direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bebouwde Kom 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0627.bpbebouwdekom2015-0402

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding/ doel

Per 1 juli 2013 beschikt de gemeente Waddinxveen voor het hele gemeentelijke grondgebied over actuele bestemmingsplannen (<10 jaar). Een van deze bestemmingsplannen is het bestemmingsplan Bebouwde Kom Waddinxveen van 2007. Er zijn diverse redenen om het bestemmingsplan Bebouwde kom Waddinxveen te herzien. Allereerst is in het vorige bestemmingsplan Bebouwde Kom geen gebruik gemaakt van de Standaard voorschriften Bestemmingsplannen (SVBP) 2008/2012 aangezien het bestemmingsplan reeds in 2007 is opgesteld. Hierdoor is de omschrijving van de bestemmingen niet eenduidig genoeg en wijkt deze af van de recentere bestemmingsplannen. Ten tweede heeft de gemeenteraad op 26 juni 2013 een voorbereidingsbesluit genomen voor drie gebieden, waarvoor een actuele planologische regeling noodzakelijk is.

Middels het herzien van het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom' en het opnemen van de drie gebieden in dit plan wordt hierin voorzien. Ten derde moet het bestemmingsplan in 2017 herzien zijn, dit gezien de uiterste houdbaarheidstermijn van 10 jaar.

1.2 Ligging en begrenzing

Het gebied van het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom 2015' wordt globaal begrensd door:

  • in het noorden: bebouwing ten zuiden van het Gouwebos (Distelveld, Groene Zoom, Jan Campertlaan, Nic. Beetslaan;
  • in het oosten: Putteringvaart, Souburghlaan, Juliana Van Stolberglaan, Brugweg, Kromme Nesse, Henegouwerweg, Puttelaan, Vijverlaan, Dreef, Beijerincklaan.
  • in het zuiden: Avondster, 't Weegje.
  • in het westen: Kanaaldijk, Plasweg, Onderweg, Dorpsstraat, Noordeinde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpbebouwdekom2015-0402_0001.png"

Figuur 1. Globale begrenzing plangebied

Het betreft het plangebied van het vigerende bestemmingsplan Bebouwde Kom. Ook zijn in het plangebied de door de provincie vernietigde delen van het vigerende bestemmingsplan opgenomen. Daarnaast is het plangebied uitgebreid met de noordelijkste punt boven het plangebied van Triangel aan de Tweede Bloksweg en een langgerekt gebied in de Gouwe, langs de watergang de Gouwe.

1.3 Vigerende plannen

Voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan vigeren diverse bestemmingsplannen. Er is sprake van verschillende planvormen en (in een aantal gevallen) van verouderde regelingen. Daarom is er behoefte aan een actueel bestemmingsplan dat deze bestemmingsplannen vervangt. In onderstaande tabel is een overzicht van de vigerende bestemmingsplannen opgenomen.

Tabel 1.

Nr.   Naam   Jaar vaststelling  
1   Sportvelden   1972  
2   Zuidkade-Wilhelminakade   1973  
3   Verordening regeling Kom bij de brug   1978  
4   Groenswaard I en 11   1994  
5   Bebouwde kom Waddinxveen   2007  
6   Accommodatie de sniep   2010  
7   Plasweg 2c wijzigingsplan   2010  
8   Plaswijck wijzigingsplan   2010  
9   St. Victorkerk (Zuidkade 175)   2010  
10   Projectbesluit Houtex   2010  

Een enkel perceel (bijvoorbeeld Plasweg 6) is buiten het plangebied gehouden, aangezien voor deze locaties een eigen planologisch traject loopt. De recente bestemmingsplan Centrum (2010), Essengaarde (2010), Zuidplashof (2010) en Alblas (2012) zijn niet meegenomen in de actualisering van de Bebouwde Kom. Opname van deze ontwikkelingsgerichte bestemmingsplan in een conserverend bestemmingsplan kan op ongewenste verschillen in de bestemmingsregeling leiden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving, waarbij een beschrijving gegeven van mogelijke ontwikkelingen in het plangebied en een toelichting wordt gegeven op de wijze van bestemmen. In hoofdstuk 4 komt het relevante provinciale, regionale en gemeentelijke beleid aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 7 betreft de juridische toelichting. In de hoofdstukken 8 en 9 wordt aandacht besteed aan de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

In voorliggend hoofdstuk wordt de bestaande, feitelijk aanwezige situatie binnen het plangebied beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt naar de ruimtelijke karakteristiek en de functionele karakteristiek. In beide beschrijvingen en in het gehele voorliggende plan komen op meerdere plaatsen namen van wegen, waterlopen en/of gebieden aan bod.

2.1 Ruimtelijke karakteristiek

2.1.1 Historie

Vanaf het eind van de middeleeuwen werd het landschap rond het huidige Waddinxveen gedomineerd door grote veenplassen, die waren ontstaan door de turfwinning. Door de drooglegging van deze plassen ontstonden de huidige polders. In de loop van de 18e eeuw is ook de Zuidplaspolder drooggelegd. De polder werd leeggemalen naar een ringvaart die min of meer parallel aan de Gouwe loopt. De Zuidplaspolder kreeg een blokvormige verkaveling, die wordt gekenmerkt door zuidwest-noordoost gerichte lijnen en lijnen die haaks daarop staan.

In de periode tot 1900 blijft de ontwikkeling van Waddinxveen grotendeels beperkt tot bebouwing aan de Gouwe en ter hoogte van de huidige Dorpsstraat. Na 1900 ontwikkelt Waddinxveen zich in een sneller tempo. Rond 1930 worden de spoorlijn Gouda - Alphen aan den Rijn en de rijksweg A12 aangelegd en worden de eerste woonbuurten gerealiseerd. In de periode na de Tweede Wereldoorlog worden op grotere schaal woonwijken en bedrijventerreinen toegevoegd aan het stedelijk gebied van Waddinxveen. De gronden tussen de Gouwe en de Ringvaart worden daarbij in gebruik genomen als woongebied en bedrijventerrein. Vanaf de jaren ’80 van de vorige eeuw is in de Zuidplaspolder aangelegd in verschillende fases.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpbebouwdekom2015-0402_0002.png"

Figuur 2 Historische ontwikkeling Waddinxveen

2.1.2 Ruimtelijke en functionele structuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpbebouwdekom2015-0402_0003.png"

Figuur 3 Ligging wijken

Groenswaard

Groenswaard ligt in het noordwesten van het plangebied en wordt ontsloten door de Chopinlaan, Beethovenlaan en Noordeinde. Groenswaard is voornamelijk een wijk waarin gewoond wordt. Daarnaast zijn er slechts enkele bedrijven. Het woningbestand in de wijk bestaat uit overwegend rijenwoningen gebouwd in de jaren ‘60 en ’70. Er is betrekkelijk weinig variatie in woningtype. Dit in tegenstelling tot de (later) ontwikkelde bebouwing aan de Mozartlaan, de Heuvelhof en de Wagnerlaan. In de wijk staan ook enkele clusters van galerijflats evenwijdig aan het spoor. Aan de Sparrengaarde ligt het station Waddinxveen Noord. In de wijk liggen de basisscholen Pr. Willem-Alexander, De Leilinde en Bethel, het wijkwinkelcentrum en het Anne Frankcentrum. Andere voorzieningen in de wijk betreffen ondermeer de Ontmoetingskerk en de sporthal Groenswaard. De bebouwing langs het noordelijk deel van de Dorpstraat en het Noordeinde wordt gekenmerkt door een gemengd karakter. Naast de woonfunctie worden hier aangetroffen detailhandel en bedrijfs-/ kantooractiviteiten.

Het buurtwinkelcentrum voor de wijk Groenswaard is gelegen op de hoek van de Beethovenlaan en Groensvoorde. Het betreft een centrum, waarbij de detailhandelsfunctie is geconcentreerd op de begane grond; de bovenliggende etages hebben een woonfunctie.

Dorpstraat en omgeving

Het gebied van de Dorpstraat en de directe omgeving is één van de twee oorspronkelijke kernen van Waddinxveen. Het gebied bevindt zich aan de westkant van de bebouwde kom en ligt globaal om de Dorpstraat en de Kerkweg West. Qua functies en ruimtelijke structuur heeft de wijk een gemengd karakter. Het herbergt over het algemeen oude woningen, winkels, sociaalculturele voorzieningen en enkele bedrijven. Voornamelijk rond de Dorpstraat bevinden zich van oudsher winkels en bedrijvigheid.

Bomenwijk

De Bomenwijk ligt tussen de Dorpstraat en omgeving en de Zuidplas. Het bestaat voor een groot deel uit direct naoorlogse corporatiewoningen. In de zuidoosthoek van de wijk, bevindt zich een inbreidingslocatie uit de jaren ‘80 en ‘90. De wijk wordt ontsloten door de Esdoornlaan en de Dreef. In de Bomenwijk bevindt zich verder het grootste aaneengesloten sportcomplex (Sportpark De Sniep) van Waddinxveen. Hier bevindt zich een voetbalvereniging, een korfbalclub, een hockeyclub, een tennisvereniging, een tennishal, een handbalvereniging en een (overdekt) zwembad. Naast deze sportieve voorzieningen en woningen bevinden zich aan de Limaweg enkele kantoorgebouwen en het politiebureau. Aan de Ieplaan ligt een complex met winkels op de begane grond en daarboven woningen. De Petteplas aan de noordkant van de wijk is onder meer vanuit recreatief oogpunt van belang.

Zuidplas

Zuidplas is de tot nu toe laatste grote uitbreidingswijk van Waddinxveen. Deze wijk ligt in de zuidwesthoek van de bebouwde kom en wordt begrensd door de Beijerincklaan en de Plasweg. De interne verkeersontsluiting van de wijk gaat via de Zuidplaslaan. Deze komt uit op de doorgaande Beijerincklaan (N453). Aan de noordzijde ligt de Bomenwijk. Doordat Zuidplas recent is gebouwd (jaren ’80 en ’90), is de wijk ingericht op het wonen en heeft het een verkeersluwe inrichting. In de wijk bevinden zich nagenoeg geen bedrijven. In de wijk liggen de drie basisscholen en een winkelcentrum.

Bij het winkelcentrum is de sporthal De Duikelaar aanwezig. Andere voorzieningen in de wijk zijn onder andere de kerk de Morgenster en het zorgcomplex van gehandicaptenzorg Ipse de Bruggen. De wijk kent een geleding van de woongebieden in woonbuurten. Dit komt tot uitdrukking in de tracering van de wijkontsluitingswegen, voetgangersroutes en groenstroken. Deze structuurbepalende elementen vormen eerder bindende dan scheidende elementen. Dit principe is overigens niet vreemd in Waddinxveen, waar belangrijke buurtontsluitingswegen als de Koningin Wilhelminasingel, Groensvoorde en Peuleyen duidelijk deel uitmaken van het woongebied. Groenstroken en waterlopen zijn in de wijk Zuidplas zoveel mogelijk verbonden met de voorzijde en de entreezijde van de woning.

Vondelwijk

De Vondelwijk ligt in het noorden aan de oostkant van het spoor van Waddinxveen. Verder naar het oosten ligt het Industrieterrein Noord. De belangrijkste wijkontsluitingswegen zijn de Staringlaan, Brederolaan en de Koningin Wilhelminasingel. De woningen in de wijk zijn gebouwd in de jaren ‘50 en ‘60. Naast de grondgebonden eengezinswoningen (in rijen) zijn er ook portiekflats en enkele galerijflats. In de Vondelwijk bevinden zich enkele voorzieningen in de vorm van een winkelstrip aan de Brederolaan en enkele verenigingen en stichtingen, zoals de moskee Alhijra, de Turks Islamitische Kulturele Vereniging, Stichting Ipse de Bruggen en de Bethelkerk. Aan de oostelijke kant van de wijk ligt een groenstrook ter afscherming van het Industrieterrein Noord. Het station Waddinxveen Noord ligt op de grens met de wijk Groenswaard in het westen. Aan de noordkant van de wijk ligt het Sportpark het Gouwebos. Hier bevinden zich een atletiekvereniging, een jeu de boulesvereniging, een schuttervereniging en een tennisvereniging.

Oranjewijk

De Oranjewijk ligt aan de zuidkant van de Vondelwijk. De Willem de Zwijgerlaan en de Koningin Wilhelminasingel met in het verlengde daarvan de Juliana van Stolberglaan zijn de belangrijkste verkeersontsluitingswegen in de wijk. Het woningaanbod in de wijk bestaat voornamelijk uit rijenwoningen, portiekwoningen en galerijflats. In de noordwesthoek van de wijk ligt een groot groengebied waar het sportpark Oranjewijk is gevestigd. Hier is ook één van de twee grotere waterpartijen van de gemeente gelegen. Aan het Koningin Wilhelminaplein is een winkelcentrum gevestigd. Andere voorzieningen in de Oranjewijk zijn onder meer een tafeltennisvereniging, de stichting Vluchtelingenwerk, een scoutingvereniging, muziekvereniging Concordia, de Immanuëlkerk en de basisscholen De Regenboog en Koning Willem Alexanderschool.

Zeeheldenwijk

De Zeeheldenwijk bestaat uit een kleine woonbuurt met hoofdzakelijk woningen uit de jaren twintig. Langs de Henegouwerweg staat een grote galerijflat uit de jaren ’70. In de wijk bevindt zich ook een aantal bedrijven. De wijk herbergt geen maatschappelijke of sociaal-culturele voorzieningen. Wel ligt aangrenzend buiten het plangebied de Speeltuinvereniging De Overkant, die een belangrijke functie voor de wijk heeft.

Bebouwing Brugweg

De Brugweg is een typisch voorbeeld van lintbebouwing in de polder, zoals deze in de jaren na 1900 tot voor de tweede wereldoorlog op veel plaatsen tot stand kwam. Langs de Brugweg en langs de aan de zuidzijde gelegen waterloop zijn doorgaans kleine woningen gebouwd, vrijstaand of twee onder één kap. Aan de noordzijde van de Brugweg heeft zich meer recent nog enige bungalow- of villabouw en bedrijvigheid ontwikkeld. In de hoek Brugweg en Henegouwerweg is nog een bedrijventerrein met enkele woningen gevestigd. In deze buurt bevinden zich verder geen voorzieningen.

Oostpolderwijk

De Oostpolderwijk ligt zuidelijk van het centrum, tussen de Kanaaldijk en De Gouwe. Aangrenzend ligt het bedrijventerrein Zuid. De wijk bestaat overwegend uit grondgebonden woningen van begin jaren tachtig. De verkeersontsluiting van de wijk vindt plaats via de Kanaaldijk. In wijk ligt de Remonstrantse Gemeente aan de Zuidkade.

Grenzend aan de Oostpolderwijk (aan de overkant van de Ringvaart/Kanaaldijk) zijn onder meer sporthal De Dreef, het Coenecoopcollege en het Burgermeester Warnaarplantsoen met daarin gelegen het dierenparkje. Aan de oostzijde wordt op het voormalige Alblas-terrein een nieuwe woonwijk gerealiseerd. Dit gedeelte is buiten het plangebied gelegen omdat hiervoor recent een bestemmingsplan is vastgesteld en de regels hierin specifiek zijn afgestemd om een woonwijk in aanleg.

Zuid en St. Victorwijk

Deze wijk ligt tussen de Kanaaldijk (aan de westzijde) en de Gouwe (aan de oostzijde) en het bedrijventerrein Kouwe Hoek. De verkeersontsluiting vindt hoofdzakelijk via de Kanaaldijk plaats. Het betreft een gemengd woon- en werkgebied, dat voor ongeveer de helft bestaat uit bedrijventerrein Zuid. Langs de oude linten en de Gouwe is de bebouwing voor een groot deel van voor 1940. De woongebieden die deels als invulling van oud bedrijventerrein tot stand zijn gekomen, dateren voor een belangrijk deel uit de jaren zeventig en tachtig. De St. Victorwijk vormt een enigszins geïsoleerde wat oudere buurt, waar oorspronkelijk roomskatholieken woonden. In de St. Victorwijk bevinden zich ondermeer de St. Victorkerk, de Oud Gereformeerde Gemeente, de basisschool De Kameleon en de Speeltuinvereniging Zonnig Zuid.

