direct naar inhoud van Regels
Plan: Landelijk gebied - 8e herziening - Landgoederen Cromstrijen 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0611.BPLg2013herz08-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Landelijk gebied - 8e herziening - Landgoederen Cromstrijen 2016" van de gemeente Cromstrijen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0611.BPLg2013herz08-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.5 bedrijf:

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen danwel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroepsmatige activiteiten in of bij een woning daaronder niet begrepen.

1.6 bedrijfsmatige activiteiten (in of bij een woning):

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning door de bewoners wordt uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie blijft gehandhaafd en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.7 beroepsmatige activiteiten (in of bij een woning):

het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend zodat de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.8 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.9 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.10 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.11 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.12 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.13 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.14 hobbymatige paardenhouderij

het houden van paarden waarbij tot een maximum van 5 paarden (hieronder veulens en pony's inbegrepen) wordt aangehouden voor eigen gebruik en vrijetijdsbesteding.

1.15 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de functie, constructie en afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.16 huiskavel

het gedeelte van een landgoed dat gebruikt mag worden voor woondoeleinden.

1.17 landgoed:

een aaneengesloten, voor het publiek toegankelijk (met uitzondering van het huiskavel), natuurgebied met daarop een gedeelte bedoeld voor wonen.

1.18 mantelzorg

langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.19 milieucategorie:

een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de Staat van bedrijfsactiviteiten bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

1.20 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.21 ondergeschikte horeca:

het geven van gelegenheid tot het nuttigen van niet - en licht alcoholhoudende dranken, en van broodjes en/of snacks, met dien verstande dat deze functie van beperkt bedrijfsmatige - en/of ruimtelijke omvang is, zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.22 opslag:

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.23 paardenhouderij:

het houden van paarden en pony´s ten behoeve van:

  • a. het produceren van deze dieren, geschikt voor bepaalde taken zoals hengstenstations, opfokbedrijven, handelsstallen en africht- en trainingsstallen (productiegerichte paardenhouderij);
  • b. het gebruiken van deze dieren, zoals ten behoeve van pensionstallen, verhuurbedrijven, rijscholen en maneges (gebruiksgerichte paardenhouderij).
1.24 peil:
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. voor woningen die langs de dijk zijn gebouwd: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang van de bijbehorende woningen;
  • c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • d. voor stacaravans: de bovenzijde beganegrondvloer.
1.25 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.26 voorerf:

het gedeelte van het erf wat is gelegen voor de voorgrens van het hoofdgebouw en wat grenst aan dan wel zich oriënteert op openbaar gebied.

1.27 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, welke als belangrijkste is aan te merken en waarvan de gebouwen in hoofdzaak toegankelijk zijn.

1.28 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.29 wooneenheid landgoed

een woning die, hetzij zelfstandig is en qua verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw op een perceel, hetzij aan het hoofdgebouw is gekoppeld en één of meer ruimten deelt met het hoofdgebouw.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling, alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Natuur - Landgoederen

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor Natuur - Landgoederen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • b. een landgoed;
  • c. extensieve dagrecreatie;
  • d. wandelpaden;
  • e. bruggen;
  • f. het behoud en herstel van de kreekoevers van de aangrenzende kreken en watergangen;
  • g. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.1.2 Wonen

Ter plaatse van de aanduiding 'wonen' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor wonen (de huiskavel).

