering van een natuurvriendelijke oeverinrichting en een duurzamer gebruik van (leiding)water (duurzame waterketen).
Vanaf het begin van planvorming dient overleg gevoerd te worden tussen gemeente, waterbeheerders en andere betrokkenen. Doel van dit overleg is gezamenlijk de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete gebiedsspecifieke ruimtelijke uitgangspunten. Hierbij geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en dat de drietrapsstrategie “vasthouden, bergen en afvoeren” moet worden gehanteerd. Voor nieuw stedelijk gebied, dient rekening te worden gehouden met de eis voor het minimale wateroppervlak ten behoeve van de waterberging; dit moet 10% van het bruto stedelijk gebied worden (inclusief stadsrand).

5.2.3 Gemeente

Waterplan “Zicht op water”
De gemeente Woerden, het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Oasen en Vitens hebben samen het Waterplan “Zicht op water” opgesteld (maart 2006). Het plan geeft aan hoe met water de ruimtelijke kwaliteit en de belevingswaarde van stad en platteland kan worden vergroot. Het Waterplan geeft een visie op water en stelt maatregelen voor. Ook in Woerden moet hoog water en sterke regenval maar ook lange periodes van droogte worden opgevangen. Daarnaast is oppervlaktewater van een goede kwaliteit van groot belang evenals het beperken van de bodemdaling. Cultuurhistorisch gezien hoort water bij Woerden. Kernpunten van het Waterplan zijn:

  • water heeft meer ruimte nodig;
  • de waterkwaliteit moet verbeterd worden;
  • zuivering en riolering dienen beter op elkaar te worden afgestemd;
  • het water moet door mensen beter beleefd kunnen worden;
  • de wateroverlast door grondwater en het riool mag niet toenemen.

Binnen de bebouwde kom wordt gezocht naar meer ruimte voor water. Water, in de vorm van sloten, grachten en vijvers, zal een vast onderdeel vormen voor stedenbouwkundige plannen. De positieve beleving van het water wordt zo groot mogelijk gemaakt door aantrekkelijke oevers aan te leggen, doorkijk mogelijkheden te creëren en te bouwen met zicht op water.
Om de waterkwaliteit te verbeteren is het nodig om de riolering en de zuivering beter op elkaar aan te laten sluiten. Hiervoor dient de riolering te worden ontlast. Regenwaterafvoer zal daarom afgekoppeld worden van het rioleringssysteem. Daarnaast moet de hoeveelheid verhard oppervlak beperkt blijven en mogen bouwmaterialen die worden toegepast op daken en goten het water niet extra vervuilen.


Gemeentelijk Waterbeleidsplan 2013-2017
De gemeenteraad van Woerden heeft op 1 november 2012 het Gemeentelijk Waterbeleidsplan 2013-2017 (GWP) vastgesteld. Dit GWP beschrijft de beleidsvoornemens en (bijbehorende) maatregelen voor inzameling, transport en (lokale) verwerking van stedelijk afval-, hemel- , grond- en stedelijk oppervlaktewater in de gemeente Woerden voor de periode van 2013 tot en met 2017. Het GWP vertaalt de voorgenomen maatregelen in een kostendekkingsplan en geeft aan welke gevolgen dit heeft voor de rioolheffing.

5.3 Beleid hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.


Waterkoers 2016-2021
Het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het door het algemeen bestuur op 16 maart 2016 vastgestelde waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021 (http://www.waterschaponline.nl/hdsr). De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (Deltabeslissing, www.ruimtelijkeadaptatie.nl):

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.


Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.

5.4 Waterhuishouding

Analyse
In het plangebied staat momenteel bedrijfsbebouwing met verharding welke wordt gesloopt ten behoeve van 23 woningen.

Veiligheid en Waterkering
De Rijndijk ligt in de waterkering (Waterstaatwerk) van de Oude Rijn (figuur 8). Deze waterstaatswerkzone is opgenomen in het bestemmingsplan met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Activiteiten in de zone Waterstaatswerk zijn vergunningplichtig in het kader van de Keur van het waterschap. In verband hiermee zal een Watervergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap voor activiteiten binnen deze zone.

Oppervlaktewater
In het plangebied liggen geen watergangen (figuur 8).


afbeelding "i_NL.IMRO.0632.prinsenhof-bVA1_0011.png"

Figuur 8: Uitsnede Legger Regionale waterkering.

Ruimtelijke ontwikkelingen
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied en 1.000 m² in landelijk gebied is een Watervergunning nodig. Dempingen moeten geheel worden gecompenseerd.

