direct naar inhoud van 4.3 Ecologie
Plan: Noord en Over de Keen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0617.bpnk-vg99

4.3 Ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen het bestemmingsplan mogelijk maakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente, en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald.

Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen in het westen en noorden van Strijen. Het plangebied bestaat uit gebouwen, opgaand groen, agrarische percelen en watergangen.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend. Er worden geen nieuwe rechtstreekse ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat hier geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichting zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen worden wel kleinschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Daarnaast is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om bestaande bedrijfsbestemmingen te wijzigen in de bestemmingen Wonen en Tuin.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen:

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Flora- en faunawet is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door gedeputeerde staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van gedeputeerde staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied. Het plangebied grenst wel aan een gebied dat is aangewezen als Vogelrichtlijngebied (Natura 2000), het betreft hier 'Oudeland van Strijen'.

Gebiedsbeschrijving Oudeland van Strijen

De huidige polder Oudeland van Strijen kan worden beschouwd als een stuk voorland (buitendijks gebied) van de voormalige Groote of Zuidhollandse Waard. De Zuidhollandse Waard was een bedijkt gebied dat globaal gelegen was tussen Dordrecht, Werkendam, Heusden en Geertruidenberg. Deze Waard is na de overstromingen in 1421/1422 (St. Elizabethsvloed) verloren gegaan. In 1436 werd begonnen met de bedijking van het gebied ten westen van de Keizersdijk, waardoor deze de oostelijke waterkering van de huidige polder Oudeland van Strijen werd. In 1471 werd de huidige polder Oud-Bonventura aan de westzijde van de Keizersdijk bedijkt. Het Oudeland van Strijen, dat vooral bestaat uit grasland- en akkerbouwpercelen, heeft een zeer open karakter. Er is nauwelijks bebouwing en opgaande begroeiing in het gebied aanwezig. Boerderijen staan langs de dijken aan de rand van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0617.bpnk-vg99_0006.png"

Figuur 4.2 Ligging van het plangebied (blauwe cirkel) ten opzichte van de Natura 2000-gebied (blauw gearceerd=Vogelrichtlijngebied)

Voorkomende soorten Vogelrichtlijn

De aanwijzing als Vogelrichtlijngebied heeft betrekking op de volgende vogelsoorten (soorten gemarkeerd met een sterretje (*) zijn zogenaamde 'kwalificerende soorten' waarvoor het gebied is geselecteerd als Vogelrichtlijngebied):

  • smient;
  • kolgans;*
  • brandgans;*
  • dwerggans.

Betekenis Vogelrichtlijn

Het Oudeland van Strijen kwalificeert als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van drempeloverschrijdende aantallen van brandgans en kolgans die het gebied benutten als voedselgebied gedurende het winterseizoen. Daarnaast is het aangewezen gebied ook van betekenis voor een aantal andere vogelsoorten die er in behoorlijke aantallen voorkomen. Andere vogelsoorten waarvoor het gebied van betekenis is als overwinteringsgebied: smient en dwerggans. De biotopen van deze zogenaamde begrenzingssoorten hebben mede de begrenzing van het gebied bepaald.

Vogelgebruik gebied

De weinig door wegen doorsneden graslanden en akkers van het Oudeland van Strijen vormen door hun aard, openheid, rust en ligging reeds sinds eind jaren vijftig een belangrijke pleisterplaats voor overwinterende ganzen. De graslanden vormen ook een voedselgebied voor de smient. Het gebied vormt verder een van de weinige vaste pleisterplaatsen van de dwerggans in Nederland.

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)

Het plangebied maakt ook deel uit van de PEHS, 'Oudeland van Strijen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0617.bpnk-vg99_0007.png"

Figuur 4.3 Ligging van het plangebied (blauwe cirkel) ten opzichte van de PEHS

Soortenbescherming

Via het Natuurloket (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's). In de kilometerhokken waarbinnen het plangebied is gelegen zijn waarnemingen bekend van een groot aantal beschermde soorten. Bovendien is er gebruikgemaakt van verschillende verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997 en www. ravon.nl).

Flora

Volgens het Natuurloket zijn planten goed onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken, waar het plangebied deel van uitmaakt. Er zijn enkele licht beschermde soorten aangetroffen binnen de betreffende kilometerhokken. Door Stichting Natuurbeheer Hoekschewaards Landschap zijn in de zomer van 2005 in en langs de watergangen soorten als dotterbloem, zwanenbloem, kikkerbeet, kattenstaart en heelblaadjes aangetroffen. Deze soorten zijn overigens talrijk binnen de gehele Hoeksche Waard. Soorten als brunel, pitrus en pinksterbloem waren eveneens talrijk in voorkomen. In de bebouwde kom zijn vooral veel gecultiveerde soorten waargenomen, hier worden gezien het beheer geen beschermde soorten verwacht.