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de als zodanig aangewezen gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten dienste van de in lid 3.1 bedoelde bestemming, met dien verstande dat:

  • a. gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, enkel mogen worden gebouwd binnen de in lid 3.1.2 bedoelde huiskavel, waarbij ten hoogste één hoofdgebouw en twee wooneenheden landgoed zijn toegestaan en deze enkel mogen worden gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak;
  • b. de gezamenlijke grondoppervlakte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan het aangegeven percentage;
  • c. de grondoppervlakte van gebouwen per wooneenheid landgoed, inclusief bijbehorende bouwwerken, niet meer mag bedragen dan 330 m2;
  • d. de goothoogte van gebouwen binnen het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 6 meter;
  • e. de nokhoogte van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 12 meter;
  • f. de nokhoogte van een wooneenheid landgoed en bijbehorend bouwwerk binnen het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 10 meter;
  • g. de nokhoogte van een bijbehorend bouwwerk buiten het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 5 meter;
  • h. bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 4 meter;
  • i. erfafscheidingen uitsluitend op de huiskavel mogen worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 2 meter.
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken op het voorerf

Ten aanzien van bijbehorende bouwwerken op het voorerf, geldt dat:

  • a. erkers en vooruitbouwen zijn toegestaan, mits:
    • 1. de erkers of vooruitbouwen uitsluitend aan de voorgevel van de woning worden gesitueerd;
    • 2. er maximaal twee erkers gerealiseerd worden;
    • 3. de totale breedte van de erker(s) of vooruitbouw niet meer bedraagt dan 2/3 van de breedte van de voorgevel, met een maximum van 6,00 meter;
    • 4. de diepte van de erker(s) of vooruitbouw niet meer bedraagt dan 40% van de breedte van de vooruitbouw, met een maximum van 3,00 meter;
    • 5. de afstand van de erker of vooruitbouw tot aan de perceelsgrens die aan de voorzijde van het perceel ligt, niet minder dan 3,00 meter bedraagt;
    • 6. de hoogte van de erker of vooruitbouw niet meer dan 3,00 meter bedraagt;
    • 7. de erker of vooruitbouw niet in het verlengde van een zijgevel gesitueerd wordt.
  • b. op het voorerf zijn geen andere bijbehorende bouwwerken toegestaan.
3.2.3 Luifels

Ten aanzien van luifels geldt het volgende:

  • a. een luifel mag uitsluitend worden aangebracht boven de voordeur en voor een deel in het verlengde daarvan;
  • b. de breedte van de luifel mag maximaal 4,00 meter bedragen;
  • c. de diepte van de luifel mag een maximale diepte hebben van de eventueel aanwezige of toekomstige vooruitbouw of erker, tot een maximum van 2,00 meter;
  • d. de bovenkant van de luifel mag maximaal 0,50 meter boven de gevelopening liggen; de hoogte van de luifel dient gelijk te zijn aan de hoogte van een eventueel of toekomstige vooruitbouw of erker.
3.2.4 Paardenbakken

ten aanzien van paardenbakken of stapmolens geldt het volgende:

  • a. een paardenbak of stapmolen mag uitsluitend worden gerealiseerd binnen de huiskavel:
  • b. er mag maximaal 1 paardenbak of stapmolen ten behoeve van hobbymatige paardenhouderij worden gerealiseerd, waarbij de paardenbak of stapmolen als volgt wordt gesitueerd:
    • 1. achter hoofdgebouwen;
    • 2. tenminste 20 m uit de rand van de weg;
    • 3. tenminste 1,5 m uit de slootranden;
    • 4. op een afstand van minimaal 25 m van woningen van derden;
  • c. de omvang van de paardenbak niet meer bedraagt dan 20 m bij 40 m en de doorsnede van een stapmolen niet meer bedraagt dan 20 m;
  • d. de hoogte van een hek rondom een paardenbak of een stapmolen niet meer bedraagt dan 1,50 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a ten behoeve van het uitbreiden van een gebouw buiten het bouwvlak, onder de voorwaarde dat:

  • a. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 m;
  • b. de uitbreiding gerealiseerd wordt aan de van de weg gekeerde gevel (achterzijde) van het hoofdgebouw;
  • c. de bebouwing direct aansluit op de binnen het bouwvlak aanwezige bebouwing;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het stedenbouwkundige beeld en de groenstructuur.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1

Binnen de bestemming is het medegebruik van de woning ten behoeve van praktijkruimten voor beroepsmatige activiteiten toegestaan, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de grondoppervlakte van praktijkruimten voor beroepsmatige activiteiten niet meer mag bedragen dan 35% van de woning, tot een maximum van 60 m2;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • c. in de omgeving geen onevenredige toename van verkeerbelasting optreedt;
  • d. er wordt voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein;
  • e. de beroepsmatige activiteiten geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;
  • f. geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden.
3.4.2

Binnen de bestemming mag per hoofdgebouw niet meer dan één huishouden worden gevestigd.

