2.5.4.2 Conclusie
Om te beoordelen of het plaatsgebonden risico binnen het
plangebied overschreden wordt, is de risicokaart van de provincie
geraadpleegd.
Uitsnede risicokaart
De risicokaart toont aan dat er geen plaatsgebonden
risicocontouren over het plangebied lopen als gevolg van
Bevi-inrichtingen, dan wel transportroutes gevaarlijke stoffen over de
weg en of buisleidingen.
Vervoer gevaarlijke stoffen per spoor
Het plangebied van Campina bevindt zich niet binnen het
invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, maar wel binnen het
invloedsgebied van een transportas voor het vervoer van gevaarlijke
stoffen over het spoor. Onderhavig plan voorziet in de realisatie van ,
op relatief korte afstand van het spoor gelegen functies zoals:
zorginstellingen, koop- en huurappartementen. Deze functies liggen
binnen het invloedgebied (lees: ruimtelijke risico-invloedsgebied van
200 meter) van het spoor waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Het ruimtelijk besluit van de spoorzoneontwikkeling vereist daarom - in
overeenstemming met het beleid externe veiligheid zoals vastgelegd in
de circulaire Risiconormering Vervoer van Gevaarlijke Stoffen (Rnvgs) -
een onderbouwing van de aanvaardbaarheid of onaanvaardbaarheid van de
verandering van het groepsrisico. Dit heeft officieel “de
verantwoording van het groepsrisico”.
Verantwoording van het groepsrisico
De gemeente Woerden is op grond van de circulaire RNVGS verplicht
de verhoging van het
groepsrisico in het ruimtelijk besluit over het Campina-terrein te
verantwoorden. Bij deze
verantwoordingsplicht moeten naast de resultaten van de
risicoanalyse (criteria 1 en 2) ten minste de volgende criteria aan de
orde komen:
- Voor- en nadelen van
ruimtelijke alternatieven met een lager groepsrisico (nut en noodzaak
van de ontwikkeling).
- Mogelijkheden tot
beperking groepsrisico (nu en in de toekomst).
- Mogelijkheden tot
voorbereiding en bestrijding van een ramp (veiligheidsketen).
- Mogelijkheden voor
zelfredzaamheid en vluchtmogelijkheden aanwezigen.
Ten aanzien van de punten 5 en 6 heeft de Veiligheidsregio
adviesrecht. Het gemeentelijk beleid voor het omgaan met de externe
veiligheid in de spoorzone Woerden geeft handvatten en voorwaarden bij
de invulling van deze verantwoordingsplicht. Het resultaat van de
bestuurlijke afweging aangaande de aanvaardbaarheid van het externe
veiligheidsniveau moet in het bestemmingsplan worden opgenomen.
Uit het DGMR-deelrapport “Actualisatie risicoanalyse spoor
Woerden 2013” d.d. 17 mei 2013 blijkt dat het groepsrisico als
gevolg van het plan enigszins toeneemt (van 0,384 tot 0,467). maar dat
de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.
Echter, vanwege deze geringe toename geldt een verantwoordingsplicht
voor het groepsrisico. Onderdeel van de verantwoording van het
groepsrisico is de beoordeling of extra veiligheidsmaatregelen nodig en
zinvol zijn. Of ze nodig zijn, is een politieke beslissing en hangt af
van de (beleids)keuzen van de gemeente. Of een maatregel zinvol is, kan
beoordeeld worden door de kosten en effectiviteit van een maatregel te
beschouwen in het licht van de risicoreductie die met die maatregel
wordt bereikt.
SSCM BV heeft een rapportage, d.d. 3 september 2013 nr.
P12067 versie 2.4
,
opgesteld waarin de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico’s
is ingevuld en maatregelen zijn voorgesteld, zie bijlage.