Bedrijventerrein Kouwe Hoek en Broekhuizen

Aangrenzend aan de St. Victorwijk ligt het bedrijventerrein Kouwe Hoek. Dit bedrijventerrein is van oudsher ontstaan aan de Gouwe en de Kanaaldijk. Aan de zuidelijke rand liggen enkele woonhuizen en bedrijfswoningen (Broekhuizen). Aan de zuidkant grenst het natuur- en recreatiegebied ’t Weegje.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

Het doel van voorliggend bestemmingsplan is het bieden van een actueel juridisch-planologisch kader voor de gronden in het plangebied. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Wel bieden de verschillende bestemmingen voldoende flexibiliteit voor beperkte aanpassingen van de bestaande situatie, bijvoorbeeld door het realiseren van bijgebouwen binnen de woonbestemming of door functiewisseling binnen de bestemming ‘Gemengd’. In paragraaf 3.2 wordt ingegaan op de uitgangspunten die zijn gehanteerd voor de wijze van bestemmen.

3.2 Wijze van bestemmen

Op grond van de feitelijke situatie, de vigerende bestemmingsplannen en de gewenste toekomstige ontwikkeling van het plangebied is gekozen voor een wijze van bestemmen die in functioneel opzicht enige flexibiliteit biedt en die qua bebouwingsmogelijkheden de belangrijkste karakteristieken van het plangebied vastlegt. Uitgangspunt is dat de bestaande (legale) functies en bebouwing positief worden bestemd. Hierna wordt per functie aangegeven welke uitgangspunten zijn gehanteerd.

3.2.1 Ruimtelijke uitgangspunten

Het plangebied heeft een heldere structuur. Deze hoofdstructuur wordt beschermd, doordat de waterlopen, de belangrijkste groenelementen en de infrastructuur volgens de huidige situatie wordt bestemd. Overige kleinere groene eenheden in de openbare ruimte vallen onder de bestemming Verkeer.

Het plangebied bestaat voor het grootste deel uit woongebied. De karakters van de verschillende woongebieden verschillen, zie voorgaande hoofdstuk. Waddinxveen kenmerkt zich hoofdzakelijk door een planmatige stedenbouwkundige invulling, terwijl enkele gebieden een dorpskarakter/ lintbebouwing hebben. De tijdgeest van de woongebieden is zeer herkenbaar. Het belangrijkste uitgangspunt voor het plangebied is het behoud en de versterking van de ruimtelijke structuur en de herkenbaarheid van de verschillende woongebieden met hun eigen bebouwingskenmerken. Om dit te bereiken is de bebouwing gedetailleerd bestemd.

3.2.2 Verkeer en groen

In voorliggend bestemmingsplan zijn de structuurbepalende groen- en watervoorzieningen opgenomen in de bestemming ‘Groen’ respectievelijk ‘Water’. De bestemming ‘Groen’ voorziet in het groen onder andere uit het groenstructuurplan. Vanwege het bijzondere karakter zijn nieuwe jongeren ontmoetingsplaatsen alleen middels afwijking mogelijk (8.4.1).

Verder is er nog groen in het openbare gebied dat niet structureel van aard is, zoals groen op wijk- en buurtniveau. Dit groen is opgenomen in de aangrenzende bestemming, in de meeste gevallen betreft dit 'Verkeer' of 'Water'. Voormalig openbaar groen dat verkocht is, wordt bestemd als 'Wonen' of 'Tuin'. De overige groenvoorzieningen in het plangebied worden niet aangemerkt als structureel groen en zijn opgenomen in de bestemming ‘Verkeer’. Door deze wijze van bestemmen is herinrichting van het openbaar gebied mogelijk binnen de regels van het bestemmingsplan.

3.2.3 Monumenten en cultuurhistorie

In Waddinxveen is een aantal rijksmonumenten aanwezig. Cultuurhistorische waarden kunnen sterk bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied en geven een gebied, plek of object identiteit. In het plangebied zijn geen monumenten gelegen.

3.2.4 Wonen

De woonfunctie is een belangrijke functie in het plangebied. De woonbebouwing is opgenomen in de bestemming 'Wonen'. Het bestemmingsplan is erop gericht de bestaande woningen te behouden. Wijziging van de woonfunctie in een andere functie is daarom niet toegestaan. Wel mogen bestaande woningen worden uitgebreid of veranderd binnen stedenbouwkundig en milieukundig aanvaardbare grenzen. Gestapelde woningen zijn echter alleen toegestaan waar dit op de verbeelding middels een aanduiding is aangegeven.

Uitsluitend het bestaande aantal woningen is binnen de bestemming toegestaan. In de algemene afwijkingsregels is een bevoegdheid opgenomen om het aantal woningen te kunnen uitbreiden.

De bebouwingstypen van de voorkomende woningen komen in de verbeelding tot uitdrukking door alle hoofdgebouwen binnen de bouwvlakken te brengen. Daarbij geldt de bestaande situatie als uitgangspunt en zijn tevens de bestaande rechten zo goed mogelijk gerespecteerd.

Voor de goot- en bouwhoogte is aangesloten bij de actuele situatie, waarbij zoveel mogelijk uniformiteit is betracht. Veel woningen binnen het plangebied hebben een bouwmassa van anderhalf à twee bouwlagen met kap. Voor deze woningen zijn een goot- en bouwhoogte van 6 respectievelijk 10 meter opgenomen. In afwijkende situaties zijn andere goot- en bouwhoogtes opgenomen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de appartementengebouwen, de relatief lage vrijstaande woningen aan de Brugstraat en enkele specifiek plat afgedekte woningen. Door het opnemen van een afwijkende (hogere of lagere) goot- en bouwhoogte wordt voorkomen dat de bebouwingskarakteristiek van deze gebieden ingrijpend veranderd. Buiten het bouwvlak mogen bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) worden gebouwd. De gronden buiten het bouwvlak mogen voor maximaal 50% worden bebouwd, tot een maximum van 50 m2. Voor grotere percelen geldt een overmaatregeling, zodat hier meer bebouwing buiten het bouwvlak is toegestaan. Los van de regels in het bestemmingsplan is op basis van het Besluit omgevingsrecht (vergunningvrij bouwen) meer bebouwing toegestaan op het achtererf.

Teneinde de oorspronkelijke vormgeving van de woningen zo goed mogelijk te waarborgen in het bestemmingsplan is de hoofdbebouwing begrensd door middel van een bouwvlak. Dakopbouwen op (geschakelde) garages zijn niet toegestaan. Bij een aantal woningen is al een dakopbouw, in de vorm van een tweede woonlaag, op het bijgebouw (garage) gerealiseerd. Bij deze woningen is de maatvoering (hoogtematen) voor bijgebouwen aangepast. Vanwege de grootte van het plangebied en de tijdsperiode waarin vergunningen zijn verleend, is het mogelijk dat niet alle situaties hierop zijn aangepast. Voor deze bestaande situaties, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, gelden in afwijking van de gestelde maten in de bouwregels de afwijkende maten, die zijn vergund. De bestaande rechten worden hierdoor gewaarborgd.

De stedenbouwkundige structuur kan worden behouden en versterkt door de gronden voor de voorgevel van de woning en tot één meter achter (het verlengde van) de voorgevel zoveel mogelijk te vrijwaren van bebouwing. Dit is in de regels opgenomen. Hier is bouwen niet toegestaan, met uitzondering van erkers. Omgevingsvergunningvrije bouwwerken zijn tevens vanaf één meter achter de voorgevel mogelijk maar zijn gebonden aan (beperkte) maatvoering, zodat ongewenste situaties tot een minimum kunnen worden beperkt. In een aantal gevallen zijn wel de gronden bestemd als 'Tuin'. Dit is gedaan om te voorkomen dat vergunningvrij gebouwd kan worden op deze locaties. Hiermee zou het stedenbouwkundig beeld verstoord worden.

Garageboxen bij woningen zijn ook in de woonbestemming opgenomen. De garageboxen zijn specifiek aangeduid en begrensd op de verbeelding.

In elke woning is het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep en -bedrijf, waaronder juridische, medische en kunstzinnige beroepen, toegestaan. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de wens van velen om thuis enige activiteiten en/of werkzaamheden te ontplooien, of op deze manier een eerste start te maken met een eigen bedrijf. Daarnaast levert het toestaan van aan-huis-verbonden beroepen levendigheid op, hetgeen ten goede komt aan de leefbaarheid van het plangebied. De woonfunctie moet wel in overwegende mate behouden blijven. Ook moet er een relatie bestaan tussen de bewoners en het beroep en/of bedrijf aan huis. Daarom is in de regels opgenomen dat het beroep en/of bedrijf door de bewoners moet worden uitgeoefend. Daarnaast is het mogelijk om een medewerker(s) in dienst te hebben. In de regels bij dit bestemmingsplan is een aantal randvoorwaarden opgenomen ten aanzien van bijvoorbeeld het bedrijfstype en de omvang.

Het verstrekken van logies en ontbijt (Bed & breakfast), met een maximum van 2 kamers en 5 bedden per woning, wordt eveneens binnen een woning toegestaan.

3.2.5 Bedrijven

Voor de bedrijven geldt een bestemming Bedrijf overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan. Bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 zijn algemeen toegestaan voor zover ze voorkomen op de Staat van bedrijfsactiviteiten, waarbij risicovolle inrichtingen, geluidzoneringsplichtige inrichtingen (zogenaamde ‘grote lawaaimakers’), detailhandelsvestigingen en m.e.r.-(beoordelings)plichtige inrichtingen zijn uitgesloten.

Door middel van aanduidingen is op de verbeelding aangegeven welke hogere milieucategorieën (cat. 3.1 of cat 3.2) maximaal zijn toegestaan. Bij de bedrijven zijn ondergeschikte productiegebonden detailhandel en aan de bedrijfsactiviteit gerelateerde kantoren toegestaan. Alleen de bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan; deze zijn op de verbeelding aangeduid. Nieuwbouw van bedrijfswoningen is, overeenkomstig het provinciaal en gemeentelijk beleid, niet toegestaan.

Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen, die aansluiten bij de bouwvlakken/ bouwmogelijkheden in de vigerende bestemmingsplannen. Per bouwperceel is een maximum bebouwingspercentage opgenomen. Daarnaast is op de verbeelding per bouwvlak een maximale goot- en bouwhoogte aangeduid. Ook voor het bebouwingspercentage en de hoogtematen is aangesloten bij het geldende recht.

3.2.6 Detailhandel en horeca

Veel detailhandelsvoorzieningen zijn gelegen in een woonwijk. Daar waar sprake is van een combinatie met een woning, wordt in ieder geval gewerkt met de bestemming 'Gemengd'. Zelfstandige horeca- en detailhandelsvoorzieningen zijn specifiek bestemd voor horeca. Per locatie of bestemming is aangegeven welk type horeca, variant van licht (cat. 1) tot zwaar (cat. 5) maximaal is toegestaan. De bestaande bebouwing is in een bouwvlak vervat, waarbij tevens de maximaal toelaatbare goot- en bouwhoogten zijn weergegeven.

3.2.7 Kantoren

Bestaande zelfstandige kantoren zijn specifiek bestemd. In een aantal gevallen zijn kantoren aangeduid op de plankaart binnen de bestemming wonen. Het betreft kantoren aan huis welke niet passen in de regels voor een bedrijf aan huis of kantoren in een pand waarvan de gewenste functie wonen is, en het meest doelmatige gebruik van het pand, na het verdwijnen van de kantoorfunctie, de woonfunctie is.

Gezien de huidige economische situatie staan er kantoorpanden leeg. Om leegstaande kantoorpanden beter en sneller voor hergebruik in aanmerking te laten komen, heeft het college van Burgemeester en wethouders op 23 september 2014 besloten de gebruiksmogelijkheden binnen de kantoorbestemming beperkt te verruimen. In voorliggen bestemmingsplan wordt dit besluit geeffectueerd en zijn binnen de bestemming 'kantoor' tevens enige maatschappelijk functies, zoals: educatieve, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke, sportieve recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening toegestaan. Voorbeelden van dit soort functies zijn bijvoorbeeld een vergadercentrum, opleidingslocatie, geloofshuis, etcetera.

Om nog ruimere mogelijkheden te bieden, is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om overige maatschappelijke voorzieningen toe te staan.

3.2.8 Maatschappelijke functies

De bestaande maatschappelijke functies krijgen een passende bestemming. Daar waar mogelijk en nodig wordt ruimte voor flexibiliteit in uitbreiding geboden met name door toepassing van ruime bouwvlakken met een maximum bebouwingspercentage. Hiermee wordt aangesloten op de bestemmingsplan regelingen van de nu geldende bestemmingsplannen voor deze maatschappelijke voorzieningen.

Binnen de bestemming maatschappelijk zijn zorgwoningen aangeduid met een specifieke aanduiding. Het verlenen van zorg binnen reguliere woningen is niet in strijdt met de geldende bestemming 'wonen'. Daar waar wonen met gemeenschappelijke zorgfaciliteiten en/of 24uurszorg aanwezig is, is in vrijwel alle gevallen sprake van maatschappelijke voorzieningen. Hierbinnen mag niet "regulier" dus zonder zorgvraag worden gewoond.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de ‘SERladder’), die zal worden vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, doormiddel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur. Voor de Zuidvleugel/Zuid-Holland geldt daarnaast nog een grote woningbouwopgave: tot 2040 moeten nog circa 280.000 woningen worden bijgebouwd en ongeveer 220.000 woningen worden vervangen.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Visie ruimte en mobiliteit

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de 'Visie ruimte en mobiliteit’ (VRM) en bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. De visie is op 1 augustus 2014 in werking getreden. De VRM geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Het hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio; ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Verder zet de provincie in op vier belangrijke hoofdthema’s:

  • 1. beter benutten en opwaarderen;
  • 2. versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht);
  • 3. versterken ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Indien toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheden, wordt waar mogelijk rekening gehouden met het voornoemde beleid. Hierdoor is het bestemmingsplan in lijn met de VRM.

4.2.2 Verordening Ruimte 2014

In de Verordening Ruimte 2014 zijn, op basis van de provinciale belangen zoals benoemd in de structuurvisie, regels opgenomen waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen. Er gelden onder meer regels voor de nieuwbouw van woningen, kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel, voor agrarische bedrijven en voor de ecologische hoofdstructuur.

In de Verordening Ruimte 2014 is onder meer vastgelegd dat nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies, op een aantal uitzonderingen na, in principe binnen de bebouwingscontouren dient plaats te vinden. Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) biedt hierbij het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt binnen de bebouwingscontour die rond de kernen Gouda en Waddinxveen is getrokken en maakt deel uit van het nationale landschap het Groene Hart. Bestemmingsplannen die binnen de begrenzing van een nationaal landschap liggen mogen slechts ontwikkelingen mogelijk maken die de kernkwaliteiten van deze gebieden behouden of versterken. De kade langs de Gouwe is aangeduid als regionale waterkering. Deze waterkeringen moeten ingevolge de Verordening Ruimte 2014 in bestemmingsplannen als zodanig worden bestemd en van een beschermende regeling worden voorzien met het oog op de onbelemmerde werking, instandhouding en het onderhoud van de waterkering. De bestemming wordt toegekend aan de gronden die deel uitmaken van de beschermingszones en de kernzone van de kering, zoals opgenomen in de legger van het waterschap.

Voor bestemmingsplannen die worden opgesteld voor de op de kaart als zodanig aangeduide bedrijventerreinen, is in de Verordening Ruimte 2014 een aantal regels opgenomen:

  • het bestemmingsplan moet bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie, passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, mogelijk maken, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die mogelijk zijn op grond van een onherroepelijk bestemmingsplan of de provinciale structuurvisie. Afwijking is mogelijk indien hieromtrent in regionaal verband afspraken zijn gemaakt.
  • Het bestemmingsplan, kan in beperkte mate voorzien in nieuwe woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein, voor zover dit niet in strijd is met het voorgaande.

