direct naar inhoud van 6.6 Water
Plan: Schenkel-Groenewoud
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0612.BP00032-4001

6.6 Water

De beleidscontext voor de visie op de ontwikkeling van het plangebied wordt gevormd door een aantal landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk zijn de meest relevante gemeentelijke beleidsaspecten op het gebied van riolering en waterhuishouding beknopt samengevat.

6.6.1 Beleidskader Europees en Rijksniveau

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is een wettelijke richtlijn die tot doel heeft de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater binnen de EU-lidstaten te beschermen en te verbeteren. Ook is de richtlijn bedoeld om duurzaam gebruik van grond- en oppervlaktewater te bevorderen. De Kaderrichtlijn Water omvat een aantal al bestaande EU-richtlijnen op het gebied van waterkwaliteit. Nieuw aan de KRW is de expliciete aandacht voor een goede ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren en de keuze om bij het waterbeheer het stroomgebied centraal te stellen.

De KRW schrijft voor dat alle Europese wateren in 2015 in een goede toestand verkeren. Wat een goede toestand is, hangt af van het type water en is omschreven aan de hand van doelen voor zowel de ecologische als de chemische kwaliteit van het water. Om de doelen te bereiken hebben de verschillende overheden (Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten) gezamenlijk maatregelen geformuleerd. Daarbij is niet alleen gekeken of de maatregelen technisch mogelijk zijn, maar ook of ze betaalbaar en dus werkelijk uitvoerbaar zijn. In het plangebied zijn geen KRW-maatregelen aan de orde.

Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben de overheden (Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten) in 2003 afspraken gemaakt om gezamenlijk het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden. De focus lag daarbij sterk op waterkwantiteit (wateroverlast). In 2008 is het NBW geactualiseerd naar aanleiding van de uitwerking van de Europese Kaderrichtlijn Water en het uitkomen van nieuwe klimaatscenario's. Met de actualisatie zijn de thema's watertekort, waterkwaliteit en ecologie op de agenda gekomen.

Om ervoor te zorgen dat water van meet af aan wordt meegenomen bij ruimtelijke plannen en besluiten wordt het watertoetsproces doorlopen. Het watertoetsproces is een van de belangrijkste instrumenten om gezamenlijk de opgaven van de NBW te realiseren. Het watertoetsproces is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Initiatiefnemer en waterbeheerder werken vanuit hun eigenverantwoordelijkheid samen aan een ruimtelijke plan of besluit. De resultaten van hetwatertoetsproces worden vastgelegd in de waterparagraaf van het ruimtelijk plan of besluit.

Een belangrijk thema in het NBW is de stedelijke wateropgave. De stedelijke wateropgave bestaat uit het aanpakken van wateroverlast door overstromend oppervlaktewater, wateroverlast in relatie tot de rioolcapaciteit, de aanpak van grondwateroverlast en het voldoen aan de doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet zijn alle vergunningen betreffende 'water' opgenomen. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem. Met het van kracht worden van de Waterwet is de Keurvergunning van het waterschap opgegaan in de Watervergunning. Met deze vergunning, kunnen alle wateronderdelen van een project in één vergunning aangevraagd worden.

Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

Deze beleidsnota heeft geen directe invloed op het onderhavige bestemmingsplan Schenkel-Groenewoud.

Beleidslijn grote rivieren en watervergunning

Het uitgangspunt van de Beleidslijn grote rivieren is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater, onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden, en het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor overheden om te zorgen voor een goede ruimtelijke ordening.

De beleidslijn gaat uit van een eigen risico en verantwoordelijkheid ten aanzien van ontstane schade door hoog water voor activiteiten in het rivierbed. Initiatiefnemers in het rivierbed zijn zelf aansprakelijk voor schade en zelf verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om zich tegen potentiële schade te beschermen.

