Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Vlielanderstraat e.o.
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0611.BPVlielanderstraat-VA02

Toelichting

 
1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Bolton Ontwikkeling en Bouhuisen groep zijn voornemens om in samenwerking met de gemeente Cromstrijen de huidige locatie van gemeentewerf in Numansdorp te herontwikkelen. Op 27 juni 2016 is hiervoor tussen de gemeente Cromstrijen, Bolton Ontwikkeling en Bouhuisen groep een samenwerkingsovereenkomst gesloten. De herontwikkeling betreft het realiseren van 9 starters- en 4 seniorenwoningen en daarnaast ook 4 twee-onder-één-kapwoningen en 1 vrijstaande woning. Bouhuisen groep zal de vrijstaande woning alsmede de 4 twee-onder-één-kapwoningen realiseren, Bolton Ontwikkeling zal de starters- en seniorenwoningen realiseren.
 
De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan Buitensluis. Ten behoeve van de ontwikkeling van de gewenste herontwikkeling is derhalve voorliggende herziening van het geldende bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan wordt grotendeels gevormd door de voormalige gemeentewerf Vlielanderstraat in Numansdorp. Achter het onderkomen van de binnendienst aan de noordwestzijde van het plangebied maken 10 bestaande garageboxen aan de Meidoornstraat onderdeel uit van het plangebied. Aan de oostzijde omvat het plangebied een voormalig kerkje en voormalig gebouw van het Groene Kruis aan de Groeneweg.  
De locatie wordt globaal gezien begrensd door de Vlielanderstraat aan de zuidzijde, de Meidoornstraat aan de noordzijde en de Groeneweg aan de oostzijde. De volgende afbeelding toont de begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied (rode omkadering)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan Buitensluis. De gemeenteraad heeft dit bestemmingsplan op 15 juli 2008 vastgesteld. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan Buitensluis.
 
Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan Buitensluis 
 
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Wonen - garageboxen' en 'Tuin'. De bestemming maatschappelijk is voorzien van een dienstwoning. Binnen de maatschappelijke bestemming zijn zogenaamde maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Hieronder worden begrepen overheids-, medische, onderwijs-, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, recreatieve en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, alsmede voorzieningen ten behoeve van sportbeoefening, kinderdagverblijven en kinderopvang. Bij deze voorzieningen zijn tevens ondergeschikt kantoren toegestaan. Binnen de bestemming 'Wonen - garageboxen' zijn garageboxen toegestaan.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en omgevingsaspecten. Tot slot bevat de toelichting hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5) en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 6).
2 Planbeschrijving
  
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen aan de Vlielanderstraat in Numansdorp en wordt grotendeels gevormd door de voormalige gemeentewerf Vlielanderstraat in Numansdorp. Achter het onderkomen van de buitendienst aan de noordwestzijde van het plangebied maken 10 bestaande garageboxen aan de Meidoornstraat onderdeel uit van het plangebied. Aan de oostzijde omvat het plangebied een voormalig kerkje en voormalig gebouw van het Groene Kruis aan de Groeneweg.
  
De gemeentewerf is ontsloten via de Vlielanderstraat. Op het terrein staat aan de noordwestzijde het onderkomen van de buitendienst en werd verder gebruikt voor de opslag van machines en materialen. Het onderkomen van de buitendienst aan de Vlielanderstraat was echter gedateerd en voldeed niet meer aan de hedendaagse Arbo-eisen. Derhalve is reeds een nieuwe gemeentewerf op een nieuwe locatie aan de Jan van der Heydenstraat in Numansdorp gerealiseerd. De oude gemeentewerf is tijdelijk in gebruik als opslag voor het streekmuseum Hoeksche Waard. Het kerkje en het voormalig gebouw van het Groene Kruis zijn niet meer in gebruik. De garageboxen aan de Meidoornstraat zijn in gebruik en in het bezit van particulieren.  
 
De omgeving van het plangebied laat zich kenmerken door historische lintbebouwing (een-laags met kap) aangezet met een bomenrij en naoorlogse planmatig gebouwde rijwoningen (twee-laags met kap).
2.2 Toekomstige situatie
Op de huidige plek van de gemeentewerf komen 18 nieuwe woningen. Daarnaast worden de bestaande garageboxen ten noordwesten van het plangebied gesaneerd en herbouwd. De herontwikkelingslocatie is gelegen nabij het centrum van Numansdorp en bij uitstek geschikt voor personen/doelgroepen die dichtbij de voorzieningen in een bestaande woonbuurt willen wonen.
 
De onderstaande afbeelding geeft het stedenbouwkundige plan weer.
Stedenbouwkundigplan Bosch & Slabbers
 
De herontwikkelingslocatie maakt onderdeel uit van de stedenbouwkundige grens van lint en naoorlogse wijk. Voor de herontwikkeling van het terrein is in opdracht van Bolton Ontwikkeling een stedenbouwkundig plan opgesteld. Het stedenbouwkundig plan voor de nieuwbouwlocatie kenmerkt zich door de volgende ingrediënten: 
  1. Versterken stedenbouwkundige tweedeling;
  2. Versterken groene karakter van de buurt;
  3. Parkeren uit het zicht. 
1) Het versterken van de stedenbouwkundige opzet van de buurt is een belangrijk uitgangspunt van het stedenbouwkundig plan. De nieuwbouwlocatie maakt onderdeel uit van het oude lint en de naoorlogse wijk. Hier is bewust gekozen voor vier twee-onder-één-kapwoningen en één vrijstaande woning aan het lint (Groeneweg) en dertien rijwoningen in de naoorlogse wijk (Meidoornstraat).
 
Aan de Meidoornstraat worden vier seniorenwoningen gerealiseerd die allen een ruime voor- en achtertuin hebben. Daarnaast worden er negen starterswoningen gerealiseerd met aan de voorzijde een 'Delftse stoep' met ruimte voor een bankje en-/of bloempotten en aan de achterzijde een ruime achtertuin gelegen op het zuiden. Zeven starterswoningen hebben achtertuinen van circa 15 m diep en 2 starterswoningen hebben een patio van circa 30 en 45 m². De twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen hebben ruime kavels van circa 250 tot 430 m² met de achtertuin gelegen op het westen.
 
De bestaande garageboxen worden gesloopt. De eigenaren van deze boxen hebben bijna allemaal aangegeven vervanging van hun garage op prijs te stellen. Er worden tien nieuwe garageboxen teruggebouwd op dezelfde locatie. De ontsluiting van deze garages blijft plaatsvinden via de Meidoornstraat. 
 