3.4.3

Binnen de bestemming mag per wooneenheid landgoed niet meer dan één huishouden worden gevestigd.

3.4.4

Een bijbehorend bouwwerk dat geen wooneenheid landgoed is, mag niet zelfstandig worden bewoond.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 3.4.1 voor het medegebruik van het hoofdgebouw en de wooneenheden landgoed en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 35% van het hoofdgebouw of de wooneenheid landgoed met een maximum van 60 m²;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • c. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreedt;
  • d. er wordt voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein;
  • e. de bedrijfsuitoefening geschiedt door degene die op het perceel woonachtig is;
  • f. er geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden.

Artikel 4 Natuur - Landgoederenzone

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1

De voor Natuur - Landgoederen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. natuur in bij het gebied passende natuurdoeltypen zoals omschreven in het 'Landschapsplan Landgoederenzone Numansdorp' opgenomen in Landschapsplan Landgoederen Numansdorp van deze regels;
  • b. landgoederen met een oppervlakte van minimaal 5 hectare per landgoed;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'houtwal' tevens voor het behoud en/of de aanleg van een houtwal in de vorm van een bomenrij, alsmede voor water;
  • d. ter plaatse van de aanduiding "wonen" tevens voor wonen (de huiskavel) tot een maximum van 10% van het landgoed;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d. mag binnen een zone van maximaal 20 m aan de achterzijde, of 8 meter aan de voorzijde, van het aanduidingsvlak 'wonen', maximaal 10% van de totale oppervlakte van de huiskavel en in samenhang hiermee maximaal 10% van de toegestane bebouwing op deze huiskavel, buiten het aanduidingsvlak 'wonen' worden gerealiseerd, met dien verstande dat het onder d. genoemde percentage van het landgoed wat is bestemd voor de huiskavel, niet wordt vergroot;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'water' uitsluitend voor water met uitzondering van de huiskavel;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'water' tevens voor natuur mits elders op het landgoed een zelfde oppervlak aan compensatiewater wordt aangelegd;
  • h. ter plaatse van de zijdelingse perceelsgrenzen van landgoederen voor een watergang met een breedte van minimaal 3,5 m;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - kreek' voor één of twee doorlopende watergangen in oostwestrichting met een breedte van minimaal 10 m waarbij tenminste een verbinding met de hoofdwatergang langs de Torensteepoldersekade aanwezig moet zijn; alsmede voor minimaal één doorlopend wandelpad in oostwestelijke richting;
  • j. wandelpaden, waarbij voor iedere hectare landgoed tenminste 25 m aan wandelpaden moet worden aangelegd, welke aansluiten op een aaneengesloten circuit van wandelpaden;
  • k. fiets- en wandelpaden en perceelsontsluitingen; en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - langzaamverkeersverbinding' uitsluitend voor een langzaamverkeersverbinding met bijbehorend groen en water;
  • l. bruggen;
  • m. recreatieve vlonders;
  • n. water.
4.1.2

