direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoogvliet Zuidwest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1132HvtZuid-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Rotterdam streeft naar tijdige actualisering van het planologische regime op haar grondgebied. Hiervoor bestaan twee redenen; de wettelijke plicht om elke 10 jaar te actualiseren en het samenbrengen van verschillende en deels verouderde regelingen. In het meerjarenprogramma ten behoeve van de actualisatie van de Rotterdamse bestemmingsplannen staat het bestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest" op de planning om geactualiseerd te worden. Voor enkele delen geldt een recent vastgesteld projectbestemmingsplan om de daar gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. Het opstellen van het bestemmingsplan gebeurt in het kader van het Meerjarenprogramma actualisering bestemmingsplannen.

1.2 Gekozen planopzet

Het bestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest" heeft tot doel de nu geldende bestemmingsplannen te actualiseren. Daarmee krijgen de veranderingen, die in de loop van de jaren hebben plaatsgevonden en het nieuwe beleid van de gemeente een juridisch-planologische verankering. Het bestemmingsplan zal de voornamelijk de reeds geldende mogelijkheden overnemen uit de geldende bestemmingsplannen "Hoogvliet Noordwest" en "Hoogvliet Maasranden". Daar waar in de afgelopen planperiode een ontwikkeling met een omgevingsvergunning is mogelijk gemaakt, wordt deze in dit nieuwe bestemmingsplan opgenomen. Daar waar in de geldende bestemmingsplannen ontwikkelingsmogelijkheden bestaan, maar die in de afgelopen planperiode nog niet zijn gerealiseerd, zijn deze locaties ten behoeve van dit nieuwe bestemmingsplan op milieuaspecten onderzocht.

1.3 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de Aveling, een belangrijke ontsluitingsweg binnen het gebied Hoogvliet. De Aveling vormt daarmee de noordelijke begrenzing van het plangebied. De westkant wordt begrensd door de Groene Kruisweg, de verbindingsweg met Spijkenisse. Aan de oost- en zuidzijde treffen we een meer natuurlijke begrenzing. In het oosten het polderlandschap en in het zuiden de rivier de Oude Maas. De twee projectbestemmingsplannen "Doggersbank" (onherroepelijk 28-09-2017) en "Dagbesteding Doggersbank" (in procedure als ontwerp 2021) liggen buiten dit plangebied.

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

De volgende geldende bestemmingsplannen zijn geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest" gelegen. Bij elk bestemmingsplan is aangegeven wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het onherroepelijk is geworden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1132HvtZuid-va01_0002.png"

583 Hoogvliet Noordwest (vastgesteld op 19 maart 2009; onherroepelijk op 21 augustus 2009)

584 Hoogvliet Maasranden (vastgesteld op 19 maart 2009; onherroepelijk op 21 augustus 2009)

585 Deeldijk (vastgesteld op 20 november 2008; onherroepelijk op 18 september 2009)

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vastgesteld op 11 september 2020

Nederland staat voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het betreffen opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen en door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI zijn de opgaven als volgt ingedeeld:

  • ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • verduurzamen van de economie en behouden van groeipotentieel;
  • sterker en leefbaarder maken van steden en regio's;
  • toekomstbestendig ontwikkelen van landelijk gebied.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Vastgesteld op 22 augustus 2011, geconsolideerde versie 5 juni 2014

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling van nationaal ruimtelijk beleid. Het besluit bevat regels die doorwerken op gemeentelijk niveau, en dus relevant zijn voor bestemmingsplannen. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.

Relevant beleid voor het plangebied

Net als de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte kenmerkt het Barro zich tot een hoog abstractieniveau en is het beleid alleen aan de orde op specifieke locaties (bijvoorbeeld in de mainports of nabij de kust) of bij specifieke projecten (zoals het project 'Randstad 380 kV'). Het plangebied ligt niet in een dergelijk gebied en bevat ook geen grootschalige ontwikkelingen die opgenomen zijn in het Barro. Om die reden bevat het Barro geen concreet beleid voor het plangebied.

Natura2000-gebied

De Wet natuurbescherming is één van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming van natuurwaarden. Deze wet regelt de bescherming van gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Wanneer in of in de nabijheid van een dergelijk gebied een activiteit plaatsvindt die leidt tot nadelige effecten op de natuurdoelstellingen van het gebied, dan dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd. Daarnaast bestaan gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur); deze gebieden worden beschermd via het ruimtelijk ordeningsrecht (Barro en/of provinciale structuurvisies en bestemmingsplannen).

Het Natura 2000-gebied Oude Maas is gelegen binnen het plangebied en betreft de Oude Maas en aangrenzende buitendijkse gebieden en grienden. De Oude Maas en aangrenzende oevers zijn volledig aangegeven als NNN-gebied. Het open water bestaat uit het beheertype N02.01 Rivier- en Moeraslandschap. Op de oevers zijn binnen 1 kilometer tot de grens van het plangebied de beheertypen N01.03 Rivier- en Moeraslandschap, N14.01 Rivier- en Beekbegeleidend bos en N05.04 Dynamisch Moeras, N14.03 Haagbeuken- en Essenbos en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1132HvtZuid-va01_0003.png"

Het plangebied met een rode contour aangegeven en het Natura2000-gebied in groen.

2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking)

In werking getreden op 1 oktober 2012, gewijzigd per 1 juli 2017

Het doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goede ruimtelijke ordening. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de Ladder. Concreet betekent dit dat het bestemmingsplan een beschrijving bevat van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Wanneer deze ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt, moet gemotiveerd worden waarom er niet binnen het stedelijk gebied voorzien kan worden in de behoefte. Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Bestemmingsplan

In het bestemmingsplan is het op een aantal manieren mogelijk om het aantal woningen toe te laten nemen. Dat kan door het bebouwen van thans onbebouwde locaties en door transformatie van functies in bestaande bebouwing. Deze mogelijkheden kunnen worden beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvoor de ladder doorlopen moet worden. Het bestemmingsplan voorziet niet in een toename van andere functies, zoals kantoren en detailhandel. De kantoorruimte zal afnemen door transformatie naar woningen. Bij detailhandel is het bestemmingsplan gericht op concentratie, en er zal mogelijk ook een afname plaatsvinden. Bij detailhandel en kantoren is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvoor de ladder moet worden doorlopen.

Woningbouw

De regiogemeenten hebben de woonvisie "Dat spreken we af! - Woningmarktstrategie Regio Rotterdam 2014-2020" (vastgesteld op 12 februari 2014 door de stadsregio Rotterdam) opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid. Deze Woonvisie is als regionale woonvisie te beschouwen en in april 2014 aanvaard door de provincie. Een actualisering van de regionale woonvisies is aanvaard door Provinciale Staten. Uit de (acualisering van) de woonvisies blijkt dat er de komende jaren in de provincie vooral vraag is naar stedelijke woonmilieus: een relatief hoge dichtheid, goede bereikbaarheid, een hoog voorzieningenniveau en functiemenging.

In de geldende bestemmingsplannen "Hoogvliet Noordwest" en "Hoogvliet Maasranden" worden de woningbouwontwikkelingen al mogelijk gemaakt. Deels zijn ze al vergund, maar nog niet onherroepelijk. Alle ontwikkelingen worden binnen de planperiode gerealiseerd.

Conclusie

De woningen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt voorzien in een actuele behoefte. De locaties liggen binnen bestaand stedelijk gebied en het gaat om nieuwbouw die grotendeels past binnen het geldende bestemmingsplan. Gezien het bovenstaande voldoet het bestemmingsplan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Vastgesteld door Provinciale Staten in 2019

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in ons Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.

De Omgevingsvisie omvat de volgende wettelijk verplichte plannen:

  • de provinciale ruimtelijke structuurvisie, artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het milieubeleidsplan, artikel 4.9 van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionale waterplan, artikel 4.4 van de Waterwet (Ww);
  • het verkeers- en vervoersplan, artikel 5 van de Planwet verkeer en vervoer;
  • de natuurvisie, artikel 1.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb).
2.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Vastgesteld door Provinciale Staten in 2019

Het provinciaal beleid wordt planologisch geborgd door de Omgevingsverordening. Hierin is de Ladder voor duurzame verstedelijking juridisch geborgd. Verder worden regels gesteld ten aanzien van (nieuwe) functies. Op basis hiervan zijn in het kader van dit bestemmingsplan de volgende artikelen relevant:

Artikel 6.2.3 Stedelijke ontwikkelingen

Ladder voor duurzame verstedelijking:

Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Bij elk project dient allereerst te worden bepaald of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit is gedefinieerd als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Hiernaast dient te worden beoordeeld of het project ook gezien zijn schaal en aard moet worden getoetst aan de Ladder. Als sprake is van een stedelijke ontwikkeling, dan dient de toetsing aan de Ladder plaats te vinden.

De provincie Zuid-Holland heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Een bestemmingsplan gericht op stedelijke ontwikkeling moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening (zie ook 2.1.3);
  • indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt is een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing van de beoogde herontwikkeling aan de Ladder leidt tot de hierna beschreven conclusies.

Voor het onderhavige bestemmingsplan is van belang dat het plangebied binnen het bestaande stads- en dorpsgebied ligt.

Woningbouw

De regiogemeenten hebben de Regionale Woonvisie Regio Rotterdam 2021-2040 - Fijn wonen in een veelkleurige regio" (vastgesteld op 23 juni 2021 door Samenwerkingsverband Wonen regio Rotterdam) opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid. Deze Woonvisie is als regionale woonvisie te beschouwen en aanvaard door de provincie. Plannen die overeenstemmen met de nota "Fijn wonen in een veelkleurige regio" voldoen op basis van de Omgevingsverordening aan het onderdeel verantwoording van de behoefte en regionale afstemming daarvan voor wonen uit de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

Het bestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest" voorziet niet in nieuwe woningbouwmogelijkheden, anders dan al aanwezig waren in de vorige bestemmingsplannen.

Artikel 6.13 Detailhandel

Een bestemmingsplan voorziet uitsluitend in nieuwe detailhandel indien deze binnen een bestaande winkelconcentratie ligt of daar direct aan grenst. Verder is detailhandel uitsluitend toegestaan binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk of binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie met detailhandel die is verplaatst van andere locaties. In het tweede lid is bepaald dat eventuele nieuwe detailhandel daarnaast in overeenstemming moet zijn met het ontwikkelingsperspectief dat is beschreven in het Programma ruimte en de Omgevingsvisie. Bij nieuwe detailhandel met een oppervlak van 2.000 m² b.v.o. of groter dient te worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en is een advies nodig van de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland.

Het bestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest" voorziet niet in nieuwe detailhandelsmogelijkheden.

Artikel 6.11 Kantoren

Een bestemmingsplan mag alleen voorzien in nieuwe kantoren: binnen de grootstedelijke top- en centrumlocaties, binnen de OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties (mits is aangetoond dat de behoefte aan kantoren groter is dan de nog onbenutte plancapaciteit voor kantoren op de desbetreffende locatie), en op een aantal bijzondere locaties die zijn aangegeven op kaart 10 van de Omgevingsverordening. Er gelden een aantal uitzonderingen op deze regel. Onder anderen kleinschalige zelfstandige kantoren (tot 1.000 m2 per vestiging), en kantoren met een lokaal verzorgingsgebied, zijn wel toegestaan buiten de aangewezen gebieden.

Het bestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest" voorziet niet in nieuwe kantoormogelijkheden.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling op basis van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Omgevingsvisie 'De Veranderstad, werken aan een wereldstad voor iedereen'

Vastgesteld door gemeenteraad op 2 december 2021

De omgevingsvisie beschrijft de stedelijke koers voor de ontwikkeling van Rotterdam. Het is een nieuwe stadsvisie die richting geeft aan de verdere ontwikkeling van Rotterdam. Deze Omgevingsvisie vervangt de in 2007 vastgestelde Stadsvisie Rotterdam 2030. Tot de datum van invoering van de Omgevingswet krijgt de Omgevingsvisie de status van structuurvisie onder het huidige regime van de Wet ruimtelijke ordening. Hoofdlijn van de Omgevingsvisie is dat Rotterdam kiest voor goede groei. Groei die bijdraagt aan het welzijn van de inwoners, aan een duurzame samenleving en aan economische vooruitgang. Groei die het Rotterdamse rijke erfgoed en de identiteit ondersteunt en versterkt.

De omgevingsvisie gaat uit van 5 langetermijndoelen (perspectieven): compact, inclusief, duurzaam, gezond, productief. Mede aan de hand daarvan worden in de omgevingsvisie vijf hoofdkeuzes benoemd waarmee invulling wordt gegeven aan de koers voor Rotterdam voor goede groei:

  • Rotterdam zet in op prettig leven in de delta: Rotterdam wordt een gezonde, groene en aantrekkelijke stad in de grotere metropoolregio om te wonen, werken, recreëren, sporten en bewegen;
  • Rotterdam gaat verstedelijken & verbinden. Er wordt verstedelijkt binnen de bestaande stad om de stad te versterken. Verstedelijking gebeurt vooral bij en rondom bestaand of nieuw hoogwaardig openbaar vervoer;
  • Rotterdam zet in op vitale wijken met een divers aanbod aan woon- en werkruimte en passende maatschappelijke voorzieningen. Het moet niet uitmaken waar je opgroeit om dezelfde kans te hebben op goed onderwijs, een goede woning en passend werk. In de wijken komen een heleboel opgaven samen: deze worden in samenhang aangepakt om de wijken toekomstbestendig te maken;
  • Rotterdam zet de schouders onder de energie- en grondstoffentransitie: Er wordt gewerkt aan een stad die klimaatneutraal is en waar w grondstoffen hergebruikt worden. Zo wordt een duurzaam Rotterdam gecreeërd met een bloeiende en innovatieve economie. Voor nu en toekomstige generaties;
  • Rotterdam vernieuwt het verdienvermogen: Rotterdam heeft een sterke economische uitgangspositie. Tegelijkertijd is Rotterdam, onder meer door zijn uitstekende (internationale) bereikbaarheid, een middelpunt van innovatie en van kennisintensieve dienstverlening.
2.3.2 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020

Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.

Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:

  • de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
  • te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen onder druk staat; en
  • woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.

Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door: 

  • een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad;
  • ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden; en
  • energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.

De basis op orde houden door:

  • het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
  • betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk;
  • goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken;
  • toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt; en
  • woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.

De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.3 Werklocaties 2030: kantoren en bedrijfsruimte

Vastgesteld op 12 maart 2020 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op 12 maart 2020 heeft de gemeenteraad de nota kantoren en de nota bedrijfsruimte vastgesteld.

Kantoren

Doel van het beleid is om richting te geven aan de ontwikkeling van de Rotterdamse kantorenmarkt, door:

  • het versterken van de nieuwe economie door concentratie van kantoren op zes locaties met de beste bereikbaarheid en verblijfskwaliteit, en ontwikkeling van specifieke clusters op vijf andere locaties;
  • een goede balans tussen vraag en aanbod door introductie van een Rotterdamse ladder (zodat snel duidelijk is of er een markttechnische onderbouwing is voor nieuwbouw);
  • het stimuleren van verduurzaming van de kantorenvoorraad en -omgeving (minimaal energielabel C).

In Hoogvliet zijn geen kantorenconcentratiegebieden aanwezig. Dit betekent dat Hoogvliet in het Rotterdamse kantorenbeleid als overig gebied is aangemerkt. Buiten de concentratiegebieden is de kantoorontwikkeling gericht op lokaal georiënteerde dienstverlening en kleinschalige bedrijvigheid, bijvoorbeeld in de vorm van een bedrijfsverzamelgebouw. Voor bedrijven die doorgroeien is het ondernemingsklimaat van de concentratiegebieden meer geschikt.

Bedrijfsruimte

Doel van het beleid is om voldoende bedrijfsruimte in Rotterdam te waarborgen - en richting te geven aan de ontwikkeling van bestaande en nieuwe bedrijfslocaties:

  • 1. Behouden en zo goed mogelijk benutten van bedrijfsruimte:
    • a. De totale omvang van de voorraad bedrijfsruimte wordt behouden en zo efficiënt mogelijk benut;
    • b. Bedrijfsruimte in de wijken wordt zoveel mogelijk behouden;
    • c. Nieuwe bedrijventerreinen krijgen een plek in de regio;
  • 2. Functiemenging waar het kan, functiescheiding waar het moet:
    • a. Ruimte-extensieve en zware bedrijvigheid wordt ingepast aan de rand van de stad of in de regio, arbeidsintensieve en lichte bedrijvigheid behoudt een plek in de stad;
    • b. Op bedrijventerreinen met een transformatieopgave wordt ingezet op woonwerkgebieden met behoud van (vervangende) werkgelegenheid.
  • 3. Stadsgebonden bedrijvigheid:
    • a. Focus op vestiging van bedrijven die vanwege hun klanten- en werknemerskring een directe relatie hebben met de stad, en op:
    • b. Kleinschalige datacenters (digitalisering), city hubs en XS-warehouses (ecommerce), incubators en bedrijfsverzamelgebouwen ('de nieuwe economie').
  • 4. Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van bedrijventerreinen:
    • a. Focus op verduurzaming (energietransitie, circulariteit en klimaatadaptatie), en op:
    • b. Verbetering van de gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde en van de multimodale bereikbaarheid.

Het nieuwe Rotterdamse beleid sluit aan op de Strategie Werklocaties van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH), waarin de regiogemeenten afspraken hebben gemaakt over de programmering van kantoren, bedrijfsruimte en detailhandel.

De Nota Bedrijfsruimte vormt samen met de Nota Kantoren 2020 en de Nota Detailhandel 2017 een totaalbeleid voor werklocaties in Rotterdam. Dit samenhangende beleid dient onder meer als basis voor gemeentelijke investeringen in de lokale economie.

2.3.4 Nota Detailhandel 2017

Vastgesteld op 22 en 29 juni 2017 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Nota Detailhandel uit 2013 is in 2017 geactualiseerd. De nota bestaat uit een algemeen deel dat de stedelijke ambities ten aanzien van dit onderwerp bevat en 13 separate gebiedsgerichte uitwerkingen, die het detailhandelsbeleid per gebied beschrijven. De nota en de gebiedskoersen doen geen uitspraken over het centrum, hiervoor blijft de nota 'WNKLN N RTTRDM' het relevant beleidskader.

Stedelijke ambities en spelregels ten aanzien van detailhandel

Het detailhandelsbeleid bestaat in de basis uit een beleidskader, waarin op grond van de trends en ontwikkelingen de visie en ambitie van Rotterdam op de detailhandelsstructuur wordt uitgesproken. Met dit kader zet Rotterdam in op een krachtige, toekomstbestendige winkelstructuur, waarbij de consument centraal staat en sprake is van complete, compacte comfortabele en levensvatbare centra.

Om deze ambities te realiseren, is een aantal spelregels onontbeerlijk en zijn vier stedelijke ambities geformuleerd:

  • Een evenwichtige detailhandelsstructuur (aantrekkelijk, levensvatbaar, complementair)
  • Meer flexibiliteit en dynamiek ter versterking van de detailhandelsstructuur
  • Detailhandelsbeleid als kader voor ruimtelijke ontwikkelingen
  • Een bruisende Binnenstad!


De spelregels die nodig zijn om de ambities te behalen zijn:

  • Nieuwe ontwikkelingen zijn alleen mogelijk in de winkelconcentratiegebieden zoals in de Gebiedskoersen Detailhandel zijn vastgesteld.
  • Creëren van nieuwe winkelgebieden is enkel onder strikte voorwaarden mogelijk.
  • Geen nieuwe solitaire vestiging van winkels buiten de detailhandelsstructuur van winkelgebieden.
  • In kleine kernen kan maatwerk vereist zijn, om de kwaliteit van de leefomgeving te behouden.
  • Vestiging van grootschalige detailhandel bekijken we kritisch.
  • Geen nieuwe perifere concentratiegebieden.
  • Tuincentra en bouwmarkten buiten de aangewezen winkelgebieden zijn onder voorwaarden bespreekbaar.
  • Geen detailhandel op bedrijventerreinen.
  • Winkels in tweedehandsgoederen vestigen we in winkelgebieden; uitzondering voor kringloopwinkels.
  • Internetwinkels en -afhaalpunten met een (beperkte) bezoekersfunctie worden enkel toegestaan in de winkelgebieden en op trafficlocaties.
  • Voor winkels geldt in de horecanota Rotterdam 2017-2021 de basisvrijstelling.

Gebiedskoers Detailhandel 2021-2024

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1132HvtZuid-va01_0004.png"

In de Fuik: In de Fuik kan als sterk boodschappencentrum een duidelijke functie in de structuur blijven innemen. Optimaliseren van aanbod, sfeer, aankleding, verblijfsgebied blijft voor dit gebied een opgave. Eventuele uitbreidingen van winkels zullen binnen het gebied gevonden moeten worden, eventueel door verschuiving. Doelstelling is om dit gebied kwalitatief te verbeteren, zonder daarbij de concentratie te vergroten

In Hoogvliet zijn verder enkele verspreide concentraties aanwezig. Deze buurthubs vormen clusters van voorzieningen (waaronder winkels), maar worden nadrukkelijk niet gezien als winkelgebieden c.q. onderdeel van de hoofddetailhandelsstructuur.

Lengweg: De Lengweg is in de huidige situatie moeilijk te definiëren als goed geprofileerd boodschappencentrum, aangezien de interactie in bezoek van de winkels grotendeels ontbreekt en het gebied niet één compact geheel vormt. Vanuit de Hoogvlietse structuur wordt dit gebied nog wel als boodschappengebied gedefinieerd. Aandacht om dit gebied beter als geconcentreerd winkelgebied te laten functioneren is belangrijk. Hier ligt een rol voor zowel eigenaren als ondernemers.

De Oude Wal: De Oude Wal heeft in aanbod in de afgelopen jaren bewezen als boodschappencentrum te kunnen functioneren. Uitbreiding behoort in het licht van de detailhandelsstructuur niet tot de mogelijkheden, door directe nabijheid van de Binnenban. Focus ligt op beheer van de basiskwaliteiten.

Verspreide bewinkeling: Verspreide bewinkeling wordt beleidsmatig zoveel mogelijk tegengegaan. Voor bewinkeling dat in het verleden in de stad is geland, betekent dat niet dat dat aanbod actief wordt gesaneerd. Wel zijn het plekken waar aan plannen voor transformatie en functieverandering actief door gemeente wordt meegewerkt.

2.3.5 Horecanota Rotterdam 2017-2021

Vastgesteld door B&W op 1 november 2016

In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.

Belang voor de stad

Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.

Visie en ambities

Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.

De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.

  • Rotterdam bruist!;
  • de wijk is het uitgangspunt bij het bepalen van de mogelijkheden en onmogelijkheden;
  • bewoners en ondernemers hebben inspraak en nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid;
  • ruimte voor innovatie en experimenten ter bevordering van het ondernemerschap en woon- en leefgenot;
  • minder regels, minder lasten en een vereenvoudigd vergunningenstelsel;
  • uitgaan van vertrouwen en sturen op naleving (high trust);
  • wanneer regels en afspraken worden geschonden, dan wordt stevig opgetreden (high penalty).

Uiteenzetting horecastelsel (vergunningen)

In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.

Wat is horeca?

Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.

De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.

Exploitatievergunning of niet?

In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.

Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1132HvtZuid-va01_0005.png"

Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1132HvtZuid-va01_0006.png"

Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten (limitatief): muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1132HvtZuid-va01_0007.png"

Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. Dit gebeurt door middel van een aanwijzingsbesluit dat voor bepaalde of onbepaalde tijd van kracht is. De aanwijzing wordt genomen op basis van het Horecagebiedsplan (zie ook paragraaf 2.3.6) dat ter plaatse van kracht is, waarin ook gemotiveerd is waarom het gebied wordt aangewezen. In die gevallen is altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren, ook al is er sprake van één van de hierboven beschreven situaties.

Exploitatievergunning

Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.

Exploitatiecategorieën

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).

Gebiedsgericht werken

Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z’n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd. Het horecagebiedsplan biedt het kader hiervoor.

2.3.6 Horecagebiedsplan Hoogvliet 2022-2024

Zalmplaat

Zalmplaat is primair een woongebied met een metrostation. Het huidige aanbod van voorzieningen, inclusief horeca, is toereikend. Er is een goede balans met de aard van het gebied. Een verdere uitbreiding met horeca is op Zalmplaat alsmede het metrostation niet gewenst. Daarom is de ontwikkelrichting voor het gebied als geheel consolideren en is exploiteren vrijgesteld van de vergunningplicht niet toegestaan.

Alleen voor winkelcentrum In de Fuik geldt een andere ontwikkelrichting. Teneinde de diversiteit van het aanbod en de leegstand te verminderen is de mogelijkheid geboden om te ontwikkelen met maximaal één inrichting in het winkelcentrum In de Fuik. Om te voorkomen dat de jeugdoverlast toeneemt, zijn de sluitingstijden met betrekking tot deze ontwikkeling beperkt tot 23.00 uur. Het huidige aanbod is hiermee toereikend en verdere uitbreiding is niet meer gewenst.

Meeuwenplaat

Ondanks de positieve integrale veiligheidsaanpak die al tot resultaten heeft geleid, blijft de Meeuwenplaat een aandachtsgebied. Momenteel is sprake van een goede balans tussen de aanwezige horeca en de aard van het gebied. Het voorzieningenniveau, inclusief horeca, is toereikend. Om die reden geldt voor het gebied als geheel de ontwikkelrichting consolideren en is exploiteren vrijgesteld van de vergunningplicht niet toegestaan. Dat neemt niet weg dat er behoefte bestaat om in bepaalde specifieke gebieden kleinschalige horeca toe te staan teneinde de ontwikkeling in positieve zin te stimuleren.

Het winkelcentrum Meeuwenpunt bestaat uit twee delen die ca. 100 meter van elkaar afliggen. De belangrijkste trekker van dit centrum is de supermarkt, aangevuld met enkele speciaalzaken. Daarnaast is hier Partycentrum Flamingo gevestigd. Om de balans in dit gebied te behouden is het niet wenselijk om te ontwikkelen met nieuwe en zwaardere horeca. Daarom wordt gekozen voor de ontwikkelrichting consolideren, waarbij twee uitzonderingen voor bestaande inrichtingen zijn gemaakt op de begane grond aan de Lengweg 150 en aan de Horsweg 10.

Nieuw Engeland

In deze wijk ligt het winkelcentrum Oude Wal, waarin een uitbreiding met horeca bovenop de thans aanwezige voorzieningen niet is gewenst. Dit zou de balans in negatieve zin beïnvloeden. Daarom geldt voor dit gebied de ontwikkelrichting consolideren.

Groene Gordel

De Groene Gordel bestaat uit parkbossen, wilgenvloedbossen, grienden, rietmoerassen en randparken. Bepaalde delen van dit gebied worden in de komende jaren (verder) ontwikkeld tot een recreatiegebied met een kindvriendelijk karakter. Meer specifiek betreft dit het Jachthavengebied en het Oeverpark. Ter ondersteuning hiervan is vestiging van horeca gewenst, maar worden bepaalde activiteiten uitgesloten, omdat dit recreatiegebied een kindvriendelijke uitstraling moet houden.

2.3.7 Beleidskader Evenementen

Vastgesteld op 9 juli 2019 door de Rotterdamse gemeenteraad

Rotterdam wil zijn positie als evenementenstad behouden en uitbouwen. Daarnaast is één van de doelen in het beleid een goede balans tussen levendigheid en leefbaarheid. Er is ingezet op een betere spreiding van evenementen over de stad om de lusten en de lasten gelijkmatig over de stad te verdelen. In dit bestemmingsplan is op basis van historische cijfers en toekomstige ambities afgewogen hoeveel evenementen binnen het plangebied kunnen plaatsvinden waarbij er een goede balans tussen rust en reuring is. In artikel 47.1 van de planregels is opgenomen hoeveel evenementen toegestaan zijn, de maximale duur van alle evenementen samen, de omvang en de maximale geluidbelasting.

