direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkbuurt-Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0610.bp09KerkbuurtOost-3001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan vormt de planologische regeling voor het gebied Kerkbuurt-Oost van de gemeente Sliedrecht. Het plan heeft een conserverend karakter ten aanzien van de bestaande situatie.

Met dit bestemmingsplan wordt aan de actualiseringverplichting vanuit de wetgeving voldaan. Deze wetgeving verplicht om eens in de 10 jaar een bestemmingsplan te actualiseren.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied omvat grofweg het gebied rond het oostelijke deel van de Kerkbuurt, gelegen tussen de P.C. Hooftlaan en de Stationsweg/Kerkstraat. De exacte plangrens is aangegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp09KerkbuurtOost-3001_0001.jpg"

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Binnen het plangebied vigeert grotendeels het bestemmingsplan Kerkbuurt-Oost, dat in 2004 is vastgesteld. In het plangebied zijn daarnaast twee locaties opgenomen waar bestemmingsplan Woongebied, dat in 2012 is vastgesteld, vigeert.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is een omschrijving van het plangebied opgenomen. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleidskader toegelicht. Het beleid op rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau wordt hier beschreven. De omgevingsaspecten komen aan de orde in hoofdstuk 4. Een toelichting op de juridische regeling van het plan wordt gegeven in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 ten slotte gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Omschrijving plangebied

2.1 Algemeen

De Kerkbuurt is het historische centrum van Sliedrecht. Het vormt samen met de Rivierdijk één van de overblijfselen waaruit de geschiedenis van de plaats te lezen valt. Al eeuwen wordt hier handel gedreven en de afgelopen decennia heeft vooral de detailhandel zich sterk ontwikkeld. De unieke ligging en het historisch gevormd karakter maken het gebied aantrekkelijk en levendig, en onderscheiden het van andere winkelgebieden in de omgeving. Dit onderscheid wordt versterkt door de aanwezigheid van veel Sliedrechtse ondernemers, en relatief minder grootschalige landelijke ketens. Hierdoor bestaat er een grote wederzijdse binding tussen winkelier en (veelal vaste) klant. De Kerkbuurt onderscheidt zich verder van de andere winkelgebieden in Sliedrecht door het aanbod van winkels in met name het hogere segment. Naast de hoofdfunctie als winkelgebied kent de Kerkbuurt ook een, zij het beperktere, woonfunctie. Tevens bevinden zich binnen het plangebied een aantal maatschappelijke instellingen, kantoren en horecabedrijven.

Naast de Kerkbuurt, zijnde hét centrale winkelgebied, kent Sliedrecht nog enkele ondersteunende winkelgebieden voor de meer dagelijkse boodschappen. Zoals de wijk- en buurtcentra Burgemeester Winklerplein, Fazantplein, Populierenhof en Thorbeckelaan, waar het accent duidelijk ligt op het dagelijkse artikelenaanbod.

2.2 Functies

Binnen het plangebied is sprake van een tweedeling. Aan de oostzijde van het Merwedeplein zijn minder winkels gevestigd en staan tussen de winkels verspreid ook enkele woningen. Het gedeelte aan de westzijde van het plein bestaat voornamelijk uit winkels, wordt daarom meer bezocht door het winkelend publiek en doet hierdoor aantrekkelijker en levendiger aan.

De detailhandel in de Kerkbuurt is enerzijds eenzijdig van karakter. Er is relatief veel mode, andere branches zijn minder vertegenwoordigd. Het overgrote deel van het winkelaanbod in het hogere segment in Sliedrecht bevindt zich daarentegen juist in de Kerkbuurt, waarin het zich onderscheidt qua aanbod en doelgroep van andere winkelgebieden in zowel Sliedrecht als omliggende dorpen. De branchegroep 'mode en luxe' is aldus sterk vertegenwoordigd. Zowel in aantallen winkels als wat betreft vloeroppervlak is sprake van een bijzonder hoog niveau. Kijken we naar de kwaliteiten van het winkelaanbod dan valt op dat vooral de lokale winkeliers het hogere marktsegment bedienen. De landelijk bekende winkelformules bevinden zich veelal in het lage tot midden marktsegment.

In vergelijking met soortgelijke winkelcentra zijn er minder andere functies, zoals dienstverlening, horeca en ambacht. De horeca bevindt zich voornamelijk op de kop nabij de Stationsweg en Grote Kerk. De woonfunctie bevindt zich vooral in het oostelijke deel van het plangebied, deze woningvoorraad is divers naar type, afmetingen en gebruiker. De maatschappelijke functies en aanwezige kantoren zijn verspreid door het gebied te vinden.

2.3 Structuur

De Kerkbuurt heeft haar eigen kernkwaliteiten. De dijk is de belangrijkste structuurdrager met een kronkelige loop en hoogteverschillen ten opzichte van de directe omgeving. Tussen de panden c.q. groepen van panden zijn openingen aanwezig, al dan niet toegankelijk voor het publiek. Sommige openingen doen dienst als entrees naar de dijk en verbinden de winkelstraat met de parkeerplaatsen. Aan de noordzijde bestaan de opgangen uit trappen vanwege het (grote) hoogteverschil. Aan de zuidzijde bestaan de opgangen uit hellingbanen. Aan de westzijde van de Kerkbuurt wordt de entree van de dik gevormd door een verbreding van de oorspronkelijke dijk. Het beeld van de ontstane verblijfsruimte wordt sterk bepaald door de Grote Kerk. Kijkend in westelijke richting vanuit de winkelstraat doemt deze markant op.

Het Merwedeplein is een onderbreking van de langgerekte dijkstructuur. Trekkende elementen Jumbo en Hema zijn hier gevestigd. Het Merwedeplein vormt het zwaartepunt van het winkelgebied. Het plein is het middelpunt van de Kerkbuurt. De rivier is vanaf de dijk niet te zien, maar vanwege de ligging van de waterbushalte aan het einde van de Kerkbuurt (oostzijde) is indirect toch een relatie aanwezig met het water.