Toekomstige situatie
Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap dient in beginsel 15% water te worden gecompenseerd wanneer meer dan 500 m² verhard oppervlak wordt aangelegd. Het verhard oppervlak in de bestaande situatie is circa 4606 m². In de plaats hiervan worden er 23 woningen met bijbehorende voorzieningen teruggebouwd met een oppervlakte van afgerond 3519 m². Het bebouwd oppervlak en daarmee de totale verharding neemt in de nieuwe situatie met 1.087 m² af. De opgave is in tabel 5.1 weergegeven. Voor de bebouwing van onderhavig plangebied behoeft geen extra oppervlaktewater gecreëerd te worden.

Tabel 5.1: Wateropgave plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.prinsenhof-bVA1_0012.png"

Waterafvoer
De bebouwing in het plangebied wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het hemelwater vanaf de woningen zal worden afgevoerd overeenkomstig het gemeentelijke rioleringsbeleid. Voor het afvoeren van hemelwater naar oppervlaktewater is een melding nodig. Bij uitwerking van de bouwplannen zullen deze voorwaarden in acht worden genomen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare metalen.

Wateradvies
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen heeft de wijziging van bestemming geen nadelige gevolgen. Daarmee voldoet de ruimtelijke ontwikkeling aan het belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. De ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt, hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen.

Hoofdstuk 6 Milieu en omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij deze ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Inleiding, Externe veiligheid en Duurzaam bouwen.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Onderzoek/ beoordeling
In dit bestemmingsplan wordt het oprichten van 23 woningen mogelijk gemaakt. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In de hierna volgende paragrafen wordt aangetoond dat 'belangrijke nadelige gevolgen' voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een transformatie van bestaande bedrijven naar 23 woningen. Deze bestemming is mogelijk, zoals dat is aangetoond in het akoestisch onderzoek in paragraaf 6.1.3. Er is geen cumulatie met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er - behoudens de realisatiefase - geen sprake zijn van productie van afvalstoffen en verontreiniging. (In de fase van realisering zal er sprake zijn van productie of afvoer van afval. Voorts zal er tijdens de realisatie een sanering plaatsvinden.) Wanneer de woningen zijn gerealiseerd is er sprake van huishoudelijk afval. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van overige activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). In woningen zijn alleen ondergeschikte bedrijfsactiviteiten toegestaan, waarbij het woonkarakter niet wordt aangetast, zodat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn. Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde functiewijzigingen.

  • Plaats van het project

Het plangebied is niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2. Het plangebied ligt voorts buiten de invloedssfeer van verderop gelegen Natura 2000-gebieden. De afwijking ten opzichte van de geldende regeling is gering, zodat een toets waaruit inzichtelijk wordt of de betreffende activiteit een negatieve invloed heeft op de gestelde beheerdoelen achterwege is gelaten. Een ecologisch onderzoek heeft plaatsgevonden naar soorten- en gebiedsbescherming. De hierin genoemde maatregelen voor vleermuizen worden nagekomen, zoals beschreven in 6.3.1. Met inachtneming hiervan zijn er vanuit ecologisch oogpunt geen belangrijke gevolgen voor flora en fauna.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

(Vormvrij) m.e.r.-beoordelingsbesluit 
Omdat de coördinatieregeling wordt toegepast en het bestemmingsplan de ontwikkeling van woningbouw bij recht mogelijk maakt, is er sprake van een plan als bedoeld in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat er voorafgaande aan de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.
Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Onderzoek/ beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van 23 woningen in de bebouwde kom. Rondom het gebied staan nagenoeg alleen woningen, zodat het gebied kan worden getypeerd als "rustige woonwijk". In de omgeving van het gebied zijn geen milieubelastende activiteiten die een belemmering kunnen vormen voor deze woningbouwontwikkeling. Alleen ten westen van het gebied staat aan de 1e Honthorststraat 18b nog een bedrijfswoning van een voormalig bedrijf. Dit perceel vormt niet langer een belemmering, omdat de woning na overleg met de eigenaar/ bewoner in dit bestemmingsplan de bestemming 'Wonen' krijgt overeenkomstig het al feitelijke gebruik. Resumerend kan worden gesteld dat in de omgeving geen milieubelastende activiteiten aanwezig zijn die worden gehinderd door realisatie van deze woningbouw, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen deze planontwikkeling.

Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van de woningbouw zijn gevestigd. Andersom geredeneerd is er geen aanleiding om aan te nemen dat de woningen milieuhygiënische knelpunten opleveren voor milieubelastende activiteiten, omdat deze in de directe omgeving niet aanwezig zijn. Voor de woningen kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

6.1.3 Geluid

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Wettelijk kader railverkeerslawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.

Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de Westdam en Rembrandtlaan. Op deze wegen is de maximum snelheid 50 km/h. De wegen zijn binnenstedelijk en hebben een zonebreedte van 200 meter. De overige wegen zijn ingericht als 30km/ uur gebieden. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB) Lden. Indien de gemeten belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door RS Akoestiek te Zwolle (rapport van 22 februari 2017, rapportnummer R00.2022a Bijlage 3). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor de woningen negens wordt overschreden. De geluidbelasting op de gevels van de woningen, vanwege het wegverkeer op de Westdam en Rembrandtlaan bedraagt ten hoogste respectievelijk 38 dB en 36 dB (na 5 dB aftrek artikel 110g Wgh). Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. In de zin van de Wet geluidhinder zijn er vanwege deze wegen geen bezwaren tegen de bouw van deze woningen. Met dit akoestisch onderzoek is aangetoond dat voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening (goed woon- en leefklimaat), gezien de lage geluidsbelastingen.

Uit het onderzoek blijkt verder dat de cumulatieve geluidsbelasting (alle wegen tezamen) op het plan maximaal 54 dB bedraagt, exclusief aftrek ex artikel 110 Wet geluidhinder. Dat betekent dat bij het indienen van de omgevingsvergunning voor bouwen de geluidwering van de gevel moet worden bepaald op basis van de berekende gecumuleerde geluidbelasting moet worden getoetst aan de gestelde geluidweringseisen van het Bouwbesluit 2012.

Railverkeerslawaai
De nieuwbouwlocatie ligt niet binnen de zone van het spoorwegtraject Utrecht - Gouda. In de zin van de Wet geluidhinder zijn er vanwege de spoorlijn geen bezwaren tegen de bouw van deze woningen.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerde industrieterrein. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
Bij een bestemmingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is een actualiserend verkennend, nader en asbest in bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door Grondslag bodemkwaliteitsbureau te Kamerik (rapport van 20 juni 2017, project 14329, Bijlage 4). Doel van het onderzoek is het vaststellen van de algemene chemische kwaliteit van de bodem om te bepalen of de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik. Het bodemonderzoek dient geschikt te zijn voor aanvragen omgevingsvergunning (activiteit bouwen).
Bij het chemisch onderzoek zijn verspreid over de locatie sterk verhoogde gehalten aan lood, zink, minerale olie en PAK in de grond vastgesteld.

Als vervolg hierop heeft bureau Grondslag te Kamerik een nader bodemonderzoek uitgevoerd om de actuele bodemkwaliteit van de locatie te beoordelen (rapport van 10 augustus 2017, project 14329-1, Bijlage 5). Het doel van het onderhavige aanvullend bodemonderzoek is:

  • het bepalen van de mate van- en daaropvolgend de omvang van de verontreiniging;
  • het vaststellen of er sprake is van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging' in het kader van de Wet Bodembescherming (Wbb);
  • het vaststellen van een eventuele spoedeisendheid van sanering op basis van een risicobeoordeling.

Uit de resultaten van het nader bodemonderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken (overgenomen uit rapport).

1e Honthorststraat 18: sterk verhoogde gehalten met lood
Op één locatie (boorlocatie 113/401) is een sterk verhoogd gehalte aan lood vastgesteld die zich beperkt tot de bovengrond. Hieruit mag worden afgeleid dat met betrekking tot de omvang van het sterk verhoogd gehalte aan lood sprake is van een puntverontreiniging (< 25 m³).

1e Honthorststraat 18: bodemverontreiniging met minerale olie
Op twee boorlocaties (120 en 123) zijn in de bovenlaag van de bodem sterk verhoogde gehalten aan minerale olie vastgesteld. Daarnaast is in de onderlaag van de bodem een licht verhoogd gehalte aan minerale olie vastgesteld. De verontreiniging is te relateren aan recente afspuitactiviteiten en andere recente kluswerkzaamheden in de loods. Omdat de verontreiniging is veroorzaakt door activiteiten ná 1 januari 1987 is er vanuit de zorgplicht in de Wet bodembescherming sprake van een nieuw geval van bodemverontreiniging. Een dergelijk geval dient zo spoedig mogelijk en in zijn geheel te worden verwijderd.