2.3.8 Stedelijk Verkeersplan Rotterdam 2017 - 2030+

Vastgesteld op 11 mei 2017 door de Rotterdamse Gemeenteraad

Het Stedelijk Verkeersplan is een plan waarbij bereikbaarheid in dienst van een economisch sterk en gezond Rotterdam staat. Het Stedelijk Verkeersplan zet de lange termijnvisie neer, waarbij het uitgangspunt is dat mobiliteit geen doel op zich is, maar een belangrijke randvoorwaarde voor een economische sterk, gezond en aantrekkelijk Rotterdam. De Rotterdamse Mobiliteitsagenda kent een drietal vertrekpunten:

  • de groei en stedelijke verdichting van Rotterdam naar 690.000 inwoners in 2035;
  • de economische vernieuwing (Next Economy) en de daarbij horende energietransitie;
  • de stedelijke mobiliteitstransitie naar meer fiets en ov-gebruik.

Bovengenoemde ontwikkelingen zijn vertaald in een verschillend aantal kansen en bereikbaarheidsmaatregelen die bijdragen aan Rotterdam als levendige en sterke economische stad. Een goede balans in modaliteiten, oftewel een nieuw evenwicht tussen fietsers, voetgangers, auto’s en het openbaar vervoer is daarbij vertrekpunt. Dit betekent dat de verdichting met woningen binnen het stedelijk gebied prioriteit krijgt en de transitie naar de Next Economy het regionaal en stedelijk vervoersnetwerk vorm geeft. Hierbij staat de gezondheid van de Rotterdammer voorop en wordt geïnvesteerd in slimme mobiliteit, waarbij de stad functioneert als proeftuin. De structuuringrepen binnen het Stedelijk Verkeersplan bieden de meeste kansen om een stedelijk en regionaal infrastructuur netwerk te vormen dat voldoende flexibel en genoeg adaptief is om de stad van de toekomst (Next City) vorm te geven. De mobiliteitsstrategie ontstaat vanuit de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van stad en regio en wordt -wanneer de bereikbaarheidsopgave in de toekomst verandert- steeds opnieuw aan de tijdgeest aangepast, omdat het geen volgordelijkheid kent. Dit leidt tot de volgende beleidskeuzen:

  • 1. City Lounge versterkt: stimuleren van fiets en ov;
  • 2. een samenhangend regionaal en stedelijk netwerk: wegen en ov in evenwicht;
  • 3. regionale en stedelijke oeververbindingen: nieuwe en transformatie van bestaande;
  • 4. aantrekkelijke en levendige (Binnen)stad: de City Lounge versterkt;
  • 5. versterken nieuwe vervoerswijzen: vervoer over water en Last Mile;
  • 6. geen vervoersarmoede: sociale en maatschappelijke participatie versterkt;
  • 7. gezonde leefomgeving: versterken ruimtelijke kwaliteit, luchtkwaliteit en Zero Emissie;
  • 8. slimme mobiliteit: technologische innovatie en ict;
  • 9. gebieden Buiten de Ring: duurzaam verbinden.
2.3.9 Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie

Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad

In de beleidsnota uit 2002 zijn wensen en oplossingsrichtingen opgenomen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten. De nota sluit aan op nationaal antennebeleid waarin ook onderscheid gemaakt wordt in vergunningsvrije en vergunningsplichtige bouwwerken.

2.3.10 Erfgoedverordening 2020

Vastgesteld op 28 januari 2021 door de Rotterdamse gemeenteraad

Rotterdam heeft een inmiddels volwassen monumententraditie. Er is sprake van een toenemend historisch bewustzijn in de stad. De karakteristieke vermenging van tijdlagen en de daarbij horende afwisseling van oud en nieuw zorgt voor een belangrijke en onderscheidende identiteit van het stadsbeeld. In de beleidsnota Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020 wordt de visie op het Rotterdams gebouwde erfgoed en de hieruit voortvloeiende ambities beschreven. Rotterdam verbindt de zorg voor behoud van het gebouwd erfgoed met de hedendaagse opgaven van de stad. Ingezet wordt op bescherming, behoud en hergebruik, en instandhouding van erfgoed. Steeds vaker wordt cultuurhistorie gekozen als uitgangspunt voor (gebieds-)ontwikkelingen, waardoor de historische gelaagdheid van de stad behouden blijft voor toekomstige generaties. Het wettelijke instrumentarium hiervoor is de Erfgoedverordening Rotterdam 2020. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van het planologisch instrumentarium.

2.3.11 Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte

Vastgesteld op 28 oktober 2009 door Burgermeester en Wethouders

Op 28 oktober 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders de Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte als vaste gedragslijn vastgesteld. Deze norm omschrijft waar en hoe groot ruimtes voor buitenspelen in de woon­omgeving dienen te zijn, zowel wat betreft locaties als stoepen, zodat kinderen en jongeren ruimte dichtbij huis hebben om te spelen en te sporten.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Archeologie

Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke Archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis

Het plangebied maakte voorafgaand aan de moderne woningbouw deel uit van de jongere bedijkingen (na circa 1400), die tegen het oude land van Poortugaal en Hoogvliet aanliggen. In de noordoosthoek van het gebied bevindt zich een klein deel van de oude dijk van Hoogvliet uit circa 1295. Op en langs deze dijk vond vermoedelijk vanaf het tijdstip van aanleg, maar zeker vanaf de 14e eeuw, bewoning plaats. In het oosten raakt het plangebied de Welhoeksedijk, dit is de dijk van het rond 1180 ingedijkte land Welhoek.

Over de bewoningsgeschiedenis van het plangebied in de prehistorie, de Romeinse tijd (begin jaartelling - 350 na Christus), de Vroege Middeleeuwen (350-1000) en Late Middeleeuwen A (1000-1250) is weinig bekend. Van het aangrenzende gebied rondom Poortugaal is daarentegen het nodige bekend. Talrijke vindplaatsen met bewoningssporen uit de IJzertijd (800 voor Christus-begin jaartelling), de Romeinse tijd, Vroege en Late Middeleeuwen zijn hier onderzocht. Aangezien het bestemmingsplangebied een vergelijkbare bodemkundige gesteldheid heeft als het gebied rond Poortugaal mogen ook in het plangebied resten uit genoemde perioden verwacht worden.


Archeologische verwachting

Gelet op de archeologische rijkdom en de vergelijkbare bodemkundige gesteldheid van het nabijgelegen Poortugaal is de archeologische potentie van het bestemmingsplangebied hoog. Een verhoogde kans op het aantreffen van archeologische relicten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd geldt voor het tracé van de oude dijk van Hoogvliet in het noordoosten van het bestemmingsplangebied, middeleeuwse bewoningssporen zijn ook te verwachten ter weerszijden van de Welhoeksedijk. De meeste van de bewoningssporen zullen zich ter plaatse van de bebouwing bevinden, zoals die voor het eerst exact is weergegeven op de oudste kadastrale kaart van 1811-1832.

Aanbevelingen

Waarde - Archeologie 1

Voor de locaties met bebouwing die op de kadastrale kaart van 1811-1832 zijn weergegeven (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld, ongeacht het verstoringsoppervlak van de ingreep.


Waarde - Archeologie 2

Voor het gebied ten noorden van de Venkelweg (Nieuw Engeland) en het gebied ten zuiden van de Groene Kruisweg (Meeuwenplaat en Zalmplaat)(Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte beslaan van meer dan 200 vierkante meter.


Waarde - Archeologie 3

Voor het gebied Westpunt (Waarde - Archeologie 3), geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 3,0 meter beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte beslaan van meer dan 200 vierkante meter.


Waarde - Archeologie 4

Voor het gebied ten westen van de Herikweg - Venkelweg (Waarde - Archeologie 4), geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 4,0 meter beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte beslaan van meer dan 200 vierkante meter.


Waarde - Archeologie 5

Voor het binnen het plangebied gelegen water (Waarde - Archeologie 5), geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem en die tevens een oppervlakte beslaan van meer dan 200 vierkante meter.

3.2 Cultuurhistorie

Stedenbouwkundige ontwikkeling

Situatie 16e eeuw

Hoogvliet is gelegen op het westelijk deel van het eiland IJsselmonde. Dit eiland ligt ten zuidwesten van de stad Rotterdam en wordt aan de noordzijde begrensd door de Nieuwe Maas en ten westen door de rivier de Oude Maas. Tot aan het moment dat Hoogvliet halverwege de vorige eeuw veranderde in een Rotterdamse satellietstad met 35.000 inwoners was het niet meer dan eenvoudig dijkdorpje met een paar honderd inwoners. Hoogvliet maakte oorspronkelijk deel uit van een reeks dorpjes die op ruime afstand verspreid lagen op het eiland IJsselmonde en die alle in de vroege middeleeuwen gesticht werden door plaatselijke adellijke families. De structuur van deze dorpjes werd in hoofdzaak gedicteerd door de loop van de dijken. De aanleg van dijken was strikt noodzakelijk voor dit gebied, gezien de ligging ervan in de onstuimige Zuid-Hollandse delta. Dit was een grillig waterlandschap waarin grote en minder grote eilanden gelegen waren, alle ontstaan door eeuwenlange aanslibbingen en verzandingen. Door de directe verbinding met de zee waren overstromingen en vloeden tot ver in de 20e eeuw aan de orde an de dag. Deze dominantie van het water heeft de ontwikkeling van Hoogvliet maar ook de andere omliggende dorpjes in grote mate bepaald en geregeerd.

Situatie begin 20e eeuw

Vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw veranderde het dijkdorp als gevolg van de grootschalige havenontwikkelingen die verderop in Rotterdam gaande waren. Toen de noordelijke maasoever vrijwel volledig benut was met kleinschalige havens waagde Rotterdam de sprong naar de overkant van de Maas naar het eiland IJsselmonde. Dit gebied was vanwege de beperkte woningdichtheid aantrekkelijk voor de opslag van onder meer brandgevaarlijke producten. Het eiland Feijenoord werd na annexatie als eerste ingericht voor onder meer de opslag en handel van petroleum, één van de meest winstgevende producten van Rotterdam. Door daar een petroleum-etablissement in te richten kozen veel (buitenlandse) bedrijven Rotterdam als vestigingsplaats. De komst van de Koninklijke Bataafsche Petroleum Maatschappij (het latere Shell) bevestigde de economische status van Rotterdam. Tussen 1887 en 1906 werden grootschalige havenprojecten als de Maashaven, Rijnhaven en Waalhaven aangelegd. Onder invloed van het Havenplan Pernis (1915) vond vervolgens een westwaartse koers plaats. Het plan bestond uit drie verschillende havens met verschillende functies die zich uitstrekten van de Waalhaven tot aan de Vondelingenplaat in het uiterste westen van het eiland IJsselmonde (ter hoogte van het dijkdorpje Hoogvliet). Het Havenplan Pernis werd deels uitgevoerd met slechts één petroleumhaven. Het leidde in 1933 wel tot de annexatie de gemeenten Pernis, Hoogvliet en delen van dijkdorpjes Rhoon en Poortugaal. De weilanden en akkers in deze dorpjes waren nodig om de tonnen baggerspecie die door de uitgraving van de petroleumhaven tevoorschijn kwamen te dumpen. Direct na de annexatie verhuisde de olieconcerns met hun installaties naar hiervoor ingerichte terreinen. Hiermee transformeerde het gehele gebied in een haven- en industriegebied ten behoeve van de petroleumindustrie.

In 1934 verhuisde het olieconcern de Koninklijke Bataafsche Petroleum Maatschappij (het latere Shell) samen met een aantal kleinere petrochemische bedrijven met haar installaties in westelijke richting naar de Vondelingenplaat, en richtte daar haar terrein voor de opslag en verwerking van petroleum langs de gloednieuwe haven in. Als gevolg hiervan was er een dringende eerste behoefte aan 2000 tot 4000 extra woningen in de nabijheid van de fabrieken. De BPM was met de voltooiing van de Eerste Petroleumhaven zelf al begonnen met het bouwen van enkele villa's ten westen van de oude dorpskern Hoogvliet, bestemd voor de directie van het bedrijf (Shelldorp).

De opgave voor het creëren van een grotere hoeveelheid woningen in de nabijheid van de haven werd eerder al voorzien in het streekplan IJsselmonde (1938). In dit plan werden de eerste aanzetten gedaan tot het planmatig nadenken over het creëren van realistische woongelegenheden buiten de stad. De gemeente Rotterdam besefte dat er binnen enkele jaren een woongelegenheid gebouwd moest worden in die omgeving. Dit moest uiteindelijk leiden tot de bouw van een geheel nieuwe stad zodat niet alleen de havenarbeiders op de Vondelingenplaat gehuisvest konden worden maar ook de toekomstige havenarbeiders uit het Botlekgebied, een nieuw te ontwikkelen industriegebied ten westen van de Vondelingenplaat.

De voorkeur voor deze nieuwe woonnederzetting ging uit naar het middeleeuwse dijkdorpje Hoogvliet. Dit had een aantal redenen. Ten eerste omdat het in de directe omgeving van de industrie lag; de afstand per fiets naar het fabrieksterrein was slechts enkele kilometers. Ten tweede omdat er daar eind jaren '30 al een Shelldorp was gebouwd voor de directie van de Shell en er nog voldoende ruimte was om uit te breiden. En tenslotte omdat Hoogvliet al in 1933 volledig was geannexeerd door Rotterdam met als doel de twee petroleumhavens uit te kunnen graven.

na 1947

voor de ontwikkeling van de nieuwe satelietstad Hoogvliet is een serie ontwerpen gemaakt. De eerste studie werd in 1947 gemaakt door Lotte Stam Beese, een internationaal gerenommeerde stedenbouwkundige bij de Dienst Stadsontwikkeling en Wederopbouw. Zij was ook verantwoordelijk voor de stedenbouwkundige plannen die in de naoorlogse perioden in de Rotterdamse stadsdelen Zuidwijk en Pendrecht. Zij presenteerde een schetsontwerp voor een satellietstad met 60.000 inwoners. De stad had een ellipsvorm omdat het zich aanpaste aan de morfologische situatie van het dijkdorpje. Naast de lintstructuur vormde ook de getijdenrivier het uitgangspunt en langs deze rivier werd het centrum gesitueerd. Daaromheen waren wijken geprojecteerd die ontsloten werden door middel van ringwegennetwerk. Dit plan werd nooit uitgevoerd maar vormde een startpunt waarop de andere stedenbouwkundig ontwerpers van de Dienst Stadsontwikkeling en Wederopbouw in de periode 1947 tot en met 1952 op voortborduurden. Deze serie schetsen die volgden lieten zich kenmerken als een zoektocht naar een juiste vorm voor de satellietstad.