Daarnaast is in de Verordening Ruimte 2014 bepaald dat bestemmingsplannen buiten de ‘kantoorontwikkelingslocaties’ geen nieuwe kantoren mogen toestaan, met uitzondering van kleinschalige zelfstandige kantoren (tot 1.000 m2), kantoren met een lokaal verzorgingsgebied en bedrijfsgebonden kantoren (met een bruto vloeroppervlak van maximaal 50% van het bruto vloeroppervlak van het bedrijf.

Voor detailhandel is geregeld dat buiten de bestaande winkelconcentraties in principe geen nieuwe detailhandel mag worden toegestaan.

Een uitzondering is gemaakt voor de volgende nieuwe detailhandel:

  • detailhandel in auto’s, boten, caravans, motoren, scooters, zwembaden, buitenspeelapparatuur, fitnessapparatuur, piano’s, surfplanken, tenten, grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen en brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  • kleinschalige detailhandel:
    • 1. in de vorm van een gemakswinkel;
    • 2. bij sport-, culturele, medische, onderwijs, recreatie- en vrije tijdsvoorzieningen, benzinestations, alsmede andere locaties met veel bezoekers of passanten, met een assortiment dat aansluit op de aard van deze voorzieningen of locaties;
    • 3. als leerwerkplaats bij beroepsonderwijs, met een assortiment dat aansluit op de aard van de onderwijsinstelling;
    • 4. bij een agrarisch bedrijf, met een assortiment van producten uit eigen teelt
  • ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen bij een productiebedrijf;
  • grootschalige meubelbedrijven met een omvang van minimaal 1.000 m² bruto vloeroppervlak, inclusief in ondergeschikte mate een assortiment woninginrichting en stoffering, en detailhandel in keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi’s, voor zover de ontwikkeling plaatsvindt binnen de bedrijventerreinen met PDV-locaties;
  • tuincentra met een omvang van minimaal 1.000 m² bruto vloeroppervlak, en
  • bouwmarkten met een omvang van minimaal 1.000 m² bruto vloeroppervlak.

Voor nevenassortimenten geldt het volgende:

  • ten hoogste 20% van het netto verkoopvloeroppervlak wordt voor de verkoop van het nevenassortiment gebruikt, en
  • het nevenassortiment past bij het hoofdassortiment.

Het bestemmingsplan ‘Bebouwde Kom 2015’ voldoet aan de regels die in de Verordening Ruimte 2014 zijn opgenomen, gelet op het conserverende karakter. Er worden geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Het bestemmingsplan staat geen nieuwe (bedrijfs)woningen toe en maakt bedrijven mogelijk in de hoogst mogelijke milieucategorie (zie paragraaf 3.2.5). Nieuwe kantoren zijn niet toegestaan. De bestaande kantoren zijn positief bestemd door middel van de aanduiding ‘kantoor’. De bestaande volumineuze detailhandelsvestigingen zijn aangeduid. Nieuwvestiging is niet toegestaan.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030 (2012)

Op 3 oktober 2012 is de Structuuvisie Waddinxveen 2030 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie schetst de ruimtelijke koers van de gemeente tot en met 2030 en vormt een integrale visie en een toetsingskader voor nieuwe initiatieven. Op basis van trends en ontwikkelingen, het bestaande gemeentelijke beleid en de projecten die spelen binnen de planperiode zijn de belangrijkste opgaven in beeld gebracht, verdeeld over vijf thema’s.

In de structuurvisie zijn vier strategische keuzes gemaakt:

  • versterken van de economische structuur, zowel door versterking van bestaande werkmilieus als door het bieden van ruimte voor nieuwe bedrijven;
  • versterken van de bereikbaarheid, onder meer door het versterken van de regionale wegenstructuur en het beperken van extern verkeer door de bebouwde kom van Waddinxveen;
  • inzetten op een passend woningaanbod (toevoegen van 4.250 woningen tot 2030) en voorzieningenniveau;
  • versterken van de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid, onder andere in het gebied van station tot hefbrug.

Op de integrale structuurvisiekaart is het plangebied van voorliggend bestemmingsplan aangeduid als 'wonen bestaand' en 'concentratiegebied winkels en voorzieningen centrumgebied'. De centrumzone van Waddinxveen vormt een strategisch project in de structuurvisie. Het nieuwe centrum geeft de kern een sterk en uitgebreid voorzieningenniveau voor de toekomst, terwijl het gebied rond de Kerkweg-Oost wordt versterkt door bestaande ontwikkellocaties op een hoogwaardige manier te benutten. Het doel is om van het historische hart van Waddinxveen weer een aantrekkelijk verblijfsgebied te maken.

Binnen het thema 'wonen en voorzieningen' is aangegeven dat ruimtelijke kwaliteit het belangrijkste uitgangspunt is voor het gemeentelijke woningbouwprogramma, dat uitgaat van de toevoeging van 4.250 woningen tot 2030. Ontwikkelingen moeten bijdragen aan de toekomstige woon-, leef- en werkkwaliteit van Waddinxveen, waarbij een goede balans tussen inbreiding en uitbreiding van groot belang is. Er wordt onder meer ingezet op het (her)ontwikkelen van bestaande locaties in de bebouwde kom.

4.3.2 Woonvisie

De gemeenteraad heeft op 19 december 2012 de Woonvisie Waddinxveen 2012-2017 vastgesteld. Hierin is het lokale woonbeleid geformuleerd, waarbij de lange termijn trends zijn vertaald naar de opgave tot en met 2017. Uitgangspunt daarbij is om tot 2030 4250 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad. De volgende ambities zijn hierin opgenomen:

  • prettig wonen voor iedereen
  • het versterken van de bestaande identiteit van Waddinxveen
  • ruimtelijke kwaliteit als vertrekpunt
  • kwaliteit en variatie in het woningaanbod
  • passende woonmilieus en
  • een goede leefbaarheid.

Deze (ruimtelijke) ambities zijn vervolgens op basis van trends en prognoses vertaald naar de opgave voor accenten in het woningbouwprogramma. Daarbij is bepaald dat de accenten moeten liggen bij:

  • betaalbare huurwoningen
  • betaalbare koopwoningen
  • duurdere en grote koopwoningen
  • zorgwoningen
  • woningen geschikt voor 1 persoonshuishoudens
  • ruime levensloopbestendige woningen.

In de woonvisie is een afwegingskader opgenomen waarmee locaties beoordeeld kunnen worden op geschiktheid om bij te dragen aan de bovenstaande ambities en als de locaties geschikt kan met nadruk op de genoemde wooncategorieën het programma bepaald worden.

4.3.3 Mobiliteitsplan

Het "Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020" is op 26 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie uit 2006.

In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.

4.3.4 Parkeerbeleid

In juli 2014 heeft de gemeente Waddinxveen Parkeerbeleid vastgesteld. Hierin beschrijft de gemeente hoe wordt omgegaan met parkeernormen. Het parkeerbeleid is met name gericht op de bebouwde kom. Voor de parkeernormen wordt de CROW publicatie 317 als uitgangspunt gehanteerd. De gemeente kan ervoor kiezen om gemotiveerd van de richtlijnen af te wijken.

4.3.5 Groenstructuurplan

In 2004 heeft de gemeenteraad het Groenstructuurplan ‘Waddinxveen en haar groene ambities’ vastgesteld. In het groenstructuurplan is de grote verscheidenheid aan groen en landschappen in de gemeente in beeld gebracht. Het groenstructuurplan bevat het beleid om dit groen te behouden, te versterken en ontwikkelen en vormt het kader op basis waarvan doelstellingen kunnen worden geformuleerd en beslissingen kunnen worden genomen. Het groenstructuurplan heeft niet tot doel de bestaande situatie ‘te bevriezen’, maar bevat acht ontwikkelingsambities die in samenhang met toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden gerealiseerd. De groene structuren die waardevol zijn voor het ruimtelijk beeld van Waddinxveen zijn in beeld gebracht. Er worden zeven thema’s onderscheiden, waaronder cultuurhistorie, groene entrees, grote groengebieden en bijzondere bomen. Medio 2015 wordt het ontwerp van het geactualiseerde groenstructuurplan verwacht.

4.4 Relatie met het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan ‘Bebouwde Kom 2015’ is hoofdzakelijk conserverend van aard. Het plangebied ligt in het stedelijk gebied van Waddinxveen, waardoor met name het gemeentelijk beleid richtinggevend is. Voorliggend bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor de nationale en provinciale belangen in het gebied en er wordt voldaan aan de relevante bepalingen van de provinciale Verordening Ruimte 2014: het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de kernkwaliteiten van het Groene Hart zouden kunnen aantasten en de regionale waterkeringen die in de provinciale Verordening Ruimte 2014 zijn aangegeven, zijn van een passende bescherming voorzien.

De belangrijkste gemeentelijke beleidsstukken die een rol spelen voor onderhavig bestemmingsplan is de Structuurvisie Waddinxveen 2030. Met de wijze van bestemmen is aangesloten bij het beleid dat in de structuurvisie is opgenomen. Zo is nieuwvestiging van detailhandel alleen mogelijk gemaakt op locaties waar nu al detailhandel is gevestigd.

Het bestemmingsplan biedt in algemene zin ruimte voor herinrichting van de openbare ruimte, wat onder andere als doelstelling in de Mobiliteitsvisie is benoemd. In de regels is een algemene regeling opgenomen ten aanzien van te hanteren parkeernormen. Hoewel in de komende periode op verschillende locaties in het plangebied ontwikkelingen worden verwacht, zijn deze niet opgenomen in het bestemmingsplan. In alle gevallen geldt namelijk dat de ontwikkelingen onvoldoende concreet zijn en dat de (ruimtelijke, milieutechnische en financiële) haalbaarheid niet is aangetoond.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

5.1.1 Nationaal Waterplan 2009 - 2015

Op 22 december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan 2009 - 2015 (NWP) vastgesteld. Het NWP is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken.

Het uitgangspunt van het NWP blijft het integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. De samenwerking tussen overheden wordt geïntensiveerd, waarbij wordt bezien of binnen de stroomgebieden nog effectiever kan worden samengewerkt. Een gebiedsgerichte aanpak wordt de standaard voor het uitwerken van maatregelen, waarbij alle betrokken partijen een ontwikkelingsgerichte aanpak hanteren en kansen benutten. Voor een duurzaam waterbeheer is het belangrijk om water de ruimte te geven en waar mogelijk mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals nu al gebeurt in het kader van de Beleidslijn grote rivieren. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies, bodemgesteldheid en andere kenmerken in het betreffende gebied.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.1.2 Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (2009)

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 is op 11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten. In het waterplan is de provinciale sturingsvisie voor de periode tot 2015 aangegeven. De provinciale rol in het waterveld spitst zich met name toe op kaderstelling en toezicht. Voor de provincie Zuid-Holland zijn vier kernopgaven geformuleerd, waar het provinciaal waterbeleid zich met name op richt. De vier kernopgaven zijn in het waterplan vervolgens verder uitgewerkt in diverse beleidsthema's. De vier kernopgaven zijn:

  • waarborgen van de waterveiligheid;
  • realiseren van mooi en schoon water;
  • ontwikkeling van een duurzame (zoet)watervoorziening;
  • realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem.

Het waarborgen van de veiligheid heeft betrekking op overstromingen en wateroverlast. Uitgangspunten zijn risicobeheersing en het voorkomen van afwenteling op andere gebieden. Hiertoe zijn onder meer afspraken gemaakt over versterking van de kustbescherming en de versterking van rivierdijken. Voor de kernopgave mooi en schoon water zijn de chemische en ecologische kwaliteit van het water van belang. Ook het behoud van een goede zwemwaterkwaliteit speelt hierbij een rol. De diversiteit en aantrekkelijkheid van het landschap in Zuid-Holland heeft veel te maken met de aanwezigheid van water. Het ontwikkelen van een duurzame zoetwatervoorziening heeft onder meer gevolgen voor de bescherming van bestaande drinkwaterbronnen en de verdeling van het drinkwater over verschillende watergebruikers.

Door droogte en/of verzilting kan een tekort ontstaan aan zoet water. De opgave is een duurzame situatie te creëren, waarin het watersysteem en de ruimtelijke functies zodanig op elkaar zijn afgestemd dat waterbeheer 'zo eenvoudig mogelijk' is. Voor het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem ziet de provincie met name toe op goed operationeel waterbeheer door de waterschappen. Het oppervlaktewatersysteem in Zuid-Holland is een uniek systeem dat het resultaat is van eeuwenlang 'polderen' in het deltalandschap. Het systeem functioneert nog steeds, maar staat onder druk en vraagt aanpassingen en meer ruimte om ook op termijn goed te kunnen blijven functioneren. De toenemende verstedelijking heeft gevolgen voor de afvoer van water, waardoor aanpassingen van het watersysteem noodzakelijk zijn.

5.1.3 Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen.

Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. Het beleid is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010 — 2015 van het hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van FIHSK 2010 - 2015 is beschreven hoe het hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.

5.1.4 Hoogheemraadschap van Rijnland

Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het beheer van de watergangen en bijbehorende kunstwerken in het plangebied. Informatie met betrekking tot het watersysteem is opgenomen in de leggers van het hoogheemraadschap. Het beleid van het hoogheemraadschap is opgenomen in het Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterbeheerplan 4) dat is vastgesteld op 9 december 2009. Het werk van het hoogheemraadschap staat, onder het moto 'droge voeten en schoon water' in het teken van drie hoofddoelen:

  • veiligheid tegen overstromingen;
  • voldoende water;
  • gezond water, inclusief goed beheer van de afvalwaterketen.

Het hoogheemraadschap staat in de periode 2010-2015 voor grote opgaven. Het zwaartepunt ligt bij de verbetering van regionale waterkeringen, de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestuursakkoord Water, de renovatie van boezem- en poldergemalen en het uitvoeren van het reguliere baggerprogramma voor polders en boezems. In het waterbeheerplan is een maatregelenpakket opgenomen waarmee de strategische doelen ('veilig, voldoende, gezond') in de planperiode kunnen worden verwezenlijkt.

Momenteel werkt het Hoogheemraadschap aan een nieuw Waterbeheerplan.

5.1.5 Waterplan Boskoop en Waddinxveen

De gemeenten Waddinxveen en Boskoop hebben, in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, in 2010 een gezamenlijk waterplan opgesteld. Voor de gemeenten is het zorgvuldig omgaan met water van groot belang, onder andere vanwege de ligging in het waterrijke landschap van de veenpolders. Het waterplan bevat een gezamenlijke visie en een maatregelenplan. De beoogde resultaten van de visie zijn ‘droge voeten’, schoon water en een aantrekkelijker Waddinxveen en Boskoop. Op de visiekaart zijn de hoofdstructuren van het watersysteem (die fungeren als belangrijke ruimtelijke dragers), de ecologische verbindingszones en de landschappelijke elementen weergegeven. Bij herontwikkeling kunnen deze elementen dienen als basis voor de planvorming. In de visie is aan de hand van vier thema’s het bestaande (water)beleid vertaald naar een optimaal watersysteem in 2030:

  • veiligheid en wateroverlast:

In 2030 is het watersysteem veilig voor wateroverlast, duurzaam en robuust. Lokaal betekent dit dat de veenkades veilig zijn en dat er ruimte is voor waterberging, zodat bij hevige buien de overlast zoveel mogelijk wordt beperkt.

  • waterkwaliteit en ecologie:

Het water in Waddinxveen is in 2030 helder met een gevarieerde planten- en dierenwereld. De randvoorwaarde daarvoor is een goede (ecologische) waterkwaliteit. De bronnen die dit beletten worden zoveel mogelijk aangepakt.

  • gebruik en beleving:

In 2030 is een hoge belevingswaarde en een optimale benutting op en rond het water bereikt. De verbeteringen zijn zoveel mogelijk gecombineerd met (recreatieve) ontwikkelingen. Hiervoor zijn zoveel mogelijk duurzame bouwmethoden toegepast en zijn de (cultuur)historische waarden zoveel mogelijk hersteld.