De Beleidslijn grote rivieren heeft als doelstelling

  • de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden;
  • ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging van het rivierbed nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken;

Het afwegingskader in deze beleidslijn is bedoeld om te kunnen beoordelen of activiteiten kunnen plaatsvinden in het rivierbed, en zo ja, onder welke voorwaarden. De beleidslijn zelf is geen instrument om actief rivierverruiming uit te voeren. Daarvoor bestaan andere kaders en procedures. Wel biedt het afwegingskader mogelijkheden voor initiatieven om binnen de gestelde voorwaarden rivierverruimende maatregelen uit te voeren.

Deze beleidslijn maakt een onderscheid tussen twee afwegingsregimes die in kaartbeelden zijn aangegeven:

  • Het “stroomvoerend regime”. Dit geldt voor delen van het rivierbed waar, op grond van rivierkundige overwegingen, in principe alleen specifiek omschreven "riviergebonden” activiteiten zijn toegestaan (“Ja, mits”). Deze activiteiten dienen te voldoen aan rivierkundige voorwaarden. Niet-riviergebonden activiteiten zijn niet toegestaan, alleen onder specifieke criteria zijn uitzonderingen mogelijk. (“Nee, tenzij”)
  • Het “bergend regime”. Dit geldt voor delen van het rivierbed waar - in principe - alle activiteiten kunnen worden toegestaan, mits deze voldoen aan de gestelde rivierkundige voorwaarden (“Ja, mits”).

Op de rivier de Oude Maas en de bijbehorende uiterwaarden is de Beleidslijn grote rivieren van toepassing. Ter plaatse geldt het stroomvoerend regime. Voor alle activiteiten in het buitendijks gebied is een watervergunnning van de rivierbeheerder benodigd in het kader van de Waterwet.

6.6.2 Provinciaal en Regionaal beleid

Beleidsplan Milieu en Water 2000

Met het Beleidsplan Milieu en Water 2000 – 2004 (BMW) zet de provincie Zuid-Holland een nieuwe stap in het milieu- en waterbeleid. In plaats van saneren en beheren richt de provincie zich vooral op het voorkómen van milieu- en waterproblemen. Zij doet dit door voorwaarden te stellen aan ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Deze moeten duurzaam zijn en rekening houden met de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie wil hieraan werken door samen met Zuid-Hollandse over heden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties een groot aantal activiteiten uit te voeren. In het kader van het thema "Vitaal stedelijke gebied" worden voor het realiseren van water, natuur en recreatie in en om de stad als relevante beleidsspeerpunten genoemd:

  • toename aan bergend vermogen van het stedelijke gebied en de stadsranden;
  • diffuse verontreinigingen saneren in bestaand en nieuw stedelijk gebied;
  • de belevingswaarde van water in de stad vergroten door het water zichtbaar te maken.

Ontwerp Deelstroomgebiedsvisie Zuid-Holland Zuid

De deelstroomgebiedsvisie is voor Voorne-Putten grotendeels gebaseerd op de Waterstructuurvisie Voorne-Putten. Spijkenisse maakt onderdeel uit van het streefbeeld "eilanden", waarbij de wateropgave gericht is op kansen voor waterberging gekoppeld aan oppervlaktewaterzuivering en aan het krekensysteem. Tevens is er kans voor het realiseren van geïsoleerde brakwatergebieden.

Waterstructuurplan Voorne-Putten

De waterbeheerders hebben in het kader van de afstemming met het ruimtelijke beleid en de ruimtelijke wateropgave een waterstructuurplan opgesteld, waarbij rekening houdend met klimaatverandering de visie op het watersysteem tot 2050 is aangegeven, met een vertaling naar de middellange termijn (2015). Tevens zijn functiegeschiktheidskaarten voor diverse grondgebruiksfuncties opgesteld.

Waterbeheerplan Hollandse Delta 2009 - 2015

In het waterbeheerplan 2009 - 2015 (2008) staat hoe waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid én om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Voor het afvoeren van hemelwater van verhard oppervlak groter dan 250 m² naar open water, dient ontheffing te worden aangevraagd op grond van de Keur. Wanneer de toename aan verhard oppervlak groter is dan 250 m² is het beleid van het waterschap om 10% van de toename te compenseren in de vorm van open water.