In 1948-1949 maakte de stedenbouwer Charles een tweede ontwerp voor de satellietstad. Dit bestond in hoofdzaak uit drie forse wijken die rondom het centrum waren gelegd. En interne ringweg verbond de wijken onderling.

In 1951 werd slechts een deel van het plan uitgevoerd om direct tegemoet te komen aan het woningtekort. Het ging hierbij om wijk A (later de wijk Nieuw Engeland) dat ten noorden van het latere centrum was gesitueerd en huisvesting bood aan 8000 á 9000 inwoners. In datzelfde jaar nog werd begonnen met de uitvoering. De eerste gebouwen in deze wijk, die in de volksmond werd aangeduid als de Oliebuurt, werden al in 1952 opgeleverd. Het ging hier om 928 portiekwoningen en 14 winkels. Later volgden nog eens 120 portiekwoningen.

In 1953 werd een Plan in Hoofdzaak opgesteld dat in 1956 wettelijk werd aangenomen. In dit plan werd Hoogvliet omschreven als satellietstad voor 50.000 inwoners. Deze werden verdeeld over acht wijken die als een krans rondom het centrum waren gelegen. Brede groenstroken die tot diep in het centrum reikten zorgden onder andere voor de geleding van de hoofdstructuur. De centrumzone was meer opgerekt richting het oosten en werd gevouwen rondom de historische hoofddijk. Deze zou op termijn verdwijnen mocht het centrum meer ruimte nodig hebben. De Groene Kruisweg was uit het centrum verdwenen omdat deze als barrière werd gezien in de kern van de stad. Er werd een nieuwe weg geprojecteerd aan de noordzijde van Hoogvliet, parallel gelegen aan de Vondelingenweg. De satellietstad haakte met haar ringwegenstelsel bovendien in op de geprojecteerde zuidelijke Beneluxweg. De getijdenrivier werd gedempt zodat de acht woongebieden volgens de voorgestelde structuur uitgevoerd konden worden.

Nog voordat officieel werd aangenomen dat Hoogvliet de nieuwe satellietstad zou worden werd er al gebouwd aan de wijken op basis van de eerdere stedenbouwkundige ontwerpschets van Gorter uit 1952. De volgorde van uitvoering van de wijken werd bepaald door de beschikbaarheid van de bouwgrond. Verderop in het rapport volgt een overzicht van de verschillende deelplannen voor de wijken.

Centrum

De vereenvoudiging gold in een later stadium ook voor de uitvoering van het centrum, dat werd uitgewerkt volgens het Plan in Hoofdzaak. Aanvankelijk ging men uit van een zeer omvangrijk centrum waarin alle voorzieningen die een zelfstandige stad van 50.000 inwoners nodig zou hebben waren ondergebracht, maar die ook de achterliggende regio bediende. naast een autovrije winkelpromenade bood het ruimte aan culturele voorzieningen als een schouwburg en museum en een stadion. De totale uitvoering van dit centrum zou echter vroegtijdig gestaakt worden vanwege de ontwikkeling van het nabijgelegen Spijkernisse met eigen centrumvoorzieningen.

Midden jaren '70 was het westelijk deel van Hoogvliet bebouwd, maar stonden de afronding van de wijken Boomgaardshoek, Gadering en het centrum nog steeds op de Rotterdamse agenda. Inmiddels waren er nieuwe stedenbouwkundige inzichten, de verstedelijking had plaats gemaakt voor suburbanisatie. Men keerde zich af tegen modernistische woonvolumes en haar zakelijke indeling. Het resterende zuidelijke deel van het centrum werd omgevormd tot een woongebied met de naam Middengebied en werd volgebouwd met eengezinswoningen.

Door de keuze om het centrum om te vormen tot een woonwijk kwam de metro en het bijbehorende metrostation die beiden in 1974 gereedkwamen als onderdeel van een 9.3 kilometer lange uit Rotterdam-Zuid tussen twee woonwijken te liggen. De nog resterende historische dijkstructuur werd behouden. De Groene Kruisweg bleef liggen als belangrijkste regionale ontsluitingsader waardoor de woningen in het Middengebied. De historische dijkstructuur stopte abrupt bij de Groene Kruisweg.

Voor Boomgaardshoek werd in 1972 een nieuw stedenbouwkundig plan ontworpen dat zich kenmerkte door kronkelige paden en woonervenstructuur, aansluitend op de toen heersende architectuur- en stedenbouwprincipes.

Nog altijd onder invloed van de suburbanisatie werd in de jaren '90 de wijk Tussenwater gebouwd om de toenmalige vraag naar eengezinswoningen in het groen op te vangen. Het oude deelplan voor de wijk Gadering voldeed niet langer. De hoogbouwverkavelingen waren overbodig geworden en de stedenbouwkundige trends gingen uit van laagbouw-verkavelingen.

na 2012

Met de afronding van Tussenwater en de stedenbouwkundige bloemstructuur halverwege jaren '90 werd tegelijkertijd door de leidende woningcorporaties besloten om een deel van een deel van de woningen in de wijken Nieuw Engeland en Digna Johanna af te breken. Deze beslissing luidde een grootscheepse herstructureringsoperatie in voor Hoogvliet waarbij verouderde en leegstaande woningen werden vervangen door nieuwbouw, hoofdzakelijk in laagbouwverkavelingen. De herstructureringsoperatie in Hoogvliet kwam rond 2008 tot een halt als gevolg van de economische crisis. Veel van de locaties waar in eerste instantie woningen voortvarend gesloopt werden langdurig leeg kwamen te liggen in afwachting van nieuwe bebouwing. Deze ontwikkeling is onder meer zichtbaar aan de lege vlekken op de kaart in de wijken in Nieuw Engeland, Oudeland en de noordelijke zone van Meeuwenplaat.

3.3 Stadsgezichten en Monumenten

Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium – Erfgoedwet (2016) en Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast krijgen rijks beschermde stadsgezichten, wederopbouwaandachtsgebieden en beeldbepalende panden op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan de dubbelbestemming “Waarde – Cultuurhistorie”.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Erfgoedwet (2016) en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object ten minste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden van voor 1945. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen.

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam twee wederopbouwaandachtsgebieden van nationaal belang. Verder heeft de gemeente in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen wettelijke bescherming.

Beeldbepalende objecten (BO)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als monument, maar wel cultuurhistorisch waardevol zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden.

Het plangebied

Binnen het plangebied is geen beschermd stadsgezicht gelegen. Binnen het plangebied liggen de volgende gemeentelijke monumenten:

  • de brugknechtenwoningen aan de Groene Kruisweg 950-954 (1930);
  • relict van een brugportaal van de oude Spijkenisser Brug (trambrug) (1900).

In 2021 is door Crimson historians and urbanists de Cultuurhistorische Quickscan Hoogvliet opgesteld. Op basis van deze CV is de cultuurhistorische waarde van de volgende beeldbepalende panden in dit bestemmingsplan geborgd:

  • voormalig schoolgebouw aan de Digna Johannaweg 245 (1958)
  • schoolgebouw aan het Berkelmanspad 1 (1958)
  • Huize Siloam aan de Kruisnetlaan-Hoekwant (1969-1974)
  • Deltakerk Nieuw-Engeland aan de Haifaweg 7 (1959)
  • Directiewoningen Nieuw Engeland, Gaarde 1-37 en 6,8,10,12-14 / 24-30 , Oude Wal 12-20 (1937)
  • Videwoningen Zalmplaat aan de Kaar, Haaf en Vleugel en omgeving (1973)

Deze beeldbepalende panden en ensembles hebben de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie gekregen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Opzet van het plan

Het bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij de geldende bestemmingsplannen. Daar waar in het bestemmingsplan wordt gesproken over nieuwe ontwikkelingen zijn deze veelal overgenomen uit de geldende bestemmingsplannen "Hoogvliet Noordwest" en "Hoogvliet Maasranden". Bij het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan zijn wel de al toegestane, maar nog niet gerealiseerde, woningbouwmogelijkheden onderzocht op milieuaspecten. Tevens is een toets op concreetheid van de mogelijkheden in de bestaande bestemmingsplannen gedaan, om te bezien of de ontwikkeling nog steeds financieel haalbaar is. Enkele locaties zijn onderzocht ten behoeve van het bestemmingsplan, maar in de loop van het proces met een aparte procedure mogelijk gemaakt. Deze locaties worden in de volgende paragraaf ook beschreven.

4.2 Opnieuw opgenomen woningbouwmogelijkheden

Woningbouwlocaties rondom het Oedevlietsepark

De ontwikkeling van het Oedevlietsepark is reeds vastgelegd in het bestemmingsplan "Hoogvliet Maasranden" met de globale bestemming "Woondoeleinden 4" voor 810 woningen. De eerste drie fasen van het Oedevlietsepark zijn in de afgelopen periode gerealiseerd; Hofeiland, Noorderbaken en Oosterbaken. In het bestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest" zijn deze reeds gerealiseerde woonbuurten conform de bestaande situatie bestemd. Ook de later gerealiseerde woonwijken (Parkbuurt, Rietkamers, Dijkzone en Zuiderbaken) waren in het bestemmingsplan "Hoogvliet Maasranden" al globaal opgenomen met de bestemming "Woondoeleinden 4". Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dienen weliswaar mogelijke, maar nog niet gerealiseerde geluidsgevoelige ontwikkelingen, op milieuaspecten te worden onderzocht. Ten behoeve van het bestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest" zijn deze ongerealiseerde locaties op milieuaspecten dus opnieuw onderzocht (zie hoofdstukken 5 en 6) en als zodanig opnieuw opgenomen in het bestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest".

Rietkamer (locatie ZW2)

De locatie Rietkamers is nog niet uitgewerkt. Daarom wordt deze woningbouwlocatie opnieuw opgenomen met een globale woonbestemming. Op deze locatie zijn maximaal 90 woningen toegestaan.

Gebbeweg (locatie ZW6)

Deze gronden liggen braak en wachten op een herontwikkeling naar een woon/zorgcluster. De uitgangspunten van de herontwikkeling zijn in deze fase nog onvoldoende concreet. Daarom zal de herontwikkeling plaatsvinden met een aparte juridische procedure. In dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om de gronden op te nemen conform de bestemming uit het bestemmingsplan "Maasranden".

4.3 Ontwikkelingen, die wel spelen in het gebied, maar met een aparte ruimtelijke procedure zijn gerealiseerd.

Enkele ontwikkelingen zijn in de looptijd van dit bestemmingsplan al vergund. Deze ontwikkelingen worden als bestaande situatie in het bestemmingsplan opgenomen. In de milieuonderzoeken zijn deze locaties nog onderzocht, maar dus niet meer relevant voor dit bestemmingsplan. Hieronder wordt aangegeven om welke locatie het gaat.

Oedevlietsepark (locaties ZW1, ZW3, ZW4)

Voor omgevingsvergunningen voor de woonbuurten de Parkbuurt (ZW1), het Zuiderbaken (ZW3 - 37 woningen) en de Dijkzone (ZW4 - 30 woningen), waarvan enkele procedures of nog lopen of nog worden opgestart, zijn opnieuw opgenomen. Voor de Parkbuurt is de vergunning reeds verleend op basis van het bestemmingsplan "Hoogvliet Maasranden" en de Parkbuurt wordt als zodanig in het bestemmingsplan opgenomen. Ook voor het Zuiderbaken (ZW3 - 37 woningen) en de Dijkzone (ZW4 - 30 woningen) zijn inmiddels de omgevingsvergunningen verleend.

Haifaweg (locatie ZW7)

Op basis van het geldende bestemmingsplan "Hoogvliet Noordwest" is voor deze locatie een omgevingsvergunning voor 25 woningen verleend en deze situatie is opnieuw opgenomen in het bestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest".

De Waaier (locatie ZW8)

In het geldende bestemmingsplan "Hoogvliet Noordwest" zijn op deze locatie 40 laagbouwwoningen mogelijk en deze locatie is opnieuw opgenomen in dit bestemmingsplan. In het kader van het stedelijke programma "Tijdelijke woningbouw" zijn op deze locatie veertig tijdelijke woningen vergund passend in het bestemmingsplan "Hoogvliet Noordwest".

Posweg/Baarsweg (locatie ZW5)

Op deze locatie stond een schoolgebouw. Het schoolgebouw is gesloopt ten behoeve van de herontwikkeling naar woningbouw voor 23 woningen. Hiervoor is een aparte projectbestemmingsplanprocedure gevolgd en deze locatie is als bestaande situatie in dit bestemmingsplan opgenomen.

4.4 Juridische planbeschrijving

4.4.1 Wonen

De bestaande woningen hebben de bestemming Wonen gekregen. Het aantal bouwlagen dat is toegestaan is weergegeven op de verbeelding.

