direct naar inhoud van Artikel 10 Natuur
Plan: Landelijk gebied 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0611.landelijkgebied-VA01

Artikel 10 Natuur

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en de versterking van de aan de gronden eigen zijnde natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden;
  • b. wandel- en fietspaden;
  • c. waterhuishouding.

10.1.2 Agrarisch

Ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch' zijn de in lid 10.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven, waarbij de bestaande natuurwaarden niet in onevenredige mate mogen worden aangetast.

10.1.3 Eendenkooi

Ter plaatse van de aanduiding 'eendenkooi' zijn de in lid 10.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor de natuurwetenschappelijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de eendenkooi.

10.2 Bouwregels
10.2.1

Ten aanzien van de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. gebouwen niet zijn toegestaan.
10.2.2 Andere bouwwerken
  • a. de hoogte van terrein- en erfafscheidingen niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - eendenkooi', de hoogte van terrein- en erfafscheidingen niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch' mag de hoogte van andere bouwwerken niet meer bedragen dan 1,5 m;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - eendenkooi' mag de hoogte van andere bouwwerken niet meer bedragen dan 2 m.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
10.3.1

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 10.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de grond;
  • c. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
  • d. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds bestaande dijken of taluds;
  • e. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het scheuren van grasland;
  • h. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  • i. het aanleggen van waterbassins.
10.3.2

Het bepaalde in lid 10.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met op de bestemming gericht beheer en gebruik;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. werkzaamheden betreffen voor het scheuren van grasland ten behoeve van herinzaai ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch'.
10.3.3

Onverminderd het hiervoor bepaalde in lid 10.3.2 is het verbod in lid 10.3.1 niet van toepassing op:

  • a. de uitvoering van de in lid 10.3.1 onder b, e en h genoemde werkzaamheden, indien en voorzover daarvoor reeds vergunning is vereist uit hoofde van de Ontgrondingswet c.q. de Boswet en de op deze wetten gebaseerde verordeningen;
  • b. de uitvoering van de in lid 10.3.1 onder h genoemde werkzaamheden, indien en voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de uitoefening van riet- en biezencultures en het periodiek kappen van griendhout en ander hakhout, indien en voorzover zodanige werkzaamheden reeds plaatsvonden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
10.3.4

Een vergunning als bedoeld in lid 10.3.1 wordt uitsluitend verleend indien de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden van deze gronden niet in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel of opbouw van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

10.3.5

Alvorens de vergunning als bedoeld in artikel 10.3.1 te verlenen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een adviseur inzake natuur en landschap.