2.4 Gebiedsvisie

In paragraaf 3.3 is het beleidsdocument 'Toekomstvisie Sliedrecht' samengevat. In dit document is een toekomstvisie met actieprogramma voor de Kerkbuurt beschreven. Het onderhavige bestemmingsplan is in hoofdzaak consoliderend, maar het biedt wel ruimte aan enkele in het gebied gewenste ontwikkelingen. De bestemmingen zijn waar mogelijk globaal, zodat functies onderling kunnen worden uitgewisseld. Daarnaast is de centrumfunctie verdeeld in twee categorieën (voor kernwinkelgebied en aanloopstraten), met elk hun eigen accenten. Verder biedt het bestemmingsplan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan extra bouwmogelijkheden aan de achterzijde van de panden binnen het kernwinkelgebied. Via een wijzigingsbevoegdheid biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om de reeds gesloten school aan de Jacob Catsstraat (nu in gebruik als wissellocatie) te wijzigen in de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' ten behoeve van de weekmarkt. De gemeente is eigenaar van deze gronden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De ontwerpstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

De voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende rijksbeleidspunten zijn van toepassing op het plangebied:

  • 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's over de programmering van verstedelijking (woningbouw), zowel kwantitatief als kwalitatief.
  • 2. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  • 3. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  • 4. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen.
  • 5. Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
  • 6. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • 7. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • 8. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)-nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • 9. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • 10. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

Provinciale Structuurvisie Visie op Zuid-Holland

De provincie heeft een integrale structuurvisie voor de ruimtelijke ordening in Zuid-Holland vastgesteld. In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft de provincie de visie tot 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie en een doorkijk naar 2040.

De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

De visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Het plangebied is aangewezen als 'stad en dorpsgebied'. Dit in basis conserverende plan past binnen de doelstellingen van de Provinciale Structuurvisie.

Verordening Ruimte

In deze verordening zijn specifieke eisen gesteld waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het plangebied ligt binnen de bebouwingscontour.

Dit in basis conserverende bestemmingsplan dat een aantal stedelijke functies toestaat, past binnen de Verordening Ruimte, aangezien deze functies binnen de bebouwingscontour zijn toegestaan.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Sliedrecht 2020

De hoofdlijnen van de Structuurvisie De wèreld tusse Wengerde en 't waoter (2006)worden in de nieuwe structuurvisie onderschreven:

De structuurvisie bevat drie hoofddoelen:

  • 1. Sliedrecht wil op sociaal gebied een pluriforme, tolerante en vitale gemeenschap blijven, waarbij een goed functionerende samenleving centraal staat;
  • 2. fysiek gezien betekent dit dat Sliedrecht een ruimtelijke structuur wil realiseren die zowel kwantitatief als kwalitatief inspeelt op de actuele dynamiek waarbij de sociale waarden behouden moeten blijven;
  • 3. daarbij wil de gemeente een actieve rol spelen in de realisatie van de gewenste toekomstige ruimtelijke structuur.

De structuurvisie Sliedrecht 2020 onderstreept niet alleen de hoofdkeuzen die zijn vastgelegd in de structuurvisie 2006 'De wèreld tussen Wengerde en 't woater' maar ook het ambitiedocument 'Sliedrecht 2010 en verder'. De hoofdkeuzen hieruit worden toegespitst op de actuele situatie en te voorziene trends en uitgewerkt in concrete beleidskeuzen en te ondernemende activiteiten en projecten in de komende periode van 10 tot 15 jaar. Deze dragen allen bij aan de missie: Sliedrecht: watergericht, innovatief en betrokken bij elkaar.

In het kader van voorzieningen wordt de Kerkbuurt genoemd als hoofdwinkelcentrum die onder druk staat. Een extra supermarkt is gezien de marktruimte niet aan de orde. Voor het niet dagelijkse artikelaanbod bestaat een marktruimte van circa 1.250 à 1.625 m2 wvo, welke in de Kerkbuurt ontwikkeld zou kunnen worden. Ambitie voor de Kerkbuurt is het versterken van de bestaande detailhandelconcentratie met een accent op kwaliteit.

Toekomstvisie Kerkbuurt

De winkelfunctie staat onder druk in de Kerkbuurt, het historische centrum van Sliedrecht.

In de Kerkbuurt begint hier en daar leegstand te ontstaan, hebben enkele panden een matige presentatie en er heerst weinig investeringsbereidheid bij ondernemers (hoewel de leegstand in Sliedrecht minder is dan gemiddeld in den lande). Daarnaast hebben enkele gemeentelijke en regionale ontwikkelingen op met name het gebied van detailhandel hun weerslag op de toekomstpotentie van het gebied.

Enkele zaken die genoemd worden in de toekomstvisie zijn:

  • het eenzijdige karakter van de detailhandel;
  • naast detailhandel weinig andere functies;
  • met name het westelijke deel dat aansluit op de Stationsweg staat onder druk;
  • weinig grotere winkelruimtes;
  • het Merwedeplein moet worden ingericht als een besloten plein, met aanpak van de winkelpuien. Een combinatie met woningbouw kan de ruimtelijke kwaliteiten enorm versterken;
  • er moet beleidsmatig een duidelijker onderscheid gemaakt worden tussen het kernwinkelgebied en de aanloopstraten.

De doorwerking van de toekomstvisie in het bestemmingsplan zit met name in het onderscheiden van het kernwinkelgebied en de aanloopstraten. Het onderscheid in kernwinkelgebied (Centrum - 1) en aanloopgebied (Centrum - 2) is nu zichtbaar op de verbeelding en ligt ter hoogte van de Waterkeringweg. Het grootste verschil tussen de gebieden is dat er in het kernwinkelgebied in principe alleen op de verdieping gewoond mag worden en in het aanloopgebied ook op de begane grond.

