direct naar inhoud van Artikel 3 Gemengd
Plan: Oranjeburgh
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0606.BP0013-0003

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. mantelzorg;
  • c. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of aan huis verbonden (bedrijfs)activiteit behorende tot categorie 1 of 2 van de als Bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van milieubelastende activiteiten, mits de gezamenlijke oppervlakte welke ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt gebruikt niet meer bedraagt dan 30% van de totale oppervlakte van de woning;
  • d. woonzorg-voorzieningen, met daaraan ondergeschikte of ondersteunende kantoren, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en detailhandel;
  • e. verpleeg- of zorginstellingen, met daaraan ondergeschikte of ondersteunende kantoren, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en detailhandel;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. een (half)verdiepte gebouwde parkeervoorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';

met daarbij behorende:

  • h. tuinen en erven;
  • i. ontsluitingswegen;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

3.2.1 Regels ten aanzien van gebouwen
  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeduid;
  • c. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeduid.
  • d. in aanvulling op het bepaalde onder a t/m c geldt dat:
    • 1. voor vrijstaande woningen en geschakelde en 2-onder-1 kapwoningen de bouwregels als genoemd in lid 9.2.1 overeenkomstig van toepassing zijn;
    • 2. voor aaneengesloten woningen de bouwregels als genoemd in lid 10.2.1 overeenkomstig van toepassing zijn;
    • 3. de (bouw)diepte van vrijstaande woningen, geschakelde en 2-onder-1 kapwoningen en aaneengesloten woningen niet meer mag bedragen dan 12,0 meter.
    • 4. ondergrondse bouwwerken zijn toegelaten ter plaatse van de aanduiding 'specifiek bouwaanduiding - ondergronds'.
3.2.2 Regels ten aanzien van parkeergarages
  • a. een parkeergarage dient, de toegang en in- en uitrit uitgezonderd, binnen het bouwvlak te worden gebouwd,
  • b. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeduid,
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b geldt voor de ondergronds gelegen delen van een parkeergarage een bebouwingspercentage van 100%,
  • d. voor parkeergarages geldt dat de hoogte, in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1, onder c, niet meer mag bedragen dan 1,5 meter.
3.2.3 Regels ten aanzien van bijgebouwen en overkappingen
  • a. bijgebouwen en overkappingen zijn, in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1, onder a en d buiten het bouwvlak toegelaten;
  • b. bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van minimaal 1,0 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 75 m² bedragen, mits niet meer dan 40% van het zij- en achtererf van het hoofdgebouw wordt bebouwd;
  • d. de horizontale diepte van aanbouwen aan de achtergevel van een hoofdgebouw mag niet meer dan 3,0 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van aanbouwen en aangebouwde overkappingen mag maximaal de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedragen, vermeerderd met 0,3 meter;
  • f. de goothoogte van bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag niet meer dan 3,0 meter bedragen;
  • g. bijgebouwen worden plat afgedekt of met een kap met een minimale hellingshoek van 40 graden.
  • h. bij vrijstaande woningen en geschakelde en 2-onder-1 kapwoningen dient een bijgebouw aanwezig te zijn.
3.2.4 Regels ten aanzien van bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2,0 meter bedragen, tenzij deze zijn gelegen vóór de voorgevel of het verlengde daarvan, in welk geval de hoogte niet meer mag bedragen dan 1,0 meter;
  • b. de hoogte van palen en masten mag maximaal 7,0 meter bedragen;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,0 meter bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de goot- en bouwhoogte van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, ter waarborging van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. een evenwichtig ruimtelijk beeld;
  • c. de bezonning, privacy en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, onder d, sub 1 en 2 voor:
    • 1. de bouw van een derde bouwlaag met een maximale goothoogte van 10,0 meter, mits de derde bouwlaag plat wordt afgedekt, of met een kap met een maximale hellingshoek van 20 graden;
    • 2. een plat dak of een kap met een maximale hellingshoek van 20 graden met een overstekende dakrand van minimaal 0,6 meter over minimaal 30% van de gehele omtrek van de dakrand.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de verplichting in lid 3.2.3, onder i tot het hebben van een bijgebouw en bepalen dat geen bijgebouw aanwezig hoeft te zijn.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4, onder a en bepalen dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen vóór de voorgevel tot een bouwhoogte van 2,0 meter.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Voor het parkeren geldt dat:

  • a. bij vrijstaande woningen geschakelde woning of 2-onder-1 kapwoningen dient te worden voorzien in minimaal twee parkeerplaatsen per woning op het eigen terrein, niet zijnde parkeerplaatsen gelegen in een bijgebouw of andere gebouwde voorziening;
  • b. bij aaneengesloten woningen dient te worden voorzien in minimaal één parkeerplaats per woning op ten behoeve van het parkeren uitgegeven gronden in de nabijheid van de woning (parkeerhof);
  • c. bij gestapelde woningen dient te worden voorzien in minimaal twee parkeerplaatsen per woning in een parkeergarage of op een ten behoeve van het parkeren uitgegeven gronden in de nabijheid van de woningen (parkeerhof);
  • d. voor woonzorg-voorzieningen en verpleeg- of zorginstellingen dient te worden voorzien in minimaal 0,6 parkeerplaatsen per woning of wooneenheid in een parkeergarage of op een ten behoeve van het parkeren uitgegeven gronden in de nabijheid van de woningen (parkeerhof).
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3.1, onder b voor andere milieubelastende activiteiten dan bedoeld in dit lid, met in achtneming van de volgende regels:
    • 1. afgeweken kan worden voor een milieubelastende activiteit die niet behoort tot, of niet genoemd is in, categorie 1 of 2 van de Staat van milieubelastende activiteiten (bijlage 1), mits de betreffende bedrijfsactiviteit naar de feitelijke aard en (milieu-)invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met activiteiten als genoemd in categorie 1 of 2;
    • 2. niet wordt afgeweken voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3.1, onder c voor een praktijkruimte ten behoeve van een aan huis gebonden beroep of bedrijf, mits wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de totale oppervlakte van de woning.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3.5, onder a voor het realiseren van maximaal de helft van het aantal benodigde parkeerplaatsen in een gebouwde voorziening.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouder zijn bevoegd de begrenzing van het bouwvlak te wijzigen ten behoeve van de herinrichting van de als 'Gemengd' bestemde gronden indien de binnen het oorspronkelijke bouwvlak gelegen bebouwing (gedeeltelijk) wordt gesloopt en de oppervlakte van het bouwvlak niet toeneemt.