  • beheer en onderhoud:

Het onderhoud en beheer van het oppervlaktewater is in 2030 afgestemd op de gebruiksfuncties van het water (en de oevers). Het hoogheemraadschap en de gemeente werken efficiënt samen, waardoor de totale kosten zo laag mogelijk zijn.

Om de visie in 2030 te bereiken, zijn maatregelen benoemd voor de komende vijf jaar. Het waterplan zet vooral in op de verbetering van de waterkwaliteit en ecologie. De bedoeling is meer oevers natuurvriendelijk in te richten en hier werk van te maken zodra lokaal groot onderhoud van oevers nodig is. Met de aanleg van natuurvriendelijke oevers wordt de waterkwaliteit in Waddinxveen verbeterd. Tegelijk wordt een onderzoek gestart naar de oorzaken van de slechte/ matige waterkwaliteit om de waterkwaliteit verder te kunnen verbeteren. Hierbij wordt samengewerkt met de hoogheemraadschappen.

5.2 Het plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan grenst in het oosten aan de Gouwe. De Gouwe heeft een belangrijke functie voor de waterhuishouding van de veen- en kleipolders in de gemeente Waddinxveen. Poldergemalen voeren het overtollige water af naar de rivier, terwijl in perioden van watertekort juist water vanuit de Gouwe wordt ingelaten. De Gouwe heeft daarnaast een functie voor de beroeps- en recreatievaart. Binnen het plangebied komt op een aantal plekken open water voor. Daarnaast ligt in het plangebied een aantal waterkeringen die zijn opgenomen op de legger van het hoogheemraadschap. Hierna wordt ingegaan op de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan met het aspect water is omgegaan.

5.2.1 Waterkwantiteit en waterkwaliteit

In het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Het gaat hoofdzakelijk om de leggerwaterlopen en daaraan ondergeschikte waterlopen. De leggerwaterlopen en hoofdwaterlopen zijn als 'Water' bestemd. Met dit bestemmingsplan wordt niet direct voorzien in grootschalige demping van water of in een toename van verharding. Indien dit wel zo is, zal aan de hand van de watertoets moeten worden aangetoond dat er geen belemmering is voor de waterhuishoudkundige situatie.

5.2.2 Riolering

In dit plangebied zijn vier typen rioolstelsels aangelegd. Het grootste deel bestaat uit een gemengd rioolstelsel, waarbij in de Zeeheldenwijk naast de dwa- alleen dakvlakken op het riool zijn aangesloten. In de woonwijk Zuidplas ’90 is een verbeterd gescheiden rioolstelsel aangelegd. Langs de Brugweg is drukriolering aangelegd. Verder wordt, daar waar dat mogelijk is, hemelwater afgekoppeld.

5.2.3 Waterkering

In het plangebied bevinden zich waterkeringen die zijn opgenomen op de legger van de Hoogheemraadschappen. Ingevolge de legger van de hoogheemraadschappen hebben waterkeringen een kernzone, een beschermingszone en een buitenbeschermingszone. De kernzone en de beschermingszone zijn planologisch relevant, aangezien hier ingevolge de Keur van het hoogheemraadschap een verbod geldt om zonder watervergunning (bouw)werkzaamheden te verrichten.

In de buitenbeschermingszone van de waterkeringen geldt op grond van de Keur een aantal specifieke verboden, die niet relevant zijn voor het bestemmingsplan. Ter bescherming van de waterkeringen zijn de gronden die deel uitmaken van de kernzone en de beschermingszone opgenomen in de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’. Deze bestemming bevat een bouwverbod. Met een omgevingsvergunning kan van dit bouwverbod worden afgeweken, mits vooraf een positief advies is verkregen bij de beheerder van de waterkering (i.c. het hoogheemraadschap). Daarnaast is voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd. Overigens is voor alle werkzaamheden binnen de kernzone en beschermingszone van een waterkering naast een omgevingsvergunning ook een watervergunning benodigd.

Hoofdstuk 6 Milieu- en omgevingsaspecten

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten van het bestemmingsplan. Achtereenvolgens komen de volgende aspecten aan de orde:

  • 6.2: Wegverkeerslawaai (= paragraaf 5.6 'Geluid' van het BP Bebouwde Kom 2007);
  • 6.3: Spoorwegverkeerslawaai (= paragraaf 5.6 'Geluid' van het BP Bebouwde Kom 2007);
  • 6.4: Industrielawaai (= paragraaf 5.6 'Geluid' van het BP Bebouwde Kom 2007);
  • 6.5 en 6.6: Cumulatieve en totale geluidsbelasting;
  • 6.7: Luchtkwaliteit (= paragraaf 5.8 'Luchtkwaliteit' van het BP Bebouwde Kom 2007);
  • 6.8: Bedrijven en Milieuzonering (= paragraaf 5.7 'Milieuzonering bedrijven' van het BP Bebouwde Kom 2007);
  • 6.9: Externe Veiligheid (= paragraaf 5.9 'Externe veiligheid' van het BP Bebouwde Kom 2007);
  • 6.10: Bodem (= paragraaf 5.3 'Bodem' van het BP Bebouwde Kom 2007);
  • 6.11: Archeologie (= paragraaf 5.2 'Archeologie en cultuurhistorie' van het BP Bebouwde Kom 2007);
  • 6.12: Ecologie (= paragraaf 5.4 'Flora en Fauna' van het BP Bebouwde Kom 2007);
  • 6.13: MER (= geen onderdeel van het BP Bebouwde Kom 2007).

6.2 Wegverkeerslawaai

6.2.1 Wet- en regelgeving

Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.

Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (Art. 1 Wgh):

  • Woningen
  • Onderwijsgebouwen en kinderdagverblijven
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen
  • Geluidsgevoelige terreinen (bij onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en woonwagenstandplaatsen)

Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.

Indien bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde kan wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling. Onder voorwaarden kunnen Hogere Waarden worden vastgesteld tot de maximale grenswaarde uit de Wgh.

In Tabel 2 zijn de voor dit onderzoek relevante voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden weergegeven.

Tabel 2. Voorkeurs- en maximale grenswaarden (Art. 82 ,83 Wgh en art. 3.1 en 3.2 Bgh)

Bestemming   Locatie binnen of buiten
bebouwde kom  
Weg   Voorkeurs-
grenswaarde[dB]  
Maximale
Grenswaarde
[dB]  
Woningen   Binnen   Lokale en provinciale wegen   48   63  
    Auto(snel)wegen   48   53  
  Buiten   Lokale en provinciale wegen   48   53  
    Auto(snel)wegen   48   53  
Onderwijsgebouwen en kinderdagverblijven   Binnen   -   58   63  
  Buiten   *   48   53  
Ziekenhuizen en verpleeghuizen   Binnen   -   48   63  
  Buiten   -   48   53  
Geluidsgevoelige terreinen   Binnen en buiten   -   48   53  
6.2.2 Onderzoek

Voor de relevante wegen is de cumulatieve geluidsbelasting binnen het plangebied berekend. De rekenresultaten zijn weergegeven middels contouren.

Ten behoeve van de berekeningen is gebruik gemaakt van de RVMH versie 2.2 van de gemeente Waddinxveen voor het jaar 2025. In Figuur 4 is een overzicht gegeven van de relevante wegen binnen het plangebied. In Figuur 4 zijn de wegen waarop de maximale rijsnelheid 30 km/h bedraagt blauw weergegeven. De overige wegen (met rood aangegeven) zijn zogenaamde gezoneerde wegen en vallen onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpbebouwdekom2015-0402_0004.jpg"

Figuur 4. Overzicht relevante wegen binnen het plangebied en in de directe omgeving.

De berekeningen zijn uitgevoerd met Geomilieu versie 2.30. De gevolgde rekenmethode voor het bepalen van de geluidsbelasting is conform het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Er is gerekend op een hoogte van 5 meter. In Bijlage I zijn de invoergegevens opgenomen.

6.2.3 Rekenresultaten

In Figuur 5 is een overzicht gegeven van de berekende geluidscontouren binnen het plangebied. Weergegeven zijn de gecumuleerde geluidscontouren van relevante Wet geluidhinder wegen (dus exclusief 30 km/h wegen) inclusief aftrek overeenkomstig artikel 110g Wgh. Ten behoeve van de bespreking van de resultaten is het plangebied in de onderstaande figuur in een 6-tal delen weergegeven. Opgemerkt wordt dat in de figuur de zone van de Rijksweg A12 is weergegeven. Ontwikkelingen binnen de zone van de A12 dienen beschouwd te worden als een buitenstedelijke situatie. Dit houdt in dat de maximale grenswaarde dan 53 dB bedraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpbebouwdekom2015-0402_0005.png"

Figuur 5. Contouren wegverkeerslawaai Wgh bronnen incl aftrek art. 110g

Uit Figuur 5 blijkt dat binnen een groot deel van het plangebied de geluidsbelasting ten gevolge van de Wgh wegen ten hoogste 48 dB bedraagt (voorkeursgrenswaarde met groen aangegeven). Binnen de groene gebieden zijn nieuwe ontwikkelingen zondermeer mogelijk. Voor nieuwe ontwikkelingen in de gebieden waar de geluidsbelasting hoger is dan 48 dB (met geel, oranje en rood aangegeven) dient een hogere waarde Wet geluidhinder aangevraagd te worden. In de gebieden waarbinnen de geluidsbelasting hoger is dan 63 dB (met paars aangegeven) zijn ontwikkelingen in principe niet mogelijk. Binnen de zone van de A12 (deel 5 en deel 6) zijn alleen nieuwe ontwikkelingen mogelijk binnen het met geel aangegeven gebied (48 - 53 dB).

Direct langs de belangrijke ontsluitingswegen zoals de N455 de N453, de N207 is de geluidsbelasting hoger dan 53 dB. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen deze gebieden (met geel, oranje en rood aangegeven) dient rekening gehouden te worden met de beperkingen welke volgen uit het Hogere waarden beleid van de gemeente Waddinxveen.

Binnen het plangebied is een aantal zogenaamde 30 km/h wegen aanwezig. Deze wegen vallen niet onder het regime van de Wgh. In Figuur 6 is een overzicht gegeven van de totale geluidsbelasting van alle wegen (wel en geen Wgh). De weergegeven contouren zijn exclusief aftrek artikel 110g van de Wgh.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpbebouwdekom2015-0402_0006.png"

Figuur 6. Contouren t.g.v. alle wegverkeerslawaai bronnen excl aftrek art. 110g

Uit de vergelijking tussen de figuren 5 en 6 blijkt dat:

  • De 30 km/h wegen in de deelgebieden 2, 4 en 5 enige invloed hebben op de totale geluidsbelasting binnen het plangebied;
  • Binnen de deelgebieden 1, 3 en 6 hebben de 30 km/h wegen weinig invloed op de totale geluidsbelasting.
6.2.4 Conclusie en advies

Binnen het grootste deel van het plangebied is de geluidsbelasting als gevolg van de Wgh wegen lager of gelijk aan 48 dB (met groen aangegeven in Figuur 5). Binnen deze groene gebieden zijn nieuwe ontwikkelingen zondermeer mogelijk. Voor nieuwe ontwikkelingen in de gebieden waar de geluidsbelasting hoger is dan 48 dB (met geel, oranje en rood aangegeven) dient een hogere waarde Wet geluidhinder aangevraagd te worden. In de gebieden waarbinnen de geluidsbelasting hoger is dan 63 dB (met paars aangegeven) zijn ontwikkelingen in principe niet mogelijk. Binnen de zone van de A12 (deel 5 en deel 6) zijn alleen nieuwe ontwikkelingen mogelijk binnen het met geel aangegeven gebied (48 - 53 dB).


In de directe omgeving van de belangrijke ontsluitingswegen zoals de N455, de N453 en de N207 is de geluidsbelasting hoger dan 53 dB. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen deze gebieden (met geel, oranje en rood aangegeven) dient rekening gehouden te worden met de beperkingen welke volgen uit het Hogere waarden beleid van de gemeente Waddinxveen. De belangrijkste beperkingen zijn:

  • Elke woning dient te beschikken over een geluidsluwe gevel en buitenruimte;
  • Ten hoogste 1 dove gevel per woning. Dove gevels kunnen toegepast worden voor gevels waarop de geluidsbelasting uitkomt boven de maximale ontheffingswaarde (in dit geval boven de 63 dB).

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningen mogelijk. Een aandachtspunt betreft wel de maatschappelijke bestemmingen. Diverse maatschappelijke functies als kinderdagverblijven en onderwijsinstellingen zijn geluidgevoelige functies op basis van de Wet geluidhinder. Dat betekent dat vestiging van deze functies in de zone van een weg of spoorweg alleen is toegestaan wanneer wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Aangezien diverse maatschappelijke bestemmingen binnen de zone van (spoor)wegen liggen, is in dit bestemmingsplan geregeld dat nieuwe geluidgevoelige functies alleen zijn toegestaan via een afwijking mits wordt voldaan aan de Wet geluidhinder.

6.3 Spoorwegverkeerslawaai

6.3.1 Wet- en regelgeving

Voor geluidgevoelige functies rondom spoorwegen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Bij realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.


Indien bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde kan wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling.


Indien toch wordt beoogd de ontwikkeling op de betreffende locatie doorgang te laten vinden dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de haalbaarheid van maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren. Dit kunnen maatregelen aan de bron (bv. aangepast materieel) of maatregelen in overdrachtssfeer (bv. geluidwal) zijn. Indien deze maatregelen kunnen worden uitgevoerd en de geluidsbelasting daarmee tot (onder) de voorkeursgrenswaarde wordt teruggebracht kunnen de gevoelige bestemmingen alsnog worden gerealiseerd.


Indien maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn ofwel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard kan in sommige gevallen een Hogere Waarde worden vastgesteld. Ter bepaling of deze Hogere waarde inderdaad kan worden vastgesteld is de Beleidsregel Hogere Waarden regio Midden-Holland (april 2007) vastgesteld. In situaties waarin aan deze Beleidsregel wordt voldaan kunnen hogere waarden worden vastgesteld tot de maximale grenswaarde. In Tabel 3 zijn de voor dit onderzoek relevante voorkeursgrenswaarden weergegeven.


Tabel 3. Voorkeurs- en maximale grenswaarden spoorwegverkeerslawaai (art. 4.9 - 4.12 Bgh)

Bestemming   Voorkeurs-
grenswaarde
[dB]  
Maximale
grenswaarde [dB]  
Woningen   55   68  
Onderwijsgebouwen en kinderdagverblijven   53   68  
Ziekenhuizen en verpleeggebouwen   53   68  
Buitenterreinen   55   63  
Woonwagenstandplaatsen   55   63  
6.3.2 Onderzoek

Ten behoeve van de berekeningen is gebruik gemaakt van het Geluidregister spoorverkeer versie juli 2013. De berekeningen zijn uitgevoerd met Geomilieu versie 2.30. De gevolgde rekenmethode voor het bepalen van de geluidsbelasting is conform het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Er is gerekend op een hoogte van 5 meter. Bij de resultaten zijn inclusief een toeslag van 1,5 dB in verband met de vastgestelde geluidproductieplafonds.

6.3.3 Rekenresultaten

In Figuur 7 is een overzicht gegeven van de contouren als gevolg van de spoorlijn Gouda-Leiden binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpbebouwdekom2015-0402_0007.png"

Figuur 7: Contouren t.g.v. spoorweglawaai binnen het plangebied.

Uit Figuur 7 blijkt dat de geluidsbelasting binnen het grootste deel van het plangebied lager of gelijk is aan 53 dB (de voorkeursgrenswaarde voor andere geluidsgevoelige gebouwen met groen aangegeven). Direct langs het spoor in de deelgebieden 1, 2 en 4 ligt de geluidsbelasting tussen de 53 en 68 dB.

Bij nieuwe ontwikkelingen in de vorm van onderwijsgebouwen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen of verpleeggebouwen binnen het plangebied met een geluidsbelasting hoger dan 53 dB dient een hogere waarde Wet geluidhinder aangevraagd te worden.