Beeldkwaliteitplan Kerkbuurt-Oost (2008)

In het beeldkwaliteitplan zijn de bestaande kwaliteiten en knelpunten van de Kerkbuurt aangegeven. Op basis daarvan zijn doelstellingen opgesteld voor toekomstige ontwikkelingen. Gestreefd wordt naar ontwikkelingen die de kwaliteit van het winkelgebied verbeteren en het karakter versterken.

In het onderhavige bestemmingsplan zijn ondermeer de bebouwingsmogelijkheden aangegeven, gebaseerd op de historisch gegroeide structuur en schaal van de dijk. Het beeldkwaliteitplan gaat verder en geeft randvoorwaarden aan voor de verschijningsvorm van de bebouwing en de openbare ruimte.

De doelstellingen voor de beeldkwaliteit zijn:

  • 1. karakter van de dijk handhaven;
  • 2. versterken van de kwaliteit en vormgeving van de gebouwen;
  • 3. versterken van de kwaliteit van de openbare ruimte.

Om dit te bewerkstelligen zijn voor individuele panden en voor de openbare ruimte spelregels opgesteld. Aan de spelregels wordt getoetst via de welstandstoets.

Parkeernota

Tot voor kort werden parkeernormen in de gemeente Sliedrecht in drie documenten geregeld: Het VCP 2005 en de Bouwverordening, beide gebaseerd op het ASVV 2004 en het bestemmingsplan waarbij er een uiteenlopend beeld was. Bij die opzet waren een bestemmingsplan, bouwverordening of parkeerverordening niet in alle situaties van toepassing. Daarnaast is sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 de parkeerregeling in de Woningwet vervallen. Daarom heeft de gemeente in november 2008 de Nota Parkeerbeleid Sliedrecht opgesteld. Door hier in het bestemmingsplan en de Bouwverordening naar te verwijzen, of de relevante passages over te nemen, is het mogelijk om zowel bij nieuwbouw, functieverandering of verbouwing dwingend parkeernormen op te leggen. In paragraaf 4.1 wordt nader op het parkeren ingegaan.

Seksinrichtingen

Er is slechts één seksinrichting toegestaan in de gemeente, op bedrijventerrein Nijverwaard.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer en parkeren

Verkeer

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

De belangrijkste toegangsweg naar het plangebied betreft de Stationsweg, welke in zuidelijke richting overloopt in de Kerkstraat/Merwestraat. Deze gebiedsontsluitingsweg (50 km/h) loopt vanaf het kruispunt met de Thorbeckelaan/Deltalaan naar de westelijke grens van het plangebied. De Stationsweg kruist de Rembrandtlaan. Deze weg aan de noordzijde van het plangebied, eveneens gecategoriseerd als gebiedsontsluitinsgweg (50 km/h), loopt vanaf de Stationsweg in oostelijke richting en sluit ter hoogte van de Beneden-Merwede aan op de Rivierdijk. Er lopen vanaf deze oost-west verbinding enkele inprikkers van en naar het plangebied. De belangrijkste zijn de Jacob Catsstraat en de P.C. Hooftlaan (grenzend aan de oostzijde van het plangebied). Deze beide wegen zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg 1 (erftoegangswegen met een verzamelfunctie). De Jacob Catsstraat heeft daarbij de functie als toegangsroute voor vrachtverkeer ter bevoorrading van het winkelgebied. Aan de zuidzijde van het plangebied wordt de ontsluiting naar ofwel de Kerkstraat/Merwestraat ofwel de P.C. Hooftlaan verzorgt door de Middeldiepstraat. Ook deze weg is gecategoriseerd als erftoegangsweg 1. De wegen gecategoriseerd als erftoegansgweg 1 hebben een maximum snelheid van 30 km/h. De Kerkbuurt is tussen de Kerkstraat en de P.C. Hooftlaan ingericht als autoluw winkelgebied.

Langzaam verkeer

Voor fietsers verloopt de hoofdontsluiting van het plangebied via dezelfde wegenstructuur als voor het gemotoriseerd verkeer. Hierbij is langs de Stationsweg tussen het kruispunt met de Thorbeckelaan/Deltalaan en de rotonde met de Rembrandtlaan een vrijliggende fietsvoorziening aanwezig. De overige wegen met een ontsluitende functie zijn voorzien van fietsstroken. Op de wegen die niet zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg of erftoegangsweg 1 maken fietsers en gemotoriseerd verkeer gebruik van dezelfde verkeersruimte. Voor voetgangers zijn trottoirs aanwezig. Tevens is de Kerkbuurt, tussen de Kerkstraat en de P.C. Hooftlaan ingericht als voetgangersgebied.

Openbaar vervoer

Rondom het plangebied zijn verschillende bushaltes aanwezig, waaronder het busstation aan het Burgemeester Winklerplein. Andere bushaltes liggen aan de Middeldiepstraat (ter hoogte van het kruispunt met de Oranjestraat), aan de Kerkbuurt (net ten westen van het plangebied) en aan de Oosterbrugstraat (aan de oostzijde van het plangebied). Vanaf deze verschillende haltes rijden bussen richting onder andere het NS-station Sliedrecht, Dordrecht, Rotterdam en Gorinchem. Tevens is aan de oostzijde van het plangebied (kruispunt Middeldiepstraat - Oosterbrugstraat) een halte van de Waterbus aanwezig. Vanaf hier varen boten naar de Merwedekade in Dordrecht.

Parkeren

Rondom de Kerkbuurt zijn verschillende parkeerterreinen aanwezig. Deze zijn gelegen aan:

  • het kruispunt Jacob Catsstraat - Frans Halsstraat;
  • de Zoutstoep (2 terreinen);
  • de Van Goghstraat;
  • de Rubensstraat;
  • de Gantelweg (2 terreinen);
  • de Middeldiepstraat.