Singel, achter nr. 106 en 107: verontreiniging met PAK en zink
De bovenlaag van de bodem op dit deel van de projectlocatie is in wisselende mate verontreinigd met PAK. De omvang van de verontreiniging in horizontale richting bedraagt 870 m², in verticale richting beperkt de verontreiniging zich tot een diepte van circa 0,5 m-mv. Met uitzondering van boorlocatie 610 bevindt de verontreiniging zich hier tot een diepte van 2,0 m-mv. De omvang van het geval van ernstige bodemverontreiniging bedraagt meer dan 25 m³ (ernstig geval van bodemverontreiniging). De omvang van de sterke verontreiniging met PAK is nog niet voldoende vastgesteld. De hoogst gemeten concentraties in de bodem leiden niet tot onaanvaardbare risico’s voor de mens (humaan) of ecologie. Ook is geen sprake van een ontoelaatbaar verspreidingsrisico. Gezien de afwezigheid van risico’s is geen sprake van een spoedeisendheid van sanering.

Singel, achter nr. 106 en 107: asbest
Ter plaatse van boorlocatie 610 is in de boven- en ondergrond (tot 1,5 m-mv) dempingsmateriaal waargenomen. In dit dempingsmateriaal is een verontreiniging met asbest vastgesteld. De omvang van de verontreiniging is niet bekend. Het is niet nodig de verontreiniging met asbest ter plaatse van boring 610 verder af te perken, omdat deze buiten de ontwikkelingslocatie is gelegen.

Aanbevelingen naar aanleiding nader bodemonderzoek
Op de locatie is een nieuw geval van ernstige bodemverontreiniging (zorgplicht) en een (historisch) geval van bodemverontreiniging vastgesteld. Daarnaast is een verontreiniging met asbest vastgesteld waarvan de omvang nog niet bekend is. Op de ontwikkelingslocatie is een (vermoedelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging met PAK aanwezig waarvan de omvang nog niet bekend is. Binnen dit geval is ook een niet-ernstig geval van bodemverontreiniging met zink aanwezig. Ook is een niet-ernstig geval van bodemverontreiniging met lood aanwezig en 2 niet-ernstige (nieuwe) gevallen van bodemverontreiniging met minerale olie. De genoemde verontreiniging met asbest is buiten de ontwikkelingslocatie gelegen. Op basis van bovenstaande bevindingen dienen voorafgaand aan de herontwikkeling, en na sloop van bebouwing en verhardingen, de volgende werkzaamheden te worden uitgevoerd:

  • verkennend asbest-in bodemonderzoek ter plaatse van de voormalige bebouwing en verhardingen;
  • verkennend asbest- in bodemonderzoek ter plaatse van de puinhoudende grond;
  • afperkend bodemonderzoek om de omvang van de sterke verontreiniging met PAK vast te stellen (in overleg met de RUD-Utrecht).

Voorafgaand aan het werken op (bouwen) en in de verontreinigde bodem dient een saneringsplan te worden opgesteld, waarin de aanpak van de sanering en de randvoorwaarden worden beschreven. Het saneringsplan dient voorafgaand aan de ontgravingswerkzaamheden in het kader van de herontwikkeling goedgekeurd te worden door de Regionale uitvoeringsdienst Utrecht (RUD).

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.

Conclusie
Een verkennend en nader bodemonderzoek asbest-in bodemonderzoek is noodzakelijk na sloop van de bebouwing en verhardingen. Een nader bodemonderzoek naar asbest is ter plaatse van de gedempte watergang niet nodig, omdat deze verontreiniging buiten de ontwikkelingslocatie is gelegen. Initiatiefnemer moet bij grondwerkzaamheden bedacht zijn op het aantreffen van een verontreiniging met minerale olie ter plaatse van boring ASG10.
Voorafgaand aan de aanvragen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet een sanering plaatsvinden overeenkomstig een door het bevoegd gezag goedgekeurd saneringsplan. Initiatiefnemer heeft hiervoor een budget gereserveerd in de grondexploitatie.

Met inachtneming van het vorenstaande is voor de bestemmingswijziging de bodem voldoende onderzocht en zijn er geen verdere belemmeringen te verwachten voor de ontwikkelingen.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 6.2. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Tabel 6.2: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden  

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.