Toetsing van de afspraken en maatregelen
Bij uitwerking van delen van het bestemmingsplan tot concrete
bouwplannen dient vooraf aan het indienen van het plan (formele
traject) overeenstemming te zijn tussen partijen over de maatregelen
die bij uitvoering getroffen worden. Reden hiervoor is dat in de regels
van een bestemmingsplan geen dwingende maatregelen van constructieve
aard of anderszins opgenomen kunnen worden die wel vanuit risico
beheersing noodzakelijk zijn. Partijen hebben er daarom voor gekozen om
met elkaar afspraken te maken over de te nemen maatregelen zodat het
risico acceptabel is en aanvaard kan worden. Initiatief over het
uitwerken van maatregelen in de bouwplannen ligt bij de ontwikkelende
partij (als indiener van het plan), coördinatie (betrekken
relevante organisaties en disciplines) ligt bij de gemeente. De gekozen
maatregelen staan benoemd in de notitie van Hollands Midden d.d. 5
september 2013. Deze notitie is opgenomen in de rapportage van SSCM BV
d.d. 3 september 2013 nr. P12067 versie 2.5 en DGMR-deelrapport
“Actualisatie risicoanalyse spoor Woerden 2013” d.d. 17 mei
2013.
Maatregelen Externe Veiligheid
In het rapport van SSCM bv worden de maatregelen genoemd
die in het kader van Externe Veiligheid getroffen worden. Er wordt
gesproken over maatregelen al geselecteerd en maatregelen die daar
bovenop nog getroffen worden door Hollands Midden BV.
Al geselecteerde maatregelen:
- Bomenrij langs het spoor
- Risicocommunicatie bij
verkoop
- Voldoende
bluswatervoorziening
- Ontsluiting van de locatie
- Ontsluiting van het spoor
- Afstand 30 meter vanaf
dichtstbijzijnde spoor aanhouden
- Sturen van een incident
- Bereikbaarheid van het
incident
- Opstelmogelijkheden
brandweer
- Geen openslaande ramen aan
de spoorzijde
- Matrixverkaveling
- Vluchten van het spoor af
- Waarschuwingssysteem voor
bevolking
- Brandcompartimentering
gebouwen
- Bluswater/schuim
- Afweging ontruimen of
beschermen
- Deskundigheid hulpdiensten
- Adequaat informeren van
hulpdiensten
- BHV-organisatie bij zorg
in de appartementen
- Ontruimingsinstallatie
zorg (verplicht)
Bovengenoemde maatregelen zijneen combinatie van maatregelen
waarmee “eenvoudig” rekening gehouden kan worden bij
ontwerp en uitvoering van het plan en maatregelen van bouwkundige aard.
Ook worden maatregelen genoemd die vooral tot doel hebben de ramp te
bestrijden. Aanvullend op bovengenoemde maatregelen heeft Midden
Holland in de notitie van 05 september 2012 gemotiveerd aangegeven
welke maatregelen ook getroffen worden.
4A. Hittewerend uitvoeren van gevel
van gebouwen langs spoor.
Omdat houten kozijnen en ramen onvoldoende hittewerend zijn,
dienen aluminium kozijnen te worden toegepast. Ook de beglazing dient
extra hitte werend te worden uitgevoerd. Bakstenen zijn voldoende hitte
werend.
8C. kleine overdruk gebouw en (9) aanzuiging lucht bovenkant
gebouwen (vanaf de kant van de Johande Witlaan).
Toepassing van overdruk is een effectieve maatregel tegen
bestrijding van instroming van toxische gassen. De wijze waarop
geventileerd wordt dient nader onderzocht te worden. Uitgangspunt van
Midden Holland is dat woningen met buitenlucht geventileerd kunnen
worden.
Onder de noemer Extra, zijn een aantal maatregelen genoemd die
genomen worden aan de bruggetjes en tweede ingangen aan de spoorzijde.
In het ontwerp traject zal een keuze gemaakt worden welke maatregel
wordt toegepast.
- Brug in hellingshoek van 5
graden om te voorkomen dat stoffen de kelder in lopen
- Brug loopt af naar beide
zijkanten om de stof van de brug af te laten lopen
- Of poreus oppervlak, dan
is geen hellingshoek in de brug nodig
- Eventueel brandwerend
bekleden van de bruggetjes
- Beton of alternatief staal
- Brandwerendheid van de
gevel moet ‘doorlopen’ geen zwakke plek bij de entree
Conclusie
Het vaststellen van het bestemmingsplan 'Herontwikkeling
Campinaterrein' is voor de onderdelen “bedrijven”,
“transport over de weg”, “transport over water”
en “transport door buisleidingen” niet in strijd met de
wet- en regelgeving voor externe veiligheid.