Daarnaast kan tevens langs de weg en in de woonstraten worden geparkeerd. Binnen Sliedrecht is de ambitie gesteld alleen parkeerregulering toe te passen op basis van tijd (blauwe zone). Binnen het plangebied is deze vorm van parkeerregulering toegepast op de Rembrandtlaan, de Stationsweg, de Kerkstraat, het parkeerterrein aan de Jacob Catsstraat, de Frans Halsstraat, Joost van den Vondelstraat en het westelijke parkeerterrein aan de Zoutstoep.

Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied dient voldaan te worden aan de parkeernormen van de gemeente Sliedrecht. Voor ontwikkelingen in de Kerkbuurt geldt echter niet de eis dat het parkeren op eigen terrein afgewikkeld hoeft te worden. Voor deze ontwikkelingen is als eis gesteld dat compenserende parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden binnen een afgebakend zoekgebied. Deze afbakening is opgenomen in bijlage 3 van de Nota Parkeerbeleid Sliedrecht. Voor de aanleg van deze compenserende parkeerplaatsen geldt een realisatietermijn van maximaal twee jaar.

4.2 Geluid

Binnen dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Onderzoek naar geluidshinder is daarom niet aan de orde.

4.3 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10) 2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.

2) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit NIBM

In het 'Besluit niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er worden geen directe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er is dan ook geen sprake van verkeersgeneratie ten gevolge van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2011 als in 2020 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer. Met behulp van deze monitoringstool kunnen de rekenpunten per weg worden geselecteerd voor de exacte rekenresultaten.

Het maximale gehalte stikstofdioxide in het jaar 2011 bedraagt 34,8 µg/m³, voor fijnstof bedraagt dit maximaal 28,1 µg/m³ en het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 25.

Voor het jaar 2020 bedraagt het gehalte stikstofdioxide maximaal 24,7 µg/m³, voor fijnstof bedraagt dit 22,8 en het maximale aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 12 dagen.

In figuur 4.1 zijn de rekenpunten voor het plangebied weergegeven. Dit betreffen zowel de rekenpunten voor het jaar 2011 als 2020. Hieruit blijkt dat de Rembrandtlaan de maatgevende weg is voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp09KerkbuurtOost-3001_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp09KerkbuurtOost-3001_0003.png"

Figuur 4.1 Luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool.

Direct langs deze wegen wordt aan de grenswaarden voldaan, dit zal dus ook ter plaatse van het gehele plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en regelgeving

Wanneer nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt dient vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor afstemming tussen bedrijven en gevoelige functies, zoals woningen, wordt gebruik gemaakt van milieuzonering aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dat is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies reeds naast elkaar voorkomen of gewenst zijn, wordt gebruik gemaakt van de SvB 'functiemenging'. In deze SvB wordt per bedrijfsactiviteit bekeken in welke mate deze direct naast woningen toelaatbaar is. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de SvB 'functiemenging' wordt verwezen naar bijlage 1.

Afwijkingsbevoegdheid

De toelaatbaarheid zoals hierboven beschreven betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere milieucategorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De SvB geeft namelijk een grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Zo komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze minder hinder veroorzaakt dan in de SvB is verondersteld. Om bedrijfsactiviteiten toe te laten uit de milieucategorie die hoger ligt dan de algemene toelaatbaarheid, kan het bevoegd gezag gebruikmaken van een afwijkingsmogelijkheid. Ingeval van afwijking dient wel te worden aangetoond dat deze bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in de algemeen toelaatbare milieucategorieën.

Ook is er een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor bedrijven die niet in de SvB 'functiemenging' zijn genoemd, maar die wel naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën die zijn toegestaan.

 

Onderzoek

In het plangebied zijn naast woningen andere functies aanwezig zoals bedrijven, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, detailhandel en horeca. Functiemenging is in dit geval wenselijk gezien het feit dat het een centrumgebied betreft. In dit bestemmingsplan wordt daarom gebruik gemaakt van de SvB 'functiemenging', welke onderdeel uitmaakt van de regels. Binnen het plangebied worden bedrijven uit milieucategorie A en B1 van de SvB algemeen toelaatbaar geacht. Dit zijn bedrijven die direct naast, onder of boven woningen toelaatbaar zijn en zodanig weinig milieubelastend zijn dat de eisen uit het Bouwbesluit voldoende zijn om relevante milieuhinder te voorkomen. Met behulp van de SvB wordt bepaald welke bedrijven binnen de algemene toelaatbaarheid vallen.

De in het plangebied voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn geïnventariseerd en ingeschaald op basis van de categorieën uit de SvB 'functiemenging' (zie bijlage 1 van de regels). De bedrijven vallen alle in milieucategorie A of B1 van de SvB 'functiemenging'. Ter plaatse van twee bedrijven in het plangebied geldt de bestemming Centrum - 1. Binnen deze bestemming zijn in principe geen bedrijven toegestaan. Aangezien het bestaande situaties betreft, wordt de huidige situatie gecontinueerd en mogelijk gemaakt via een specifieke bedrijfsbestemming, zie ook het onderstaande schema.

Adres   Naam bedrijf   SBI-
code  
Omschrijving   VNG-
categorie  
In bestemming   Aanduiding  
Kerkbuurt 48   Drukkerij De Waard   18129   kleine drukkerij   2   Centrum - 1   'specifieke vorm van bedrijf - 1'  
Kerkbuurt 126   Drukkerij Van Wijngaarden   18129   kleine drukkerij   2   Centrum - 1   specifieke vorm van bedrijf - 1'  

Bij bedrijfsbeëindiging of verplaatsing kan zich op deze locaties alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een andere functie die past binnen de bestemming. Op deze manier wordt onaanvaardbare hinder uitgesloten.