Bij nieuwe ontwikkelingen in de vorm van woningen of geluidsgevoelige terreinen binnen het plangebied met een geluidsbelasting hoger dan 55 dB (met geel, oranje en rood aangegeven) dient een hogere waarde Wet geluidhinder aangevraagd te worden.

In het gebied met een geluidsbelasting hoger dan 60 dB dient er bij alle nieuwe ontwikkelingen een hogere waarde Wet geluidhinder aangevraagd te worden, waarbij rekening gehouden moet worden met de aanvullende eisen uit het Hogere waarden beleid van de gemeente Waddinxveen.

6.3.4 Conclusie en advies

Binnen het plangebied is spoorweglawaai alleen relevant op korte afstand van het spoor. Bij nieuwe ontwikkelingen in de vorm van onderwijsgebouwen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen of verpleeggebouwen binnen het plangebied met een geluidsbelasting hoger dan 53 dB (licht groen) dient een hogere waarde Wet geluidhinder aangevraagd te worden.

Bij nieuwe ontwikkelingen in de vorm van woningen of geluidsgevoelige terreinen binnen het plangebied met een geluidsbelasting hoger dan 55 dB (met geel en rood aangegeven) dient een hogere waarde Wet geluidhinder aangevraagd te worden.

Op de plekken waar de geluidsbelasting hoger is dan 60 dB (met rood aangegeven) dient een hogere waarde Wet geluidhinder aangevraagd te worden, waarbij rekening gehouden dient te worden met de beperkingen uit het hogere waarden beleid van de gemeente Waddinxveen. De belangrijkste beperkingen zijn:

  • Elke woning dient te beschikken over een geluidsluwe gevel en buitenruimte;
  • Ten hoogste 1 dove gevel per woning. Dove gevels kunnen toegepast worden voor gevels waarop de geluidsbelasting uitkomt boven de maximale ontheffingswaarde (in dit geval boven de 68 dB).

6.4 Industrielawaai

Binnen het plangebied bevinden zich geen, vanuit de Wet geluidhinder, gezoneerde industrieterreinen en/of bedrijfsterreinen met een zogenaamde geluidsafspraak. Aan de zuidzijde van het plangebied, ten zuiden van de Rijksweg A12, is het bedrijventerrein Gouwe Park gelegen. Dit bedrijventerrein is gelegen in de gemeente Zuidplas en heeft een zogenaamde Geluidsafspraak. In het beheerplan van Gouwe Park is een tweetal woningen opgenomen waarvoor de grenswaarde is gesteld op 50 dB(A) (etmaalwaarde). Deze twee woningen liggen in het voorliggend plangebied. Het betreft hier de adressen Kanaaldijk 42 en Broekhuizen 16 te Waddinxveen. In Figuur 8 is een overzicht gegeven van de ligging van het bedrijventerrein inclusief de twee beoordelingspunten ten opzichte van het plangebied.

De grenswaarde van binnen de gemeente Waddinxveen ten gevolge van het bedrijventerrein Gouwe Park bedraagt 50 dB(A) etmaalwaarde. Dit is gelijk aan de voorkeursgrenswaarde voor Industrielawaai en zal voor wat betreft de geluidsbron industrielawaai niet tot beperkingen leiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpbebouwdekom2015-0402_0008.png"

Figuur 8: Overzicht ligging bedrijventerrein Gouwe Park en de beoordelingspunten.

6.5 Cumulatieve geluidsbelasting

6.5.1 Wettelijk kader

Bij wijziging of vaststelling van een bestemmingsplan binnen zones van meerdere geluidsbronnen dient, op grond van het gestelde in artikel 110f van de Wet geluidhinder, onderzoek te worden gedaan naar de cumulatieve geluidbelasting vanwege de verschillende geluidsbronnen. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd als van meerdere geluidsbronnen de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt overschreden.


Burgemeester en Wethouders mogen alleen een hogere waarden vast te stellen indien de gecumuleerde geluidsbelasting na correctie volgens Hoofdstuk 2 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 niet zal leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidsbelasting.


Om te kunnen bepalen wat onaanvaardbaar is wordt getoetst aan de Beleidsregel Hogere Waarden Regio Midden-Holland. In deze beleidsregel zijn voorwaarden gesteld aan het vaststellen van Hogere Waarden. Eén van de voorwaarden betreft de eis dat gevoelige bestemmingen bij hogere waarden van 53/60/55 dB voor respectievelijk wegverkeer/railverkeer/industrielawaai en hoger ten minste over één geluidsluwe gevel moeten beschikken. Dat betekent dat voor één gevel de cumulatieve geluidsbelasting niet meer dan 48/55/50 dB mag bedragen.

6.5.2 Onderzoek

Voor het plangebied is de cumulatieve geluidsbelasting op het plangebied bepaald. Voor de berekening van deze cumulatieve geluidsbelasting zijn de volgende bronnen relevant bevonden:

  • Rijksweg A12;
  • Provinciale wegen;
  • Gemeentelijke wegen (maximumsnelheid 50 km/h);
  • Spoorbaan Gouda - Leiden.

De cumulatie is berekend volgens de rekenmethode uit Bijlage I van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, zonder de correctie op grond van artikel 110g Wgh voor wegverkeerslawaai in de cumulatieve geluidsbelasting.

6.5.3 Rekenresultaten

In Figuur 9 is een overzicht gegeven van de gecumuleerde geluidsbelasting ten gevolge van de Wet geluidhinderbronnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpbebouwdekom2015-0402_0009.png"

Figuur 9. Gecumuleerde geluidscontouren van Wgh bronnen weg- en railverkeer excl 110g.

Aan de hand van Figuur 9 kan als volgt worden samengevat:

  • Binnen de met groen aangegeven gebieden is er sprake van een geluidsluw gebied ten aanzien van weg- en railverkeerslawaai;
  • Binnen de met geel aangegeven gebieden is er sprake van een geluidsluw gebied ten aanzien van railverkeerslawaai maar niet ten aanzien van wegverkeerslawaai. Binnen deze gebieden is er sprake van een geluidsluw gebied wanneer alleen railverkeerslawaai relevant is;
  • Binnen de met rood aangegeven gebieden is er geen sprake van een geluidsluw gebied. Binnen dit gebied mag niet zondermeer een geluidgevoelig object opgericht worden. Indien hogere waarde wordt verleend dan kan wel een geluidgevoelig object opgericht worden.
6.5.4 Conclusie en advies

Op basis van de gecumuleerde geluidsbelasting kan worden gesteld dat alleen binnen de met groen aangegeven gebieden in Figuur 9 sprake is van een geluidsluw gebied. Geluidgevoelige functies zijn binnen dit gebied zondermeer toegestaan in de zin van de Wet geluidhinder.

6.6 Totale geluidsbelasting en woon- en leefklimaat

6.6.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de geluidsbelasting op bestemming van de verschillende geluidsbronnen samen. Het geluidsniveau van alle geluidsbronnen samen (inclusief 30 km-zones) geeft een indicatie voor de te verwachten geluidhinder.

Aangezien het bestemmingsplangebied is gesitueerd binnen de zones van wegen en een spoorweg, is de totale geluidsbelasting berekend. De totale geluidsbelasting is bepaald volgens de methode "Miedema" Vervolgens wordt de te verwachten hinder als cumulatieve geluidbelasting gekwantificeerd volgens Tabel 4.

Tabel 4. Milieukwaliteitsmaat (MKM)

Gecumuleerde geluidsbelasting
in Lden  
Milieukwaliteitsmaat (MKM)  
< 50   Goed  
50-55   Redelijk  
55-60   Matig  
60-65   Tamelijk slecht  
65-70   Slecht  
> 70   Zeer Slecht  
6.6.2 Onderzoek

Voor het plangebied is de cumulatieve geluidsbelasting op het plangebied bepaald. Voor de berekening van deze cumulatieve geluidsbelasting zijn de volgende bronnen relevant bevonden:

  • Rijksweg A12;
  • Provinciale wegen;
  • Gemeentelijke wegen (maximumsnelheid 30 km/h en 50 km/h);
  • Spoorbaan Gouda - Leiden.
6.6.3 Rekenresultaten

In Figuur 10 is een overzicht gegeven van de totale geluidscontouren als gevolg van alle wegen en de spoorbaan binnen het plangebied en de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpbebouwdekom2015-0402_0010.png"

Figuur 10: Overzicht Milieukwaliteitsmaat binnen het plangebied.

Uit Figuur 10 valt op te maken dat de Milieukwaliteitsmaat (MKM) binnen het grootste deel van het plangebied redelijk tot goed is. Direct langs de ontsluitingswegen en de Rijksweg A12 is de MKM slecht tot matig hetgeen te verwachten is in de directe omgeving van belangrijke wegen. In de directe omgeving van de twee beoordelingspunten van het bedrijventerrein Gouwe Park zal de MKM niet overeenkomen met de gepresenteerde waarde als gevolg van het feit dat van het industrielawaai afkomstig van Gouwe Park geen berekeningen zijn uitgevoerd. Verwacht wordt dat in de directe omgeving de MKK als gevolg van de industrielawaaibijdrage niet "matig" maar "tamelijk slecht" zal zijn.

6.6.4 Conclusie en advies

De Milieukwaliteitsmaat (MKM) binnen het grootste deel van het plangebied is redelijk tot goed. Direct langs de ontsluitingswegen en de Rijksweg A12 is de MKM slecht tot matig hetgeen te verwachten is in de directe omgeving van belangrijke wegen.

6.7 Luchtkwaliteit

6.7.1 Wettelijk kader

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2I van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in Tabel 5. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Tot deze grenswaarden gelden zijn er voor NO2 minder strenge grenswaarden van kracht.

Tabel 5. Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uurs gemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden  

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  • A. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • B. de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • C. een project "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof PM10 als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  • D. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.)

Regeling NIBM

De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere het onderstaande geval, waarbij een luchtkwaliteitsonderzoek niet meer nodig is:

  • Woningbouw: <1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en < 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

In de overige gevallen, die niet in het Besluit NIBM genoemd worden, zal op een andere manier bijvoorbeeld door middel van berekeningen aannemelijk gemaakt moeten worden dat de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.

6.7.2 Onderzoek

Voor het conserverend bestemmingsplan Bebouwde Kom is aan de hand van de NSL Monitoringstool beoordeeld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van luchtkwaliteit. Hiertoe is getoetst aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit.

6.7.3 Resulaten Bebouwde Kom en omgeving conserverend

De Monitoringstool 2013 rekent met het verkeersmodel RVMH (versie 2.0) en milieugegevens voor de regio Midden-Holland. In het verkeersmodel zijn alle toekomstige ruimtelijke en infrastructurele projecten opgenomen, waarover een hoge realisatie zekerheid bestaat. Uit de Monitoringstool blijkt dat aan de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2 reeds wordt voldaan (zie Bijlage II). Een uitzondering hier op zijn enkele locaties bij de kruising van de A12 en de provinciale weg N454, die juridisch niet als knelpunten gezien worden omdat daar geen woningen aanwezig zijn. Tevens blijkt uit de Monitoringstool dat het aantal overschrijdingsdagen voor de daggemiddelde grenswaarde van fijn stof lager is dan 35.

6.7.4 Conclusie en advies

Het voorgenomen conserverend bestemmingsplan Bebouwde Kom Waddinxveen is aanvaardbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.

6.8 Bedrijven en milieuzonering

6.8.1 Wet- en regelgeving

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.


Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.


De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven
    In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en bijbehorende AMvB's. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van de VNG Publicatie: Bedrijven en Milieuzonering.
  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies
    In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen en kunnen kortere afstanden worden aangehouden. In elk geval dient tenminste aan de Wet milieubeheer te worden voldaan.
  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen
    In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel gemotiveerd moeten worden in het bestemmingsplan.

6.8.2 Onderzoek

Het onderzoek omvat een inventarisatie van de bestaande (bedrijfsmatige) activiteiten in het plangebied. Hierbij is gebruikt gemaakt van het eigen bedrijvenbestand, waarin alle activiteiten zijn opgenomen die binnen de werkingssfeer vallen van de Wet milieubeheer. Het bedrijvenbestand is een momentopname, waarbij regelmatig wijzigingen worden doorgevoerd. Het geeft echter geen zekerheid, dat een bedrijf uit de lijst ter plaatse zal worden aangetroffen.

Kinderdagverblijven

Specifieke aandacht is besteed aan vormen van kinderopvang als kinderdagverblijven, naschoolse opvang en peuterspeelzalen. Dit betreft maatschappelijke functies die door de aard van de functie zouden kunnen leiden tot geluidsoverlast.

6.8.3 Resultaten

In Bijlage 1, onderdeel III zijn de bestaande (bedrijfs-) activiteiten in het plangebied weergegeven. De SBI-code en de omschrijving komen, voor zover van toepassing, overeen met het register van de Kamer van Koophandel. In de laatste kolom is weergegeven onder welke categorie een activiteit volgens Bedrijven en Milieuzonering valt óf dat een activiteit kan worden bestemd als horeca, sport, detailhandel, maatschappelijk of kantoor. De activiteiten zijn grotendeels gelegen binnen de bestemming Bedrijf. Diverse bedrijven hebben een hogere milieucategorie dan op de locatie algemeen is toegestaan. In het bestemmingsplan "Bebouwde Kom Waddinxveen 2007" was voor deze bedrijven een maatbestemming opgenomen: naast de algemene toelaatbare milieucategorie was een lijst opgenomen met bestaande bedrijven met een hogere milieucategorie. Deze systematiek is in dit plan overgenomen.

Uit een verkenning van de omgevingsdienst, ten aanzien van de kinderdagverblijven, is gebleken dat de bestaande locaties geen problemen veroorzaken. Vanwege mogelijke overlast worden nieuwe locaties voor kinderopvang binnen de maatschappelijke bestemming echter alleen toegelaten via en afwijkingsbevoegheid.

6.8.4 Conclusie en advies

De bestaande bedrijven leiden niet tot belemmeringen. In de bestemming Maatschappelijk is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen zodat nieuwe kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en naschoolse opvang alleen na een nadere afweging van de mogelijke overlast toegestaan kunnen worden.

6.9 Externe veiligheid

6.9.1 Wettelijk kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de circulaire Risico-normering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als "harde" afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.

De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord.

Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

6.9.2 Onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan 'Bebouwde kom Waddinxveen' is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn bedrijven (inrichtingen), waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor)wegen en buisleidingen. Hierbij is gebruik gemaakt van de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Waddinxveen (dd. 15 mei 2012).

6.9.3 Resultaten

Inrichtingen

Binnen en nabij het plangebied zijn drie EV relevante inrichtingen gelegen (zie Tabel 6).


Tabel 6. EV-relevante bedrijven

ID   Bedrijfsnaam   Adres   Soort bedrijf   Aard risico   PR 10-6
(mtr.)  
Invloedsgebied GR (mtr.)  
1.   Benzinex   Dreef 20   LPG tankstation   Explosie   45   150  
2.   Vis Waddinxveen B.V.   Tweede Bloksweg 54   Op- en overslag brandbare gassen   Explosie   ± 100   211  
3.   Gouwebad De Sniep   Sniepweg 13d   zwembad   Vrijkomen chloor   n.v.t.   n.v.t.  
  • 1. Benzinex
    Binnen de PR 10-6 contour zijn geen (geprojecteerde) kwetsbare objecten gelegen. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen belemmering voor het plangebied. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 is op de plankaart opgenomen.

    Het groepsrisico wordt met name beïnvloed door het aantal mensen dat binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting kan verblijven. Het invloedgebied van het LPG-tankstation aan de Dreef reikt tot 150 meter van het LPG vulpunt en het LPG reservoir.

    In 2008 is het groepsrisico in opdracht van de Hockeyclub berekend door het bureau AVIV (QRA LPG tankstation Texaco aan de Dreef te Waddinxveen, rapportnr. 081281 d.d. 7 juli 2008). De uitkomsten van de risicoberekening zijn hieronder weergegeven.
  • afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpbebouwdekom2015-0402_0011.png"
    Figuur 11: Groepsrisico LPG tankstation bevoorrading altijd en voor vastgelegde tijden.