2) Het versterken van het groene karakter van de buurt is belangrijk door de ligging van de locatie aan het oude lint van de Groeneweg. Het groene karakter blijft behouden door de inpassing van de bestaande bomenrij van het lint, maar wordt ook versterkt door aanplant van nieuwe straatbomen in de Meidoornstraat. Door de mate van verdichting die op de projectlocatie plaatsvindt is aandacht voor het behoud van privacy van de directe woonomgeving belangrijk. De erfafscheidingen van de rijwoningen worden groen vormgegeven door middel van rasters die begroeien met klimop. De erfafscheidingen van de patiotuinen vraagt om een kwalitatief hoogwaardige inrichting van de verhouding achterkant/voorkant in verband met de achterliggende ontsluitingsweg van het parkeerterrein. In het ontwerp heeft dat extra aandacht gekregen door het toepassen van integraal ontworpen tuinschuren en erfscheidingen met begroeiing van klimop. Om het groene karakter langs het lint van de Groeneweg te versterken is hier gekozen voor ruime voortuin en achtertuinen omzoomd met ligusterhagen.
 
3) Parkeren uit het zicht is een belangrijk aspect in het stedenbouwkundig plan. Door de functiewijziging van de gemeentewerf naar 18 woningen neemt de hoeveelheid auto’s toe in de wijk. Binnen het plangebied worden 38 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast blijven de 10 bestaande parkeerplaatsen behouden. Een deel van de parkeerplaatsen zal gerealiseerd worden op een nieuw aan te leggen parkeerterrein ten zuiden van de garageboxen, te bereiken vanaf de Vlielanderstraat.
 
Het totale plan bevat 18 woningen, waarvan 13 aan de Meidoornstraat en 5 aan de Groeneweg. Dit is in overeenstemming met de gemeentelijke randvoorwaarden voor de locatie van maximaal 20 woningen.
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsnota's gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Planspecifiek
Doordat de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er geen raakvlakken met het Rijksbeleid.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
 
In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is van toepassing op het plan. Specifiek aandachtspunt is het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2, waarin de verplichting is opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren: de "ladder voor duurzame verstedelijking". Daarbij moet achtereenvolgens worden aangetoond of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en - in geval van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied - of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).
 
Planspecifiek
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie Zuid-Holland vastgelegd in de Verordening Ruimte 2014. In toelichting paragraaf 3.2.2 van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.
3.2 Provinciaal beleid
Op 9 juni 2014 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de 'Visie Ruimte en Mobiliteit' en de bijbehorende 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Deze beleidsdocumenten vervangen de 'Structuurvisie: Visie op Zuid-Holland' en de 'Verordening Ruimte' (2010). Daarnaast is de provinciale Woonvisie 2011-2020 van toepassing. Het plan wordt aan deze nota's getoetst.
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is de provinciale structuurvisie zoals voorgeschreven in de Wro en is vastgesteld op 9 juli 2014. De VRM biedt geen vast omlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dit beleid is verder uitgewerkt in de Programma’s ruimte en mobiliteit.
  
De gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland is verwoord in vier rode draden:
  1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele hoofdstukken. Het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' geeft uitwerking aan de eerste en tweede rode draad. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (derde rode draad) komt hoofdzakelijk tot uiting in het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij ‘Water, bodem en energie’. De verschillende onderdelen zijn samengevat weergegeven op een kaart met de volgende vier kaartlagen:
  • laag van de ondergrond;
  • laag van de cultuur- en natuurlandschappen;
  • laag van de stedelijke occupatie;
  • laag van de beleving.
Planspecifiek  
Met betrekking tot het plangebied zijn de kaartlagen 'Laag van de ondergrond', 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' en 'Laag van de stedelijke occupatie' van belang. Navolgend wordt op deze lagen nader ingegaan.    
 
Laag van de ondergrond
De volgende afbeelding toont een fragment van de kaartlaag 'Laag van de ondergrond'.
 
  
Fragment kaartlaag 'Laag van de ondergrond'
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het plangebied in een rivierdeltacomplex ligt. De ondergrond wordt gevormd door zeeklei. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand. De voorgenomen ontwikkeling betreft een dermate kleinschalige ontwikkeling dat deze geen nadelige invloed zal hebben op de herkenbare landschappelijke structuurdragers van het zeekleilandschap, zoals kreken. De ontwikkeling past in maat en schaal binnen het stedelijk gebied van Numansdorp.
 
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
De volgende afbeelding toont een fragment van de kaartlaag 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen'.
 
Fragment kaartlaag 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen'
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het plangebied in een zeekleipolderlandschap ligt. De provincie zet onder andere in de zeekleipolderlandschappen in op behoud en versterking van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen. Daarnaast is het herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalige, open polder. Gezien de stedelijke ligging van het plangebied doet de voorgenomen ontwikkeling geen afbreuk aan de kenmerken van het zeekleipolderlandschap.
 
Laag van de stedelijke occupatie
De volgende afbeelding toont een fragment van de kaartlaag 'Laag van de stedelijke occupatie'.
 
Fragment kaartlaag 'Laag van de stedelijke occupatie'
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het plangebied in een gebied aangeduid als 'steden en dorpen' ligt. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied wordt aandacht gevraagd voor het behouden of versterken van de identiteit en gebruikswaarde van stads- en dorpsgebied. De voorgenomen ontwikkeling is van een dermate grootte dat de identiteit en gebruikswaarde van het stads- en dorpsgebied niet worden aangetast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van enkele stedenbouwkundige elementen dat het bestaande straatbeeld en het groene karakter langs het lint versterkt.
 
3.2.2 Verordening Ruimte
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld (geconsolideerd, in werking per 4 februari 2016). In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening Ruimte draagt bij aan het realiseren van provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de Visie Ruimte en Mobiliteit toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
 
Planspecifiek
Vanuit de Verordening Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking van belang.  
   
Ladder voor duurzame verstedelijking 
Artikel 2.1.1 lid 1 van de Verordening Ruimte stelt dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende eisen moet voldoen:
  1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Toetsing
Stec Groep heeft de beoogde ontwikkeling aan de ladder getoetst (d.d. 04-01-2017, zie bijlage). Uit deze toetsing blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling, waarbij maximaal 18 woningen mogelijk worden gemaakt en wordt voorzien in een functieverandering ten opzichte van de huidige situatie, een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft. Bij een stedelijke ontwikkeling dient de laddertoets doorlopen te worden. Hiertoe is de eerste vraag of de ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte.
 
a) Om een eerste indicatie te krijgen of er behoefte is aan woningbouw is door Stec Groep de regionale woningbehoefte onderzocht. De omvang van de marktregio voor onderhavig initiatief bestaat, gezien het bouwprogramma en reikwijdte van het plan, uit de gemeente Cromstrijen. Het aantonen van de actuele regionale behoefte heeft zowel een kwantitatieve als kwalitatieve kant.
 