Werken aan huis

In de Regels is, in alle artikelen die woningen toestaan, een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

Uitbreidingsmogelijkheden van de woning met dakkapel of dakopbouw

In het kader van de afstemming tussen de ruimtelijke kwaliteit en de gebruikerswensen, ten aanzien van dakopbouwen en dakkapellen bij laagbouwwoningen is een aantal uitbreidingsmogelijkheden opgenomen. Deze uitbreidingsmogelijkheden komen overeen met het vorige bestemmingsplan en staan weergegeven in Bijlage 4 Uitbreidingsmogelijkheden van de planregels. De regels voor de verschillende uitbreidingsmogelijkheden staan opgenomen in 29.2.2 Bebouwingsnormen

uitbreidingsmogelijkheid 1:

op de verbeelding is met een aanduiding 'sba-1' opgenomen dat een woning mag worden voorzien van een extra bouwlaag, mits de bovenste laag wordt uitgevoerd als een dakopbouw, welke tenminste 2 meter is teruggelegd ten opzichte van de voorgevel;

uitbreidingsmogelijkheid 2 

op de verbeelding is met een aanduiding 'sba-2' opgenomen dat een woning mag worden voorzien van een extra bouwlaag, mits bovenste laag wordt uitgevoerd als een dakopbouw, welke tenminste 2 meter is teruggelegd ten opzichte van de voor- of achtergevel;

uitbreidingsmogelijkheid 3

op de verbeelding is met een aanduiding 'sba-3' opgenomen dat een woning mag worden voorzien van een extra bouwlaag, mits de bovenste laag wordt uitgevoerd als een langskap. Op deze gebouwen is op het voordakvlak een dakkapel toegelaten, mits niet breder dan 2/3 van de breedte van de woning. Er is slechts één dakkapel. Een dakkapel dient tenminste 0,75 meter afstand aan te houden tot de rand van het dak, dan wel tot de grens van een aangrenzende woning;

uitbreidingsmogelijkheid 4

op de verbeelding is met een aanduiding 'sba-4' opgenomen dat een woning mag worden voorzien van een extra bouwlaag, mits deze bovenste laag wordt uitgevoerd zoals gevisualiseerd in Bijlage 4 Uitbreidingsmogelijkheden van de planregels. Op het achterdakvlak van de woningen is een dakkapel toegestaan, niet breder dan 2/3 van de breedte van het dakvlak en tenminste 0,75 meter uit de zijgevel, met een maximum toegestane hoogte van 2/3 van de hoogte van de kap (doch niet hoger dan 1,5 meter). Niet meer dan één dakkapel is toegestaan op het achterdakvlak;

uitbreidingsmogelijkheid 5

op de verbeelding is met een aanduiding 'sba-5' opgenomen dat een woning mag worden voorzien van een extra bouwlaag, mits de bovenste laag wordt uitgevoerd als een langskap. Op deze gebouwen is op het voordakvlak een dakkapel toegelaten, mits niet breder dan 2/3 van de breedte van de woning. Er is slechts één dakkapel toegestaan. Een dakkapel dient tenminste 0,75 meter afstand aan te houden tot de rand van het dak, dan wel tot de grens van een aangrenzende woning;

uitbreidingsmogelijkheid 6

op de verbeelding is met een aanduiding 'sba-6' opgenomen dat een woning mag worden voorzien van een extra bouwlaag, mits deze bovenste laag wordt uitgevoerd zoals gevisualiseerd in Bijlage 4 Uitbreidingsmogelijkheden van de planregels.

uitbreidingsmogelijkheid 7

op de verbeelding is met een aanduiding 'sba-7' opgenomen dat een woning mag worden voorzien van een extra bouwlaag, mits deze bovenste laag mits deze tenminste 1,5 meter is teruggelegd en opzichte van zowel de voorgevel als de achtergevel.

Wonen - 1

De gronden, waar nog geen woningen zijn gerealiseerd hebben de bestemming Wonen - 1 gekregen. Op de verbeelding is het maximum aantal woningen aangegeven. Omdat de realisatie nog niet concreet is wordt in deze bestemming ook de bij de functie behorende voorzieningen, zoals tuin en ontsluitingsweg, mogelijk gemaakt. Parkeergarages, zowel bovengronds als ondergronds, zijn toegestaan op de gronden aangegeven op de verbeelding met dien verstande dat wanneer een parkeergarage bovengronds wordt gerealiseerd deze niet meer dan één bouwlaag mag tellen.

4.4.2 Gemengd

Een aantal panden binnen het plangebied hebben een gemengde bestemming gekregen. Er is onderscheid gemaakt in de bestemmingen Gemengd - 1, 2, en 3.

Gemengd - 1 staat diverse functies, zoals bedrijven (t/m categorie 2) en maatschappelijke voorzieningen, op de begane grond toe. Op de verdiepingen geldt wonen.

Detailhandel in de winkelconcentraties Lengweg en In de Fuik is aangeduid op de verbeelding, waarbij in de planregels een maximum verkoopvloeroppervlak is opgenomen. Binnen deze bestemming is horeca alleen toegestaan op de adressen Aveling 237, In de Fuik 52, Slaghaam 281 en 283 en Kruisnetlaan 329 en op de verbeelding met een aanduiding "horeca" opgenomen.

Gemengd - 2 is bestemd voor de Campus Hoogvliet, waarbinnen een mix aan functies is toegestaan. Het merendeel betreft het maatschappelijke voorzieningen met daarnaast kleine kantoren, bedrijven, woningen en horeca. Voor deze functies is een maximum oppervlakte per functie opgenomen

Gemengd - 3 is bestemd voor winkelcentrum Oude Wal. Op de begane grond zijn de functies detailhandel, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven (t/m categorie 2) en horeca toegestaan. Voor deze functies is een maximum oppervlakte per functie opgenomen. Op de verdiepingen is de woonfunctie toegestaan.

4.4.3 Groen

Structurele groengebieden zijn bestemd als Groen. Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden en speeltoestellen toegestaan. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

4.4.4 Sport

De bestaande buitensportcomplexen hebben de bestemming Sport - Sport- en speelterrein gekregen. De bij een sportcomplex behorende voorzieningen en gebouwen, zoals kleedkamers, tribunes, lichtmasten zijn binnen deze bestemming toegestaan.

De manege heeft de bestemming Sport - Manege gekregen. De tot een manege behorende bebouwing is tot een oppervlakte van 5.000 m2 toegestaan. Tevens is een dienstwoning toegestaan binnen de aanduiding "bedrijfswoning".

4.4.5 Recreatie

Een groot deel van de Groene Gordel heeft de bestemming Recreatie gekregen. In het park ligt een horecagelegenheid. Verder is bebouwing toegestaan, zoals aangegeven op de verbeelding, of met een bebouwingspercentage. Verder zijn bij recreatieve voorzieningen behorende bouwwerken, zoals speeltoestellen e.d. toegestaan binnen deze bestemming. Scouting en speeltuinverenigingen behoren ook tot deze bestemming. Toegestane bebouwing is met een bebouwingspercentage opgenomen op de verbeelding.

De jachthaven heeft de bestemming Recreatie - Jacht- en passantenhaven gekregen. De bij een jachthaven behorende voorzieningen en gebouwen, zoals onderhoudsloods, clubgebouw, botenhuis, botenhelling en aanlegsteigers zijn in deze bestemming toegestaan.

4.4.6 Horeca

Horeca definitie en afbakening

In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.

Wat is horeca?

Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.

De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.

Exploitatievergunning of niet?

In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.

Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1132HvtZuid-va01_0008.png"

Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1132HvtZuid-va01_0009.png"

Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten: muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1132HvtZuid-va01_0010.png"

Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. In die gevallen is dus altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren.

Exploitatievergunning

Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.

Exploitatiecategorieën

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).

Gebiedsgericht werken

Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z'n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd.

Horeca

Op de verbeelding zijn de bestaande horecavestigingen aangeduid met de aanduiding "horeca". Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en drank en/of het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie. De activiteit "gelegenheid tot dansen" is niet toegestaan.

Afhaalzaken behoren tot de bestemming "detailhandel".

Terrassen
Binnen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.

4.4.7 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. geluidsgevoelige objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn.

Maatschappelijk - 1

In dit bestemmingsplan zijn in de bestemming "Maatschappelijk - 1" zowel geluidsgevoelige als niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere functie binnen deze definitie. Op de uitzondering dat voor enkele locaties de aanduiding "-zw" is opgenomen. Deze aanduiding duidt erop dat ter plekke van deze aanduiding de huidige geluidsgevoelige maatschappelijke bestemming niet zonder procedure is om te zetten in zorgwoningen.

Een zorgwoning is een woning of wooneenheid, die bestemd is voor verzorgd wonen, die niet via de reguliere woningdistributie beschikbaar komt, maar waarvan minimaal een van de bewoners vanwege de beperkte zelfredzaamheid vanaf aanvang van bewoning- op basis van een ter zake van overheidswege gehanteerd systeem- is geïndiceerd voor zorg, waarbij die zorg beschikbaar is in de directe nabijheid van de woning en welke zorg door minimaal een van de bewoners ook daadwerkelijk wordt afgenomen.

Kenmerken zijn gemeenschappelijke ruimten voor de bewoners om bijvoorbeeld te eten/drinken en aan de woning gekoppelde 24 uurs-zorg.

Maatschappelijk - 2

In de bestemming "Maatschappelijk - 2" zijn alleen de niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan.

4.4.8 Natuur

Een gedeelte van het plangebied grenst aan de Oude Maas. De Oude Maas behoort tot het NNN-netwerk. Dit gebied heeft de bestemming Natuur gekregen.

4.4.9 Leidingen

In het plangebied is een planologisch relevante hogedruk aardgastransportleiding gelegen. Deze leiding is met een zone van 4 meter aan weerszijden van de hartlijn aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan en bestemd met een dubbelbestemming "Leiding - Gas". Het bestemmingsplan gebruikt ter bescherming van deze leiding een aanlegvergunningstelsel. In de regels is aangegeven welke werkzaamheden verboden zijn. Ook is aangegeven voor welke werkzaamheden een vergunning verleend kan worden na een positief advies van de leidingbeheerder.

Tevens ligt in het plangebied een drinkwatertransportleiding, die de dubbelbestemming "Leiding - Water" heeft gekregen en bedoeld is voor ondergrondse drinkwatertransportleidingen, alsmede voor de hierbij behorende bovengrondse voorzieningen.

Verder ligt in het plangebied een warmtetransportleiding, die de dubbelbestemming "Leiding - Warmte" gekregen. Deze bestemming is bestemd voor ondergrondse warmtetransportleidingen, inclusief de bijbehorende voorzieningen alsmede voor de hierbij behorende belemmeringenstroken.

Ten slotte ligt in het plangebied nog een hoogspanningsleiding, die de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding" heeft gekregen en bedoeld is voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen, inclusief de bijbehorende voorzieningen, alsmede de bijbehorende belemmeringenstroken

4.4.10 Parkeerregeling

Dynamische verwijzing

In december 2021 is het parkeerbeleid Rotterdam vastgesteld. Het betreft de "Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022" (hierna: de beleidsregeling). De beleidsregeling is op 1 januari 2022 in werking getreden. De beleidsregeling geeft normen voor parkeren van auto's én fietsen. Aan deze normen moet voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken. Om aan dit beleid te kunnen toetsen is er in het bestemmingsplan in artikel 50.1 een bepaling opgenomen waarin staat dat er alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Rotterdam. De bepaling is vormgegeven als een zogenoemde dynamische verwijzing. Dat wil zeggen dat er alleen wordt geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor fietsers en auto's conform het in de gemeente Rotterdam geldende parkeerbeleid. In de bepaling wordt niet expliciet verwezen naar de hiervoor genoemde beleidsregeling. Dat is een bewuste keuze. Op het moment van tot stand komen van dit bestemmingsplan is de "Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022" het geldende beleid waaraan getoetst moet worden. Dit beleid kan in de toekomst echter wijzigen. Om ook aan een eventuele wijziging van het beleid van de gemeente Rotterdam te toetsen, zonder dat het bestemmingsplan daarvoor aangepast moet worden, is de beleidsregeling niet expliciet genoemd of bijgevoegd. Met de bepaling is bedoeld dat er bij het verlenen van een omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor auto's en fietsen op basis van parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam dat geldt op het moment van verlenen van de omgevingsvergunning.

Beleidsregeling

De op dit moment geldende "Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022" is via de volgende link te raadplegen:

https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR671029/1

De desbetreffende beleidsregeling geeft parkeernormen voor zowel auto's als fietsen. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het gebruiken van gronden of bouwwerken wordt een parkeereis gesteld conform de gebiedsindeling die bij de beleidsregeling als bijlage is opgenomen. De parkeereis moet in beginsel volledig op eigen terrein worden opgelost. Er kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van de inpassing van de parkeervoorzieningen in het gebouw of de omgeving, het laden en lossen etc. Van de parkeereis kan (geheel of gedeeltelijk) worden afgeweken. Tevens kan er vrijstelling van de parkeereis worden verleend. In de beleidsregeling wordt beschreven onder welke omstandigheden daar sprake van is.

4.4.11 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bijlage II Bor) gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied (op grond van artikel 2 van Bijlage II Bor) is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat er bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is mede het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.

Het vergunningvrije bouwen moet in samenhang gezien worden met de regels in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken op grond van artikel 2 Bijlage II Bor. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling uit artikel 2 toelaat.

Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.

In het voorliggende bestemmingsplan is ervoor gekozen om een regeling voor het bouwen van aan- en uitbouwen en [bijgebouwen] op te nemen.

4.4.12 Verkeers- en verblijfsgebied

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming Verkeer - Wegverkeer gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen deze bestemming zijn doorgaans de 50-km/u wegen opgenomen.

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

4.4.13 Voorzieningen van openbaar nut

Deze bestemming is toegekend aan gebouwen ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening (trafohuizen). Kleine bouwwerken van openbaar nut zijn niet bestemd en kunnen in principe overal worden gerealiseerd. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3.

In dit bestemmingsplan is een aantal voorzieningen van openbaar nut als Bedrijf - Nutsvoorziening bestemd.

4.4.14 Woonwagencentrum

In het bestemmingsplan "Hoogvliet Maasranden" was het woonwagencentrum aan de Rietvoornstraat bestemd als "Wonen - Woonwagencentrum". In dit bestemmingsplan hebben deze gronden opnieuw deze bestemming gekregen. Het woonwagencentrum biedt ruimte aan dertien woonwagenstandplaatsen. In de bestemming Wonen - Woonwagenstandplaats zijn tevens bepalingen ten aanzien van minimale afstanden en andere bouwbepalingen e.d. opgenomen.

4.4.15 Waarde - Cultuurhistorie

Cultuurhistorisch beeldbepalende panden hebben naast hun hoofdbestemming (bijvoorbeeld de bestemming "Wonen"), de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie gekregen.

