direct naar inhoud van 2.2 Provinciaal beleid
Plan: Harmelerwaard
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0632.BPHARMELERWAARD-bVA2

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Ruimtelijk beleid en regelgeving Provincie Utrecht (2009)

Provinciale Structuurvisie 2005-2015 (2004)
Bij besluit van 13 december 2004 hebben Provinciale Staten van Utrecht het Streekplan Utrecht 2005-2015 vastgesteld. In het streekplan staan de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid vermeld. Middels de Beleidslijn nieuwe Wro is het Streekplan in 2008 één op één omgezet in een Structuurvisie in het kader van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening.

In de Structuurvisie is het landelijk gebied ingedeeld in 4 categorieën, te weten 'landelijk gebied 1' tot en met 'landelijk gebied 4'. Elke zone heeft zijn eigen ontwikkelingsmogelijkheden die passen in de functie, kwaliteiten en waarden van het gebied. In het plangebied komen twee categorieën voor, namelijk 'landelijk gebied 1' en 'landelijk gebied 2'. In afbeelding 2.1 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.BPHARMELERWAARD-bVA2_0002.jpg"

Afbeelding 2.1: Uitsnede plankaart Structuurvisie


Het gebied ten westen van de watergang ter hoogte van de percelen Harmelerwaard 5 en 6 heeft de aanduiding 'landelijk gebied 1'. De aanduiding 'landelijk gebied 1' heeft betrekking op bestaande situaties met meer dan circa 10 ha stadsrandfuncties en voor gebieden die zich (verder) als stedelijk uitloopgebied kunnen ontwikkelen. De karakteristiek van het gebied met deze aanduiding is: landelijk gebied grenzend aan stedelijk gebied met een stedelijke invloed door een afwisseling van (dag)recreatieterreinen, recreatief groen, fiets- en wandelpaden, begraafplaatsen, volkstuincomplexen, maneges, sportvelden, agrarisch gebruik, incidentele tuinbouw en kleine natuurgebieden en ecologische verbindingszones.

Het gebied ten oosten van de watergang ter hoogte van de percelen Harmelerwaard 5 en 6 heeft de aanduiding 'landelijk gebied 2'. In 'landelijk gebied 2' dient de hoofdfunctie agrarisch te blijven, rekening houdend met landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden. Recreatief medegebruik is toegestaan. Tevens is dit gebied aangewezen als concentratiegebied glastuinbouw.

In de Structuurvisie zijn twee gebieden gereserveerd voor glastuinbouw. Eén gebied ligt in de polder de Derde Bedijking bij de Ronde Venen en het andere gebied ligt in de polder Harmelerwaard. Alleen het deel van de polder Harmelerwaard tussen de spoorverbinding en de Leidse Rijn is aangewezen als glastuinbouwlocatie. Hier is nog ruimte van netto 25 ha voor het ontwikkelen van de bestaande glastuinbouwbedrijven en het hervestigen van bedrijven die elders in de provincie onvoldoende ontwikkelingsmogelijkheden hebben. Aan nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven buiten het concentratiegebied werkt de provincie niet mee.

De komende jaren zal het aantal agrarische bedrijven afnemen. Het beleid van de provincie is gericht op de kwaliteitswinst door ontstening van het landelijk gebied via (gedeeltelijk) sloop van vrijkomende agrarische bebouwing, in combinatie met vervangende woningbouw (de Ruimte voor Ruimte-regeling) of vestiging van niet-agrarische bedrijfsvormen (functieverandering).
Voor recreatie en toerisme is het uitgangspunt de benutting van de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en verdere versterking van toeristisch-recreatieve kwaliteiten. Daarvoor is zowel kwalitatief en kwantitatief een inhaalslag nodig: voldoende aanbod, bereikbaarheid, toegankelijkheid en diversiteit.