6.6.3 Gemeentelijk beleid

Waterstructuurplan

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is afgesproken dat de gemeenten tussen 2003 en 2006 op grond van de stedelijke wateropgave en rekeninghoudend met de reeds beschikbare (stroom)gebiedsvisie, eigen waterplannen opstellen. Om uitvoering te geven aan dit akkoord heeft de gemeente samen met de waterbeheerders in het gebied een waterstructuurplan opgesteld voor het gemeentelijk grondgebied binnen de hoofdwaterkeringen.

De analyse van het waterstructuurplan gaf aan dat het watersysteem in Spijkenisse knelpunten kende. Zonder maatregelen zou in het licht van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling, als mede verdere verstedelijking, deze situatie verergeren volgens dit rapport. In de jaren hierna is vooral in Spijkenisse Noord extra aandacht geschonken aan enerzijds het vergroten van de waterberging en anderzijds het verbeteren van de afvoermogelijkheden van overtollig oppervlaktewater uit dit gebied. Inmiddels voldoet Spijkenisse aan de gestelde eisen.

Gemeentelijk rioleringsplan 2009- 2013

In het tweede en derde Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) lag het accent vooral op het realiseren van de zogenaamde “basisinspanning” waarmee een vuil-emissiereductie van 50% diende te worden bereikt van overstortend rioolwater op oppervlaktewater. De maatregelen vonden hun basis in het uitvoeren van een tweesporenbeleid. Enerzijds werd het maatregelenpakket in het kader van het emissiespoor (riolering) uitgevoerd, anderzijds moest dit bereikt worden door het uitvoeren van maatregelen in het kader van het waterkwaliteitsspoor (oppervlaktewater). Deze laatstgenoemde maatregelen waren overigens ondergebracht in het Stedelijk Waterplan Spijkenisse welke in samenwerking met de waterbeheerders onder de vlag “IJsvogelprojecten” werden uitgevoerd. Doel was het bereiken van biologisch gezond oppervlaktewater in het stedelijk gebied van Spijkenisse. Inmiddels is het volledige maatregelenpakket uitgevoerd en is uit een grootschalig, door het waterschap Hollandse Delta, uitgevoerd onderzoek naar voren gekomen dat de kwaliteit van het stedelijk water een aanzienlijke verbetering heeft ondergaan en dat gesproken kan worden van een succesvol verlopen uitvoerings-programma.

In het vigerende en eerste “verbrede” GRP 2009 – 2013 wordt verder invulling gegeven aan het terugdringen van de vuillast op oppervlaktewater door het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering en de afvoer hiervan naar oppervlaktewater. Bovendien dragen de in het GRP opgenomen KRW-maatregelen hun steentje bij om de kwaliteit van het oppervlaktewater nog verder te verbeteren.

Daarnaast wordt in het kader van de wet “Verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken” aandacht besteed aan de gemeentelijke zorgplicht voor grondwater. In deze planperiode wordt een peilbuizen meetnet opgezet en zal uit inventarisatie moeten blijken op welke plaatsen binnen het stedelijk gebied knelpunten te verwachten zijn.

6.6.4 Watertoets en waterbeheer

Vanaf 1 november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing. Het betreft een procedure waarbij de initiatief nemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de waterhuishoudkundige aspecten van de ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied waarbinnen de wijken Schenkel, Gildenwijk en Groenewoud vallen, ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta te Ridderkerk welke verantwoordelijk is voor zowel het waterkwantiteits- als het waterkwaliteitsbeheer.

In het Waterstructuurplan dat in samenwerking met de waterbeheerders is opgesteld voor het stedelijk gebied van Spijkenisse komen deze wijken niet als een probleemgebied naar voren. Wel wordt met het oog op mogelijke klimaatveranderingen geadviseerd om in de periode 2015-2050 ca. 0,7 ha extra aan waterberging bij te graven in peilgebied 6.16.