Om de actuele, additionele woningvraag te bepalen is allereerst naar de Woningbehoefteraming 2016 (WBR2016) en de Bevolkingsprognose 2016 (BP) van de provincie Zuid-Holland gekeken, aangevuld met Primos 2016, de meest gebruikte bevolkingsprognose van Nederland.
In het Woningbouwprogramma Hoeksche Waard 2015-2024 blijkt dat er in de gemeente Cromstrijen 235 woningen zijn vastgelegd in juridisch harde plannen. Afgezet tegen de woningvraag volgens BP2016 resteert er een additionele behoefte van circa 255 woningen. Het plan ‘gemeentewerf Vlielanderstraat’ maakt de bouw van 18 woningen planologisch mogelijk en voorziet daarmee in een kwantitatieve actuele regionale behoefte in de gemeente Cromstrijen. Voor de volledigheid: ook in de regio Hoeksche Waard is sprake van een additionele behoefte, van circa 1.130 woningen.
 
Naast een afweging van de kwantitatieve behoefte, vraagt de Ladder ook een kwalitatieve afweging. Om te bepalen of het beoogde woningbouwprogramma ook voorziet in een kwalitatieve behoefte wordt gebruikt gemaakt van woonvoorkeuren van huishoudens uit het WoON2015; het landelijke wooneisen en - wensenonderzoek en van de recent verschenen Woningmarktverkenning 2016. De Woningmarktverkenning biedt inzichten in veranderingen in de woningbehoefte op het schaalniveau van de regio Hoeksche Waard, met WoON2015 is specifiek ingezoomd op de situatie in de gemeente Cromstrijen.
Uit analyse blijkt dat circa 43% van de verhuisgeneigde huishoudens in de gemeente Cromstrijen de voorkeur geeft aan een dorps of centrumdorps woonmilieu - zoals ook het plangebied is gelabeld. Vertaald naar potentiële vraag betekent dit in de periode 2016-2026 circa 210 extra woningen in dorpse of centrumdorpse woonmilieus.
Na confrontatie met het harde planaanbod in centrum-dorpse woonmilieus (193 woningen) resteert een additionele behoefte aan 17 woningen in centrum-dorpse woonmilieus. Het harde planaanbod in de gemeente Cromstrijen bestaat echter grotendeels uit plannen in dorpse woonmilieus. Er zijn in de gemeente Cromstrijen geen harde plannen in centrumdorpse woonmilieus. Het plan gemeentewerf Vlielanderstraat is daarmee het enige plan dat de vraag naar centrumdorps wonen bedient. Dit maakt plan Vlielanderstraat positief onderscheidend.
Tevens blijkt uit analyse dat circa 62% van de verhuisgeneigde huishoudens in de gemeente Cromstrijen een voorkeur voor een grondgebonden woning heeft. Rekening houdend met de harde plancapaciteit in de gemeente resteert in de marktregio een additionele behoefte aan circa 80 grondgebonden woningen.
De voorgenomen ontwikkeling, waarbij rijwoningen, twee-onder-een kapwoningen en een vrijstaande woning mogelijk worden gemaakt, voorziet in een kwalitatieve behoefte. Van de verhuisgeneigde huishoudens met een voorkeur voor een grondgebonden woning heeft 55% een voorkeur voor een rij- of hoekwoning, 18% voor een twee-onder-een kapwoning en circa 26% een voorkeur voor een vrijstaande woning. Gezien de gunstige ligging van de planlocatie nabij voorzieningen, kan het beoogde programma voorzien in de behoefte aan geschikte woningen voor starters en mensen met een zorgvraag.
 
b) In toelichting paragraaf 1.2 is de situering van het plangebied weergeven. Het plangebied wordt volledig omringd door bestaande bebouwing in de kern Numansdorp. Bovendien is er reeds bebouwing aanwezig in het plangebied, dat in het bestemmingsplan 'Buitensluis' (2008) de bestemmingen 'maatschappelijk', 'wonen - garageboxen' en 'tuin' heeft. Daarmee ligt het plangebied binnen bestaand stedelijk weefsel - ofwel, binnen bestaand stedelijk gebied.  
Bovendien ligt het plangebied volgens de kaartlaag van de stedelijke occupatie, behorende bij de Visie Ruimte en Mobiliteit, in een gebied wat is aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied. Ook versterkt de beoogde ontwikkeling het bestaande stedelijk weefsel, omdat een gebied met o.a. verouderde garageboxen wordt herontwikkeld tot woningbouwlocatie. Gelet op het voorgaande voldoet het plan aan de Verordening Ruimte en ook aan trede 2 van de Bro-Ladder.
 
c) Hoewel toetsing aan de derde trede niet noodzakelijk is, omdat ook voldaan wordt aan de tweede trede,  is door Stec Groep de derde trede voor de volledigheid beknopt gemotiveerd. Hieruit blijkt dat de autobereikbaarheid van de locatie goed is. Via de op 200 meter van de planlocatie gelegen Burgemeester de Zeeuwstraat kan via de N487 binnen circa 5 minuten snelweg A29 worden bereikt. De locatie is ook met het OV goed bereikbaar. Op circa 200 meter van de planlocatie liggen bushaltes waarvandaan bussen meerdere malen per uur vertrekken richting Rotterdam-Zuidplein, elders in de Hoeksche Waard en Noord-Brabant. Dagelijkse en niet-dagelijkse voorzieningen, zoals een supermarkt en een huisarts liggen binnen 300 meter van de planlocatie en zijn daarmee binnen handbereik. Kortom, gemeentewerf Vlielanderstraat is passend ontsloten.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Hoeksche Waard
De vaststelling van de Structuurvisie Hoeksche Waard door de raad van Cromstrijen heeft op 9 juli 2009 plaatsgevonden. De Structuurvisie beoogt sturing te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de regio. In de Structuurvisie is de locatie van de gemeentewerf aangeduid als een zogenaamde 'Mogelijke locatie voor transformatie'. Dit zijn mogelijke transformatie- of herstructureringslocaties, waarvoor nog geen plannen zijn vastgesteld ten tijde van het opstellen van de structuurvisie.
 
Planspecifiek
Het plangebied ligt in de kern Numansdorp. Deze locatie is hierin aangeduid als mogelijke locatie voor transformatie. Voor zover het om transformatie naar woongebied gaat, wordt in de Structuurvisie uitgegaan van een gemiddelde woningdichtheid van 25 woningen per ha. Met de beoogde ontwikkeling wordt voldaan aan deze gemiddelde woningdichtheid.
 