Deze dubbelbestemming werpt een drempel op tegen sloop. Mogelijke toekomstige sloopplannen voor de cultuurhistorische waardevolle bebouwing zijn dan in principe niet mogelijk. Het gemeentebestuur kan echter wel een sloopvergunning verlenen indien maatschappelijke, technische dan wel economische overwegingen zwaarwegend genoeg zijn om een uitzondering te maken. Daarbij moet een nieuw bouwplan voldoende rekening houden met de cultuurhistorische waarden van de omgeving.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

Voor bouwen en aanleggen in het rivierbed (het buitendijks gebied) van de grote rivieren is, op grond van de Waterwet en het bijbehorende Waterbesluit, een vergunning nodig van Rijkswaterstaat. Nieuwe (bouw)werken in het rivierbed mogen geen afbreuk doen aan de waterhuishoudkundige functie van de rivier. In het Waterbesluit zijn een aantal (vooral stedelijke) gebieden aangewezen waarop de vergunningplicht niet van toepassing is aangezien die gebieden rivierkundig van minder belang zijn. Het buitendijks gebied van "Hoogvliet Zuidwest" behoort tot het gebied waar geen vergunning van Rijkswaterstaat is vereist. Buitendijks gebied kan bij hoog water overstromen. Eigenaren in het buitendijks gebied zijn zelf aansprakelijk voor schade door hoog water en zelf verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om zich tegen potentiële schade te beschermen. De gemeente is verantwoordelijk voor de veiligheid in openbaar gebied. Bij bestaande situaties kan de gemeente bijdragen aan een goede veiligheidssituatie door het opstellen van evacuatieplannen, bij nieuwe situaties kan dit ook door het opnemen van bepalingen in het ruimtelijk plan.

5.1.2 Provinciaal beleid

Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

Normen voor regionale keringen in het plangebied zijn vastgelegd in de waterverordening van de Provincie.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1132HvtZuid-va01_0011.png"

Figuur: Wateropgave, afkomstig uit herijking Waterplan 2

Er is in het kader van het deelgemeentelijk Waterplan overeengekomen dat 2,48 ha in Maasranden zal worden gerealiseerd. In het bestemmingsplan wordt de aanleg van dit water mogelijk gemaakt. Het nieuwe water zal na aanleg onderdeel uitmaken van het bestaande oppervlaktewater.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.
Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerder Hollandse Delta. De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder. Op basis van de Keur verlenen het waterschap vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Het plangebied "Hoogvliet Zuidwest" ligt geheel binnen het beheergebied van Waterschap Hollandse Delta en omvat het grootste deel van de vroegere polders Zalmplaat, Meeuwenplaat, Meeuwenpolder, Elderspolder, Digna Johannapolder en Polder Nieuw Engeland. Binnen het plangebied liggen meerdere peilgebieden. Het meeste oppervlaktewater komt dit peilgebied binnen via enkele inlaten in de Haven van Poortugaal. Het water is afkomstig uit de Oude Maas. Het water stroomt via de hoofdwatergang langs de Aveling in noordwestelijke richting door het plangebied. Door gemaal Voorweg in het Bonairepark wordt het water via een persleiding uit het plangebied terug in de Oude Maas gepompt.

5.3.2 Grondwater

Voor grondwater liggen er een aantal peilbuizen in het plangebied. Deze peilbuizen meten de ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwaterpeil). Uit de peilbuizen blijkt dat de kleinste ontwateringsdiepte in het plangebied 56 centimeter is. Een afstand tussen maaiveld en grondwaterpeil van meer dan 80 centimeter betekent dat (de kans op) grondwateroverlast beperkt zal blijven. Aangezien de ontwateringsdiepte niet overal in het plangebied groter is dan 80 centimeter zal grondwateroverlast in het plangebied kunnen optreden.

Delen van het plangebied liggen op dit moment beneden uitgiftepeil. Bij herontwikkeling moeten deze delen weer op uitgiftepeil gebracht worden zodat weer voldaan kan worden aan de vereiste ontwateringsdiepte. Voor zover bekend staan in de wijk geen huizen met houten paalfunderingen, Grondwateronderlast en paalrot zijn in dit plangebied geen aandachtspunten

5.3.3 Waterkering

De ligging van de waterkeringen die het gebied beschermen is in onderstaande figuur weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1132HvtZuid-va01_0012.png"

Aan de noordzijde vormt een klein stukje van de primaire waterkering de begrenzing van het plangebied. De beschermingszones vallen geheel binnen de parkenzone van het Bonairepark en het Ruigeplaatbos. Ook de beschermingszones van de primaire waterkering aan de westzijde van het plangebied ligt in een parkenzone; Ruigeplaatbos en Visserijgriend.

Deze (primaire en/of secundaire) waterkeringen en de beschermingszones aan weerszijden daarvan hebben de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering gekregen.

5.3.4 Riolering

Het plangebied ligt grotendeels binnen rioleringsdistrict 22 (Meeuwenplaat). De woonwijk Nieuw Engeland ligt in riooldistrict 21 (Oudeland). Het rioolwater uit district 22 wordt door het districtsgemaal Holwinde naar district 21 gepompt vanwaar het via een persleiding naar de RWZI-Hoogvliet (Venkelweg) wordt gepompt alwaar het, na zuivering, in de Oude Maas wordt geloosd. In het plangebied ligt overwegend een gemengd stelsel, wat betekent dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering. In de woonwijken Nieuw Engeland, Meeuwenplaat (noordoosthoek en Oedevlietsepark) en Zalmplaat liggen ook enkele regenwaterstelsels. Deze liggen naast het de gemengde riolering en komen uit op het oppervlaktewater. Binnen het plangebied zijn in totaal 6 vuilwateroverstorten en 5 regenwateruitlaten aanwezig.

5.4 De wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

Er is geen nieuw oppervlaktewater voorzien. De aanleg van eventuele watercompensatie is wel mogelijk binnen bijvoorbeeld de bestemming Groen. Het plangebied heeft geen wateropgave. Ten opzichte van de huidig feitelijke situatie, waarbij alle ontwikkellocaties al jaren onbebouwd zijn, maakt het plan een toename van verhard oppervlak mogelijk, maar planologisch bestonden deze locaties al in het vorige bestemmingsplan.

5.4.2 Grondwater

In de door het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn geen nieuwe ondergrondse objecten voorzien. Bebouwing van de ontwikkellocaties kan tot daling van de grondwaterstand leiden ten opzichte van de huidige situatie. Bebouwing was in de oude bestemmingsplannen ook al mogelijk en eerder ook aanwezig. Dit is daarom niet een door het nieuwe bestemmingsplan veroorzaakt effect. Bij werkzaamheden in de buitenruimte moet het maaiveld teruggebracht worden op uitgiftepeil.

5.4.3 Waterkering en waterveiligheid

Waterveiligheid binnendijks
Het binnendijkse deel van het plangebied ligt binnen de primaire waterkeringen. De kans op overstromen van de waterkering is vastgesteld op 1:3.000. Daarbij kan een waterdiepte kan ontstaan van 1,5 tot 5 meter. Evacuatie in geval van een overstroming is noodzakelijk. Door het bestemmingsplan worden in de zones van de primaire waterkeringen geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De ontwikkelingen in het plangebied hebben geen invloed op het binnendijkse veiligheidsrisico. Door de toegenomen economische waarde in het plangebied zal een eventuele overstroming wel tot grotere schade leiden. Ter verkleining van de kans op slachtoffers is het raadzaam bij de inrichting te voorzien in verticale evacuatiemogelijkheden.

Waterveiligheid buitendijks
Op het buitendijkse deel van het plangebied is het bergend regime van de Beleidsregel grote rivieren van toepassing. Bestaande bebouwing in het buitendijkse gebied voor zover ouder dan bouwjaar 1997 mag met maximaal 10% van de oppervlakte worden vergroot. Door het bestemmingsplan worden in dit deel van het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

5.4.4 Riolering

Afvalwater

Door de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen kunnen het aantal woningen met minimaal 481 afnemen ten opzichte van de oude bestemmingsplannen. Daarnaast vervalt op locaties ZW5 en ZW6 de bestemming "Maatschappelijk". Een afname van leidt tot een afname van de afvalwaterbelasting. In dat geval zal er geen toename zijn van de belasting door huishoudelijk afvalwater van het nu aanwezige rioolstelsel.

Hemelwater

Voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het scheiden van schoon en vuil water verplicht, de gemeente Rotterdam eist daarbij het verwerken van hemelwater op het eigen terrein. Als uitgangspunt geldt hierbij het bergen van 50 mm. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, wat de waterkwaliteit ten goede komt, en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de AWZI.

Na bergen op eigen terrein zal het water alsnog vertraagd afgevoerd moeten worden. Voor de ontwikkelingen in het plangebied kan dat bijvoorbeeld door te kiezen voor infiltratie of het laten afstromen van regenwater naar oppervlaktewater in de directe omgeving. Voor de materiaalkeuze van de bebouwing en buitenruimte gelden randvoorwaarden, aangezien verontreiniging van afstromend hemelwater voorkomen moet worden. Uitloogbare materialen vormen een belasting voor de waterkwaliteit, deze zijn niet onvoorwaardelijk toepasbaar. Verder stimuleert de gemeente toepassing van groene daken. Groene daken houden hemelwater tijdelijk vast en verminderen en vertragen de afvoer ervan. Groene daken worden echter niet meegeteld als compensatie voor de verharding.

Opstellen rioolplan

Voor het bepalen van de afvoer van afval- en hemelwater dient een rioolplan te worden opgesteld. Geadviseerd wordt om hiervoor tijdig een overleg te organiseren tussen de ontwikkelende partijen, de waterbeheerder en de rioolbeheerder.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren. In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er belangrijke nadelige gevolgen te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Als ontwikkeling maakt het bestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest" wonen mogelijk op locaties met woonbestemmingen.

Oedevlietsepark

In het Oedevlietsepark was het met de bestemming "Woondoeleinden" uit "Hoogvliet Maasranden" mogelijk om 1.100 woningen te realiseren. Inmiddels zijn daarvan circa 500 woningen gerealiseerd op de locaties Hofeiland, Noorderbaken en Oosterbaken. Het resterende aantal van 600 woningen was in het ontwerpbestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest" gereduceerd tot 219 woningen voor de locaties Parkbuurt, Rietkamers, Zuiderbaken en Dijkzone. Inmiddels resteert alleen nog de locatie Rietkamer, als onvergunde locatie. Op de thans braakliggende locatie Rietkamer worden 90 woningen mogelijk gemaakt.

Beoordeling m.e.r.-(beoordelings)plicht

Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. De bovengenoemde ontwikkeling moet worden gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals omschreven in het Besluit m.e.r. kolom 1, opgenomen in het onderdeel D 11.2: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. En als een ontwikkeling zoals omschreven in het besluit m.e.r. kolom 1, opgenomen in onderdeel D 11.3: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein.

Er dient zowel een plan m.e.r.-beoordelingsbesluit als een project m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden. Als uitgangspunt geldt dat alleen een milieueffectrapportage (MER) hoeft te worden opgesteld indien het bevoegd gezag (in dit verband het college van B&W) van oordeel is dat dit noodzakelijk is vanwege belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben. Bij de plan/projectm.e.r.-beoordeling voor dit bestemmingsplan dienen de ontwikkelingen die in dit plan worden mogelijk gemaakt, te worden beschouwd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de drie criteria die zijn opgenomen in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten.

Het college van B&W neemt, tegelijk met het besluit tot terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, een plan/projectm.e.r.-beoordelingsbesluit. De strekking van dit besluit is dat er, gezien de plan/projectm.e.r.-beoordeling (zie hieronder), vanwege het bestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest" geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu worden verwacht. Daarom heeft het college besloten dat er voor dit bestemmingsplan geen milieueffectrapport zal worden opgesteld. Het plan/project m.e.r.-beoordelingsbesluit ligt tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest" als afzonderlijk besluit ter inzage, en is als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

Planm.e.r.-beoordeling

Voor de vaststelling van het bestemmingsplan is deze planm.e.r.-beoordeling noodzakelijk, volgens artikel 3, lid 2, onder a, van de SMB-richtlijn, omdat het bestemmingsplan met de heroverweging van de globale woonbestemmingen, een kader vormt voor een activiteit genoemd in bijlage onderdeel D 11.2 behorende bij het Besluit m.e.r.

Projectm.e.r.-beoordeling
Daarnaast is een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk volgens artikel 2, lid 5, onder b, van het Besluit m.e.r., omdat de omvang van 90 woningen onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt.

Conclusie

Het college van B&W is bevoegd gezag in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en heeft op 29 juni 2023 een m.e.r.-beoordelingsbesluit (Bijlage 3) genomen.

Het college van B&W heeft besloten dat geen MER hoeft te worden opgesteld, omdat er geen belangrijke nadelige gevolgen te verwachten zijn voor het milieu.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als woongebied. Dit houdt in dat binnen het plangebied bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan. In de bestemming “Gemengd” zijn bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 mogelijk gemaakt. In de bestemmingen “Bedrijven” en “Gemengd 1, 2 en 3” zijn bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 mogelijk gemaakt. De mogelijkheden om in het plangebied bedrijven te vestigen zijn in verwachting van de bedrijvenlijst, conform het milieuzoneringsbeleid van de gemeente Rotterdam.

Overige activiteiten in of nabij het plangebied

In en nabij het plangebied zijn er diverse activiteiten die van invloed zijn op het plangebied in verband
met geluid (wegverkeer over de A15, railverkeer van de Havenspoorlijn, industrieterrein Botlek / Pernis, industrieterrein Vulcaanhaven / Vettenoord / Wilhelminahaven / ‘t Scheur) en met externe veiligheid (transport van gevaarlijke stoffen over de A15 en de Oude Maas, ondergronds transport van gevaarlijke stoffen door de 14 leidingen in de Nationale Leidingstraat, de AKZO chloorleiding, Shell Nederland Raffinaderij op Vondelingenplaat en Shell Nederland Chemie op Vondelingenplaat). De invloed van de activiteiten komt aan de orde bij de paragrafen over geluid en externe veiligheid. De overige activiteiten in of nabij het plangebied zijn niet belemmerend voor (nieuwe ontwikkelingen binnen) dit bestemmingsplan, anders dan die reeds in het bestemmingsplan zijn genoemd, en / of waarmee reeds rekening is gehouden.