Ten aanzien van het 'transport van gevaarlijke stoffen over het
spoor' is gebleken dat het plan niet in strijd is met de wettelijke
normen, maar dat wel een bestuurlijke afweging gemaakt moet worden ten
aanzien van het groepsrisico. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat
het risico op een ramp als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen
over het spoor aanwezig is en enigszins toeneemt door de realisatie van
het plan. Tevens is uit onderzoek gebleken dat kosteneffectieve
maatregelen getroffen kunnen worden om de gevolgen van incidenten te
beperken en te beheersen en zodoende de risico's beheersbaar te houden.
Het gemeentebestuur heeft de mogelijkheid om een brede
bestuurlijke afweging over de nut en noodzaak van de ontwikkeling te
maken. Hierin mogen meer aspecten dan alleen externe veiligheid worden
betrokken. Het is in Nederland ook geenszins uitzonderlijk als het
bevoegd gezag na deze afweging een positief besluit neemt. Bij het
vaststellen van het bestemmingsplan wordt daarom het groepsrisico
geaccepteerd onder de voorwaarde dat de door de partijen geselecteerde
maatregelen worden getroffen.
2.5.8 Trillingen
Aangezien de te realiseren gebouwen op korte afstand van het
spoor zijn gelegen, bestaat de kans dat passerende treinen zorgen voor
trillingen in de nieuwe gebouwen. Er is daarom in het kader van de
ontwikkeling van het Campinaterrein onderzoek verricht naar de
trillingssterke in de nieuwbouw ten gevolge van het treinverkeer.
Onderstaand wordt allereerst kort ingegaan op het beleid inzake
trillingen. Vervolgens worden de resultaten uit de
onderzoeksrapportages kort beschreven.
Beleid
In Nederland bestaat geen wetgeving op het gebied van trillingen.
Voor de beoordeling van trillingen ten gevolge van railverkeer in
relatie tot hinderbeleving, wordt gebruik gemaakt van Richtlijn B, in
2002 opgesteld door de Stichting Bouwresearch in Rotterdam (SBR). Deze
richtlijn, kortheidshalve SBR genoemd, bezit een zekere juridische
status op basis van jurisprudentie.
Onderzoek
In opdracht van Hollands Midden bv is door Peutz bv, rapportnr.
F18554-1 d.d. 18 maart 2008, een onderzoek uitgevoerd naar de
optredende trillingniveaus ten gevolge van railverkeer ter plaatse van
het geprojecteerde woningbouwplan op het voormalige Campina-terrein aan
de Johan de Wittlaan te Woerden. Het onderzoek is als bijlage
8
toegevoegd.
Het terrein is gelegen ten noorden van de spoorbaan Utrecht-Gouda.
De afstand van het dichtstbij gelegen spoor tot de eerstelijnsbebouwing
bedraagt circa 30 m. Op dit spoortraject rijden zowel reizigerstreinen
als goederentreinen. Doel van het onderzoek is geweest de optredende
trillingniveaus ter plaatse de geprojecteerde woningen te toetsen aan
de streefwaarden van de Richtlijn B "Hinder voor personen in gebouwen
door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn" van de Stichting
Bouwresearch (Richtlijn SBR-8).
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat op de posities op
30 m en 60 m vanaf het dichtstbijgelegen spoor de bodemtrillingen de
bovenste streefwaarde van 0,2 overschrijden. lndien de
gebouwconstructie geen demping van de trillingen realiseert wordt niet
voldaan aan de SBR Richtlijn. Dit houdt in dat met de betreffende
gebouwen een reductie van de trillingssterkte moet worden gerealiseerd
om aan de SBR Richtlijn te voldoen. De benodigde reductie bedraagt een
factor van circa 1,8. Dit vergt in het algemeen geen vergaande
aanpassingen aan de gebouwconstructie. Uit het onderzoek blijkt
bijvoorbeeld dat in de onderhavige situatie voor het kantoor Spoorlaan
19 een dergelijke reductie wordt gehaald.
Er dient aandacht besteed te worden aan de uitvoering van de
fundering van het gebouw, de overspanningen en opbouw van de vloeren,
en wel zodanig dat de benodigde demping wordt gerealiseerd.