3.3.2 Welstandsnota Gemeente Cromstrijen, derde herziening september 2016
Op 27 september 2016 heeft de gemeenteraad van Cromstrijen de derde herziene welstandsnota vastgesteld. De basis van de welstandsnota is tot stand gekomen in gezamenlijk overleg met alle gemeenten in de Hoeksche Waard. Door de gemeenten in de Hoeksche Waard zijn eigen afwegingen gemaakt in de herziene nota's. De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden en het legt voor bepaalde gebieden beoordelingskaders vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er zijn criteria benoemd die bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke welstandsnota richt zich daarmee op bestaande karakteristieken. Uitgangspunt blijft dat de gemeente Cromstrijen haar veelzijdige karakter kan behouden.
 
De welstandsnota is een samenhangend stelsel van criteria welke onderverdeeld zijn in vier hoofdgroepen:
  1. Algemene welstandscriteria
  2. Gebiedsgerichte welstandscriteria
  3. Welstandscriteria voor specifieke objecten
  4. Welstandscriteria voor veel voorkomende kleine bouwwerken
De algemene welstandscriteria en de criteria voor specifieke objecten of kleine bouwplannen behandelen aspecten die niet gebiedsgebonden zijn, terwijl de gebiedscriteria zijn gekoppeld aan specifieke gebiedseigen kenmerken en eigenschappen. 
 
Planspecifiek 
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de welstandsnota van de gemeente Cromstrijen.
 
Uitsnede welstandsnota (plangebied: zwarte ovaal)
 
De planlocatie valt binnen het reguliere welstandsgebied onder de gebiedsindeling 'blokverkaveling'. Deze planmatige woongebieden zijn tot stand gekomen in de jaren '50 tot '70. De stedenbouwkundige structuur van blokverkavelingen bestaat uit een eenvoudig patroon van rechte straten met een symmetrisch straatprofiel en staat los van de historische en landschappelijke verkavelingspatronen. De woningen liggen in rijtjes van drie of meer, afgewisseld met dubbele en vrijstaande woningen. De woningen hebben een achtertuin en in de meeste gevallen ook een voortuin. De voor- en zijtuinen zijn grotendeels voorzien van bescheiden erfafscheidingen. De straathoeken zijn open met een duidelijk onderscheid tussen de voor- en zijgevel van de woningen. Gelijke configuraties in woonblokken kunnen worden herhaald, zodat sprake is van stempels. De herhaling en gelijkvormigheid van de woonblokken zorgen voor rust en samenhang. De openbare ruimte tussen de woonblokken is grotendeels ingericht als speelveld of parkeerplaats.
 
Bij blokverkaveling wordt de beeldkwaliteit vooral bepaald door het rechtlijnige stratenpatroon en de uniforme bebouwingskenmerken. Het belangrijkste doel van het reguliere welstandsbeleid is het handhaven van de aanwezige basiskwaliteit met behoud van het oorspronkelijke tijdsbeeld. Aandachtspunten gaan onder andere uit naar stedenbouwkundige samenhang en afstemming met oorspronkelijke bouwstijl/architectuur.
 
De herontwikkeling betreft het realiseren van 9 starters-, 4 senioren-, 4 twee-onder-één-kapwoningen en 1 vrijstaande woning. Onderstaande criteria zijn hierop van toepassing:
  1. Plaatsing
    1. Behoud van bestaand (half) open blokverkaveling;
    2. Aanwezige rooilijnen respecteren;
    3. Oriënteren op de aangrenzende openbare ruimte(s).
  2. Massa en vorm
    1. Bij (vervangende) nieuwbouw is een volwaardige kapvorm gewenst; 
    2. Bij (vervangende) nieuwbouw is interpreteren van de belendende bebouwing gewenst;
    3. Respecteren van sterke samenhang binnen een bebouwingsblok.
  3. Detaillering, kleur en materiaalgebruik
    1. Binnen een bouwblok dienen materialen en kleuren van gevels en daken een eenheid te vormen;
    2. Nastreven van eenduidig kleurgebruik voor gezamenlijke, over meerdere panden doorlopende, gevelelementen.
Aan de Groeneweg is sprake van panden die in de rooilijn gepositioneerd zijn en een dakrichting loodrecht op de straat hebben. Achterkanten liggen binnen een bouwblok. De architectuur van de gebouwen is bescheiden en bestaat grotendeels uit tuitgevels of ingezwenkte lijstgevels. Donkermetselwerk wordt afgewisseld met witgekalkte of gestucte gevels. Hiermee wordt aangesloten op de bestaande karakteristiek aan de Groeneweg.
 
De rijwoningen vormen een blokverkaveling waarbij openbaar terrein is ingericht als parkeerplaats. Hoewel de 4 seniorenwoningen verder naar achter zijn gepositioneerd, blijft de rooilijn aan de Meidoornstraat duidelijk herkenbaar middels de positionering van de 'Delftse stoepen', voortuinen en parkeerplaatsen. Middels kleur en materiaalgebruik is tegelijkertijd sprake van diversiteit in de woningtypen als een eenheid en sterke samenhang tussen de rijwoningen (starters- en seniorenwoningen), vrijstaande woning en twee-onder-één-kapwoningen. Gesteld kan worden dat de ontwikkeling voldoet aan de welstandscriteria. Uit advies van de Welstand blijkt eveneens dat het plan niet strijdig is met redelijke eisen van welstand (zie bijlage).
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
Artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening geeft aan dat in het kader van de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan onderzoek moet worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde nieuwe functie of dient te worden gesaneerd. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe functie bij voorkeur op schone gronden dienen te worden gerealiseerd.
 
Planspecifiek
Om de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied vast te stellen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (d.d. 18-08-2015, zie bijlage). Uit dit onderzoek blijkt dat, met uitzondering van de voormalige gecreosoteerde palen en (kolken)slib, ter plaatse van de potentieel milieubedreigende aandachtspunten de bodem niet is verontreinigd als gevolg van het voormalige gebruik. Voor het overgrote deel is de locatie geschikt voor de voorgenomen bestemming. Echter, omdat ter plaatse van de voormalige gecreosoteerde palen matig verhoogde gehaltes aan zink in de bovengrond en (kolken)slib is aangetroffen, is een nader onderzoek uitgevoerd ter vaststelling van de mate en omvang van de verontreiniging (29-10-2015, zie bijlage).
 
Uit het nader onderzoek blijkt dat de verontreiniging met zink uitsluitend wordt aangetroffen in de uit zand bestaande bovengrond onder de tegelverharding. In de kleiige bovengrond van de groenstrook en in de kleiige ondergrond worden geen (matig of sterk) verhoogde gehalten aangetroffen. De verontreiniging wordt niet in het grondwater aangetroffen. Slechts in één van de boringen wordt een sterk verhoogd zinkgehalte aangetroffen.
 