In de Structuurvisie is de kaart 'gebieden binnen de groene contouren' opgenomen. Op deze kaart zijn de gebieden binnen de groene contouren weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.BPHARMELERWAARD-bVA2_0003.jpg"

Afbeelding 2.2: Uitsnede Structuurvisie Kaart gebieden binnen de groene contouren


Uit afbeelding 2.2 blijkt dat een gedeelte van het plangebied toebehoort aan de EHS. De ecologische hoofdstructuren in het plangebied zijn bestaande natuur en ecologische verbindingszones. Binnen de groene contour geldt het 'nee, tenzij'-regime. Nieuwe plannen binnen en in de nabijheid van deze gebieden zijn niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang.

Handleiding bestemmingsplannen (2006)
Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht hebben op 28 februari 2006 de Handleiding bestemmingsplannen vastgesteld. Samen met het Streekplan Utrecht 2005-2015 vormt deze het kader voor de beoordeling van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het streekplan is het algemene toetsingskader, de handleiding omvat een nadere uitwerking en verfijning daarvan. Nieuw is dat de handleiding voor zowel landelijk gebied als stedelijk gebied geldt.

De Handleiding bestemmingsplannen biedt gemeenten via beleidsregels meer mogelijkheden eigen keuzes te maken bij het opstellen van ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Daarbij richt de handleiding zich niet enkel op het voorkomen van ongewenste situaties, maar ook op het stimuleren van ruimtelijke kwaliteit. De provincie biedt hiermee het algemene beleidskader waarbinnen de gemeente ruimte krijgt om, weliswaar goed onderbouwd, eigen ruimtelijk beleid te formuleren. Op die manier kan de gemeente bijvoorbeeld afwijken van de maximale inhouds- en oppervlaktematen, die door de provincie worden gehanteerd.

In de handleiding is aandacht voor zorgvuldig en intensief ruimtegebruik, de mobiliteitstoets, de EHS en de cultuurhistorische hoofdstructuur. Daarnaast wordt veel aandacht besteed aan neven- en vervolgfuncties op (agrarische) bouwpercelen, zoals de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling en de regeling voor functieverandering.

In het streekplan is vermeld dat met betrekking tot ruimtelijke ingrepen binnen of nabij de EHS onderzoek naar de al dan niet significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS alleen achterwege kan blijven als sprake is van uitbreidingen van geringe omvang (in absolute zin). In de handleiding is aangegeven wat in zijn algemeenheid verstaan wordt onder geringe omvang:

  • Woningen: vergrotingen tot 600 m3, tenzij het gaat om bestaande kleine woningen met een specifieke geschiedenis;
  • Bijgebouwen bij woningen: vergrotingen tot 50 m2;
  • Bedrijfsgebouwen: uitbreidingen tot 100 m2 en niet meer dan 15%;
  • Instellingen: uitbreidingen van 150 m2;
  • Parkeerterreinen: uitbreidingen van bestaande terreinen tot maximaal 150 m2.

Deze beperkte uitbreidingen moeten wel zodanig zijn gesitueerd en vormgegeven dat de EHS geen schade wordt berokkend. Dat wil zeggen: zo dicht mogelijk tegen bestaande bebouwing en binnen reeds als 'verstoord' aan te merken terrein.

Beleidslijn nieuwe Wro (2008)
Op 1 juli 2008 is de Beleidslijn nieuwe Wro in werking getreden. De beleidslijn vormt een beleidsneutrale omzetting van het Streekplan Utrecht 2005-2015. Het doel is het beleid uit dit streekplan slagvaardig te kunnen blijven toepassen. De beleidsdoelen van het streekplan zijn niet gewijzigd. In de beleidslijn wordt verwezen naar het streekplan.

Per 1 juli 2008 is de Handleiding bestemmingsplannen 2006 eveneens beleidsneutraal omgezet, en wel in de Uitvoering Beleidslijn nieuwe Wro. Hierin is het in de beleidslijn omschreven beleid verder uitgewerkt.

Provinciale Ruimtelijke Verordening (2009)
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), door Provinciale Staten van Utrecht vastgesteld op 21 september 2009 , is opgenomen hoe in bestemmingsplannen omgegaan moet worden met provinciaal belang. De PRV bevat instructienormen, die kaderstellend zijn voor het opstellen van bestemmingsplannen. Bijvoorbeeld dat de waarden van natuur en landschap beschermd moeten worden, maar niet de wijze waarop. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau.