Elk landgoed dient voor ten minste 10% uit oppervlaktewater te bestaan, tenzij elders binnen het plangebied reeds water is aangelegd. Uiteindelijk dient minimaal 10% van het totale plangebied uit oppervlaktewater te bestaan.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de als zodanig aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in lid 4.1 genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  • a. gebouwen uitsluitend op de huiskavel mogen worden gebouwd, waarbij per huiskavel ten hoogste één hoofdgebouw en twee wooneenheden landgoed mogen worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke grondoppervlakte van gebouwen (hoofdgebouw, wooneenheden landgoed en bijbehorende bouwwerken) niet meer mag bedragen dan 20% van de huiskavel;
  • c. de grondoppervlakte van gebouwen per wooneenheid landgoed, inclusief bijbehorende bouwwerken, niet meer mag bedragen dan 330 m2;
  • d. de goothoogte van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 8 m;
  • e. de bouwhoogte van hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 12 m;
  • f. de goothoogte van een wooneenheid landgoed en een bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 5 m;
  • g. de bouwhoogte van een wooneenheid landgoed en bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 10 m;
  • h. erfafscheidingen uitsluitend op de huiskavel mogen worden gebouwd tot een bouwhoogte van maximaal 2 m;
  • i. voor het overige uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd tot een bouwhoogte van 3 m.
4.2.2 Ondergronds bouwen

Ondergrondse bouw is niet toegestaan.

4.2.3 Paardenbakken

ten aanzien van paardenbakken of stapmolens geldt het volgende:

  • a. een paardenbak of stapmolen mag uitsluitend worden gerealiseerd binnen de huiskavel:
  • b. er mag maximaal 1 paardenbak of stapmolen ten behoeve van hobbymatige paardenhouderij worden gerealiseerd, waarbij de paardenbak of stapmolen als volgt wordt gesitueerd:
    • 1. achter hoofdgebouwen;
    • 2. tenminste 20 m uit de rand van de weg;
    • 3. tenminste 1,5 m uit de slootranden;
    • 4. op een afstand van minimaal 25 m van het hoofdgebouw of wooneenheid landgoed van derden;
  • c. de omvang van de paardenbak niet meer bedraagt dan 20 m bij 40 m en de doorsnede van een stapmolen niet meer bedraagt dan 20 m;
  • d. de bouwhoogte van een hek rondom een paardenbak of een stapmolen niet meer bedraagt dan 1,50 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Loopbruggen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken ten aanzien van de grens van het aanduidingsvlak voor 'wonen' ten behoeve van het bouwen van verbindingen (loopbruggen) tussen gebouwen, mits die uit oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar wordt geacht.

4.3.2 Ondergronds bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 voor het toestaan van ondergronds bouwen, waarbij de elders in het plan bepaalde regels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen van overeenkomstige toepassing is, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ondergrondse bouw is toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, alsmede ter verbinding van gebouwen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. is ondergrondse bouw ook buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen toegestaan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de hoogte van kelders mag ten hoogste 10 cm beneden peil bedragen;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en de openbare weg dient ten minste 1 m te bedragen, met dien verstande dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijperceelgrens mag worden gebouwd;
    • 3. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel;
  • c. gebouwd mag worden tussen peil en 3,5 m onder peil;
  • d. uit onderzoek of overleg met de waterbeheerder is gebleken dat geen verstoring van het grondwater of de grondwaterkwaliteit optreedt, dat de waterveiligheid niet in het geding komt en dat geen schade ontstaat aan bebouwing of infrastructuur.
4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder f. en g. ten behoeve een hogere goot- en/of bouwhoogte voor een wooneenheid landgoed, mits aantoonbaar sprake is van een uniek ontwerp en architectonisch meerwaarde.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1

Binnen de bestemming is medegebruik van hoofdgebouwen, wooneenheden landgoed en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van praktijkruimten voor beroepsmatige activiteiten toegestaan, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de grondoppervlakte van praktijkruimten voor beroepsmatige activiteiten niet meer mag bedragen dan 35% van het hoofdgebouw of de wooneenheid landgoed met een maximum van 60 m² per hoofdgebouw of wooneenheid landgoed;
  • b. de beroepsmatige activiteiten behoren tot maximaal categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen in Staat van bedrijfsactiviteiten van deze regels;
  • c. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • d. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreedt;
  • e. er wordt voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein;
  • f. de beroepsmatige activiteiten geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;
  • g. geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden.
4.5.2

Binnen de bestemming mag per hoofdgebouw niet meer dan één huishouden worden gevestigd.