Gezien de grote hoeveelheid boringen en de spreiding hiervan wordt de kans dat elders op locatie een sterke verontreiniging met zink wordt aangetroffen verwaarloosbaar klein geacht. Hiermee wordt uitvoering van een verder nader onderzoek niet zinvol geacht.
Aangenomen wordt dat het sterk verhoogde zinkgehalte op een incident berust en de aangetoonde licht tot matig verhoogde zinkgehalten representatief zijn voor het nader onderzochte gedeelte van de onderzoekslocatie.
 
Het vastgestelde bodemvolume sterk met zink verontreinigde grond bedraagt slechts enkele kuubs. Hierbij wordt het criterium van 25 m³, zoals omschreven in de Wet bodembescherming, geenszins overschreden. Het onderzoek concludeert dat in voldoende mate is vastgelegd dat er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging en de hiermee samenhangede saneringsplicht. Op grond van de resultaten vormt de kwaliteit van de bodem geen bezwaar.
 
4.1.2 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
 
Planspecifiek
Wegverkeerslawaai
In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen:
  • die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/u.
Voor de wegen rondom het plangebied geldt een maximumsnelheid van 30 km/u. Voor deze wegen is onderzoek niet noodzakelijk. 
 
De Vlielanderstraat is een weg met een snelheidsregime van 50 km/u. Omdat de planlocatie binnen 200 m afstand tot deze weg ligt, is een onderzoek naar wegverkeerlawaai uitgevoerd. 
 
Uit het onderzoek van Megaborn (bijlagen bij toelichting, bijlage 3) in combinatie met het onderzoek van M+P partners (bijlagen bij toelichting, bijlage 4)  blijkt dat vanwege wegverkeer over de Vlielanderstraat er sprake is van een verhoogde geluidsbelasting bij vier 2-onder-1 kapwoningen in het nieuwbouwplan.
 
Door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid is op 20 oktober 2016 een memo opgesteld met daarin de afweging aan de hand van het in het rapport genoemde beleid. Hierin is gesteld dat een verandering van oriëntatie van de zuidelijkste 2-onder-1 kapwoningen leidt tot een geluidsluwe achtergevel. Deze aanpassing leidt tot een noordelijk georiënteerde tuin en is vanuit verkoopbaarheid van de woningen zeer ongewenst. Bovendien wordt dan de ligging ten opzichte van de naastgelegen en identieke woningen onlogisch.
De voorliggende oriëntatie leidt tot een geluidsbelaste voor- en achtergevel hetgeen in strijd is met het beleid. Derhalve is onderzocht welke maatregel aan de weg kan worden getroffen om de geluidsbelasting bij de achtergevel terug te brengen tot onder de voorkeursgrenswaarde. In het rapport is een doelmatigheidstoets uitgevoerd met betrekking tot de mogelijkheid van stil asfalt. Deze maatregel blijkt niet kosteneffectief en er zijn bezwaren van civieltechnische aard.  
 
Wel is het mogelijk met relatief eenvoudige middelen een geluidsluwe buitenruimte op maaiveldniveau te realiseren. Geadviseerd wordt de tuin aan de zuidzijde af te schermen met een bijvoorbeeld een tuinmuur zodat een geluidsluwe buitenruimte aanwezig is bij het zuidelijkste woningblok. Deze tuinmuur dient praktisch gezien een massa van meer dan 20 kg/m² te hebben.
 
Bovenstaande afwegende wordt geconcludeerd dat voor een dergelijk kleinschalig plan het toepassen van bronmaatregelen niet als doelmatig kan worden gezien en met het toepassen van een afschermende tuinmuur leefbare woningen worden gerealiseerd. In de regels behorende bij dit plan zal een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen om deze maatregel te borgen. Hierdoor is het vaststellen van een hogere grenswaarde geluid gerechtvaardigd. Verder zal middels een onderzoek naar de geluidswering worden aangetoond dat wordt voldaan aan het wettelijk vereiste binnenniveau conform het Bouwbesluit 2012 waardoor ook het binnenklimaat in de woningen wordt gewaarborgd.
Voor vier woningen dient ten behoeve van de omgevingsvergunning dan een ontheffing verleend te worden. De ontheffingswaarden zijn in het rapport opgenomen.
 
4.1.3 Luchtkwaliteit
Wet luchtkwaliteit  
Het doel van de Wet luchtkwaliteit is het beschermen van mensen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op de gezondheid. De wet bevat grenswaarden voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOX), stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), lood (Pb), koolmonoxide (CO) en benzeen. De normen gelden overal in de buitenlucht en niet alleen ter plekke van gevoelige bestemmingen. In de praktijk blijken er vooral grenswaardenoverschrijdingen te zijn voor PM10 en NO2.
 
Niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)
Het begrip NIBM speelt een belangrijke rol in de regelgeving voor luchtkwaliteit en is uitgewerkt in het Besluit 'Niet in betekende mate' bijdragen en de Regeling 'Niet in betekende mate' bijdragen. Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden). In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen), tot 100.000 m² kantooroppervlakte met één ontsluitingsweg (200.000 m² met twee ontsluitingswegen) en intensieve veehouderijen (afhankelijk van het aantal dieren), bij voorbaat aangemerkt als niet in betekenende mate.
 
Planspecifiek
De ontwikkeling van de woningen zal nagenoeg geen effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. De toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van deze ontwikkeling is kleiner dan bij een woonwijk tot 1.500 woningen. Hierdoor draagt het project 'Niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging waardoor het niet hoeft te worden getoetst aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hieruit kan worden opgemaakt dat de ontwikkeling geen bijdrage levert aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en past binnen de kaders van de Wet luchtkwaliteit.
 
4.1.4 Bedrijven en milieuzonering
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk dat bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
 
In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies.
 
Omgevingstype rustige woonwijk
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer.
 
Omgevingstype gemengd gebied
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook een lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied.
 
In tabel 1 zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 m tot 1500 m.
 
MilieucategorieRichtafstand tot een 'rustige woonwijk'Richtafstand tot een 'gebied met menging van functies'
110 m0 m
230 m10 m
350 - 100 m30 - 50 m
4200 - 300 m100 - 200 m
5500 - 1.000 m300 - 700 m
61.500 m1.000 m
Tabel 1: richtafstanden per milieucategorie
 
De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.
 
Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (milieuvergunning) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.
 
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 18 woningen. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom. Naast het plangebied zijn met name woningen en enkele bedrijven aanwezig. Hierdoor kan het gebied worden getypeerd als 'rustige woonwijk'.
 