    Doordat in de milieuvergunning geen venstertijden voor de levering van LPG zijn opgenomen is de blauwe lijn de representatieve curve. Het groepsrisico is kleiner dan de oriëntatiewaarde.

    Figuur 12 geeft het groepsrisico na de introductie van hittewerende coating op de tankwagens. Hoewel hittewerende coating in verband met Europese regelgeving niet kan worden afgedwongen, zijn alle LPG tankwagens in Nederland voorzien van een hittewerende coating. Het groepsrisico is door deze maatregel kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
    afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpbebouwdekom2015-0402_0012.png"
    Figuur 12: Groepsrisico LPG tankstation bevoorrading altijd en voor vastgelegde tijden (tankauto voorzien van een hittewerende coating)

    Zoals hierboven vermeld zijn in de milieuvergunning geen venstertijden voor de levering van LPG opgenomen. Zoals in bovenstaande groepsrisico curves is weergegeven zou levering in de nacht het kleinste berekende groepsrisico opleveren. Echter de verschillen zijn niet dermate groot dat levering van LPG in de nacht een duidelijk voordeel heeft ten opzichte van de andere tijdvensters.

    In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Waddinxveen (dd. 15 mei 2012) is een beleidskader opgenomen voor het omgaan met ruimtelijke plannen nabij het LPG tankstation (paragraaf 5.1). Uit dit planologisch kader blijkt dat binnen 150 meter van het LPG vulpunt / reservoir 'functies met een lage zelfredzaamheid' uitgesloten moeten worden en in de zone 150-235 meter uitgesloten/beperkt moeten worden. Om die reden is in dit bestemmingsplan een zonering (235 meter) opgenomen rond het LPG vulpunt waarbinnen de vestiging van 'verminderd zelfredzame groepen' niet is toegestaan. Op de verbeelding is deze zone terug te vinden als: 'veiligheidszone - lpg'. Hierbij is de mogelijkheid opgenomen om hiervan onder bepaalde voorwaarden af te wijken.

    2. Vis B.V. Waddinxveen
    Dit bedrijf, dat valt onder het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO), houdt zich bezig met de op- en overslag van brandbare gassen. Voor deze inrichting is een kwantitatieve risico analyse (QRA) uitgevoerd ('Kwantitatieve risico analyse Vis Waddinxveen B.V.", kenmerk QRA 20090716, Shell Nederland LPG B.V.). Uit deze QRA blijken de afstanden voor het plaatsgebonden risico en invloedsgebied, zoals opgenomen in Tabel 6'. Het bedrijf is op 550 meter afstand van het plangebied gelegen. Het plangebied ligt hiermee ruim buiten en invloedsgebied (211 meter) van het bedrijf.

    3. Gouwebad De Sniep
    Deze inrichting valt niet onder het Bevi, zodat er geen noodzaak is om deze inrichting in het bestemmingsplan op te nemen.

Transport over de weg

In en nabij het plangebied zijn verschillende wegen gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zie Bijlage IV. Het gaat om de A12, N207 (Henegouwerweg), N453 (Beijerincklaan), N454 (Kanaaldijk) en de N455 (Noordeinde).

A12

Plaatsgebonden risico

In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) is aangegeven dat voor snelwegen die onder het Basisnet vallen het plaatsgebonden risico niet berekend hoeft te worden, maar mag worden uitgegaan van de afstanden die in het Basisnet zijn vastgelegd. Voor het betreffende weggedeelte (Z18) is dat 26 meter vanaf het midden van de weg. Op een paar plekken valt deze contour een paar meter buiten de weg zelf. Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen of geprojecteerd.

Groepsrisico

In het Basisnet weg is voor dit weggedeelte een aangegeven dat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Omdat het plan conserverend is zal het groepsrisico niet toenemen.

In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Waddinxveen is een kader opgenomen hoe om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen nabij de A12 (paragraaf 5.1 'Ruimtelijk beleid'). Hierin wordt aangegeven dat functies met een lage zelfredzaamheid uitgesloten moeten worden binnen 80 meter van de A12. Om die reden is in het bestemmingsplan een planregel opgenomen die de vestiging van 'verminderd zelfredzame groepen' binnen 80 meter van de A12 tegen gaat. Op de verbeelding is deze zone terug te vinden als: 'veiligheidszone - gevaarlijke stoffen'. Hierbij is de mogelijkheid opgenomen om hiervan onder bepaalde voorwaarden af te wijken.

Provinciale wegen

Binnen en nabij het plangebied zijn verschillende provinciale wegen gelegen, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In 2008 zijn in opdracht van de toenmalige Milieudienst Midden-Holland tellingen verricht en op basis hiervan berekeningen uitgevoerd voor de N207, N454 en N455.

Uit deze berekeningen blijkt dat er voor de N207, N454 en N455 ter hoogte van het plangebied geen PR 10-6 contour ontstaat buiten de weg. Het plaatsgebonden risico voor de N453 is berekend in het kader van het plangebied 'Triangel'. Ook voor de N453 blijkt er geen PR 10-6 contour te ontstaan buiten de weg. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen belemmering voor het plangebied.

Groepsrisico

Uit de hierboven genoemde berekeningen blijkt dat het groepsrisico voor de provinciale wegen ter hoogte van het plangebied kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Omdat het plan conserverend is zal het groepsrisico niet toenemen.

Overeenkomstig voorgaande toelichting op 'A12' is, in de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Waddinxveen, ook een kader opgenomen hoe om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen nabij de provinciale wegen (paragraaf 5.1 'Ruimtelijk beleid'). Hierin wordt aangegeven dat functies met een lage zelfredzaamheid uitgesloten moeten worden binnen 80 meter van de provinciale wegen. Dit heeft te maken met het transport van brandbare gassen (propaan, LPG). Over de N454 en N455 worden dermate lage hoeveelheden brandbare gassen vervoerd (N454 minder dan 50 en N455 0 transporten per jaar) dat een dergelijke planregel alleen logisch is bij de wegen N207 en N453. In het bestemmingsplan is een planregel opgenomen die de vestiging van 'verminderd zelfredzame groepen' binnen 80 meter van de N207 en N453 tegen gaat. Op de verbeelding is deze zone eveneens terug te vinden als: 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'. Hierbij is de mogelijkheid opgenomen om hiervan onder bepaalde voorwaarden af te wijken.

Transport over het spoor

Binnen het plangebied ligt de spoorweg Gouda - Alphen aan den Rijn. Over deze spoorweg vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Er zijn dus geen beperkingen voor het voorgenomen plan zijn vanwege transport van gevaarlijke stoffen over het spoor.

Transport over het water

Aan de oostzijde van het plangebied (gedeeltelijk binnen het plangebied), is de Gouwe gelegen. In het Basisnet water van januari 2008 zijn vaarwegen aangewezen die relevant zijn voor EV. De Gouwe is in het Basisnet aangewezen als groene vaarweg in verband met een beperkt transport van brandbare vloeistoffen dat over de Gouwe plaatsvindt. Voor groene vaarwegen hoeft niet te worden getoetst aan PR 10-6 en het GR. Dit betekent dat de Gouwe in het kader van EV geen belemmering vormt voor het plangebied.

Transport per buisleiding

Vanuit het noorden is parallel aan het spoor Alphen aan den Rijn - Gouda (aan de westzijde), een hogedruk aardgasleiding gelegen. Ter hoogte van het bedrijventerrein Coenecoop buigt de gasleiding af naar het oosten. Ter hoogte van de Zuidelijke Rondweg splitst de gasleiding; naar het westen parallel aan de Zuidelijke rondweg en onder de Gouwe door bij bedrijventerrein 'Kouwe Hoek' (zie Figuur 13). De gasleiding is voor een groot gedeelte binnen het plangebied gelegen. De specificaties van deze gasleiding zijn in Tabel 7 weergegeven.

Tabel 7. Leidinggegevens hogedruk aardgasleiding

Leiding   Diameter
(inch)  
Druk (bar)   Belemmeringenstrook   PR 10-6
(mtr.)  
Invloedsgebied GR
(meter)  
W 517-01   12   40   4   0   140  

Het wettelijk kader voor hogedruk aardgasleidingen is het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb). In het kader van dit besluit moet getoetst worden aan het plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Voor de betreffende leiding geldt ter hoogte van het plangebied geen PR 10-6 contour. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen belemmering voor het plangebied.

Groepsrisico

Het plangebied overlapt met het invloedsgebied (140 meter) van de gasleiding (zie Figuur 9). In het kader van verschillende bestemmingsplannen zijn risicoberekeningen uitgevoerd voor de gasleiding:

  • 'Centrum Waddinxveen', Gasunie kenmerk DEI 2009.M.0421, 29 mei 2009
  • 'Coenecoop III', Gasunie, kenmerk DEI 2009.M.0409, 20 mei 2009

Het gedeelte van de gasleiding met het hoogste groepsrisico is weergegeven in Figuur 14. Het groepsrisico bedraagt voor deze kilometer maximaal 0,69 maal de oriëntatiewaarde. De FN-curve voor dit gedeelte van de gasleiding is hieronder weergegeven (Figuur 13). Hieruit blijkt dat er een kans is van 1 op de miljoen per jaar dat er ongeveer 70 slachtoffers vallen en een kans van 1 op de 100 miljoen per jaar dat er ongeveer 200 slachtoffers vallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpbebouwdekom2015-0402_0013.png"

Figuur 13: FN-curve van kilometersegment met hoogste groepsrisico.

Overeenkomstig voorgaande toelichtingen op 'A12' en 'provinciale wegen' is, in de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Waddinxveen, ook een kader opgenomen hoe om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen nabij hogedruk aardgasleidingen (paragraaf 5.1. 'Ruimtelijk beleid'). Uit dit planologisch kader blijkt dat binnen 100% letaal van de gasleidingen (in dit geval 70 meter) 'functies met een lage zelfredzaamheid' uitgesloten moeten worden en in de zone 70-140 meter uitgesloten / beperkt moeten worden.


Om die reden is een zonering (140 meter) opgenomen rond de gasleidingen waar de vestiging van 'verminderd zelfredzame groepen' niet is toegestaan. Op de verbeelding is deze zone terug te vinden als, dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Hierbij is de mogelijkheid opgenomen om hiervan onder bepaalde voorwaarden af te wijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpbebouwdekom2015-0402_0014.png"

Figuur 14. Kilometersegment met het hoogste groepsrisico in Waddinxveen (Bron: QRA Gasunie kenmerk DEI 2009.M.0421, 29 mei 2009).

Leiding W 501-01

Naast bovengenoemde leiding is aan de rand van het gebied nog een gasleiding aanwezig. Dit betreft de nieuwe leiding W501-01,et een diameter van 12 inch en een druk van 40 bar. Voor deze leiding is in het kader van het bestemmingsplan 'Gasleiding Gouwekruising' een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd.

Plaatsgebonden risico W-501-01

Het plaatsgebonden risico van gastransportleiding W-501-01 voldoet in het beschouwde gebied
aan de door de Nederlandse overheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen gestelde voorwaarde dat het PR van de
verlegging van deze leiding, die een ontwerpdruk van 40 bar heeft, op een afstand van vier meter
gemeten uit het hart van de leiding niet hoger is dan 10-6 per jaar. Het niveau van 10-6 per
jaar wordt niet bereikt en dus wordt tevens voldaan aan de voorwaarde dat er zich geen kwetsbare
objecten binnen deze contour bevinden.


Groepsrisico W-501-01
Voor de gastransportleiding W-501-01 bedraagt de overschrijdingsfactor in zowel de toekomstige
als de huidige situatie 0.0 (afgerond), waarmee de waarde onder de richtwaarde blijft, zoals
deze is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (= 0,01).

6.9.4 Conclusie en advies

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen spoor- en vaarwegen gelegen, die in het kader van externe veiligheid een beperking vormen voor het plangebied.


De volgende risicobronnen zijn relevant voor het plangebied:

  • LPG tankstation aan de Dreef;
  • Snelweg A12;
  • Provinciale wegen N207, N453;
  • aardgastransportleiding.

Het plaatsgebonden risico in verband met deze risicobronnen vormt geen belemmering voor het plangebied. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van het LPG tankstation aan de Dreef is op de verbeelding opgenomen.

Het groepsrisico in verband het LPG tankstation is (met de maatregelen uit het convenant LPG autogas) kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Ook het groepsrisico voor de A12 en de provinciale wegen is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico in verband met de aardgastransportleiding is maximaal 0,69 maal de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Waddinxveen' is conserverend waardoor het groepsrisico niet zal toenemen.

De Veiligheidsregio Hollands-Midden heeft in het kader van het wettelijk vooroverleg advies uitgebracht. In Bijlage 2 Nota inspraak en vooroverleg is aangegeven hoe dit advies is verwerkt in het bestemmingsplan.

De volgende maatregelen zijn conform de 'Beleidsnota externe veiligheid Waddinxveen' in het bestemmingsplan opgenomen:

  • Uitsluiten functies voor 'verminderd zelfredzame groepen' binnen invloedsgebied van het LPG tankstation aan de Dreef;
  • Uitsluiten functies voor 'verminderd zelfredzame groepen' binnen 80 meter zone A12, N453, N207;
  • Uitsluiten functies voor 'verminderd zelfredzame groepen' binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgasleiding.

6.10 Bodem

6.10.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren
    Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
  • Saneren
    Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding . Na goedkeuring kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden totdat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Waddinxveen beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat de kwaliteit van her te gebruiken grond aansluit bij de functie ter plaatse. Alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldgrond.nl).

6.10.2 Onderzoek

Van het plangebied is met behulp van het Bodem Informatie Systeem (BIS) alle bij de Omgevingsdienst bekende informatie verzameld over de onderwerpen:

  • Voormalige bedrijven (HBB);
  • Huidige bedrijven;
  • Tanks;
  • (Sloot)dempingen (Bio-s);
  • Bodemonderzoekslocaties;
  • Toepassing grond (grondwerken);
  • Bodemkwaliteitskaart en grondstromenbeleid.

Omdat binnen het plangebied "bebouwde kom Waddinxveen" geen bestemmingswijzigingen gepland zijn, is er sprake van een conserverend bestemmingsplan. Met betrekking tot de bodemkwaliteit is het daarom voornamelijk van belang om te bepalen of er knelpunten zijn met betrekking tot de huidige functie van het plangebied.

6.10.3 Resultaten

In deze paragraaf wordt de bekende bodeminformatie besproken. In Bijlage V is de bij de omgevingsdienst bekende bodeminformatie van het plangebied weergegeven.

Tanks

Binnen het plangebied zijn meerdere tanks bekend in het bodeminformatiesysteem bij de Omgevingsdienst. Er zijn nog diverse tanks binnen het plangebied gelegen die zijn afgevuld of waar nog informatie van ontbreekt/ onbekend is. Deze tanks zijn mogelijk verdacht voor het veroorzaken van potentiële spoedeisende verontreinigingen.

Voormalige bedrijven

Uit het voormalige bedrijfsbestand (HBB) van de provincie Zuid-Holland blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied meerdere bedrijven, waar potentieel bodembedreigende activiteiten zijn uitgevoerd, gevestigd zijn geweest. Binnen het plangebied zijn alle voormalige bedrijfsactiviteiten waarbij mogelijk spoedeisende verontreinigingen konden ontstaan, reeds onderzocht.

Huidige bedrijven

Uit de BIS-toets blijkt dat er binnen het plangebied diverse bedrijven zijn gevestigd. De huidige bedrijven vallen onder een melding of omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu, waarmee voorwaarden ten aanzien van voorkoming van bodemverontreiniging zijn vastgelegd. Voor meer informatie over de bedrijven zie hoofdstuk Bedrijven en milieuzonering.

Bodemonderzoekslocaties

Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat binnen of overlappend met het plangebied diverse onderzoeken naar de bodem zijn uitgevoerd. Op sommige locaties daarvan is een vermoeden van bodemverontreiniging en moet nog een historisch of nader bodemonderzoek plaatsvinden op basis van de voormalige verdachte activiteit of voorgaand onderzoek. Dit onderzoek kan plaatsvinden bij een ruimtelijke ontwikkeling of in het kader van de vigerende milieuwetgeving (vergunning).