Het bestemmingsplan is echter conserverend van karakter. De invloed van het plan op het watersysteem is dan ook beperkt. Echter mocht er besloten worden om extra water binnen het plangebied te realiseren dan kan dit in de vele groengebiedjes worden ingepast. Maar zoals vermeld behoeft deze opgave niet perse in het komende decennium ingevuld te worden.

Wel stelt het waterschap bij uitbreiding van de bebouwing in het stedelijk gebied normaal gesproken de voorwaarde dat bij een toename van het afvoerend verhard oppervlak (verschil tussen de bestaande en de nieuwe situatie) 10 % hiervan als extra m² wateroppervlak gecompenseerd dient te worden. Rioleringtechnisch gezien wordt er bij de uitbreiding van bebouwing gestreefd naar het zoveel mogelijk afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering.

Conform het Stedelijk Waterplan en het beleid van de waterbeheerders zullen nieuw te graven watergangen met zowel een bodembreedte als een waterdiepte van minimaal 1 meter worden uitgevoerd. Tevens zullen stilstaande, niet doorspoelbare waterlopen worden vermeden en zullen oevers daar waar mogelijk natuur-vriendelijk worden ingericht.

In z'n algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem op grond van de “Keur” een aanlegvergunning dient te worden aangevraagd bij het waterschap Hollandse Delta. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van duikers of stuwen, maar ook voor het graven van nieuwe watergangen. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast of dat de berging of aan- en afvoer van water gehinderd wordt.

Oppervlaktewatersysteem

De wijk Schenkel maakt onderdeel uit van peilgebied 6.18 van het waterschap Hollandse Delta. Het streefpeil is –1,60 m NAP en de drooglegging bedraagt ca. 1,40 m. Schenkel is binnen het beschouwde gebied van dit bestemmingsplan qua straatpeil en oppervlaktewaterniveau de hoogst gelegen wijk. Het naastliggende gebiedje waarbinnen het ziekenhuis Ruwaard van Putten en de scholengemeenschap De Ring van Putten zijn gesitueerd, maakt onderdeel uit van peilgebied 6.17 met een streefpeil van -2,60 m NAP. De drooglegging in deze omgeving bedraagt ca. 1,50 m. Het resterende gebied van dit bestemmingsplan wordt gevormd door de wijken Gildenwijk en Groenewoud. Zij maken onderdeel uit het van het grote centraal in het stedelijk gebied gelegen peilgebied 6.16 met een streefpeil van -2,80 m NAP. De drooglegging van de wijk Gildewijk bedraagt ca. 1,50 meter en Groenewoud is het laagst gelegen gebied van het bestemmingsplan met een drooglegging van 1,10 m.

Alle wijken worden doorkruist door hoofdwatergangen welke onder het beheer en onderhoud van het waterschap vallen. Voor de overige watergangen in het gebied is de gemeente verantwoordelijk.

Om de watergangen in het gebied op peil te houden en te kunnen doorspoelen wordt vers water van goede kwaliteit ingelaten vanuit het Spui en via de wijk Maaswijk richting de wijk Schenkel gevoerd. Dit ingelaten water wordt door een waterverversinggemaaltje aan de Korte Schenkeldijk opgepompt naar het hoogstgelegen peilgebied 6.18 waarin de wijk Schenkel zich bevindt. Overtollig water stroomt vervolgens onder vrijverval via een overstort- dan wel inlaatconstructie naar de lager gelegen peilgebieden 6.17 en 6.16. De waterstroom kan direct vanuit Schenkel naar Groenewoud worden geleid maar dit kan ook indirect via peilgebied 6.17 waarin het ziekenhuis en de school zijn gelegen. Tenslotte wordt vanuit het laagst gelegen gebied Groenewoud het overtollige water via een hoofdwatergangen stelsel in zuidelijke richting afgevoerd naar het poldergemaal De Volharding van het waterschap Hollandse Delta alwaar het weer wordt uitgeslagen op het Spui.