6.3.2 Conclusie

In het plangebied en de omgeving daarvan zijn geen bedrijfsactiviteiten en andere activiteiten aanwezig die gezien de indicatieve afstanden voor milieuhinder van invloed zijn op de locaties waar woningen kunnen worden gerealiseerd. Zodat de ontwikkeling van woningen niet door milieuzonering in de weg wordt gestaan.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg-en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te
zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen en parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht. In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.

Rotterdams beleid
In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeurswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

Plangebied
Het bestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest" maakt het mogelijk dat op de locatie Rietkamers 90 woningen worden toegevoegd. Op de locatie Gebbeweg worden opnieuw geluidsgevoelige maatschappelijke functies mogelijk gemaakt. De locaties Rietkamers en Gebbeweg waren al mogelijk in het bestemmingsplan "Hoogvliet Maasranden". Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan moet deze locatie, daar waar de ontwikkelingen nog niet zijn gerealiseerd, op grond van de Wet geluidhinder als nieuwe geluidsgevoelige objecten worden onderzocht.

In het geluidsonderzoek zijn meerdere locaties onderzocht. De locaties ZW1, ZW3, ZW4, ZW5, ZW7 en ZW8 uit het geluidsonderzoek zijn ondertussen vergund en gerealiseerd en de beschrijving van de resultaten van het geluidsonderzoek zijn voor dit bestemmingsplan niet meer relevant. De locaties ZW9, ZW10 en ZW11 uit het geluidsonderzoek zijn na het verrichte milieuonderzoek bij nader inzien niet meer als ontwikkelingslocatie in dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1132HvtZuid-va01_0013.png"

Figuur: globale ligging van locaties voor nieuwe geluidsgevoelige functies.

6.4.1 Wegverkeer

Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Tabel Breedte geluidszones langs wegen

Soort gebied   Stedelijk-   -gebied   Buiten-   -stedelijk-   -gebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  

Bij nieuwe geluidsgevoelige situaties is de voorkeurswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen, tot maximaal 53 dB voor buitenstedelijke wegen en tot maximaal 63 dB voor binnenstedelijke wegen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd. De uitkomsten van het akoestisch onderzoek zijn weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1132HvtZuid-va01_0014.png"

Stedelijke wegen

Uit de tabel blijkt dat de geluidbelasting op de locaties ZW2 en ZW6 vanwege één of meerdere voor deze locaties relevante zoneplichtige stedelijke wegen de voorkeurswaarde (48 dB) wordt overschreden. De maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege een stedelijke weg voor woningen (63 dB) wordt daarbij niet overschreden.

6.4.2 Railverkeerslawaai

Het havenspoor ten noorden van het plangebied is relevant. Dit spoortraject is aangegeven op de landelijke geluidsplafondskaart. De geluidszone langs deze spoorlijn bedraagt 900 meter. De locaties ZW2 en ZW6 liggen niet binnen de geluidszone van dit spoortraject. Railverkeerslawaai is voor dit bestemmingsplan niet aan de orde.

6.4.3 Industrielawaai

Geluidscontour

In het Rijnmondgebied zijn reeds in de jaren '90 rond meerdere industrieterreinen, waarop de zogeheten ‘grote lawaaimakers’ zich bevinden, geluidcontouren van 50 dB(A) vastgesteld. Een vastgestelde geluidcontour mag door de op het industrieterrein gelegen bedrijven niet worden overschreden. Het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de daaromheen vastgestelde 50 dB(A)-geluidcontour is de geluidszone. Alle ontwikkellocaties in het plangebied liggen binnen de geluidszone van het industrieterrein “Botlek-Pernis”. Het industrieterreinen is daarom in dit onderzoek relevant. De geluidscontouren zijn in het bestemmingsplan vastgelegd met de aanduidingen "geluidzone - industrie 1 en geluidzone - industrie 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1132HvtZuid-va01_0015.png"

Regionaal Afsprakenkader geluid en ruimtelijke ordening (RAK)

Op 8 juli 2015 hebben verschillende partijen waaronder de gemeenten in de Rijnmondregio en het Havenbedrijf Rotterdam (HbR) het “Regionale afsprakenkader geluid en ruimtelijke ontwikkeling” (RAK) getekend. In dit convenant zijn afspraken gemaakt over de ruimtelijke ontwikkelingen binnen de geluidzones van "Europoort - Maasvlakte" en "Botlek - Pernis". Doel van het convenant is om geluidoverlast vanwege activiteiten in het havengebied te beperken en het realiseren van een zo hoog mogelijke woon- en leefkwaliteit bij woningbouwontwikkelingen in het havengebied zonder daarbij de milieugebruiksruimte van de haven te beperken. Woningbouwplannen en ruimtelijke ontwikkelingen dienen daarom zo vroeg mogelijk in het planproces te worden afgestemd met de betrokken partijen (HbR en DCMR).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1132HvtZuid-va01_0016.png"

In het RAK zijn onder andere procesafspraken gemaakt met betrekking tot het vaststellen van hogere waarden. Binnen de geluidzone worden de 1 dB geluidcontouren (60 tot 55 dB(A) en 55 tot 48 dB(A)) gehanteerd voor het vaststellen van hogere waarden. Voor gevels hoger dan 5 meter boven maaiveld gelden de volgende toeslagen:

a. Voor de vierde, vijfde en zesde woonlaag wordt de hogere waarde met 1 dB verhoogd.

b. Voor de zevende en hogere woonlagen wordt de hogere waarde met 2 dB verhoogd.

In het plangebied worden binnen de 55 dB(A)-contour geen nieuwe woningbouwontwikkelingen mogelijk gemaakt. De woningbouwlocaties, die met blauwe vlakjes zijn opgenomen in het RAK (zie kaartje) zijn (opnieuw) in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen.

Botlek-Pernis

Op de locatie ZW2 wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) vanwege het industrieterrein Botlek-Pernis overschreden.

6.4.4 Scheepvaartlawaai

Voor Scheepvaartlawaai bestaat geen wettelijk kader. Het is echter wel een geluidsbron die in het kader van een goede ruimtelijke ordening in overweging moet worden genomen bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs scheepvaartroutes. De bijdrage van afgemeerde schepen van het industrieterrein "Botlek - Pernis" in de Vettenoord/Vulcaanhaven zijn voor dit bestemmingsplan relevant. In het kader van bestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest" is de geluidbelasting van afgemeerde schepen op industrieterrein "Botlek-Pernis" berekend. Daarmee is de bijdrage van nestgeluid bepaald in relatie tot de geluidweringstoets onder de regels van de Crisis- en herstelwet en de Omgevingswet. Onder de Crisis- en Herstelwet is geen extra geluidwering nodig bij een ligplaatsbezetting van 30%. In geval van een ligplaatsbezetting van 70% is op geen van de locaties ZW2 en ZW6 een hogere benodigde geluidwering van 1 tot en met 2 dB nodig. Op alle rekenpunten op de locaties ZW2 en ZW6 is de benodigde karakteristieke geluidwering onder de Chw en/of Ow kleiner of gelijk aan de karakteristieke geluidwering die vereist is onder de huidige wetgeving.

6.4.5 Conclusie

Het in een bestemmingsplan mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, en daarmee samenhangend het vaststellen van hogere waarden (het toestaan van een hogere maximale geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige situaties), moet worden gemotiveerd. Bij deze motivering moeten de volgende aspecten worden betrokken:

  • de hoogte van de geluidsbelasting vanaf zoneplichtige geluidsbronnen (waarbij een toets aan de normen van de Wet geluidhinder plaatsvindt);
  • de hoogte van de geluidsbelasting vanaf niet zoneplichtige geluidsbronnen (30 km/uur wegen en tramlijnen);
  • de gecumuleerde geluidsbelasting;
  • maatregelen aan de geluidsbron, overdrachtsmaatregelen en maatregelen ter plaatse van de geluidsbelaste locatie;
  • de regel uit het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder dat nieuwe woningen in principe over een geluidluwe gevel moeten beschikken (een gevel waarop de maximale geluidsbelasting van wegverkeer niet hoger is dan 53 dB en van railverkeer niet hoger is dan 55 dB).
6.4.5.1 Wegverkeerslawaai

Op diverse locaties wordt de voorkeurswaarde als gevolg van één of meerdere wegen overschreden. Voordat kan worden besloten de hoogste berekende geluidsbelastingen als hogere waarden vast te stellen, moet eerst worden bekeken of er door het treffen van maatregelen aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, danwel de geluidskwaliteit kan worden verbeterd. Hieronder wordt ingegaan op de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen.

Bronmaatregelen:
Aveling, Groene Kruisweg, Posweg, Kruisnetlaan

Op deze wegen ligt ter hoogte van de geluidbelaste locaties momenteel DAB. Met het toepassen van stillere asfalttypes, bijvoorbeeld akoestisch geoptimaliseerd Steenmastiekasfalt (SMA-NL 8G+), op deze weg is het mogelijk een geluidreductie van 2 á 3 dB te bereiken. Door de aanleg van een stiller wegdek op deze wegen kan de geluidbelasting op de locatie ZW2 niet tot de voorkeurswaarde worden gebracht.

Overdrachtsmaatregelen:

Gemeentelijke wegen

Door een verdubbeling van afstand tot de weg kan de geluidsbelasting met 3 dB worden gereduceerd. Het vergroten van afstand kan bij het stedenbouwkundig ontwerp van de locaties worden overwogen. De wegen bevinden zich in een stedelijk gebied. Het plaatsen van een geluidscherm langs deze wegen is vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt niet mogelijk/wenselijk.

30-km/u-wegen:

Conform het gemeentelijke ontheffingsbeleid alsmede ten behoeve van een Goede Ruimtelijke Onderbouwing (GRO) van een ruimtelijk plan dient de geluidbelasting vanwege niet-zoneplichtige geluidbronnen bij dat plan inzichtelijk te worden gemaakt. Uit indicatief onderzoek is gebleken dat de geluidbelastingen als gevolg van 30km/u wegen met maximale verkeersintensiteiten van 600 mvt/etmaal bij klinkers, 900 mvt/etmaal bij klinkers in keperverband en 1400 mvt/etmaal bij asfalt over het algemeen kleiner dan of gelijk aan 53 dB (inclusief aftrek artikel 110g Wgh) zijn. Met de DCMR is in maart 2009 afgesproken dat dergelijke wegen niet in een geluidonderzoek betrokken hoeven te worden. De geluidbelasting vanwege relevante 30 km/u wegen met etmaalintensiteiten boven de genoemde waarden wordt wel inzichtelijk gemaakt. De Haifaweg is in dit opzicht relevant, want heeft een etmaalintensiteit van 1575 mvt/etmaal. De geluidsbelasting is echter kleiner dan 53 dB.

6.4.5.2 Industrielawaai

Botlek-Pernis

De voorkeurswaarde van 50 dB(A) wordt op de locatie ZW2 vanwege het industrieterrein "Botlek-Pernis" overschreden. Voor het industrieterrein "Botlek-Pernis" is reeds een saneringsprogramma vastgesteld en uitgevoerd. Daarin zijn de relevante bronmaatregelen onderzocht en uitgevoerd. Overdrachtsmaatregelen, zoals het plaatsen van een lang scherm langs de industrieterreinen heeft weinig tot geen effect, omdat het hierbij om een uitgestrekt industrieterrein gaat waarop de geluidbronnen verspreid liggen. Tevens zijn er wegens de aanwezigheid van hoge geluidbronnen hoge geluidschermen nodig. Het plaatsen van een hoog scherm nabij het plangebied is vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk. Bovendien is het plaatsen van lange en hoge schermen langs het industrieterrein of het plangebied niet doelmatig en financieel niet haalbaar.

Indien bron- en/of overdrachtsmaatregelen niet mogelijk of onvoldoende blijken te zijn om de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde te beperken, moet bij woningen met een geluidbelasting hoger dan 50 dB(A) (norm voor de geluidluwe gevel conform het ontheffingsbeleid Rotterdam door een akoestisch gunstige indeling van woningen een goed akoestisch klimaat worden gecreëerd. Hierbij kan worden gedacht aan de situering van niet-geluidgevoelige functies aan de wegzijde en de situering van geluidgevoelige ruimtes, met name (hoofd)slaapkamers, voor zover mogelijk aan de minst belaste gevels. Het realiseren van een binnenwaarde van 35 dB(A) bij de beoogde locaties is door middel van
aanvullende geluidwerende gevelvoorzieningen technisch en financieel haalbaar.

6.4.5.3 Cumulatie geluid

De gecumuleerde geluidsbelasting wordt bepaald als er sprake is van een overschrijding van de voorkeurswaarde bij een geluidsgevoelige locatie door meer dan één soort geluidbron. Binnen het plangebied is er sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde als gevolg van wegverkeer en industrie.

Op de locatie ZW2 is een aantal rekenpunten sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde van zowel wegverkeer als industrielawaai. Uit de resultaten blijkt dat de locatie beschikt over minimaal 1 geluidluwe zijde. Indien de te realiseren woningen niet eenzijdig georiënteerd worden kunnen deze voldoen aan het ontheffingsbeleid.

6.4.5.4 Ontheffingsbeleid Rotterdam

Het Ontheffingsbeleid is alleen van toepassing op nieuwe woningen waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld en geldt niet voor andere geluidgevoelige bestemmingen. Eén van de belangrijkste criteria van het gemeentelijke ontheffingsbeleid is het creëren van minimaal één geluidluwe gevel en indien van toepassing minimaal één geluidluwe buitenruimte per woning. Van een geluidluwe gevel/buitenruimte is sprake als de gecumuleerde geluidsbelasting van alle wegen niet hoger is dan 53 dB en de gecumuleerde geluidsbelasting van alle spoorwegen niet hoger is dan 55 dB. Bij woningen met een geluidluwe gevel wordt gesteld dat deze een goede geluidskwaliteit hebben, ook als de geluidsbelasting op andere gevels van de woning hoog is, omdat dan aan ten minste één kant van de woning buiten kan worden gezeten of een raam open kan zonder last te hebben van het lawaai. Bij de nieuwbouwwoningen is de locatie, de oriëntatie en de vormgeving nog vrij. Een nieuwbouwwoning zal daarom altijd over een geluidluwe gevel kunnen beschikken. Daarom worden de hogere waarden voor de nieuwbouwwoningen verleend onder voorwaarde dat deze woningen over ten minste één geluidluwe gevel beschikken.