In de nabijheid van het plangebied zijn een tweetal bedrijven gesitueerd aan de Groeneweg 25 en Groeneweg 7. De bedrijven liggen op een afstand van respectievelijk 35 m en 90 m ten opzichte van de nieuwe woningen. Bedrijfsvoering is hier toegestaan tot en met milieucategorie 2. Hierbij hoort een richtafstand van 30 m. Deze bedrijven liggen dus op voldoende afstand tot het plangebied. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich nog een pand met de bestemming 'dienstverlening' met de daarbij behorende vestigingsmogelijkheden. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 m. Tevens is ten zuiden van het plangebied de Plus Supermarkt gevestigd, waarvoor een richtafstand van 10 m geldt.  Het plangebied ligt met respectievelijk  circa 30 m en circa 60 m op voldoende afstand van het kantoor en de supermarkt. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen aanwezig waarvan de milieuzonering mogelijk van invloed is op de ontwikkeling.
 
4.1.5 Externe veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen voor derden. Het gaat daarbij zowel om het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, water, spoor en buisleidingen) als om inrichtingen met opslag, productie en/of gebruik van gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) zijn risicomaten met bijbehorende risiconormen opgenomen voor respectievelijk inrichtingen en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het externe veiligheidsbeleid kent twee risicomaten, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt met behulp van een diagram weergegeven. Bovendien geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht, waarbij het bevoegd gezag verplicht wordt gesteld om advies in te winnen bij hulpverleningsdiensten omtrent aspecten als hulpverlening en zelfredzaamheid.
 
Planspecifiek
Met behulp van de risicokaart is gekeken of in de directe omgeving van het plangebied risicovolle activiteiten plaatsvinden of risicovolle inrichtingen liggen. De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.
 
Fragment risicokaart met globale aanduiding plangebied (zwarte cirkel)
 
Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle bedrijven in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Vervoer door buisleidingen is niet relevant omdat het plangebied buiten het invloedsgebied blijft van de buisleidingen ten oosten van het plangebied.
De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting betreft het zwembad De Waterstee op circa 425 m van het plangebied. Het zwembad beschikt over een opslag van 3.000 liter chloorbleekloog met een plaatsgebonden risicocontour van 0 m. Het plangebied ligt niet binnen de risicocontour van het zwembad en/of andere inrichtingen die op een afstand van meer dan 500 m tot het plangebied gelegen zijn. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.
4.2 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.2.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. 
 
4.2.2 Waterschap Hollandse Delta
Vanaf 2016 is er een nieuw Waterbeheerprogramma 2016-2021 van kracht. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren.
 
Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema’s Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.
 
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.
 
4.2.3 Watertoets
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
 
Planspecifiek
In de volgende tabel is weergegeven hoeveel verharding in de bestaande en toekomstige situatie aanwezig is:
 
 Bestaande situatieToekomstige situatie
Groen647 m²-
Verharding4.359 m² (inclusief bebouwing gemeentewerf)1.489 m²
Woningen-1.165 m²
Tuin (= halfverhard)-2.352 m²
(50% = 1.176 m²)
Totaal oppervlak5.006 m²5.006 m²
Waarvan verhard4.359 m²3.830 m²
 
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard. Het waterschap Hollandse Delta schrijft voor dat een toename van meer dan 250 m² dient te worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt. Uit de tabel blijkt dat in de nieuwe situatie geen sprake is van toename aan verharding. Het verhard oppervlak neemt zelfs met circa 500 m² af door de realisatie van de tuinen. Compenserende maatregelen zijn derhalve niet vereist.
4.3 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen en kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
4.3.1 Verkeer
Met de voorgenomen ontwikkeling worden 18 woningen gerealiseerd. Met de komst van de 18 woningen zal het aantal verkeersbewegingen licht toenemen. Door Megaborn is een verkeerskundig advies uitgebracht aangaande de nieuwbouw en de verkeersgeneratie die hieruit voortkomt. Door het bureau is onderzocht wat de effecten van de beoogde ontwikkeling zijn op de bestaande ontsluitingsstructuur. Hierbij is rekening gehouden met het vertrek van de gemeentewerf, Groene Kruisgebouw en kerk. Hieronder zijn op hoofdlijnen de onderzoeksresultaten weergegeven. Conclusie is dat de beoogde ontwikkeling verkeerskundig inpasbaar is. Het volledige onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan toegevoegd (bijlagen bij toelichting, bijlage 3).
 
De Meidoornstraat, Groeneweg en Vlielanderstraat grenzen aan de te ontwikkelen locatie. Binnen de locatie worden woningen gebouwd aan de Meidoornstraat en Groeneweg. Beide wegen zijn door de gemeente Cromstrijen gecategoriseerd als erftoegangsweg. Er geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Voor de erftoegangswegen wordt in het gemeentelijk verkeersbeleid een maximale verkeersintensiteit van 3.000 motorvoertuigen per etmaal gehanteerd.
 
De Vlielanderstraat is een gebiedsontsluitingsweg. De intensiteit op de Vlielanderstraat bedraagt op een gemiddelde werkdag ruim 3.500 motorvoertuigen per etmaal en beschikt over een capaciteit van 5.000 motorvoertuigen per etmaal. Het meeste verkeer op de Vlielanderstraat rijdt in oostelijke richting. Sinds de herinrichting van de Voorstraat in het centrum van Numansdorp (eenrichtingsverkeer in zuidelijke richting) is de Vlielanderstraat onderdeel van de ‘retourroute’ voor centrumverkeer richting de centrale as van Numansdorp. De intensiteiten op de Groeneweg en Meidoornstraat zijn laag, circa 450 (Groeneweg) en 150 (Meidoornstraat) motorvoertuigen per dag. De intensiteiten per rijrichting zijn in evenwicht.
 
Binnen de te ontwikkelen locatie worden er woningen gebouwd aan de Meidoornstraat en aan de Groeneweg. Aan de westzijde van het plan is een parkeerterrein voorzien welke ontsluit op de Vlielanderstraat ter hoogte van de huidige ontsluiting van de gemeentewerf. Na realisatie van de geplande woningen zal het totale onderzoeksgebied meer verkeer genereren dan voorheen, toen de op de locatie aanwezige functies nog in gebruik waren. Destijds was de verkeersgeneratie ca. 100 motorvoertuigen per etmaal waaronder veel zwaar verkeer, in de nieuwe situatie ca. 142 motorvoertuigen per etmaal zonder veel zwaar verkeer.
 
De hoeveelheid af te wikkelen verkeer op de Vlielanderstraat zal kleiner zijn dan in een situatie met een in gebruik zijnde gemeentewerf, Groene Kruisgebouw en kerk. De hoeveelheid zwaar verkeer op de Vlielanderstraat is door de verhuizing van de gemeentewerf wel afgenomen. Verwacht wordt dat het verkeer ten gevolge van de geplande woningbouw niet zal leiden tot knelpunten met betrekking tot bereikbaarheid of verkeersveiligheid op de Vlielanderstraat.
 