4.5.3

Binnen de bestemming mag per wooneenheid landgoed niet meer dan één huishouden worden gevestigd.

4.5.4

Een bijbehorend bouwwerk dat geen wooneenheid landgoed is, mag niet zelfstandig worden bewoond.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor dijken en kaden met een waterkerende functie en de hierbij behorende voorzieningen en inrichtingsaspecten.

5.1.2

De belangen van de in lid 5.1.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

5.2 Bouwregels
5.2.1

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde dubbelbestemming gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
5.2.2

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  • a. bouwwerken zijn niet toegestaan.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 voor het toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming genoemde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouw conform de bestemmingsregels, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering. In het kader van het verzoek om afwijking zal door burgemeester en wethouders advies worden gevraagd aan de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen
7.1.1 Toepassing

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de op de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, luifels, trappen, funderingen, balkons, erkers, galerijen, hellingbanen en entreeportalen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  • b. andere onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
7.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1.1 onder a tot ten hoogste 3 m.

7.2 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen dient onder het hoofdgebouw plaats te vinden tot een diepte van ten hoogste 3 m.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Vrijwaringszone - straalpad

Ten aanzien van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' geldt dat de hoogte van een bouwwerk niet meer mag bedragen dan 20 m.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1

Indien niet op grond van hoofdstuk 2 reeds bij omgevingsvergunning is afgeweken kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, telefooncellen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, mits deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte dan 2,5 m en geen grotere oppervlakte dan 20 m3 hebben;
  • b. de bouw van transformatorhuisjes, mits deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte dan 3,5 m en geen grotere inhoud dan 50 m3 hebben;
  • c. de bouw van straatmeubilair en andere bouwwerken, die om waterstaatkundige of verkeersredenen noodzakelijk zijn, zoals duikers of keermuren, mits de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • d. de bouw van lantaarnpalen, vlaggenmasten en antennemasten, mits deze voorzieningen van gering horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer dan 15 m bedraagt;
  • e. afwijkingen van bouwgrenzen en voorgeschreven maten (daaronder begrepen bebouwingspercentages) met ten hoogste 1,5 m respectievelijk 10%, voor zover voor wat betreft de goot- en/of bouwhoogte geen toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 4.4.
  • f. afwijkingen van bouwgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijkingen niet meer bedragen dan 3 m.
9.2

Een omgevingsvergunning voor het afwijken mag slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

9.3

Een omgevingsvergunning voor het afwijken mag niet worden verleend, indien hierdoor waarden van de gronden met de bestemming onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

9.4

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in 9.3 te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de adviseur inzake natuur en landschap.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.

10.2

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. onbebouwde gronden te gebruik of te laten gebruiken als:
    • 1. opslagplaats voor vaten, kisten al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen, voer- en vaartuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind en brandstoffen;
    • 2. uitstalling-, opslag-, stand- of ligplaats voor kamper- en/of verblijfsmiddelen;
  • b. zomerhuizen en stacaravans te gebruiken of laten gebruiken voor permanente bewoning;
  • c. gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken als seksinrichting met uitzondering van de gronden die blijkens de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of overige regels uitdrukkelijk zijn aangewezen voor een seksinrichting.
10.3

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  • a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 10.2, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming en deze regels mag worden gebruikt;
  • b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
10.4

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 en lid 10.2, indien strikte toepassing van die bepalingen leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 11.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1.1 met maximaal 10%.

11.1.3 Uitzondering

Lid 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik
11.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.2.2 Veranderen strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.2.3 Onderbreken strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 11.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.2.4 Uitzondering

Lid 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Landelijk gebied - 8e herziening - Landgoederen Cromstrijen 2016".