Onderzoek/ beoordeling
Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor diverse prognosejaren (2020 en 2030) in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Boerendijk, Chrysantstraat en Oranjestraat. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. De afstand tot deze wegen bedraagt ruim meer dan 300 m. Langs de Rijndijk, 1e Honthorststraat, Prinsenlaan en Singel liggen geen rekenpunten in de NSL Monitoringtool. De concentraties langs deze wegen zullen naar verwachting evenwel lager zijn dan de concentraties langs de Boerendijk en Chrysantstraat. Ook uit het Geoloket van de Odru blijkt dat de grenswaarden voor de huidige en toekomstige concentraties niet worden overschreden. Hieruit blijkt dat de NO2 in 2020 en 2025 tussen 16-18 µg per m³ bedraagt. Voor PM10 is dat 20-22 µg per m³ in 2020 en 2025 en voor PM2,5 13-14 µg per m³ (2020) en 12-13 µg per m³ (2025).
De WHO en GGD hanteren advieswaarden voor fijn stof (PM10) van 20 microgram per kuub, en 10 microgram per kuub voor PM2,5 wat lager ligt dan de wettelijke grenswaarden. Deze waarden zijn iets lager dan de waarden uit het Geoloket. Gelet op de geringe overschrijdingen kunnen deze waarden als voldoende worden beschouwd voor de milieugezondheidskwaliteit.
Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van 23 woningen mogelijk. De bedrijvenbestemming komt hiermee te vervallen. Ten opzichte van de bestaande situatie zal het aantal verkeersbewegingen niet significant wijzigen. De NSL monitoringtool is geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek / beoordeling

Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
In het Basisnet Water is de nabij gelegen Oude Rijn als groene vaarweg aangemerkt. Dit betekent dat er geen beperkingen zijn. Evenmin geldt voor groene vaarwegen een plasbrandaandachtsgebied (veiligheidszone) voor kwetsbare bestemmingen. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
De Spoorbaan Gouda – Utrecht ligt op circa 700 meter afstand van het plangebied. Door het transport van (zeer) toxische stoffen over het spoor reikt het invloedsgebied van deze risicobronnen over het plangebied. In paragraaf 6.1.6.1 wordt hierop ingegaan.

Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 m) geen rijksweg of Provincialeweg met een route gevaarlijke stoffen. Door het transport van (zeer) toxische stoffen over de A12 reikt het invloedsgebied van deze risicobronnen over het plangebied. In paragraaf 6.1.6.1 wordt hierop ingegaan.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding van de Gasunie. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Elektromagnetische straling
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Risicokaart Utrecht
De risicokaart Utrecht geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 9) zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.prinsenhof-bVA1_0013.png"

Figuur 9: Uitsnede risicokaart Utrecht (plangebied zwart omlijnd).

6.1.6.1 Beoordeling externe veiligheid

Algemeen
Het plangebied, bestemd voor 23 woningen, ligt op een afstand van ca. 700 meter van de spoorlijn Gouda - Utrecht en 1,9 km van de A12. Het plangebied bevindt zich binnen het effectgebied hiervan.

Plaatsgebonden risico
Voor deze risicobronnen is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 die over het plangebied ligt.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Er dient een verantwoording GR te worden opgesteld, omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van de spoorbaan. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde, omdat het groepsrisico ten gevolge van de 23 woningen nagenoeg niet wijzigt. De hoogte van het groepsrisico moet worden onderzocht en bestuurlijk worden verantwoord. Door deze verantwoordingsplicht zijn betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid in het plangebied en de omgeving voldoende is gewaarborgd. De Veiligheidsregio Utrecht is hierbij als adviseur betrokken. Op basis hiervan kan het volgende worden vastgesteld.

Situatie groepsrisico
Het groepsrisico neemt door het plan zeer gering toe en blijft in de toekomstige situatie kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is niet nodig gelet op de relatief grote afstand ten opzichte van het spoor en de hiertussen gelegen bebouwing. Ter beperking van het groepsrisico zijn geen bijzondere maatregelen noodzakelijk, omdat het groepsrisico verwaarloosbaar is.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten vanaf verschillende windrichtingen. Via het bestaande wegennetwerk kan ook van de bron af gevlucht worden.

Zelfredzaamheid
De personen binnen het plangebied zijn hoofdzakelijk zelfredzaam. Er worden 23 woningen gerealiseerd waar zelfredzame personen wonen. Het bestemmingsplan voorziet niet in functies die specifiek bedoeld zijn voor verminderd zelfredzame personen. Eventueel aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.

Advies Veiligheidsregio Utrecht
Bij brief van 11 maart 2019 heeft de Veiligheidsregio Utrecht geadviseerd om bij het uitwerken van de nutsvoorzieningen in het bestemmingsplangebied de bluswatervoorziening mee te nemen. Hierbij kan als richtlijn worden aangehouden dat de bluswatervoorziening (brandkraan) zich op maximaal 40 meter van de toegang van de woning of woongebouw moet bevinden. Het advies is opgenomen in Bijlage 2.