Vanwege de lage verkeersintensiteit op de Meidoornstraat en Groeneweg is de toename van het verkeer op deze wegen, ten gevolge van de ontwikkeling, relatief groot. In absolute zin is de toename beperkt. Verwacht wordt dat de bouw van de woningen niet zal leiden tot knelpunten met betrekking tot bereikbaarheid of verkeersveiligheid op de Meidoornstraat en Groeneweg.
 
4.3.2 Parkeren
De herontwikkeling betreft het realiseren van 9 starters-, 4 senioren-, 4 twee-onder-één-kapwoningen en 1 vrijstaande woning. De volgende parkeernormen zijn hierop van toepassing (bron: parkeernormen CROW 2012):
 
Parkeernorm (centrum / niet stedelijk)Parkeerplaatsen  Rest bebouwde kom / niet stedelijk incl. bezoekersparkerenAantal woningenTotaal aantal parkeerplaatsen
Vrijstaande woning (koop)2,712,7
Twee-onder-één-kapwoning (koop)2,6410,4 
Rijwoningen (tussen/hoek, koop)
2,41331,2
Totaal benodigde parkeerplaatsen
-1844,3
Garage en oprit op eigen terrein vrijstaande woning en twee-onder-één-kapwoning1,356,5
Totaal te realiseren parkeerplaatsen in plangebied  37,8
 
Uit de tabel volgt dat er 38 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden ten behoeve van de planontwikkeling. De vrijstaande woning en de twee-onder-één-kapwoningen zijn voorzien van een garage met lange oprit. Hiervoor zijn reeds 6,5 parkeerplaatsen gereserveerd.
 
In de bestaande situatie zijn er in de Meidoornstraat, gemeentewerfzijde, 10 langsparkeerplaatsen voor omwonende, die blijven behouden. Enkel worden deze parkeerplaatsen opnieuw aangelegd in de vorm van haaksparkeerplaatsen. Gelijktijdig worden op deze locatie 10 extra parkeerplaatsen gerealiseerd waardoor het saldo uitkomt op 20 haaksparkeerplaatsen. Tevens worden er aan de Groeneweg nog 4 langsparkeerplaatsen gerealiseerd. Achter de nieuwgebouwde garageboxen komt een parkeerterrein dat ruimte biedt aan 21 auto’s. In totaal worden hiermee binnen het plangebied 35 nieuwe en 10 bestaande parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit is een drietal parkeerplaatsen te weinig.
 
Om het plangebied te voorzien van de benodigde 38 parkeerplaatsen zijn derhalve een tweetal opties uitgedacht. Optie 1 betreft 3 parkeervakken ingepast in de toegangsweg. Optie 2 optimaliseert de openbare ruimte. Een tweetal parkeerplaatsen worden extra gerealiseerd aan de Meidoornstraat en ook aan de Groeneweg ter hoogte van de vrijstaande woning wordt een extra parkeerplaats ingepast. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde parkeernormen en het minimum aantal vereiste parkeerplaatsen (38). Op onderstaande afbeeldingen zijn de 2 opties weergeven:
 
Optie 1: inpassen 3 extra parkeerplaatsen in toegangsweg
 
Optie 2: inpassen 3 extra parkeerplaatsen d.m.v. optimalisatie openbare ruimte
  
In de planregels zijn de parkeernormen per woningtype vastgelegd. Hiermee waarborgt het plan de realisatie van voldoende parkeergelegenheid.
4.4 Stikstofdepositie
Met de aanwijzing van ruim 160 Natura 2000-gebieden draagt Nederland bij aan het netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie. De Europese regelgeving vereist dat in deze gebieden (verdere) achteruitgang van habitats wordt voorkomen. Het wettelijk kader voor het realiseren van de Natura 2000-doelstellingen is in Nederland vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet bepaalt dat nieuwe economische activiteiten (of uitbreiding van bestaande) in en rond Natura 2000-gebieden moeten worden getoetst op hun effect op de natuur. De effecten van stikstof zijn daarbij een zeer belangrijk aspect.
 
Op 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. De PAS borgt dat doelstellingen van het Europese natuurbeleid worden gehaald en creëert tegelijk ruimte voor noodzakelijk economische ontwikkelingen.
 
Planspecifiek
Op een afstand van circa 1,5 km liggen de Natura 2000-gebieden 'Haringvliet' en 'Hollands Diep' (zie toelichting paragraaf 4.5). In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een globale stikstofdepositieberekening uitgevoerd. Hierin is alleen de toekomstige situatie van het aantal en type woningen berekend, evenals de toename van het aantal verkeersbewegingen die met de ontwikkeling gepaard gaat. Met de voorgenomen ontwikkeling neemt het aantal motorvoertuigbewegingen met 42 auto's per etmaal toe, waarvan 28 over de Vlielanderstraat en 14 over de Groeneweg. De toename betreft enkel licht verkeer. De grotere hoeveelheid zwaar verkeer in de huidige situatie neemt met de bestemmingswijziging af en zal in de toekomstige situatie grotendeels bestaan uit licht verkeer.   
Uit de resultaten blijkt dat er geen natuurgebieden met rekenresultaten hoger dan de drempelwaarde (0,05 mol/ha/jr) zijn. Wanneer de resultaten onder de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jr liggen, is een melding in het kader van de Natuurbeschermingswet niet noodzakelijk.
 
4.5 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont de beschermde natuurgebieden in de omgeving van het plangebied.
 
Te beschermen natuurgebieden
 
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied maakt onderdeel uit van het Nationale Landschap Hoeksche Waard. Diverse structuren rondom Numansdorp maken deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van 1,6 km ten zuiden van de planlocatie liggen de Natura2000 gebieden ‘Hollands Diep' en 'Haringvliet' en op 4,9 km ten noordoosten het Natura2000 gebied ‘Oudeland van Strijen’. De ontwikkeling zal geen of nauwelijks een verkeersaantrekkende werking hebben, in het voormalige gebruik was er sprake van diverse werkende mensen op de locatie. Tevens zullen de nieuwe woningen energiezuiniger zijn dan de huidige gebouwen en derhalve minder stikstof (NOx) uitstoten.
 
De sloop en nieuwbouw leiden tot een tijdelijke toename in stikstofdepositie. Een toename in stikstofdepositie kan een effect sorteren op kwetsbare en gevoelige habitattypen. Echter leert de ervaring dat het projecteffect bij soortgelijke en grotere projecten en kwetsbare habitats dat de stikstofdepositie onder de drempelwaarde van 0,05 mol/hectare blijft. Tevens geldt voor de overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc.) dat de afstand tot omliggende Natura2000 gebieden per definitie te groot is. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland geldt dat externe werking geen toetsingskader is.
  