In het Waterstructuurplan dat in 2005 in samenwerking met de waterbeheerders voor het stedelijk gebied van Spijkenisse is opgesteld, worden voor de wijken Schenkel en het gebied rondom het ziekenhuis en de school in de toekomst geen aanvullende waterhuishoudkundige maatregelen voorgesteld om mogelijk optredende wateroverlast te verminderen. Het gebied komt (zeer) sterk uit de berekeningen. De kans dat hier wateroverlastproblemen zullen optreden wordt ingeschat op minder dan eens in de 1000 jaar. Over de wijken Gildenwijk en Groenewoud zegt het waterstructuurplan dat deze niet direct gevoelig zijn voor wateroverlast, maar wordt wel aanbevolen de waterberging in dit peilgebied in de periode 2015 – 2050 met 0,7 ha te vergroten.

Mede door het uitvoeren van maatregelen in het kader van het emissiespoor en het waterkwaliteitsspoor volgend vanuit het Gemeentelijk Rioleringsplan, is de kwaliteit van het oppervlaktewater in het stedelijk gebied door de tijd heen al aanzienlijk verbeterd. In het kader van het Stedelijk Waterplan is in 2007 de waterkwaliteit aan een uitgebreide eindmonitoringsronde onderworpen. Hieruit bleek dat de waterkwaliteit van de watergangen in de wijk Schenkel nauwelijks was gewijzigd, maar dat deze in de Gildenwijk en Groenewoud wel met 1 klasse was verbeterd ten opzichte van de nulmeting in 1996 en dat het gebied rondom de school en het ziekenhuis zelfs tot 2 klassen beter werd gekwalificeerd.

Naast het uitvoeren van het bovenbeschreven maatregelenpakket draagt ook het Structureel Baggerplan voor een belangrijk deel bij aan een verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater. Door alle watergangen 1 x per 7 jaar te baggeren wordt bereikt dat er voldoende waterdiepte wordt gerealiseerd om de verdere ontwikkeling van “biologisch gezond” water in het stedelijk gebied een kans te geven te doen slagen.

Riolering

Groenewoud dateert uit de jaren '60 en is de oudste wijk in het gebied. Deze wijk is evenals de Gildenwijk (eind '70), Schenkel (jaren '80) en het gebied rondom de school en het ziekenhuis (eind '80) bij aanleg voorzien van een gemengd rioolstelsel. Kenmerk van dit type riolering is dat zowel het afvalwater als het afstromend regenwater door één buis wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI). Bij extreme regenval raakt de riolering vol en stort er met regenwater vermengd afvalwater via de overstorten over op het oppervlaktewater.

De wijken Groenewoud/Gildenwijk en het gebied rondom de school en het ziekenhuis maken onderdeel uit van het centrale bemalinggebied van de riolering in Spijkenisse. Dit gebied voert af op een doorvoerpompstation van het waterschap Hollandse Delta waarvandaan het afvalwater via een persleidingenstelsel naar de AWZI op de Allemanspolder wordt verpompt. De wijk Schenkel kent een eigen bemalinggebied en voert het vrijkomende afvalwater dan ook via een eigen rioolgemaal af naar het pompstation van het waterschap.

In het kader van het emissiespoor zijn de wijken van Spijkenisse met een gemengd rioolstelsel inmiddels voorzien van bergbezinkvoorzieningen (BBV's), zijn bestaande overstorten aangepast of gesloten en is op diverse locaties de hoofdstructuur van de rioolstelsels aangepast en vergroot. Voor het centrale bemalinggebied heeft dit maatregelenpakket geresulteerd in de aanleg van in totaal 3 BBV's en is de wijk Schenkel voorzien van 1 BBV met aansluitend hierop een ca. 220 meter lang bergingsriool met een diameter van 1250 mm.