Op het adres Stationsweg 3A is een boksvereniging gevestigd. Ook deze functie past niet binnen de ter plaatse opgenomen bestemming (Centrum - 2). De boksvereniging heeft daarom ook een specifieke aanduiding gekregen, namelijk 'sportzaal'.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5 Horeca

Bij de aanwezigheid van horecavoorzieningen is het van belang dat ter plaatse van woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd en dat horecavoorzieningen op een gewenste locatie hun bedrijf kunnen uitoefenen. Vergelijkbaar met de zonering van bedrijfsactiviteiten wordt daarbij gebruikgemaakt van een (Sliedrechtse) horecaindeling. De SvH bestaat uit vijf categorieën van horeca-activiteiten die zijn gerangschikt naar mate van hinderlijkheid waarbij vooral is gekeken naar het aspect geluidshinder en de verkeersaantrekkende werking van de onderscheiden categorieën. Per gebied wordt vastgesteld welke categorie van horecavoorzieningen toelaatbaar wordt geacht. De horeca-indeling is opgenomen in de begrippen (artikel 1 lid 1.33).

Onderzoek

In het centrum van Sliedrecht bevinden zich verscheidene horecavoorzieningen en wordt de concentratie van horeca ook wenselijk geacht. In dit bestemmingsplan zijn horeca-activiteiten uit categorie 2, 3 en 4 van de Sliedrechtse horecaindeling toegestaan. Deze horeca betreft horeca zoals een restaurant, dagzaken en cafetaria's. Het voorgaande is in dit bestemmingsplan vertaald door horeca uit categorie 2,3 en 4 in het plangebied toe te staan. Vier horecabedrijven in het plangebied vallen in een hogere categorie dan de algemeen toelaatbare categorieën (zie het onderstaande schema).

Adres   Naam bedrijf   SBI-code   Omschrijving   VNG-categorie   Aanduiding  
Stationsweg 3   Café Havana   563.2   Discotheek, muziek   2   h=5  
Stationsweg 7   Café De Waag   563.1   Café   1   h=5  
Rembrandtlaan 10A   Café bar Rembrandt   563.1   Café, bar   1   h=5  
Kerkbuurt 140   Bar de Huifkar   563.2   Discotheek, muziek   2   h=5  

Horecavestigingen uit een hogere categorie dan de algemene toelaatbare categorieën worden mogelijk gemaakt via een specifieke horecabestemming. Dit houdt in dat ter plaatse het bestaande horecabedrijf is toegestaan, maar dat bij vertrek van dit bedrijf uitsluitend eenzelfde soort bedrijf dan wel een bedrijf uit categorie 2,3 en 4 is toegestaan.

Conclusie

De bestaande horeca-inrichtingen in het plangebied zijn geïnventariseerd en ingeschaald volgens de horeca-indeling. Voor de horecabedrijven die niet in de algemeen toelaatbare categorie (2, 3 en 4) vallen is een specifieke aanduiding opgenomen. Geconcludeerd wordt dat er ter plaatse van woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat dat past bij het gebied. Het aspect horeca en milieuhinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.6 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een consoliderend bestemmingsplan en maakt geen nieuwe functies mogelijk. Binnen het plangebied zijn hebben diverse bodemonderzoeken plaatsgevonden. Op dit moment is er echter geen sprake van saneringslocaties. Gezien het feit dat er geen sprake is van functiewijzigingen is bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het Btev worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het Btev wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

In (de nabije omgeving van) het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. In het plangebied worden dit soort inrichtingen ook niet mogelijk gemaakt. Nader onderzoek en/of een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Ten noorden van het plangebied op circa 500 m is de Rijksweg A15 gelegen. Het betreft het traject tussen afrit 23 (Papendrecht) en afrit 27 (Gorinchem). Deze weg beschikt over een veiligheidszone van maximaal 46 m en een Plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 m. Gezien de ruime afstand tot het plangebied vormt dit geen belemmering. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt en opzichte van de huidige planologische situatie. Dit in combinatie met de ruime afstand tot de A15 zorgt ervoor dat een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk geacht wordt.

Ten zuiden van het plangebied op een afstand van circa 125 m is de Beneden-Merwede gelegen. Over de Beneden-Merwede worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Conform het Basisnet water betreft deze route een zwarte vaarweg. Voor zwarte vaarwegen geldt dat de PR 10-6-contour maximaal tot aan de oever reikt. De PR 10-6-contour komt daardoor niet over het plangebied. Het PR vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Het GR ten gevolge van een zwarte vaarweg zal niet toenemen ten gevolge van het bestemmingsplan. Dit plan is consoliderend van aard en maakt geen directe ontwikkelingen mogelijk. De personendichtheid zal derhalve niet toenemen ten gevolge van dit bestemmingsplan. Gezien het omgevingsbeeld zal het GR naar verwachting niet hoger zijn dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Dit gegeven in combinatie met de consoliderende aard van het bestemmingsplan zorgen ervoor dat een nadere verantwoording van het GR niet noodzakelijk wordt geacht.

Buisleidingen

In het plangebied en omgeving zijn geen buisleidingen gelegen.

Verantwoording groepsrisico

Hierboven is reeds vermeld dat in de omgeving van het plangebied vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de Beneden Merwede, de A15 en de Betuweroute . Gezien de grote afstanden tot deze bronnen heeft alleen een ongeval met een transport van toxische gassen (bijv. Ammoniak) op één van de transportassen invloed op het plangebied. Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de vervoersassen is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Aangezien het voorliggende bestemmingsplan consoliderend van aard is en daarmee niet leidt tot een toename van de personendichtheden en het GR, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR, waarin aandacht wordt besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten. Over deze aspecten is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid.

De veiligheidstoets van de veiligheidsregio levert de volgende conclusies op:

  • het plangebied ligt buiten de PR 10-6-contouren;
  • het groepsrisico neemt niet toe door het bestemmingsplan en
  • de vaststelling van het bestemmingsplan zal niet leiden tot een groter aantal mogelijke slachtoffers.