Soortenbescherming (Flora- en faunawet)
Ten behoeve van de soortenbescherming is een quickscan Flora- en fauna uitgevoerd (zie bijlage). Hierbij zijn de beschermde planten- en diersoorten in beeld gebracht. Navolgend worden de belangrijkste conclusies uit de quickscan weergegeven.
 
Het plangebied heeft, behoudens vleermuizen en huismus, aannemelijk geen essentiële betekenis voor zwaarder en strikt beschermde soorten. De bebouwing is mogelijk in gebruik als vaste rust-­ en verblijfplaats van vleermuizen en huismus. Tevens maken vleermuizen mogelijk gebruik van de bomen en tuinen langs de Vlielanderstraat. De hagen, struiken en bomen zijn geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels.
De ruimtelijke ingrepen leidden behoudens vleermuizen, huismus en broedvogels, slechts tot een tijdelijke verstoring van algemene voorkomende en licht beschermde soorten. Ten aanzien van broedvogels en foeragerende c.q. passerende vleermuizen dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. Om de aan‑ dan wel afwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen vast te stellen dient een aanvullend onderzoek naar vleermuizen te worden uitgevoerd. Dit onderzoek vindt plaats conform het vleermuisprotocol (4-­5 veldbezoeken in periode mei t/m oktober). Dit veldonderzoek loopt. Gedurende het planproces worden de uitkomsten van de veldbezoeken toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
      
4.6 Archeologie
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg is bepaald dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dit verband dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen.
 
Gemeentelijk archeologiebeleid
De gemeenteraad van de gemeente Cromstrijen heeft op 20 mei 2014 het regionaal archeologiebeleid voor de Hoeksche Waard vastgesteld. In dit beleid is de verwachting en archeologische bescherming in kaart gebracht en onderbouwd.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de archeologische beleidskaart van de regio Hoeksche Waard.
 
 
Fragment archeologische beleidskaart regio Hoeksche Waard
 
Uit de gemeentelijke archeologische beleidskaart blijkt dat het plangebied een middelhoge archeologische verwachting kent. Voor dergelijke gebieden geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 0,5 m en met een oppervlakte van meer dan 500 m² archeologisch onderzoek plaats dient te vinden. Aangezien de ontwikkeling van 18 woningen deze maatvoering overschrijdt, is een archeologisch bureauonderzoek en verkennend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd (Transect, 26-08-2016, zie bijlage).
 
Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek is vastgesteld dat er binnen het plangebied een middelhoge verwachting voor archeologische vondsten en sporen uit de IJzertijd tot Vroege Middeleeuwen is en een lage verwachting voor resten vanaf de Late Middeleeuwen tot de Nieuwe tijd kan worden gehandhaafd.
Op basis van het booronderzoek is vastgesteld dat de middelhoge verwachting voor IJzertijd tot Vroege Middeleeuwen bijgesteld kan worden naar een lage verwachting, vanwege het ontbreken van een veraarde veentop. Daarnaast kan worden vastgesteld dat de lage verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen tot de Nieuwe tijd gehandhaafd kan blijven.
 
Daar er op basis van het bureauonderzoek en het veldonderzoek een lage verwachting voor het plangebied is vastgesteld, wordt geadviseerd door het onderzoeksbureau deze vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
Het bevoegd gezag (de gemeente Cromstrijen) heeft goedkeuring verleend aan de resultaten van het rapport en het advies de planlocatie vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
Wanneer bij graafwerkzaamheden waardevolle resten worden aangetroffen, dienen deze conform de Monumentenwet 1988 te worden gemeld bij de bevoegde overheid.
4.7 Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
 
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
 
Planspecifiek
Uit de gemeentelijke Welstandsnota (zie toelichting paragraaf 3.3.2) blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen monumenten aanwezig zijn. De dichtstbij gelegen monumenten liggen op minimaal 250 m afstand van het plangebied. Met deze afstand en de aard en schaal van de ontwikkeling kan worden geconcludeerd dat de monumentale waarden niet worden aangetast.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).     
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.   
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
 
Tuin
De bestemming 'Tuin' is opgenomen voor de voortuinen van de woningen aan de Meidoornstraat en aan de Groeneweg.
 
Verkeer
De ontsluiting van het plangebied alsmede de parkeermogelijkheden is van belang voor de inpassing van het plan binnen bestaand stedelijk gebied. Derhalve wordt de bestemming verkeer op de verbeelding opgenomen.
 
Wonen
Binnen de stedenbouwkundige hoofdstructuur zijn de gronden die in aanmerking komen voor woningbouw bestemd als 'Wonen'.
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
 
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Tussen Bolton Ontwikkeling, Bouhuisen groep en de gemeente Cromstrijen is een anterieure overeenkomst gesloten. In de overeenkomst zijn de afspraken tussen de gemeente en Bolton Ontwikkeling en Bouhuisen groep over de grond van de voormalige gemeentewerf e.o. definitief gemaakt. Omschreven is wie verantwoordelijk is voor activiteiten die voortvloeien uit de realisatie van het plan, zoals de aanleg van parkeerplaatsen, het afvoeren van afval, kappen en herplanten van bomen en de compensatie van oppervlaktewater.
Gemeentelijke plankosten alsmede mogelijke planschadekosten zijn gedekt middels deze overeenkomst en de grondverkoop. Daarmee is het kostenverhaal voldoende geregeld en zijn de gemeentelijke plankosten anderszins geregeld. Hiermee kan af worden gezien van het opstellen van een exploitatieplan.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met het waterschap en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 
 
6.2.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Het concept ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro voorgelegd aan verschillende overlegpartners. De inhoud van deze reacties zal worden verwerkt in deze paragraaf, dan wel opgenomen in een commentaar dat als bijlage bij het bestemmingsplan wordt gevoegd.
 
Op donderdag 1 september 2016 vond er een inloopavond plaats voor omwonenden en andere belangstellenden. Tijdens de avond werden de eerste beelden van de te bouwen woningen en inrichting van het gebied getoond. Op deze avond was de mogelijkheid vragen te stellen over de woningbouwontwikkeling. Vragen werden gesteld over onder andere parkeren, werkzaamheden en de woningen zelf. Op basis van de reacties werken de gemeente Cromstrijen, Bolton Ontwikkeling en Bouhuisen groep het project verder uit tot het ontwerpbestemmingsplan. Dit plan zal t.z.t. nogmaals aan omwonenden worden gepresenteerd.
 
6.2.3 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf dinsdag 18 april 2017 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode is 1 zienswijze ontvangen. Deze zienswijze is in de Nota Zienswijzen samengevat en voorzien van een beantwoording (zie bijlage).