Hiermee voldoet het gebied aan de eisen van vuilemissiereductie zoals gesteld in de Wet milieubeheer.

Conform de in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2009 - 2013 beschreven beleidsuitgangspunten zal bij nieuwe ontwikkelingen in gebieden met een gemengd rioolstelsel gestreefd worden zoveel mogelijk bestaand afvoerend verhard oppervlak af te koppelen van de riolering. Door het toepassen van een gescheiden rioolstelsel wordt een verdere emissiereductie op het oppervlaktewater bereikt en neemt het rendement van de AWZI toe.

Tenslotte dient vermeld te worden dat om diffuse verontreiniging van water en bodem tegen te gaan, het van belang is duurzame, niet–uitloogbare bouwmaterialen en straatmeubilair toe te passen.

Grondwater

Omdat de wijk Schenkel, de Gildenwijk en het gebied rondom de school en het ziekenhuis een relatief ruime drooglegging kennen én tevens de afvoercapaciteit van het over het algemeen robuust opgezette oppervlakte-watersysteem in deze gebieden ruim is gedimensioneerd, bestaat er slechts een zeer geringe kans dat tijdens hevige neerslagperioden een serieus probleem met wateroverlast en/of te hoge grondwaterstanden zal optreden. Naast de uitslag van de in het Waterstructuurplan uitgevoerde waterbalansberekeningen wordt dit bovendien bevestigd door het geringe aantal binnenkomende klachten via het klachtenregistratiesysteem van de gemeente.

Omdat de wijk Groenewoud een relatief krappe drooglegging kent, bestaat hier wel de kans dat afhankelijk van het seizoen op diverse plaatsen een serieus probleem met te hoge grondwaterstanden kan optreden. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door het feit dat deze gebieden te ver van het oppervlaktewater afliggen waardoor de opbollende grondwaterlijn tot dicht bij het maaiveld komt te staan.

Lange tijd is onduidelijk gebleven welke instantie voor welk onderdeel verantwoordelijk zou zijn voor de grondwaterproblematiek, maar met de invoering van de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken in januari 2008 is dit inzichtelijk gemaakt.

Met deze wet krijgen de gemeenten een extra taak, een zogenaamde zorgplicht toebedeeld met betrekking tot het grondwater in het stedelijke gebied. Deze grondwaterzorgplicht houdt voor de gemeenten in dat ze verplicht zijn om in het openbaar gebied zodanige maatregelen te treffen dat structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk wordt voorkomen of wordt beperkt voor zover dit doelmatig is en voor zover dit niet tot de zorg van het waterschap of provincie behoort. Ook krijgen de gemeenten de taak een loketfunctie te vervullen voor vragen over het grondwater in de stad.

Eind 2009 is deze wet opgenomen in de nieuwe Waterwet waarin naast de zorgplicht voor de gemeenten, het grondwaterbeheer aan de waterschappen wordt toebedeeld. Dit houdt in dat de waterschappen als beheerder van de regionale watersystemen bevoegd gezag zijn voor de vergunningverlening en handhaving van alle onttrekkingen en bijbehorende infiltraties die niet onder provinciaal gezag vallen (< 150.000 m³).

Vooruitlopend op de nieuwe wetgeving heeft de gemeente de afgelopen jaren al op diverse plaatsen in de stad maatregelen getroffen en drainageprojecten uitgevoerd om de ergste problemen rondom gesignaleerde (grond)wateroverlast het hoofd te bieden. Ook is in 2010 een peilbuizen meetnet opgezet om een beeld te krijgen op welke plaatsen binnen het stedelijk gebied knelpunten zijn te verwachten.

6.6.5 Conclusie watertoets

Op 7 juli 2011 zijn de waterhuishoudkundige aspecten binnen het bestemmingsplangebied met het waterschap Hollandse Delta besproken. Het waterschap heeft vervolgens ingestemd met de beschrijving van deze aspecten in de toelichting en de wijze waarop deze op de verbeelding zijn opgenomen.