Voor enkele locaties geldt dat deze voldoende zijn onderzocht danwel voldoende zijn gesaneerd. Er zijn geen locaties binnen het plangebied die potentiële spoedeisende verontreinigingen veroorzaken.

Gedempte sloten

Uit het bestand met slootdempingen blijkt dat er in het verleden binnen de bebouwde kom van Waddinxveen hoogst waarschijnlijk geen sloten zijn gedempt. Er zijn geen slootdempingen bekend bij de Omgevingsdienst.

Grondverzet

De gemiddelde bodemkwaliteit op onverdachte percelen binnen plangebied bebouwde kom Waddinxveen is vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart.

Voor nadere informatie over het keuren, het opslaan en het melden kunt u contact opnemen met de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) (www.odmh.nl).

6.10.4 Conclusie en advies

Uit het onderzoek blijkt dat er geen directe vervolgactie op het gebied van de bodem dient te worden uitgevoerd ten behoeve van het conserverende bestemmingsplan.

Onacceptabele humane risico's als gevolg van de in de bodem aan te treffen verontreinigingen in combinatie met een gevoelig gebruik worden niet verwacht.

Bij ontwikkelingen dient er mogelijk wel bodemonderzoek uitgevoerd te worden.

6.11 Archeologie

6.11.1 Wet- en regelgeving

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Monumentenwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Monumentenwet behelzen o.a. het integreren van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen (art. 38 en 41 Monumentenwet).

De Monumentenwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij een omgevingsvergunning daarvan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.

Op 16 november 2012 heeft de gemeente Waddinxveen de gemeentelijke Nota Archeologiebeleid vastgesteld. Aan de hand van dit beleid is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg.

Cyclus Archeologische Monumentenzorg

Elk archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd conform de bepalingen in de Monumentenwet, het provinciaal en/of gemeentelijk beleid en de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), waarbij in de regel de Archeologische Monumenten Zorg (AMZ) cyclus wordt doorlopen. De cyclus bestaat uit een vooronderzoek dat een rapport moet opleveren waarbij de archeologische waarde van een terrein aangetoond wordt. Vervolgens neemt het bevoegd gezag een beslissing (een selectiebesluit) over de eventueel aanwezige archeologische waarden en dient dit onderzoek uitgevoerd te worden. In de praktijk wordt de volgende cyclus doorlopen:

  • Stap 1a: vooronderzoek fase verkennend: bureauonderzoek, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Doel hiervan is het opstellen van een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel, eventueel aangevuld en gecontroleerd middels een verkennend onderzoek. Op basis van de resultaten van dit onderzoek beslist het bevoegd gezag of vervolgonderzoek noodzakelijk is (selectiebesluit). Indien de resultaten onvoldoende zijn voor een afgewogen selectiebesluit (c.q. er kunnen archeologische waarden aanwezig zijn op basis van historisch en geologische gegevens) volgt stap 1b.
  • Stap 1b: vooronderzoek fase inventariserend: Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen (karterend en waarderend booronderzoek), proefsleuven of een archeologische begeleiding. Doel van het Inventariserend Onderzoek is het toetsen en aanvullen van het eerder opgestelde specifieke verwachtingsmodel. Van eventuele aangetroffen archeologische resten wordt een waardestelling conform de normen van de KNA verricht. Op basis van de resultaten van het Inventariserend Veldonderzoek beslist het bevoegd gezag over de te nemen vervolgstappen: behoud in situ, vervolgonderzoek, vrijgave, of een combinatie van deze (selectiebesluit).
  • Stap 2: het bevoegd gezag neemt een selectiebesluit m.b.t. archeologie in het plangebied.
  • Stap 3: uitvoering van het selectiebesluit. Indien wordt besloten tot vervolgonderzoek, vindt een archeologische opgraving of archeologische begeleiding plaats, waarna het archeologische onderzoek is afgerond. Indien besloten wordt tot behoud ter plaatse worden beschermende maatregelen genomen.
6.11.2 Resultaten

Volgens de verwachtingenkaart en de beleidsadvieskaart zijn alle benoemde 'archeologische verwachtingswaarden' van toepassing op een deel van de bodem van bebouwde kom Waddinxveen [Archeologische beleidskaart toevoegen aan paragraaf of toevoegen als Bijlage]:

  • Hoge archeologische waarde: Dorpstraat en omgeving betreft één van de twee oorspronkelijke kernen van Waddinxveen. In dit gedeelte is het archeologisch beleid gericht op behoud in situ of onderzoek bij plangebieden groter dan 50 m2 en bodemingrepen dieper dan 0,3 m -MV archeologisch onderzoek: bureauonderzoek en proefsleuven.
  • Hoge archeologische verwachting: Langs de oorspronkelijke bewoningslinten van Waddinxveen is het archeologisch beleid gericht op behoud in situ of onderzoek bij plangebieden groter dan 100 m2 en bodemingrepen dieper dan 0,3 m -MV archeologisch onderzoek; conform AMZ-cyclus.
  • Hoge archeologische verwachting waterbodems: In het stroomgebied van de Gouwe is het archeologisch beleid gericht op behoud in situ of onderzoek bij plangebieden groter dan 5.000 m2 en bodemingrepen dieper dan 0,5 m -MV archeologisch onderzoek; bodemonderzoek.
  • Middelhoge archeologische verwachting: In zones die zijn gebaseerd op de aanwezigheid van de afzettingen van de stroomgordel van Waddinxveen is het archeologisch beleid gericht op behoud in situ of onderzoek bij plangebieden groter dan 1.000 m2 en bodemingrepen dieper dan 0,3 m -MV archeologisch onderzoek; conform AMZ-cyclus.
  • Lage archeologische verwachting: In het resterende gedeelte van bebouwde kom Waddinxveen is de bodem opgebouwd uit komafzettingen (klei en veen). Hier wordt de kans gering geacht op de aanwezigheid van archeologische resten en gelden geen archeologische vereisten.

6.12 Ecologie

6.12.1 Wettelijk kader

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijke wetten: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wro. Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Structuurvisie Zuid-Holland 2020; natuurbeheerplan 2012 en Provinciaal Compensatiebeginsel 1997.

De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (EL&I, 2007) geeft aan dat: "gemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening. Dat betekent onder meer op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid en rekening houden met aanpalende wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (art. 9 Besluit ruimtelijke ordening)".

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:

  • Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Flora- en faunawet, maar ook Provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot weidevogelgebieden);
  • Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing aan Natuurbeschermingswet 1998, ookwel voortoets genoemd);
  • Er wezenlijke waarden en kenmerken voor Ecologische HoofdStructuurgebieden (EHS) aangetast worden.

Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient nog wel rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 2) van de Flora- en Faunawet. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Indien effecten in het kader van de natuurwetgeving wel optreden geldt het volgende:

  • De ontwikkeling doet afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de (populatie van) beschermde soorten.
    De Flora- en faunawet onderscheidt een aantal categorieën soorten planten en dieren: de Algemeen beschermde soorten (Tabel 1), de Overige beschermde soorten (Tabel 2), de Strikt beschermde soorten (Tabel 3) en de vogels. Onder de Strikt beschermde soorten wordt tevens onderscheid gemaakt in soorten die voorkomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en soorten die zijn aangewezen middels een AMvB.
    Indien er een effect optreedt ten aanzien van zogenaamde Algemene beschermde soorten dan geldt een Algehele vrijstelling. De ontwikkeling kan dan doorgang vinden, zonder dat een ontheffing aangevraagd hoeft te worden. De zorgplicht geldt wel.
    Indien het effect optreedt ten aanzien van zogenaamde Overige soorten, Strikt beschermde soorten of vogels dan kan de ontwikkeling niet zonder meer doorgang vinden. Er kan dan een aanvraag tot ontheffing van de verbodsbepalingen in artikelen 8-13 van de Flora- en faunawet worden ingediend bij de Dienst Regelingen. De aanvraag moet worden gebaseerd op de resultaten van een Lichte of Uitgebreide toets (afhankelijk van de tabel waarin de soort is opgenomen 2 of 3) en er dient een voorstel in te worden opgenomen welke mitigerende en/of compensatiemaatregelen moeten worden toegepast. Dienst Landelijk Gebied zal de ontheffingsaanvraag beoordelen en Dienst Regelingen neemt hierover een besluit. Indien de ontheffing wordt verkregen kan de ruimtelijke ontwikkeling doorgang vinden onder de voorwaarden zoals in de ontheffing opgenomen. Voor Tabel 2-soorten kan gewerkt worden met een door LNV goedgekeurde Gedragscode. Een ontheffing is dan niet nodig. In alle gevallen blijft de zorgplicht voor individuen van kracht.
  • Er vinden negatieve effecten plaats op (instandhoudingsdoelstellingen van) Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten.
    Indien uit een voortoets blijkt dat dit effect (mogelijk) optreedt in het kader van de Natuurbeschermingswet is de ruimtelijke ontwikkeling niet zonder meer toelaatbaar. Initiatiefnemer kan in dat geval een vergunning voor de ontwikkeling aanvragen bij het bevoegd gezag (Provincie Zuid-Holland) op basis van een "passende beoordeling" (bij significant negatieve effecten) of een "verslechteringstoets" (bij niet significant negatieve effecten). Een vergunningaanvraag wordt door het bevoegd gezag getoetst aan de ADC-criteria (beschikbaarheid van een alternatief, dwingende redenen van groot openbaar belang en voorgestelde compensatiemaatregelen). Indien de vergunning wordt toegekend kan de ruimtelijke ontwikkeling alsnog doorgang vinden onder de voorwaarden zoals in de vergunningbeschikking opgenomen.
  • Er vinden negatieve effecten plaats op wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur of andere beschermde gebieden opgenomen in de Provinciale structuurvisie.
    Voor de EHS-gebieden geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden. Binnen deze gebieden zijn nieuwe plannen die de wezenlijke kenmerken van het gebied significant aantasten niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van reden van groot openbaar belang. Voor ontwikkelingen met een (mogelijk) negatief effect op de EHS moet een 'nee tenzij' toets worden uitgevoerd. De provincie Zuid-Holland is de toetsende instantie. Eventuele schade moet worden gemitigeerd en/of gecompenseerd. Naast de beschermde EHS is in de Provincie Zuid-Holland het Compensatiebeginsel 1997 van toepassing op belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden in de zuidvleugel en de karakteristieke landschapselementen. Indien verlies plaats vindt van natuurwaarden binnen de Provinciale Structuurvisie geldt in principe dat de ontwikkeling niet zonder meer toelaatbaar is. Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuur- en landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden. Het Compensatiebeginsel 1997 is dan van toepassing. De compensatieverplichting ligt bij de initiatiefnemer van de activiteiten. De Provincie Zuid-Holland is de toetsende instantie. Momenteel wordt het Compensatiebeginsel herijkt, maar tot op heden (juli 2012) geldt de tekst van 1997.
6.12.2 Resultaten

Voor het conserverend deel van het plan worden geen effecten verwacht op mogelijk aanwezige beschermde soorten en op de beschermde gebieden. Benadrukt moet worden dat deze paragraaf heel globaal in beeld brengt welke ecologische waarden in en rondom de bebouwde kom van Waddinxveen aanwezig zijn. Het betreft geen uitgebreide inventarisatie, waardoor slechts in beperkte mate uitsluitsel gegeven kan worden over de aan- en afwezigheid van beschermde soorten. Een inventarisatie vereist dat op verschillende momenten veldinventarisaties plaatsvinden, omdat iedere soort zijn eigen optimale periode kent. In het geval van strikt beschermde soorten (Tabel 3 FF-wet), wordt een verkennend onderzoek (quickscan, natuurtoets, flora- en faunatoets e.d.) als onderbouwing bij de aanvraag van een ontheffing door het Ministerie van EL&I nooit afdoende geacht. Aanvullend veldonderzoek, op die tijdstippen in het seizoen die voor de verscheidene soorten het meest gunstig zijn, is dan noodzakelijk.

Enkele soorten, beschermd door de Flora- en faunawet, kunnen in het gebied voorkomen. Relevante soort(groep)en die vaak in de stedelijke omgeving en stadsrand voorkomen worden hieronder kort beschreven, zodat hiermee bij eventuele ruimtelijke ontwikkelingen in de toekomst rekening kan worden gehouden. Deze opsomming is echter niet volledig.

Vogels

In de hele plangebied, in bebouwing, landelijk en stedelijk groen kunnen algemene broedvogels voorkomen. Deze zijn beschermd tijdens het broeden. Het broedseizoen voor vogels loopt van circa half maart tot half juli, maar deze periode is indicatief. Ook buiten het broedseizoen broedende vogels zijn beschermd. Naast algemene broedvogels is er een aantal vogelsoorten waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is (LNV, 2009). Nesten van deze soorten mogen niet zondermeer worden verwijderd. Nesten van jaarrond beschermde soorten zijn verdeeld in 5 categorieën. Vogels uit de categorie 1 tot en met 4 zijn altijd jaarrond beschermd. Voor soorten uit categorie 5 geldt dat deze alleen beschermd zijn als zwaarwegende (ecologische) feiten of ecologische omstandigheden dit rechtvaardigen. Voordat een jaarrond beschermd nest verloren gaat moet een omgevingscheck plaatsvinden en kunnen aanvullende mitigatie- of compensatiemaatregelen noodzakelijk zijn. Is dit niet mogelijk dan moet een ontheffing worden aangevraagd. Voorbeelden van soorten met een jaarrond beschermde nestplaats die zeker in het gebied voorkomen zijn huismus en steenuil (beide categorie 1-4).

Zoogdieren

Vleermuizen komen zeker in Waddinxveen voor en zijn opgenomen in Tabel 3 (alle in Nederland voorkomende soorten). Soorten die veel in een stedelijke omgeving worden aangetroffen en in gebouwen verblijven zijn de gewone- en ruige dwergvleermuis en laatvlieger. De watervleermuis en meervleermuis kunnen wellicht gebruik maken van de vijfde tocht en andere brede waterlopen. De bomenrijen en watergangen langs de N453 en Zuidelijke rondweg zijn geschikt als foerageergebied en vliegroute voor meerdere soorten vleermuizen. Wijzigingen in verlichting en snoeiwerkzaamheden moeten hier voorzichtig uitgevoerd worden. Bij sloopwerken in de toekomst moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen in gebouwen.

Amfibieën en ongewervelden

De sloten, waterpartijen en graslanden in het plangebied kunnen geschikt zijn voor de beschermde rugstreeppad (Tabel 3). Deze soort komt voor in natte graslanden en pioniersituaties (bouwrijp gemaakte terreinen). De sloten kunnen geschikt zijn voor de beschermde platte schijfhoren (habitatricht-lijnsoort, Bijlage IV) een waterslakje dat voorkomt in sloten met een rijkere plantenbegroeiing. Beide soorten kunnen negatief beïnvloed worden, bijvoorbeeld bij het verleggen, schonen en herprofileren van watergangen.

Resumé

Omdat geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden binnen het conserverend deel van het bestemmingsplan is schade aan deze waarden en aan door Flora- en faunawet beschermde soorten niet mogelijk door het plan, omdat er ruimtelijk niets veranderd. Er zijn daarmee vanuit de discipline ecologie geen planologische bezwaren tegen het conserverend deel van het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom'. Nieuwe ontwikkelingen of wijzigingsbevoegdheden moeten wel altijd opnieuw getoetst worden aan de natuurwetgeving. Daarbij moet in acht worden genomen dat ook kleine wijzigingen zoals: kappen en snoeien van stedelijk groen, plaatsen van straatverlichting, profielwijziging van watergangen en lokale sloop van gebouwen een overtreding van de natuurwetgeving kunnen betekenen (veelal Flora- en faunawet).

6.13 Milieueffectrapportage

6.13.1 Wettelijk kader

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..

1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:

  • a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
  • b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.

2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:

  • a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
  • b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.

Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).

3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.

Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.

Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.

6.13.2 Resultaten

Het bestemmingsplan biedt geen ruimtelijk kader voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen derhalve worden uitgesloten. Op het bestemmingsplan Bebouwde Kom rust dan ook geen plicht tot het uitvoeren van een MER, MER-beoordeling of een vormvrije MER-beoordeling.

Hoofdstuk 7 Juridische toelichting

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan ‘Bebouwde Kom 2015’ bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.

Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het gebruik van gronden in het plangebied en de toegestane bebouwing. Het bestemmingsplan is gericht op het beheer van de bestaande situatie en heeft een conserverend karakter. Daarbij zijn de (bouw)mogelijkheden uit de vigerende bestemmingsplannen zoveel mogelijk gerespecteerd. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. Het plan sluit daarom aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en het (concept) gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen.

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen de bestemmingsvlakken zijn op een aantal gronden functieaanduidingen opgenomen die onder andere bepalen waar afwijkende functies zijn toegestaan. De op de verbeelding opgenomen bouwvlakken en bouwaanduidingen maken duidelijk op welke locaties en tot welke hoogte mag worden gebouwd. In beginsel mag slechts worden gebouwd binnen het bouwvlak. In een aantal bestemmingen (waaronder de bestemming ‘Wonen’) mogen ook buiten het bouwvlak aan- en bijgebouwen worden gerealiseerd.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels en algemene afwijkingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

Toelichting

De toelichting van een bestemmingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

7.2 De bestemmingen

In deze paragraaf wordt per bestemming een korte toelichting gegeven op de bestemmingsregeling. In voorliggend bestemmingsplan komende volgende bestemmingen voor:

Agrarisch

Voor een beperkt gedeelte van het plangebied is de bestemming ‘Agrarisch’ opgenomen.

Bedrijf

De gronden met de bestemming ‘Bedrijf’ zijn bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in milieucategorie 1, 2, 3.1 en 3.2, voorzover deze activiteiten zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage bij de regels). Bedrijven van activiteiten in milieucategorie 1 en 2 zijn zondermeer tegestaan, door middel van aanduidingen is aangegeven waar tevens bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 of 3.2 zijn toegestaan. Bij bedrijven bestaat steeds meer behoefte aan ruimere gebruiksmogelijkheden voor hun perceel. De gemeente heeft hierin voorzien door in de bedrijvenlijst ook functies ook het gebied van cultuur, sport en recreatie op te nemen. Voorwaarde voor het opnemen van deze functies in de bedrijvenlijst was dat het toestaan van andere functies niet leidt tot een belemmering voor de aanwezige bedrijven en geen sprake is van strijdigheid met provinciaal of gemeentelijk beleid.

Bestaande functies zoals perifere detailhandel en een opleidingscentrum zijn alleen toegestaan voor zover hiervoor een aanduiding is opgenomen.

Bedrijfswoningen zijn toegestaan uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’. In overeenstemming met het provinciaal en gemeentelijk beleid worden nieuwe bedrijfswoningen niet mogelijk gemaakt.

Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. De bouwvlakken mogen overeenkomstig het bebouwingspercentage worden bebouwd. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bedrijf - Nutsvoorziening

De bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' is bedoeld voor de grotere nutsvoorzieningen. Kleinere nutsvoorzieningen zitten verweven in alle andere bestemmingen.

Detailhandel

De bestaande solitair gelegen detailhandel, niet geconcentreerd in een (buurt)winkelcentrum heeft de bestemming 'Detailhandel' gekregen.

Gemengd

De bestaande detailhandel, dienstverlening en horeca geconcentreerd in (buurt)winkelcentra heeft daar de bestemming 'Gemengd' gekregen. Hier is namelijk sprake van enige concentratie van bestaande niet-woonfuncties (op de begane grond), met daarboven woningen. Binnen deze bestemming zijn onderlinge verschuivingen mogelijk. Bestaande uitzonderingen zijn op de verbeelding aangeduid.

Groen

De gronden binnen de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen. Tevens kunnen de gronden worden ingericht ten behoeve van speelvoorzieningen en jongeren ontmoetingsplaatsen (voorzover aangeduid). Gebouwen zijn toegestaan ten behoeve van speelvoorzieningen, jongeren ontmoetingsplaatsen, waterhuishoudkundige doeleinden en nutsvoorzieningen.

Horeca

Daar waar detailhandel en horeca niet geconcentreerd in buurwinkelcentra liggen, zijn deze bestemmingen specifiek bestemd. Bij recht is horeca in de categorieën 1 en 2 toegestaan. Voor zover een andere categorie van horeca tevens is toegestaan, is dit als zodanig op de verbeelding met een aanduiding aangegeven.

Kantoor

De bestemming 'Kantoor' is toegepast bij specifieke kantoorgebouwen. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Met het collegebesluit van 23 september 2014 is de bestemming 'kantoor' enigszins verruimd. Hierdoor wordt meer flexibiliteit geboden voor het gebruik van kantoren. Enkele functies binnen de bestemming 'maatschappelijk', zoals educatieve, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke, sportieve recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening zijn hiermee binnen de bestemming kantoor toegestaan.


Om nog ruimere mogelijkheden te bieden, is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om overige maatschappelijke voorzieningen toe te staan. Deze afwijkingsbevoegdheid is mede opgenomen naar aanleiding van een inspraakreactie op het voorontwerp bestemmingsplan. Hiermee kan het college per aanvraag overwegen of er voldoende reden is om af te wijken. De behoefte aan een dergelijke voorziening op de betreffende locatie zal hierbij een belangrijk onderdeel van de motivering zijn.

Maatschappelijk

De voor Maatschappelijk aangegeven gronden zijn primair bestemd voor educatieve voorzieningen, sociaal-medische voorzieningen, sociaal-culturele voorzieningen, levensbeschouwelijke en religieuze voorzieningen. Binnen de bestemming Maatschappelijk zijn ook wijkfuncties toegestaan zoals een wijkcentrum, jongerenruimtes en dergelijke. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Buiten het bouwvlak mogen bijgebouwen worden gebouwd.

Uitsluitend de bestaande kinderdagverblijven zijn toegestaan. Deze zijn op de verbeelding als zodanig opgenomen. Tevens is een afwijkingsbevoegdheid toegestaan om nieuwe kinderdagverblijven, onder voorwaarden, te kunnen toestaan.

Sport

De gronden bestemd als ‘Sport’ zijn bestemd ten behoeve van diverse sportvoorzieningen. Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Tuin

De gronden met de bestemming ‘Tuin’ zijn bestemd voor tuinen, behorende bij de in de aangrenzende bestemming gelegen hoofdgebouwen/ de woning. Op de gronden met deze bestemming zijn kleine aan- en uitbouwen aan het hoofdgebouw (bijvoorbeeld erkers of ingangspartijen) toegestaan. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan tot een hoogte van 1 meter.

Verkeer

De gronden met de bestemming ‘Verkeer’ zijn bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen zoals onbebouwde parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, voet- en fietspaden en groenvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Verkeer - Railverkeer

De gronden met de bestemming ‘Verkeer - Railverkeer’ zijn bestemd voor spoorwegvoorzieningen en kruisingen ten behoeve van wegen, straten en water. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen toegestaan. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Water

In het onderhavige plan hebben alle belangrijke watergangen en waterpartijen de bestemming ‘Water’ gekregen. Binnen deze bestemming vallen watergangen, waterpartijen, waterhuishouding, waterberging, infiltratievoorzieningen en groenvoorzieningen. Ondergeschikte waterlopen maken deel uit van de betreffende bestemmingen als ‘Wonen’ of ‘Verkeer'. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn heel beperkt. Er zijn geen gebouwen toegelaten, maar uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd.

Wonen

De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor wonen. Bij de woonfunctie zijn aan huis- verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten onder voorwaarden toegestaan. In de gebruiksregels zijn voorwaarden opgenomen voor de aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten. Er is onder andere bepaald dat maximaal 30% van de woning en de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruik voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven, tot een maximum van 50 m2.

Op een aantal tot wonen bestemde percelen zijn andere functies dan wonen aanwezig (bijvoorbeeld detailhandel of horeca). Als uitgangspunt voor deze functies geldt dat de feitelijke aanwezige functies positief worden bestemd middels een aanduiding op de verbeelding. Tevens zijn enkele ondergeschikte functies opgenomen op de verbeelding zoals een onderdoorgang.

De bestemming 'Wonen' regelt niet het type woning (aaneengebouwd, half-vrijstaand of vrijstaand), met uitzondering van gestapelde woningen. Gestapelde woningen zijn alleen toegestaan indien specifiek aangeduid op de verbeelding. Uitsluitend het bestaande aantal woningen is binnen de bestemming toegestaan. In artikel 33.2 is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om het aantal woningen te kunnen uitbreiden. Bij een motivering dienen de ruimtelijke gronden te worden aangegeven.

Op de verbeelding zijn binnen deze bestemming bouwvlakken aangegeven waarbinnen de hoofdgebouwen dienen te worden gesitueerd. De bouwvlakken zijn gebaseerd op de geldende en feitelijke situatie. Op de verbeelding zijn de maximale goot- en bouwhoogten aangegeven.

Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Hierbij geldt dat de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 50% mogen worden bebouwd, tot een maximum van 50 m2. Op basis van het Besluit omgevingsrecht kan vergunningvrij meer worden gebouwd in het achtererf. Op percelen groter dan 500 m2 mogen, afhankelijk van de perceelsgrootte, meer bijbehorende bouwwerken worden gebouwd.

In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Leiding - Gas

De in het plangebied gelegen hoofdtransportleiding die bescherming behoeft heeft een dubbelbestemming gekregen. Voor deze leidingen is er een belemmeringszone (vrijwaringszone) ter weerszijden van de leiding opgenomen waarin in principe niet gebouwd mag worden. Wanneer een andere bestemming samenvalt met de dubbelbestemming, gaan de regels, die horen bij de dubbelbestemming, voor. Een omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend na schriftelijk advies van de leidingbeheerder.

Leiding - Water

De in het plangebied gelegen hoofdtransportleiding die een bescherming behoeft heeft een dubbelbestemming gekregen. Voor deze leidingen is er een belemmeringszone (vrijwaringszone) ter weerszijden van de leiding opgenomen waarin in principe niet gebouwd mag worden.

Wanneer een andere bestemming samenvalt met de dubbelbestemming, gaan de regels, die horen bij de dubbelbestemming, voor. Het betreft een waterleiding met een belemmeringenzone van 5 meter aan weerszijde.

Waarde - Archeologie

Voor archeologisch waardevolle gebieden zijn in het bestemmingsplan dubbelbestemmingen opgenomen: 'Waarde - Archeologie'. Er zijn vijf verschillende archeologische waarden in het plangebied. Deze hebben ieder hun eigen waarde. Per bestemming is aangegeven in welk geval er archeologisch onderzoek moet plaatsvinden voorafgaand aan een ontwikkeling

Waterstaat - Waterkering

In het belang van de aanwezige waterkeringen, met bijbehorende beschermingszone(s) in het plangebied is er een beschermingszone opgenomen. Deze strook is mede bepalend voor het waterkerend vermogen en de stabiliteit van de waterkering. De betreffende gronden zijn aangewezen voor waterkeringsdoeleinden. Deze gronden zijn als zodanig bestemd in combinatie met andere aan deze gronden gegeven bestemmingen.

Veiligheidszone – LPG 1

Rondom inrichtingen waar in de betreffende zone daar om heen geen nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijn toegestaan is deze zone opgenomen.

Veiligheidszone - LPG 2 , Veiligheidszone - Leiding en Veiligheidszone - Vervoer gevaarlijke stoffen

Rondom de LPG-stations, gasleidingen en de routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen zijn zones opgenomen waarbinnen geen nieuwe functies gerealiseerd mogen worden ten behoeve van het verblijf van verminderd zelfredzame personen.

Algemene gebruiksregels - parkeren

Op 1 november 2014 is de AMvB "Quick wins" en op 29 november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 van kracht geworden. De AMvB wijzigt artikel 3.1.2 (lid 2) van het Besluit ruimtelijke ordening. Hiermee is expliciet vastgelegd dat een bestemmingsplan regels mag bevatten die betrekking hebben op een bevoegdheid waarvan uitoefening afhankelijk is gesteld van beleidsregels. De Reparatiewet wijzigt enkele bepalingen in de Woningwet. Dit komt er op neer dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de gemeentelijke bouwverordeningen niet meer van toepassing zijn op nieuw vast te stellen bestemmingsplannen (of beheersverordeningen) en volledig vervallen op 1 juli 2018. De stedenbouwkundige bepalingen worden geschrapt omdat de wetgever er vanuit gaat dat hierin wordt voorzien in de bestemmingsplannen en beheersverordeningen.


Bovenstaande heeft tot gevolg dat een verwijziging naar de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening, zoals nu gebruikelijk in bestemmingsplannen, zinloos is geworden. Het bestemmingsplan zal daarom nu zelf moeten voorzien in parkeerregels als de gemeente haar gemeentelijk parkeerbeleid wil blijven effectueren.


Gezien het nieuwe artikel 3.1.2 Bro bestaat de mogelijkheid om middels algemene regels in het bestemmingsplan de parkeerbehoefte te kunnen sturen. Hiertoe is in de Algemene Regels een gebruiksregel opgenomen.


De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het parkeerbeleid van de gemeente Waddinxveen. In het parkeerbeleid wordt aangegeven dat voor de berekening van het aantal parkeerplaatsen moet worden uitgegaan van de parkeercijfers van de meest actuele CROW-publicatie (ten tijde van de opstelling van dit plan is dat publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie').


Op deze wijze wordt ten aanzien van de hiervoor genoemde punten een duidelijk houvast geboden voor het beoordelen van aanvragen van een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.

De Grondexploitatiewet, vaak afgekort als Grex-wet, is een onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening. De Grondexploitatiewet biedt gemeenten onder meer instrumenten om kosten van de planontwikkeling bij grondeigenaren te verhalen. Niet alle kosten kunnen via een exploitatieplan worden verhaald. In de zogenaamde kostensoortenlijst zijn typen kosten vermeld die verhaald kunnen worden.

Eén en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld. Deze bevoegdheid tot vaststelling wordt gedelegeerd aan Burgemeester en Wethouders.

Het bestemmingsplan ‘Bebouwde Kom 2015’ legt voornamelijk de bestaande situatie is vast. Het betreft een herziening van een aantal bestemmingsplannen, waarbij het juridisch-planologisch regime is geactualiseerd. De bestaande (legale) situatie is positief bestemd. Daarnaast heeft een actualisatie plaatsgevonden op basis van actueel en relevant ruimtelijk beleid. Het bestemmingsplan maakt juridisch-planologisch gezien geen specifieke nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks mogelijk, anders dan vigerende rechten. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan hoeft daarom nog niet vast te staan dat hiermee gepaard gaande kosten worden verhaald. Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid komen ontwikkelingskosten ten laste van de initiatiefnemer. Deze particuliere initiatieven hebben geen betrekking op openbaar gebied en zijn zelf verantwoordelijk voor de financiële uitvoerbaarheid.

Voor de gemeente zijn er derhalve geen kosten te verwachten. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermede gewaarborgd.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke betrokkenheid

9.1 Vooroverleg

Ter voldoening aan artikel 3.1.1 van het Bro, is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan betrokken overheden. De resultaten van dit vooroverleg zijn verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan. Voor de samenvatting en beantwoording van de vooroverlegreacties wordt verwezen naar Bijlage 2

9.2 Communicatie

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft voor eenieder ter inzage gelegen. Daarnaast heeft op 2 april februari 2015 een inloopavond plaatsgevonden. De reacties zijn verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan. De beantwoording van de reacties is opgenomen in Bijlage 2.

9.3 Vaststelling bestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan heeft voor eenieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn diverse zienswijzen ingediend. De resultaten van de terinzagelegging zijn verwerkt in het definitieve bestemmingsplan. Een beschouwing van de zienswijzen en een overzicht van ambtelijke wijzigingen is opgenomen in Bijlage 3.