direct naar inhoud van 4.3 Flora en fauna
Plan: Polderwetering
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0606.BP0016-0002

4.3 Flora en fauna

Aan de hand van een literatuuronderzoek en een globaal veldonderzoek is een flora en faunaparagraaf opgesteld voor het bestemmingsplangebied Polderwetering te Schiedam. In het kader hiervan is een nader onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van extra beschermde vleermuizen en de rugstreeppad. Opgemerkt wordt dat het onderzoek een momentopname is. Met het verstrijken van de tijd kan het spontaan voorkomen of verdwijnen van beschermde planten en dieren nooit met volledige zekerheid worden voorzien of uitgesloten.

De natuurwaarden binnen het plangebied moeten worden ontzien of ingepast in nieuwe ontwikkelingen. Het zoeken naar ruimte voor compenserende maatregelen is noodzakelijk.

Binnen het plangebied wordt geanticipeerd op een aantal wenselijke ontwikkelingen die binnen de planperiode zijn voorzien. Aangezien deze ontwikkelingen (zoals woningbouw op beperkte schaal en een verkeersverbinding tussen de Polderdwarsweg en bedrijventerrein Rotterdam Noord-West) welke een nadelig effect op de aanwezige beschermde flora en fauna kunnen hebben, nog onvoldoende vastomlijnd zijn, wordt via wijzigingsbevoegdheden de mogelijkheid gecreëerd om de vigerende bestemmingen te wijzigen. Omdat deze ontwikkelingen een nadelig effect op de aanwezige beschermde flora en fauna kunnen hebben, dient te allen tijde voorafgaand aan ruimtelijke ontwikkelingen een vooronderzoek te worden uitgevoerd op de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten flora en fauna. Aan de hand van de resultaten uit dit vooronderzoek dient te worden bepaald of een nader onderzoek en (daaruit volgend) een aanvraag tot ontheffing op de Flora en faunawet noodzakelijk is.

Op grond van deze rapportage en het bijbehorend onderzoek worden volgende conclusies getrokken:

  • Het plangebied maakt geen onderdeel uit van en is niet gelegen in de nabijheid van natuur- of groengebieden met een beschermde status noch ecologische verbindingszone (EHS, PEHS).
  • De groenstructuren binnen het plangebied maken onderdeel uit van de stedelijke ecologische structuur.
  • Binnen het plangebied worden meerdere biotopen aangetroffen welke geschikt zijn voor beschermde planten, vogels, zoogdieren, amfibieën, insecten, vissen en reptielen.
  • Er zijn meerdere gegevens beschikbaar met betrekking tot het voorkomen van beschermde soorten vaatplanten, vogels, zoogdieren en amfibieën binnen het plangebied. Een aantal van de aangetroffen soorten heeft een verhoogde- of een extra- beschermingsstatus of zijn opgenomen op een Rode lijst. Voor alle beschermde soorten geldt de zorgplicht.
  • Voorafgaand aan ruimtelijke ontwikkelingen dient ten allen tijde door middel van een quick scan een vooronderzoek te worden uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten flora en fauna. Door middel van dit vooronderzoek dient te worden bepaald of een aanvullend onderzoek en (daaruit volgend) een aanvraag tot ontheffing op de wet noodzakelijk is.
  • Uit nader onderzoek zijn geen gegevens naar voren gekomen met betrekking tot het voorkomen van de rugstreeppad binnen het plangebied.
  • Uit nader onderzoek zijn gegevens naar voren gekomen met betrekking tot het voorkomen van de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger binnen het plangebied. Er bestaan geen aanwijzingen dat zich hier een kolonie heeft gevestigd. Een enkele slaap- en rustplaats valt echter niet uit te sluiten.
  • De Poldervaart en Polderwetering vormen een potentieel geschikt biotoop voor de kleine modderkruiper en bittervoorn. Bij het dempen van watergangen en bij groot baggerwerk dient extra aandacht te worden besteed aan beschermde vissen.
  • Aantasting (van het leefgebied) en verstoring van beschermde vogels dient te worden voorkomen , Voorafgaand aan werkzaamheden dient te allen tijde een controle op bewoonde nesten van vogels te worden uitgevoerd.
  • Bij het rooien van bomen en het slopen van oude panden dienen deze voorafgaand aan het werk te worden gecontroleerd op nest of verblijfsplaatsen van vleermuizen en vogels.
  • De kans dat de Flora- en faunawet een beperkende factor zal zijn bij het uitvoeren van ruimtelijke ontwikkelingen is aanwezig. Op het moment van verschijnen van deze rapportage wordt die kans echter klein geacht. Over het algemeen kan er vanuit worden gegaan dat de gunstige staat van instandhouding van de aangetroffen soorten niet in het geding komt. Een uitzondering hierop vormen de vleermuizen en vissen. Met deze soorten dient tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en onderhoud ernstig rekening gehouden te worden.