Zoogdieren

Het Natuurloket meldt dat zoogdieren (inclusief vleermuizen) matig onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken waar het plangebied deel van uitmaakt. Er is een zwaar beschermde soort aangetroffen binnen de betreffende kilometerhokken. Naar verwachting gaat het hier om vleermuizen. Mogelijk hebben vleermuizen (gewone dwergvleermuis en laatvlieger) vaste verblijfplaatsen in de gebouwen (onder dakpannen, dakranden en in spouwmuren) binnen het plangebied (zie ook verspreidingsgegevens van de Europese Habitatrichlijnsoorten, provincie Zuid-Holland, 2004). Verschillende soorten vleermuizen maken mogelijk ook gebruik van de lijnvormige elementen als watergangen en bomen als vliegroutes en foerageergebied binnen het plangebied.

Naar verwachting komen binnen het plangebied algemene soorten voor als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, haas, rosse woelmuis, aardmuis, dwergmuis, bosmuis, woelrat en konijn (Atlas van de Nederlandse zoogdieren, 1992).

Vogels

Volgens het Natuurloket zijn de betreffende kilometerhokken goed onderzocht op vogels. Langs de Keen (maakt ook deel uit van het plangebied) zijn broedende bruine kiekendieven waargenomen. Verder is de rietstrook langs de Keen rijk aan vogels van rietland en ruigte zoals blauwborst, kleine karekiet, rietzanger, sprinkhaanzanger en bruine kiekendief.

De boerenerven worden gebruikt als onderdeel van het leefgebied van vogels als witte kwikstaart, merel, spreeuw en kauw (uitgevoerd door Stichting Natuurbeheer Hoekschewaards Landschap, 2005).

De tuinen, parken worden naar verwachting gebruikt als onderdeel van het leefgebied van kauw, merel, spreeuw, koolmees, pimpelmees en roodborst. De bestaande gebouwen kunnen mogelijk ook vaste verblijfplaatsen bieden aan de huiszwaluw en/of gierzwaluw.

De watergangen zijn met name van belang voor soorten als waterhoen, meerkoet, knobbelzwaan, grauwe gans en wilde eend.

Amfibieën

Het Natuurloket meldt dat amfibieën niet onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken waar het plangebied deel van uitmaakt. In de sloten werd groene kikker talrijk aangetroffen. De groene kikker maakt mogelijk ook gebruik van de slootkanten en het grasland (veldinventarisatie uitgevoerd door Stichting Natuurbeheer Hoekschewaards Landschap, 2005). De sloten, opgaande begroeiing in en rond het projectgebied vormen naar verwachting ook het leefgebied van algemene soorten als bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad.

Vissen

Het Natuurloket geeft aan dat er redelijk onderzoek is gedaan binnen de betreffende kilometerhokken naar vissen. Gezien de voorkomende biotopen (de Keen en sloten binnen het plangebied), is de kans dat kleine modderkruiper (zwaar beschermd), grote modderkruiper en bittervoorn voorkomen binnen het plangebied niet geheel uit te sluiten. Andere beschermde vissoorten zijn niet te verwachten binnen het plangebied.

Overige soorten

Beschermde reptielen en insecten zijn hier niet te verwachten.

In tabel 4.6 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.6 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime

Vrijstellingsregeling   Tabel 1     dotterbloem en zwanenbloem, mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, haas, rosse woelmuis, aardmuis, dwergmuis, bosmuis, woelrat en konijn.

groene kikker, bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad.  
Ontheffingsregeling Ffw   Tabel 2      
  Tabel 3   Bijlage 1 AMvB    
    Bijlage IV HR   alle vleermuizen
 
  Vogels   Cat. 1 t/m 4   gierzwaluw  
    Cat. 5   huiszwaluw, koolmees, pimpelmees, spreeuw en zwarte kraai  

Toetsing

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied. Het plangebied grenst wel aan een gebied dat is aangewezen als Vogelrichtlijngebied (Natura 2000) en deel uitmaakt van de PEHS, het betreft hier 'Oudeland van Strijen'.

Aangezien het hier consoliderend plan betreft, worden er geen ingrepen mogelijk gemaakt die een significant effect hebben op de betreffende beschermde natuurgebieden. Het plan laat geen grootschalige nieuwe infrastructuur, bebouwing of ingrijpende wijzigingen in de (watergangen) waterhuishouding toe. De gunstige staat van instandhouding van de betreffende natuurgebieden wordt derhalve niet geschaad.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Door middel van het bestemmingsplan worden echter (kleine) ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij sprake kán zijn aantasting van te beschermen natuurwaarden. Indien in de toekomst gebouwen worden aangepast, ingrepen in tuinen worden gedaan (verhardingen, bouw van schuurtjes etc.), bomen worden gekapt, waarbij te beschermen plant- of diersoorten worden geschaad, zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.

Indien vaste groei-, rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van zwaar beschermde tabel 2 en 3-soorten en vogels met vaste nesten, (tabel 4.6), aanwezig blijken te zijn (hetgeen aan de hand van nader veldonderzoek moet worden vastgesteld) en aangetast worden door (kleine) ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.

Conclusie

Binnen het plangebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Derhalve staat de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet het plan niet in de weg.