Verantwoording
Het college van burgemeester en wethouders van Woerden heeft kennis genomen van de inhoud van deze rapportage en de gegeven adviezen en acht het groepsrisico, na het nemen van de voorgestelde maatregelen, aanvaardbaar.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

6.1.7 Duurzaam bouwen

Wettelijk kader
Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijv. afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijv. oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik).

Provinciaal beleidskader
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Herijking 2016) behorende bij de structuurvisie is (in artikel 4,1 lid 3) als eis aan ruimtelijke plannen opgenomen dat binnen het stedelijk gebied de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Tot ruimtelijke plannen behoren onder meer bestemmingsplannen. Dit plan is gelegen binnen het stedelijk gebied en het betreft een ruimtelijk plan.

Gemeentelijk beleid
De gemeenteraad van Woerden heeft op 30 oktober 2014 de motie 'duurzaam met een doel' aangenomen waarin de stevige ambitie is verwoord om in 2030 een klimaatneutrale gemeente te zijn. Om duurzaam bouwen te stimuleren stelt de gemeente een licentie voor GPR-gebouw beschikbaar. Initiatiefnemers kunnen dan ook gratis gebruik maken van deze tool om de score inzichtelijk te maken.

GPR Gebouw
Het instrument GPR Gebouw vertaalt concrete maatregelen in een prestatiescore voor duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel om duurzaamheidambities van tevoren te bepalen. Om een bepaalde GPR Gebouw score te bereiken zijn er veel verschillende mogelijkheden die zelf te bepalen zijn door de bouwende partij. Scores variëren van 0 t/m 10. GPR Gebouw is geschikt voor zowel bestaande bouw als nieuwbouw en opgebouwd uit vijf verschillende thema's: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde (GPR Gebouw versie 4.2).

Onderzoek/ beoordeling
In deze paragraaf is een verkenning opgenomen van door initiatiefnemer te onderzoeken mogelijkheden naar realisatie van een duurzame woningbouwontwikkeling. Hiervoor wordt het volgende plan uitgewerkt:

  • het bouwen van woningen zonder gasaansluiting;
  • het aanbrengen PV panelen op de daken;
  • het plaatsen van energiezuinige installaties, zoals warmtepompdrogers;
  • het toepassen FSC-hout;
  • het zoveel mogelijk gebruik maken van recycle-materialen.


Conclusie
De woningen worden duurzaam gebouwd, waarbij rekening wordt gehouden met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen.

6.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

Onderzoek/ beoordeling
Archeologiebeleid gemeente Woerden (2010)
De gemeente Woerden heeft in samenwerking met de gemeenten Lopik, Montfoort en Oudewater een gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. In de beleidsnota geeft de gemeente aan hoe zij invulling geeft aan haar rol van bevoegd gezag, de reikwijdte en ambities van het beleid en de uitvoering daarvan. Naast een beleidsnota is een beleidskaart opgesteld. Deze kaart bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, die tezamen de noodzakelijke informatie bevatten over hoe de gemeente bij besluitvorming over gebruik en inrichting van de ruimte omgaat met "bekende en te verwachten archeologische monumenten".
Er bestaat in het gebied een verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de Romeinse tijd, specifiek op resten die samenhangen met de Limes. Hier is sprake van bijzondere archeologische verwachtingen voor bewoningssporen die samenhangen met de ontstaansgeschiedenis van Woerden uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Het plan is hier aangeduid met een 'middelhoge verwachtingswaarde'. Een uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart is opgenomen in figuur 10. In navolging van deze beleidskaart heeft het plangebied in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' gekregen. Onderzoek is nodig wanneer dieper dan 0,3 m zal worden gegraven over een oppervlakte groter dan 1.000 m². In verband hiermede is een onderzoek naar archeologie uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.prinsenhof-bVA1_0014.png"

Figuur 10: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart.

