Plan: | Polderwetering |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0606.BP0016-0002 |
Op 1 maart 2011 wordt bij herinrichting en grondverzet met het oog op de bodemkwaliteit rekening gehouden met:
Het is de verwachting dat de Circulaire bodemsanering en het gezamenlijk bodemsaneringsbeleid in 2011 worden herzien. Het rapport ROSA II komt daarmee eventueel te vervallen.
In de Polderwetering is sprake van een eeuwenoude menselijke activiteit:
Mede door deze menselijke activiteiten is de grond in de groengebieden of weilanden gemiddeld licht verontreinigd en is de grond onder erfverhardingen gemiddeld matig verontreinigd met verontreinigende stoffen (veelal zware metalen en teerachtige stoffen). Deze mate van bodemverontreiniging levert geen directe risico's op voor volksgezondheid en milieu, maar kan wel een beperking vormen bij het voornemen tot grondverzet. Er is sprake van een sterke heterogeniteit, wat betekent dat plaatselijk lagere maar ook hogere waarden van stoffen kunnen worden gemeten. Voor zover bekend hebben deze verontreinigende stoffen in de grond de kwaliteit van het grondwater in het gebied niet of nauwelijks beïnvloed.
Binnen het bestemmingsplangebied hebben vele bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Voor veel percelen is in het verleden een Hinderwetvergunning verleend. Het betreft met name vergunningen voor fokkerijen, veehouderijen, het hebben van mestputten en het in werking hebben van boven- en ondergrondse opslagtanks voor brandstoffen (o.a. petroleum, gasolie en stookolie). Van ondergrondse brandstoftanks is bekend dat deze na verloop van tijd kunnen doorroesten en bodemverontreiniging (grond en grondwater) met olieachtige producten kunnen veroorzaken. Tevens hebben regelmatig autoherstelwerkzaamheden en verfspuitactiviteiten plaatsgevonden (soms met en soms zonder vergunning). Als gevolg van deze werkzaamheden kunnen eveneens bodemverontreinigingen (grond en grondwater) zijn ontstaan.
Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, een afwijking van het bestemmingsplan, bij herinrichting waarbij sprake is van een functiewijziging, bij uitgifte of beëindiging van erfpacht, bij aan- en verkoop van percelen door de gemeente of bij (andere) voornemens tot grondverzet, is bodemonderzoek noodzakelijk. Bodemonderzoeken worden uitgevoerd conform de NEN 5740, aangevuld met onderzoek naar asbest.
Indien interventiewaarden worden overschreden kunnen bij bouwplannen sanerende maatregelen worden afgedwongen (bij een geval van ernstige bodemverontreiniging is dit wettelijk verplicht). Bouwplannen (en de daarbij te voeren dieptematen) en saneringsplannen dienen zodanig op elkaar te worden afgestemd dat:
Bij afvoer van grond moet rekening gehouden worden met relatief hoge kosten voor verwerking (stort en/of reinigen). Indien het alleen om verontreinigingen van immobiele aard betreft, is het aan te bevelen om binnen het her in te richten gebied zoveel mogelijk met een gesloten grondbalans te werken dan wel om deze zoveel mogelijk te herschikken op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd saneringsplan.
Op bepaalde percelen waar een besluit is genomen op grond van de Wet bodembescherming kan tevens van rechtswege (vanwege dat besluit) sprake zijn van een beperking van het bodemgebruik. Deze beperkingen zijn geregistreerd in het kader van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen. Veelal betekenen deze beperkingen dat herinrichting of grondverzet gepaard dient te gaan met een bodemsanering. Tevens kan de beperking bestaan uit het feit dat de eigenaar bepaalde (na)zorgmaatregelen dient te treffen dan wel in stand dient te houden.
Het veroorzaken van bodemverontreiniging dient terstond te worden gemeld bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming (buiten inrichtingen) of Wet milieubeheer (binnen inrichtingen). In beginsel dient deze vorm van bodemverontreiniging in het kader van de zorgplicht door de veroorzaker volledig te worden verwijderd. Er is dan sprake van een plicht tot het herstellen van de oorspronkelijke bodemkwaliteit.
Bij het (onverwacht) aantreffen van een bodemverontreiniging wordt in beginsel door het bevoegd gezag onderzoek ingesteld naar eventuele risico's voor mens en milieu. Op basis van artikel 43 Wet bodembescherming kan de veroorzaker, eigenaar of erfpachter verplicht worden gesteld om een bodemonderzoek uit te voeren.
Voor hergebruik van grond of terugsaneerwaarden geldt binnen het bestemmingsplan 'Polderwetering' gebiedsspecifiek bodembeleid. Deze is vastgelegd in de Nota bodembeheer Schiedam 2010. In deze Nota is vastgelegd dat bij de uitvoering van een bodemsanering moet worden teruggesaneerd tot bepaalde stofgehaltes en dat in toe te passen grond en bagger bepaalde stofgehaltes niet mogen worden overschreden. Deze stofgehaltes zijn gebaseerd op het bodemgebruik in relatie tot risico's bij blootstelling (contact, digestie etc.) alsmede aan de gemeten achtergrondgehaltes van die stoffen in een gebied.
Toepassingen die op grond van het generieke beleidskader uit het Besluit bodemkwaliteit door mogen gaan voor 'grootschalig', om zodoende grond te mogen toepassen van slechtere kwaliteit dan die van de ontvangende bodem', zijn vanwege het ruimtegebrek en de gevoelige toegekende gebruiksfunctie, niet toegestaan.
Als door het bevoegd gezag wordt vastgesteld dat bij het huidige dan wel het voorgenomen gebruik sprake is van risico's voor mens, plant of dier, dienen, ongeacht een voornemen tot bouw of herinrichting, spoedige sanerende maatregelen te worden getroffen. Het bevoegd gezag legt in een beschikking het tijdstip van saneren vast en/of bepaald welke (tijdelijke) beveiligingsmaatregelen tot het moment van saneren getroffen dienen te worden.
Bij een bestemmingswijziging naar een gevoeliger bodemgebruik dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Als uit dat onderzoek blijkt dat lokale maximale waarden voor dat beoogde gebruik worden overschreden, kan het bevoegd gezag sanerende maatregelen eisen.