Het instrument van de provinciale verordening is weliswaar nieuw, maar het provinciale beleid is niet veranderd. Voorheen moest een bestemmingsplan goedgekeurd worden door de provincie. Sinds de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) is deze vereiste vervallen. De provincie dient nu vooraf aan te geven wat haar provinciale belangen zijn. Dit heeft zij allereerst gedaan in de Beleidslijn nieuwe Wro en vervolgens verder uitgewerkt in de Uitvoering Beleidslijn nieuwe Wro. De PRV is hiervan het sluitstuk, waarin de provincie een aantal provinciale belangen laat doorwerken naar de gemeenten. De PRV heeft aldus geen andere gevolgen voor visie en planopzet dan de gevolgen die al vanuit het Streekplan Utrecht 2005-2015 en de Handleiding bestemmingsplannen 2006 zijn benoemd.

2.2.2 Raamplan Groengebied Utrecht-West (1998)

In 1998 is een Raamplan voor het Groengebied Utrecht West opgesteld. Het Groengebied Utrecht-West ligt als een band om het stedelijk gebied van Utrecht en vormt daarmee de overgang van de stad naar het Groene Hart. Binnen het gebied moet 675 ha recreatie,- bos- en natuurgebied worden gerealiseerd en 60 km aan groene verbindingen worden gelokaliseerd. De opgave is inmiddels verhoogd met nog eens 324 ha recreatief groen. Het raamplan is inmiddels vastgesteld door Gedeputeerde Staten en voor deelgebieden worden deeluitwerkingen opgesteld. Omdat het plan is vastgesteld door Gedeputeerde Staten, geldt het als provinciaal beleid.

In het raamplan neemt Harmelen een centrale plaats in voor wat betreft recreatie. Door dit gebied lopen reeds diverse wandel-, fiets- en kanoroutes, het gebied wordt tevens doorkruist door de tourvaartroute Leidse Rijn. In het raamplan wordt ingezet op het toevoegen van enkele fietroutes, zoals een noord-zuid lopend fiets- en wandelpad, aan het bestaande recreatienetwerk. Verder wordt ingezet op het aanleggen van extra wandelpaden rond het sportpark.

In het raamplan is een groene zone ten oosten van de Sportlaan gepland. Verder is het de bedoeling dat aansluitend op de Bijleveld rietland/ruigte komt (zie afbeelding 2.3). Het raamplan is voor dat gebied in de gemeente nog niet verder uitgewerkt. Zolang er nog geen uitwerking is, zal in het bestemmingsplan geen bestemming worden opgenomen op basis waarvan de plannen zonder meer kunnen worden uitgevoerd. Wel zal een wijzigingsbevoegdheid opgenomen worden, op basis waarvan het bestemmingsplan kan worden aangepast zodra uitvoering van de landinrichtingsplannen qua grondverwerving mogelijk is. In het bestemmingsplan 'Buitengebied Harmelen 2001' is er geen wijzigingsbevoegdheid naar natuur opgenomen, omdat er toen nog te veel onzekerheden waren.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.BPHARMELERWAARD-bVA2_0004.jpg"

Afbeelding 2.3: Raamplan Groengebied Utrecht-West

2.2.3 Milieubeleidsplan Provincie Utrecht 2004-2008 (2004)

De provincie Utrecht hecht veel waarde aan de leefbaarheid in de provincie. Deze wordt gevormd door de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en de kwaliteit van de sociale infrastructuur. De kwaliteit van de fysieke leefomgeving wordt mede bepaald door de duurzaamheid daarvan; ruimtelijke functies en maatschappelijke activiteiten moeten zich kunnen ontwikkelen zonder dat de gevolgen daarvan onomkeerbaar zijn. De leefbaarheid in de fysieke leefomgeving wordt mede bepaald door de diversiteit. De diversiteit en kwaliteit van natuur en landschap moet worden verbeterd. In het milieubeleidsplan staan integrale maatschappelijke thema's centraal, zoals integrale veiligheid, gezondheid, biodiversiteit en leefomgevingskwaliteit. Het milieubeleidsplan richt zich op:

  • Luchtkwaliteit: Ter verbetering van de luchtkwaliteit dient een luchtkwaliteitstoets in ruimtelijke plannen opgenomen te worden. Gemeenten worden gestimuleerd ook maatregelen zoals het aanpassen van de verkeerscirculatie te nemen ter verbetering van de luchtkwaliteit;
  • Bodemkwaliteit: De bodemkwaliteit wordt door de provincie bewaakt door middel van de instrumenten uit het streekplan. Grondwaterbeschermingsgebieden moeten beschermd worden door daar geen nieuwe functies toe te staan, die een extra bedreiging voor de grondwaterkwaliteit vormen;
  • Water: Gestreefd wordt om in 2010 te voldoen aan de geldende normen voor waterkwaliteit, mede door het reduceren van verontreiniging vanuit diffuse bronnen. Voor een aantal stoffen, en dan met name de gebiedseigen stoffen, is dit nog niet mogelijk en geldt een uitzondering;
  • Externe veiligheid: Met betrekking tot externe veiligheid wil de provincie werken aan een sanering van de knelpunten en het opstellen van een provinciedekkend routenet voor gevaarlijke stoffen;
  • Verstoring: Bij verstoring wordt rekening gehouden met geluidhinder, geurhinder, lichtvervuiling, grof stof, rook en roet. De provincie streeft naar een afname van de geluidsbelasting, in het bijzonder voor woningen. Geluid dient in een vroeg stadium in de planontwikkeling te worden opgenomen. Voor stiltegebieden, natuurgebieden en recreatiegebieden legt de provincie geluidsniveaus vast. Lichtvervuiling in natuurgebieden en gebieden van de EHS wordt tegengegaan voor zover de verkeersveiligheid dit toelaat.

Om de samenhang tussen het milieubeleid en het ruimtelijk beleid te versterken en een impuls te geven aan de gebiedsgerichte aanpak van het milieubeleid worden basis- en ambitiekwaliteiten per gebied vastgesteld. Voor situaties waarin normen worden overschreden komen er saneringsprogramma's. In hoofdstuk 3 wordt verder ingegaan op de milieuthema's.

2.2.4 Waterhuishoudingsplan 2005-2010 provincie Utrecht (2004)

Het hoofddoel voor dit Waterhuishoudingsplan (WHP) is het creëren en in stand houden van een veilig en bewoonbaar land. De provincie streeft naar gezonde en veerkrachtige watersystemen en een duurzaam gebruik van water voor mens en natuur.

Voor het realiseren van de doelen heeft de provincie een aantal maatregelen geselecteerd. Bij deze maatregelen streeft de provincie naar meervoudig ruimtegebruik en robuuste watersystemen. Meervoudig ruimtegebruik is nodig om de noodzakelijke ruimte voor water te creëren in gebieden met een grote vraag naar ruimte. In zowel het stedelijk gebied als het landelijk gebied worden er aansprekende mogelijkheden gezien voor meervoudig ruimtegebruik door bijvoorbeeld waterberging te combineren met functies als landbouw, natuur, recreatie en wonen en door het stimuleren van groene en blauwe diensten. Op langere termijn wordt gestreefd naar robuuste watersystemen, met een minder vergaande verweving van functies die tegenstrijdige eisen stellen aan waterkwaliteit en grondwaterstand.

In het WHP is een deel van het plangebied aangeduid als 100-jaarszone in dieper watervoerende pakketten in het (grond)waterlichaam voor menselijke consumptie. Ook is een deel van het plangebied aangemerkt als zoekgebied voor vervangende productiecapaciteit voor drinkwater.

Het plangebied valt in het deelgebied Klei en Bonk. In dit deelgebied lift water mee met ruimtelijke ontwikkelingen. De waterkwaliteit dient tenminste op het basisniveau te zijn en waterknelpunten dienen te worden opgelost.

Het plangebied is verder aangeduid als gebied met waardevolle water- en oevervegetaties.