6.2.1 Inventariserend veldonderzoek archeologie

ADC ArcheoProjecten B.V. te Amersfoort heeft als vervolg op een in 2017 door ArcheoMedia uitgevoerd bureauonderzoek een Inventariserend Veldonderzoek naar archeologie uitgevoerd (rapport van 30 augustus 2018, rapportnummer 4721, Bijlage 6). Uit dit onderzoek kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
|Het door ArcheoMedia uitgevoerde bureauonderzoek resulteerde in een gespecificeerde verwachting voor het onderhavige plangebied. Deze luidde als volgt:
"Gelet op de geologie en geomorfologie was bewoning langs de Oude Rijn mogelijk ten tijde van de late bronstijd, de late ijzertijd en vroege Romeinse tijd en vanaf de vroege middeleeuwen C. Onbekend is in hoeverre eventuele archeologische resten uit de vroegste periodes door het meanderen van de Oude Rijn zijn verstoord. Vanwege het ontbreken van archeologische resten uit de late bronstijd in de omgeving van de onderzoekslocatie wordt de kans op het aantreffen van resten uit deze periode als laag ingeschat. Voor de Romeinse tijd zijn wel vondsten bekend. Om deze reden wordt de archeologische verwachting voor de late ijzertijd en Romeinse tijd als middelhoog ingeschaald. […]
Vanaf de vroege middeleeuwen heeft de bedding van de Oude Rijn zich nauwelijks meer verplaatst. Bekende vondsten uit de omgeving van de onderzoekslocatie dateren echter pas vanaf de late middeleeuwen. Vroegere resten kunnen evenwel niet worden uitgesloten. […]
Gelet op de historisch–geografische analyse geldt voor de Nieuwe tijd een hoge verwachting. Volgens het cartografisch onderzoek was het noordelijke deel van de onderzoekslocatie vanaf minstens de tweede helft van de 16e eeuw bebouwd en het zuidelijke deel als weiland in gebruik. Pas vanaf ca. 1950 verandert deze situatie en raakt de hele onderzoekslocatie bebouwd. Er kunnen daarom naast sporen van bebouwing ook resten worden aangetroffen die met het erf samenhangen (water- en beerputten, erfafscheidingen, tuin, boomgaard) in het noordelijke deel en resten van infrastructuur (sloten, wegen, etc.) in het zuidelijke deel. Doordat de onderzoekslocatie voor het grootste deel bebouwd is, is de kans groot dat de bodem op die delen waar nieuwbouw gepland is reeds verstoord is, met name ter plaatse van de funderingssleuven (volgens bouwtekeningen ca. 0,6-0,75 m –mv). In welke mate de bodem tussen en onder de funderingssleuven nog intact is, is onduidelijk. […]".
Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het verkennend booronderzoek bevestigt dat het plangebied zich landschappelijk gezien op de oeverwal van de Oude Rijn meandergordel uitstrekt. De diepere ondergrond bestaat uit zandige beddingafzettingen, die op een diepte variërend van 180 tot 245 cm –mv geleidelijk overgaan in kleiige, door een aflopend profiel gekenmerkte oeverafzettingen. In één boring is een restgeulvulling aangetroffen. De oeverafzettingen worden afgedekt door een 70 à 140 cm opgebracht/omgewerkt baksteen- en puinhoudend kleipakket. Mogelijk is het pakket in de eerste helft van de vorige eeuw opgebracht om het gebied op te hogen ten behoeve van de aanleg van bebouwing en is hiervoor deels stadsafval gebruikt.
De oeverafzettingen van de Oude Rijn meandergordel worden in beginsel als archeologisch relevant beschouwd. In de boringen zijn geen ontkalkte lagen en/of vegetatiehorizonten aangetroffen, die duiden op een mogelijk bewoningsniveau. Een oude bouwvoor is evenmin aanwezig. Hoogstwaarschijnlijk is deze opgenomen in het bovenliggende pakket.
ADC ArcheoProjecten adviseert om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter nooit volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Indien bij uitvoering van de werkzaamheden alsnog archeologische vondsten worden gedaan, moeten deze op grond van art. 5.10 van de Erfgoedwet worden gemeld bij de bevoegde overheid, in deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed of de gemeente Woerden.


Conclusie
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Woerden heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. In verband hiermee is een archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten hiervan blijkt dat er geen vervolgonderzoek nodig is. Gelet hierop is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' vervallen.

6.2.2 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De in het plangebied aanwezige bebouwing heeft geen cultuurhistorische waarden, zodat er op dit vlak geen belemmeringen zijn. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' ligt circa 7,5 km noordwestelijk van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt ruim 8,5 km zuidwestelijk van het plangebied. Deze Natura2000-gebieden worden door het oprichten van 23 woningen niet beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze functiewijziging. Ook heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor het Naturanetwerk Nederland van de provincie Utrecht (figuur 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.prinsenhof-bVA1_0015.png"

Figuur 11: Naturanetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven).