In het kader van de zelfredzaamheid verdient het aanbeveling bij de realisatie van toekomstige bouwplannen te zorgen voor ventilatie die door de gebruikers centraal in de objecten buiten werking kan worden gezet. Hiermee kan de zelfredzaamheid worden vergroot. De omwonenden, gebruikers en andere betrokkenen dienen daarnaast geïnformeerd te worden over een drietal zaken:

  • de plannen/bestemming in hun directe omgeving en de mogelijke risico's als gevolg hiervan;
  • de maatregelen die de overheid treft om de risico's te beperken;
  • de handelingsperspectieven voor de burger zelf om zich zo goed mogelijk voor te bereiden op een eventueel incident. Dit kan door middel van het publiceren van teksten op de website of in de gemeenterubriek, maar hiertoe kunnen ook andere communicatie middelen worden ingezet.

De gemeente is wettelijk verantwoordelijk voor risicocommunicatie. De regionaal risicocommunicatie adviseur, werkzaam bij de Veiligheidsregio, kan hierbij ondersteunen.

Omdat het voorliggende bestemmingsplan consoliderend van aard is en daarmee niet leidt tot een toename van de personendichtheden en er voor mogelijk toekomstige bouwplannen maatregelen mogelijk zijn om de zelfredzaamheid te vergroten, wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.8 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • 1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • 2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • 3. defensiebrandstoffen;
  • 4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied en omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.9 Waterparagraaf

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de gemeente en het waterschap nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Het Waterbeheerplan 2010-2015 (2009) heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende zes jaren wordt hierin vastgelegd. In de planperiode staan de volgende aspecten centraal:

  • het bieden van veiligheid tegen overstromingen;
  • het realiseren van de kwantitatieve wateropgave (NBW1);
  • het realiseren van de waterkwaliteits- en ecologische doelstellingen (KRW2);
  • het samen met de gemeenten realiseren van de kwantitatieve wateropgave in het stedelijk gebied en het verbeteren van de waterkwaliteit in stedelijke wateren;
  • het invulling geven aan de samenwerking in de afvalwaterketen.

Het Waterbeheerplan 2010-2015 borduurt voort op de verschillende beleidsplannen die in de afgelopen jaren zijn vastgesteld. Er is dus geen sprake van een breuk in het waterbeleid maar wel van een verdere intensivering. Het is het eerste volledig integrale waterbeheerplan van het waterschap. Alle beleidsaspecten van waterkeringen, watersysteem en afvalwaterketen zijn in dit plan verwoord. Ook zijn voor het eerst de nationale, de provinciale en waterschapsplannen tegelijkertijd opgesteld. Omdat deze verschillende plannen elkaar beïnvloeden is er veel geïnvesteerd in een goede afstemming tussen de verschillende overheden.

In de Beleidsregels van het waterschap is vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). Daarbij mag het waterpeil niet meer dan 20 cm stijgen in de Alblasserwaard. In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.

Het waterschap bereidt een nieuwe legger voor. Aanleiding om de legger te actualiseren is de toevoeging van het zogenaamde profiel van vrije ruimte (PVVR) in de legger. Dit profiel geeft de ruimtelijke reservering weer rondom de dijk die nodig is voor een eventuele toekomstige dijkverbetering.

Gemeentelijk beleid

Waterschap Rivierenland heeft samen met de gemeente Sliedrecht een stedelijk waterplan voor Sliedrecht opgesteld. In het waterplan kijken beide overheden vooral naar de waterkwaliteit, de hoeveelheid water in natte én in droge perioden en de wijze waarop het water wordt onderhouden. Hiervoor hebben de verschillende vijvers, sloten en plassen in Sliedrecht een specifieke gebruiksfunctie gekregen. Denk hierbij aan recreatiewater of natuurwater. Vervolgens zijn er doelen en maatregelen bepaald voor elke type water. Bijvoorbeeld de bereikbaarheid van viswater en de inrichting van natuurvriendelijke oevers langs natuurwater.

Daarnaast heeft de gemeente het Gemeentelijke Rioleringsplan (2012-2018) opgesteld. De gemeente heeft als taak het aanleggen van een rioleringsstelsel en het beheren/exploiteren daarvan. Het Rioleringsplan geeft inzicht in het functioneren van het rioolsysteem en benodigde maatregelen voor het goed functioneren hiervan.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen in het centrum van Sliedrecht en bestaat in de huidige situatie uit winkel-, kantoor-, centrum- en woonfuncties.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veen op ongerepte klei. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m onder maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert van 0,5 tot 0,8 m onder maaiveld.

Waterkwantiteit

In het plangebied is één watergang aanwezig. Dit betreft een B-watergang. B-watergangen zijn van secundair belang en onderhoud vindt plaats door aangrenzende eigenaren. Aan de oostzijde van het plangebied grenst een insteek van de Beneden-Merwede. De Beneden-Merwede is aan de zuidzijde op zo'n 125 m gelegen van het plangebied.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Aan de zuidzijde van het plangebied is de Beneden-Merwede gelegen. Dit betreft een watergang als genoemd in de Kader Richtlijn Water. Voor deze watergang geldt dat er Europese normen zijn opgesteld.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is deels binnen de beschermingszone van de primaire waterkering van de Beneden-Merwede gelegen. Deze is opgenomen op de plankaart.

Afvalwaterketen en riolering

De aanwezige bebouwing in het plangebied is aangesloten op de riolering.

Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.

Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en vormt geen belemmering voor de Europese normen uit de Kader Richtlijn Water van de Beneden-Merwede.

Watervergunning

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor de waterkering (kernzone) is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. De binnenbeschermingszone van de primaire waterkeringen heeft de gebiedsaanduiding vrijwaringszone - dijk 1 gekregen, de buitenbeschermingszone heeft de gebiedsaanduiding vrijwaringszone - dijk 2 gekregen.

Conclusie

Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.10 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit het centrumgebied van Sliedrecht. Binnen dit centrumgebied zijn diverse functies aanwezig zoals bedrijven, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, detailhandel en horeca. In het plangebied is diverse bebouwing aanwezig en nagenoeg het gehele gebied is verhard. In het plangebied zijn geen waterpartijen aanwezig.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen directe nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om verbouw of het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In het kader hiervan is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd, waarin is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.