6.3.1 Flora- en faunatoets

Bij een bestemmingsplanwijziging moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Bureau Waardenburg een quickscan flora- en faunatoets uitgevoerd (rapport van 23 februari 2017, kenmerk 17-0057/17.00953 Bijlage 7). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport):

In het plangebied komen mogelijk voor: de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone pad, bruine kikker, kleine watersalamander, huisspitsmuis en bosmuis. Door voor de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis de in de notitie genoemde randvoorwaarden te volgen, is overtreding van verbodsbepalingen niet aan de orde.
Voor de gewone pad, bruine kikker, kleine watersalamander, huisspitsmuis en bosmuis geldt vrijstelling in het kader van ruimtelijke ingrepen. Indien de randvoorwaarden uit de notitie worden gevolgd wordt een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming niet nodig geacht, omdat overtreding van verbodsbepalingen niet aan de orde is.

Als vervolg hierop heeft Habitus natuur & landschap te Arnhem een rapportage opgesteld van maatregelen voor vleermuizen (rapport van 21 december 2017, rapport HEVA2017-3-RAP1, Bijlage 8). Met inachtneming hiervan zijn er vanuit ecologisch oogpunt geen beperkingen.


Algemene Zorgplicht
De Wet natuurbescherming erkent de intrinsieke waarde van het in het wild levende dier. Dat betekent dat voor de wet alle dieren van onvervangbare waarde zijn en dat mensen daar niet onzorgvuldig mee mogen omspringen. Vanuit deze gedachte is de zorgplicht in de wet opgenomen. De zorgplicht houdt in dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten (en dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Dit is een algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt. Concreet betekent dit dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze nieuwbouwontwikkeling wanneer met hiervoor genoemde aanbevelingen rekening wordt gehouden. Bij uitwerking van de bouwplannen zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen.

6.4 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische opzet

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen, alsmede Overige regels in verband met borging van de parkeerregels.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Verkeer

De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor wegen, straten en paden en de bijbehorende bermen, met hoofdzakelijk een verkeersfunctie. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en groenvoorzieningen toegestaan.

Artikel 4 Wonen

De op de verbeelding voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor grondgebonden woningen met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. In het bouwvlak is het maximum aantal woningen vermeld. In de regels zijn de maximale goot- en bouwhoogten aangegeven. Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan, zoals opgenomen in de Algemene bouwregels.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
In het belang van de aanwezige waterkering met bijbehorende beschermingszone(s) in het plangebied is er een beschermingszone opgenomen. Deze strook is mede bepalend voor het waterkerend vermogen en de stabiliteit van de waterkering. De betreffende gronden zijn aangewezen voor waterkeringsdoeleinden. Deze gronden zijn als zodanig bestemd in combinatie met andere aan deze gronden gegeven bestemmingen.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 7 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is overeenkomstig het 'Afwijkingsbeleid erfbebouwings- mogelijkheden stads- en dorpskernen Woerden' (november 2012) een aantal aanvullende bouwregels voor erfbebouwing opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Voorts zijn regels opgenomen voor ondergronds bouwen.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In het artikel 'Algemene wijzigingsregels' is de mogelijkheid opgenomen om een aantal standaard wijzigingen in het plan aan te brengen, indien blijkt dat daaraan in de toekomst behoefte bestaat. De bevoegdheid is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wro. De wijzigingsregels bieden in aanvulling op de afwijkingsregels mogelijkheden voor bestemmingswijzigingen, verschuivingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsmogelijkheden voor nutsvoorzieningen. Ook is er een regel opgenomen die voorziet in een bijstelling van de opgenomen bouwregels indien daaraan bij de uitvoering van het plan behoefte zou bestaan.

Artikel 11 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 12 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 13 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

8.1 Financiële haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst, waaronder ook de afwikkeling van planschade. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke betrokkenheid

9.1 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de provincie Utrecht, het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de Veiligheidsregio Utrecht. De ontvangen reacties en antwoorden hebben niet geleid tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.

9.2 Communicatie

Initiatiefnemer heeft omwonenden actief betrokken bij uitwerking van de plannen rondom Prinsenhof. Hiervoor is een Klankbordgroep ingesteld op de eerste informatiebijeenkomst van 13 januari 2016 voor omwonenden. De wensen en suggesties zijn zoveel mogelijk verwerkt in de plannen om een zo groot mogelijk draagvlak te bereiken. De Klankbordgroep is op 18 februari 2016 en 24 maart 2016 bij elkaar geweest.

Op een tweede informatieavond voor alle omwonenden is op 7 juli 2016 het aangepaste plan gepresenteerd naar aanleiding van de opmerkingen van de Klankbordgroep. Ook is op deze avond toegelicht hoe het plan verder uitgewerkt gaat worden. Begin 2019 zal er wederom een informatieavond voor alle betrokkenen worden georganiseerd, waarin het definitieve plan wordt gepresenteerd.

9.3 Zienswijzen

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 18 juli 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen ontvangen.