Beleid en normstelling

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

- Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

- Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde Natura 2000- en EHS-gebied betreft de Biesbosch en is gelegen ten zuiden van het plangebied aan de overzijde van de Beneden-Merwede op circa 400 m van het plangebied.

In het plangebied worden geen concrete ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Significant negatieve effecten op de EHS en Natura 2000 worden dan ook uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp09KerkbuurtOost-3001_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp09KerkbuurtOost-3001_0005.png"

Figuur 4.2 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).

Vogels

In het beperkt aanwezige groen kunnen tuin- en struweelvogels voorkomen. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing.

Zoogdieren

Het plangebied biedt mogelijk geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis en veldmuis. De bebouwing kan plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Het beperkt aanwezige groen vormt marginaal foerageergebied voor vleermuizen. In de wijdere omgeving is meer groen aanwezig, naar verwachting vormt dat primair foerageergebied. Kerkbuurt kan een vliegroute vormen voor vleermuizen.

Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker en gewone pad kunnen gebruik maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen of in kelders. Gezien de aanwezige biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde vaatplanten, reptielen en/of bijzondere insecten, vissen of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.2 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  Nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen  
Vrijstellings-regeling Ffw   tabel 1     mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis en veldmuis,

bruine kikker, gewone pad, kleine en de middelste groene kikker  
Nee  
Ontheffings-regeling Ffw   tabel 2     geen   Nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen   Nee  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen   Ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   gierzwaluw en huismus   Ja  

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Het bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Voorafgaand aan een ontwikkeling dient nagegaan te worden of sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2 en 3 soorten en broedvogels met vaste nesten. In dat geval is nader veldonderzoek noodzakelijk. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het onderzoeksseizoen, dat over het algemeen tussen maart en oktober ligt.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

Normstelling

Verdrag van Malta

Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Nota Belvedère, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W.

Onderzoek en conclusie

Uit de kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) blijkt dat er binnen het plangebied 2 gebieden zijn met een zeer grote kans op archeologische sporen (zie uitsnede in figuur 4.3). Er vinden daar geen ontwikkelingen plaats. In het bestemmingsplan is een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp09KerkbuurtOost-3001_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp09KerkbuurtOost-3001_0007.png"

Figuur 4.3 Archeologische verwachtingswaarden

(bron: http://geo.zuid-holland.nl/geo-loket/kaart_chs.html)

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleidende regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

5.2 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.

Artikel 3 Bedrijf

De gronden met een bedrijfsbestemming in het vigerende bestemmingsplan behouden in dit plan de bedrijfsbestemming. Op deze gronden zijn bedrijven toegestaan in de categorieën A en B1 als bedoeld in de bij deze regels behorende SvB 'functiemenging'. Daarnaast zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan.

Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. De maximale bouw- en goothoogte zijn gekoppeld aan het aantal bouwlagen van de bestaande bebouwing.

Artikel 4 Centrum - 1

Centrum - 1 betreft de gronden die centraal zijn gelegen in de Kerkbuurt -Oost. Op deze gronden zijn de functies detailhandel, dienstverlening, kantoren en zorgvoorzieningen toegestaan. Wonen is alleen toegestaan op de verdieping. Daar waar nu wordt gewoond op de begane grond, blijft dit toegestaan. Deze locaties hebben een aanduiding op de verbeelding gekregen.

Horeca is toegestaan van categorie 2 t/m 4. Op de locaties waar nu zwaardere horeca is toegestaan is dit vastgelegd en aangeduid op de kaart (h=5). Op deze locaties is horeca t/m categorie 5 toegestaan. Dit gebruik mag worden voortgezet.

Een supermarkt is uitsluitend toegestaan op de huidige locatie aan het Merwedeplein (Joost van den Vondelstraat). Ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' zijn tevens garageboxen toegestaan.

Drukkerij De Waard aan de Gantelweg 30 en drukkerij Van Wijngaarden aan de Kerkbuurt 126 hebben een specifieke aanduiding gekregen, omdat dit gebruik niet valt onder de algemene toelaatbaarheid van de bestemming Centrum - 1. Dit geldt tevens voor de Sliedrechtse boksvereniging op het adres Stationsweg 3a.

Ook zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen en paden, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan.

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, waarbij de goothoogte niet meer mag bedragen dan 7 m (tenzij anders is aangegeven) en de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer dan 10 m. De diepte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande diepte (tenzij anders is aangegeven). Via binnenplanse afwijking kunnen onder voorwaarden winkels met een grotere diepte worden gerealiseerd.

Voor erfbebouwing bevatten de regels een erfbebouwingsregeling.

Artikel 5 Centrum - 2

De voor Centrum - 2 aangewezen gronden betreffen de aanloopstraten. Ten opzichte van de bestemming Centrum - 1 is hier wonen wel algemeen toegestaan. Verder zijn ook de overige centrumfuncties toegestaan. Een supermarkt is niet toegestaan.

Horeca is toegestaan van categorie 2 t/m 4. Op de locaties waar nu zwaardere horeca is toegestaan is dit vastgelegd en aangeduid op de kaart (h=5). Op deze locaties is horeca t/m categorie 5 toegestaan. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de betreffende aanduiding te verwijderen, indien ter plaatse gedurende een termijn van ten minste 1 jaar geen horeca van categorie 5 aanwezig is geweest

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, waarbij de goothoogte niet meer mag bedragen dan 7 m en de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer dan 10 m. De diepte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande diepte.

Voor erfbebouwing bevatten de regels een erfbebouwingsregeling. De erfbebouwingsregeling is afwijkend van Centrum - 1.

Artikel 6 Gemengd

De in het vigerende plan voor Commerciële Doeleinden aangewezen gronden hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'Gemengd' gekregen. De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven in de categorie A en B1, kantoren, zorgvoorzieningen en dienstverlening.

Ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' zijn tevens garageboxen toegestaan. Dit betreffen de bestaande garageboxen aan de Gantelweg. Ook zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals toegangswegen, groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan.

Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. De bouw- en goothoogte zijn gekoppeld aan het aantal bouwlagen van de bestaande bebouwing.

Artikel 7 Groen

Deze bestemming is opgenomen voor de gronden grenzend aan de bestemming 'Wonen - Uit te werken'.

Artikel 8 Kantoor

De gronden met een kantorenbestemming in het vigerende bestemmingsplan behouden in dit plan de kantoorbestemming. De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn naast de functie kantoor ook bestemd voor dienstverlening, educatieve voorzieningen en wonen. Tevens zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan.

Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. De maximale bouw- en goothoogte zijn gekoppeld aan het aantal bouwlagen van de bestaande bebouwing.

Artikel 9 Maatschappelijk

De gronden met de bestemming Maatschappelijke doeleinden uit het vigerende bestemmingsplan behouden in dit plan de maatschappelijke bestemming. Deze gronden zijn bestemd als 'Maatschappelijk'. Op deze gronden zijn overheids-, medische, onderwijs-, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, ondergeschikte detailhandel en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals toegangswegen en paden, tuinen en erven, groen- en speelvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan.

De bestaande brandweerkazerne aan de Middeldiepstraat wordt specifiek aangeduid en is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'brandweerkazerne'. De bijbehorende dienstwoningen hebben de aanduiding 'wonen'.

Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. De maximale bouw- en goothoogte zijn gekoppeld aan het aantal bouwlagen van de bestaande bebouwing.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden die zijn voorzien

van de aanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' te wijzigen in de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' met inachtneming van een aantal regels. Deze wijzigingsbevoegdheid is opgenomen ten behoeve van de weekmarkt.

Artikel 10 Verkeer

Dit betreft de gronden die in het vigerende bestemmingsplan zijn bestemd als Verkeersdoeleinden en Parkeerterrein. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, voet- en fietspaden, parkeren, verblijfs- en speelgebied, nutsvoorzieningen, groen, water, geluidwerende voorzieningen, bij deze bestemming behorende voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - halte waterbus' zijn tevens voorzieningen ten behoeve van de waterbus toegestaan.

Gebouwen zijn in principe niet toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' is wel een nutsgebouw met een bouwhoogte van ten hoogste 4 m toegestaan. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m. Uitzondering zijn lichtmasten tot een hoogte van 10 meter ten behoeve van de waterbus.

Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied

De in het vigerende bestemmingsplan als Verblijfsdoeleinden bestemde gronden krijgen in dit bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Op deze gronden zijn voet- en fietspaden, verblijfs- en speelgebied, groen, water, niet overdekte terrassen en bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan.

Gebouwen zijn in principe niet toegestaan. In afwijking hiervan zijn uitstekende bouwdelen en balkons toegestaan, met dien verstande dat een hoogte van ten minste 3 m boven maaiveld vrij blijft van bebouwing. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 12 Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor wateraanvoer en -afvoer en waterberging. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - halte waterbus' zijn tevens een aanlegsteiger en halte ten behoeve van de waterbus toegestaan. Ook zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan.

Gebouwen zijn niet toegestaan. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m. Uitzondering zijn lichtmasten tot een hoogte van 10 meter ten behoeve van de waterbus.

Artikel 13 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, inclusief aan verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - 1' zijn op de begane grond tevens centrumdoeleinden in de vorm van detailhandel, dienstverlening, kantoren en zorgvoorzieningen, zoals medische praktijken, klinieken en dagverblijven, consultatiebureaus en kinderopvang toegestaan. Tevens zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan.

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak en het aantal woningen, zoals aanwezig ten tijde van het in werking treden van dit plan, mag niet worden vergroot. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. De maximale bouw- en goothoogte zijn gekoppeld aan het aantal bouwlagen van de bestaande bebouwing.

Artikel 14 Wonen - Uit te werken

Voor de gronden aan de Rivierdijk is de bestemming 'Wonen - Uit te werken' opgenomen, conform het vigerende bestemmingsplan.

Artikel 15 Waarde - Archeologie

Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden met archeologische verwachtingswaarden. Bouwwerken die dieper reiken dan 0,3 m en die een grondoppervlakte hebben groter dan 100 m2 mogen uitsluitend met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag worden gebouwd. Daarnaast geldt voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunningplicht.

Artikel 16 Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden binnen de kernzone van de waterkering. Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen - op enkele uitzonderingen na - uitsluitend met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag worden gebouwd. De belangen van de waterkering mogen niet onevenredig worden geschaad.

5.3 Algemene regels

In de algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels opgenomen.

5.4 Overgangsrecht en slotregel

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro (artikel 6.12) staat dat de gemeente verplicht is om een exploitatieplan vast te stellen, voor de gronden waar een aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het Bro is bepaald wat wordt verstaan onder een aangewezen bouwplan. Het gaat daarbij om: de bouw van één of meer woningen, één of meer hoofdgebouwen, uitbreiding van het hoofdgebouw met ten minste 1.500 m², functieverandering naar woningen voor ten minste 10 woningen, of functieverandering naar horeca of kantoor voor ten minste 1.500 m². Daarbij geldt een verhaalbare kostendrempel van € 10.000, waarbij bij de verhaalbare kosten geen fysieke werken als kostenpost mogen worden opgevoerd. In het kader van dit bestemmingsplan is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan op te stellen. In het plan zijn geen ontwikkelingen voorzien. De plankosten worden gedragen door de gemeente Sliedrecht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

In het kader van het bepaalde in de gemeentelijke inspraakverordening is de mogelijkheid geboden tot inspraak. In dat kader heeft het voorontwerpbestemmingsplan vanaf 11 april 2014 gedurende vier weken ter inzage gelegen. De ontvangen reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota inspraak en overleg (zie bijlage 2).

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan aan instanties toegezonden. De ontvangen reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota inspraak en overleg (zie bijlage 2).

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingplan heeft vanaf 4 juli 2014 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode is één schriftelijke zienswijze ontvangen. De zienswijze is samengevat en beantwoord in de Nota zienswijzen (zie bijlage 3).