Wegverkeer

Alle locaties beschikken vanwege wegverkeerslawaai over minimaal één geluidluwe zijde. Indien de beoogde woningen op de locatie niet eenzijdig georiënteerde worden kunnen deze voldoen aan het ontheffingsbeleid Wet geluidhinder van de gemeente Rotterdam.

Industrie

Alle locaties beschikken vanwege industrielawaai over minimaal één geluidluwe zijde. Indien de beoogde woningen op de locatie niet eenzijdig georiënteerde worden kunnen deze voldoen aan het ontheffingsbeleid Wet geluidhinder van de gemeente Rotterdam.

Realisatie geluidluwe zijde

Voor de geluidsbronnen wegverkeer en industrie geldt dat bij de indeling van de woningen rekening gehouden moeten worden met de eis uit het Rotterdamse geluidbeleid dat per woning minimaal één geluidluwe zijde is, met zo mogelijk aan die zijde een slaap- en woonkamer en indien van toepassing een buitenruimte.
 

6.4.5.5 Hogere waarden

Vanwege de bovenstaande redenen zal aan het college worden voorgesteld de hoogste berekende geluidsbelasting van een geluidsbron (een weg, een spoorlijn of een gezoneerd industrieterrein) op een locatie als hogere waarde vast te stellen. Deze hogere waarde geldt dan als maximaal toegestane geluidsbelasting vanwege de betreffende geluidsbron op de betreffende locatie. Een uitzondering hierop vormen de situaties waarin de hoogste berekende geluidsbelasting hoger is dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. Bij gevels waar dit speelt kan mogelijk de geluidsbelasting worden teruggebracht door het aanbrengen van een vliesgevel (een geluidscherm aan de woningen), of een loggia of binnenbalkon. Een andere mogelijkheid om bij een overschrijding van de wettelijk maximale geluidsbelasting woningen te kunnen realiseren is het toepassen van een 'dove gevel'. Deze goed geïsoleerde gevels hoeven niet aan de normen uit de Wet geluidhinder voor de geluidsbelasting op de gevel te worden getoetst (maar moeten wel aan de norm voor de binnenwaarde voldoen).

In de bestemming Wonen - 1 en Maatschappelijk - 1 is opgenomen geluidsgevoelige functies, zoals (zorg)woningen, waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld in het Besluit hogere waarden Wet geluidhinder (Bijlage 3 bij de planregels), uitsluitend zijn toegestaan als wordt voldaan aan de in dit besluit opgenomen voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1132HvtZuid-va01_0017.png"

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen. Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 Plangebied

Ten behoeve van het bestemmingsplan is nagegaan of de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt wel of niet in betekenende mate bijdragen aan een toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. De ontwikkeling die in het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt betreft de realisatie van 90 woningen.

Ontwikkelingen die niet in betekenende mate (3% van de grenswaarde, oftewel 1,2 microgram per m3) bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen zijn categorieën van gevallen aangewezen waarvan bekend is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit is onder andere het geval bij ontwikkelingen met niet meer dan 3.000 woningen en tenminste twee ontsluitingswegen. De ontwikkelingen in het bestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest" blijven hier ruim onder, zodat duidelijk is dat dit bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Cumulatie van de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan met ontwikkelingen in de directe omgeving is niet aan de orde.

Enkele bestemmingen staan kinderdagverblijven en scholen toe. Conform de "Beleidsregel buitenklimaat: luchtkwaliteit bij scholen en kinderdagverblijven" zijn nieuwe kinderdagverblijven en scholen echter niet toegestaan binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg of binnen 100 meter vanaf de rand van de snelweg.

In artikel Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang van de planregels is geregeld dat binnen de gemengde en maatschappelijke bestemmingen geen nieuwe kinderdagverblijven en scholen zijn toegestaan binnen 50 meter vanaf de rand van de Aveling en binnen 100 meter vanaf de rand van de A15.

6.5.2 Conclusie

Het bestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest" zorgt niet voor een toename van de concentratie van schadelijke stoffen in de buitenlucht. Er wordt derhalve voldaan aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. Aan het gemeentelijk beleid met betrekking tot luchtkwaliteit wordt eveneens voldaan. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest".

6.6 Geur

Beleid en Normstelling

Er is geen wettelijk kwantitatief beoordelingskader voor geur. Het beperken van bestaande geurhinder en het voorkomen van nieuwe geurhinder vindt in het havengebied vooral plaats via de milieuvergunningverlening aan bedrijven. De aanpak van geur is vastgelegd in het 'Geurbeleid kerngebied Rijnmond' (provincie Zuid-Holland, 2005) en de Beleidsnota geurhinderbeleid (provincie Zuid-Holland, 2010). Deze aanpak kan als volgt worden samengevat:

Het streven is dat geen geur van de inrichting buiten de terreingrens waarneembaar mag zijn. Dit streven wordt via maatregelen en een algemene zorgplicht voor bedrijven om continu te werken aan vermindering van (kans op) geuremissies vastgelegd in de vergunning.

Aan het uitgangspunt 'het voorkomen van additionele bijdragen van geur(hinder) aan de aanwezige hoge geurbelasting van het Rijnmondgebied' wordt invulling gegeven door het toepassen van de Best Beschikbare Technieken (BBT) volgens de Europese richtlijn Industriële Emissies (2010-75-EC), onder in beschouwing nemen van de specifieke bedrijfssituatie en geurhindersituatie. Daarbij wordt in de praktijk een indeling in drie maatregelniveaus onderscheiden, die als 'vangnet-voorschrift' worden opgenomen in de vergunning:

  • Maatregelniveau I: 'buiten de terreingrens mag geen geur afkomstig van de inrichting waarneembaar zijn'.
  • Maatregelniveau II: 'ter plaatse van een geurgevoelige locatie mag geen geur afkomstig van de inrichting waarneembaar zijn'.
  • Maatregelniveau III: 'ter plaatse van een geurgevoelige locatie mag geen geuroverlast veroorzaakt worden door de inrichting'.

In de praktijk streeft de DCMR namens de provincie Zuid-Holland naar het realiseren van maatregelniveau I en valt slechts in specifieke situaties waar dit niveau niet haalbaar blijkt terug op maatregelniveau II.

Onderzoek en conclusie

In het Rijnmondgebied is sprake van een mate van geurbelasting. De geurcontouren van 1 ge/m3 als 98-percentiel (als richtwaarde voor een goede milieukwaliteit) liggen tot op een afstand van circa 10 km vanaf de industriële bronnen in het havengebied. Op onderstaande figuur is af te lezen dat het plangebied zowel binnen 3 ge/m3 als 98-percentiel ligt. Binnen dit gebied is niet uitgesloten dat af en toe geur waarneembaar is. Omdat het plangebied nauw aansluit op de bestaande woonbebouwing en er sprake is van een geringe toevoeging aan de woningvoorraad wordt de geurhinder ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar geacht. Daarnaast wordt verwacht dat een verdergaande dalende trend in geurbelasting en daarmee in geurhinder en geurklachten, als gevolg van verdergaande maatregelen bij de industrie en de scheepvaart, zal zijn. Bij effectieve uitvoering van de Geuraanpak Rijnmondgebied bij vergunningverlening, mag verwacht worden dat geen nieuwe geurhinder ontstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1132HvtZuid-va01_0018.png"

6.7 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.7.1 Plangebied

Maasranden

De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. Op de kaart is op basis van historische gegevens over het gebruik van de grond een inschatting gemaakt over de potentiële bodemverontreiniging. In Hoogvliet-Maasranden is in 1958 begonnen met woningbouw op de Meeuwenplaat, nadat de locatie bouwrijp is gemaakt met een meter zand gewonnen in het Haringvliet. In 1964 worden de eerste woningen in de woonwijk Zalmplaat gebouwd, dat volledig is opgehoogd met schoon zand en gebiedeigen grond. De contactzone is licht verontreinigd. De ondergrond is schoon. Er is een geringe kans op puntbronnen. Voor de bestemming woningbouw vormt bodem geen belemmering. De overgebleven buitendijkse delen van de vroegere opgeslibte en bekade zandplaat langs de Oude Maas. Het buitendijkse gebied heeft steeds onder invloed gestaan van eb en vloed in de periode 1950 - 1985, toen de rivier sterk vervuild was en sterk verontreinigd slib kon sedimenteren. Dit geldt niet voor de vroegere Visserspolder, dat is opgespoten met onderhoudsbaggerslib. De contactzone is sterk verontreinigd. De ondergrond is er licht verontreinigd. De bodem is geschikt voor de huidige bestemmingen. Voor eventuele bouwplannen in het woongebied dient in het kader van een omgevingsvergunning nader verkennend bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Noordwest

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1132HvtZuid-va01_0019.png"

Zone 92a: De eerste woonbebouwing in Digna Johanna/Nieuw Engeland verscheen in de jaren ’30. In de zuidwestkant van de polder Nieuw Engeland tegen de Noordzijdsedijk aan werd het “Shell-dorp” gebouwd. Tussen 1950 en 1956 werd in hoog tempo de rest van de wijk Nieuw Engeland gerealiseerd. Om zetting te beperken werden met een mengsel van zand en koolas de sloten gedempt en het gebied verder opgereden. Tussen 1955 en 1960 werd ook de polder Digna Johanna op een soortgelijke manier volgebouwd.Vanaf 1995 begon een omvangrijk stadsvernieuwings-programma waarbij op sommige bouwlocaties koolasplekken werden verwijderd. De contactzone (bovenste 1 meter) is licht verontreinigd. De ondergrond is hier matig verontreinigd. Er is matige kans op puntbronnen (concentraties met plaatselijk een hogere verontreiniging).

Zone 92c: In 1954-1955 werd de Westpunt opgespoten met onderhoudsbaggerspecie uit de havens. Tussen 1958 en 1962 werd de wijk Westplaat gerealiseerd op de loswal. Er werd verder opgehoogd met teelaarde, waarbij deze werd gemengd met de onderliggende baggerspecie. Bijna het gehele gebied is opgehoogd met sterk vervuild materiaal, de contactzone is matig verontreinigd. De kans op puntbronnen is klein.

Zone 92c1: In de oorlog werden in de Hoogvlietse haven munitieresten gestort. Tussen 1945 en 1963 werd de haven en de noordelijke kade gebruikt als stortplaats van afval, waaronder chemisch afval. In 1968 werd de haven en het Hoogvlietse kanaal verder gedempt en opgehoogd met zand. In 1982 vond een gedeeltelijke bodemsanering plaats, gevolgd door een tweede tussen 1991 en 1993. Daarbij werd de stort helemaal verwijderd. De bodem is nu geschikt voor gebruik

Zone 92h: Het Ruigeplaatbos is tussen 1935 en 1952 opgehoogd met nieuw baggerwerk, waarschijnlijk schone grond uit de haven en de rivier. Er wordt aangenomen dat zowel de ondergrond als de contactzone schoon zijn. Er is een geringe kans op puntbronnen.

6.7.2 Conclusie

De bodem is geschikt voor de huidige bestemmingen. Voor eventuele bouwplannen dient in het kader van een omgevingsvergunning eerst een geschiktheidverklaring te worden verkregen, o.a. door het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek.

6.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Vervoerders van gevaarlijke stoffen over de Rijksinfrastructuur (weg, spoorweg en water) moeten gebruik maken van het Basisnet, het hiervoor landelijk aangewezen netwerk. De wetgeving over het Basisnet is vastgelegd in een stelsel van wetten en regels die samen de “Wet Basisnet” worden genoemd. Voor de ruimtelijke ordening in relatie tot het Basisnet zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet van belang. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone van 25 meter vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.8.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg

Ten noorden van het plangebied ligt de snelweg A15, waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het plangebied ligt binnen de 200 meter zone van het Bevt van de snelweg A15. Dit betekent dat (de verandering van) het groepsrisico van deze risicobron verantwoord moet worden. De ontwikkelingen liggen op meer dan 200 meter van deze transportroutes wat erop duidt dat de bijdrage aan het groepsrisico van de A15 gering zal zijn.

Plasbrandaandachtsgebied

Naast het risicobeleid wordt door middel van een plasbrandaandachtgebied ook rekening gehouden met de effecten van een ongeluk met de meest vervoerde gevaarlijke stoffen. Dat zijn de zeer brandbare vloeistoffen, zoals benzine. Deze stoffen hebben een relatief beperkte effectafstand, waarmee bij bouwplannen op een reële manier rekening gehouden kan worden. Het plasbrandaandachtgebied van dit wegdeel van de A15 voor nieuwe bouwwerken bedraagt een afstand van 30 meter. Alle ontwikkelingen vallen buiten de contouren van het plaatsgebonden risico 10-6 van alle risicobronnen

6.8.2 Transport gevaarlijke stoffen over rail

Ten noorden van het plangebied ligt de spoorlijn Betuwelijn, waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het plangebied ligt binnen de 200 meter zone van het Bevt van deze doorgaande spoorlijn. Dit betekent dat (de verandering van) het groepsrisico van deze risicobron verantwoord moet worden. De ontwikkelingen liggen op meer dan 200 meter van deze transportroute wat erop duidt dat de bijdrage aan de groepsrisico's van het spoor gering zal zijn.

6.8.3 Transport gevaarlijke stoffen over water

Ten zuiden en westen van het plangebied ligt de Oude Maas, waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het plangebied is gelegen binnen de 200 meter zone die genoemd wordt in artikel 8 lid 1 van het Bevt, van de Oude Maas. Voor de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over de Oude Maas (zeevaart route) is echter geen vastgestelde rekenmethodiek beschikbaar. Daarom moeten de risico's van het transport over de Oude Maas kwalitatief beschouwd worden.

6.8.4 Leidingen

Leiding voor aardgas

De volgende hogedrukleidingen van de Gasunie gaan door het noordelijk gedeelte van het plangebied: A517, A536, A537 en A 559. Binnen de 1% letaliteitszone worden in dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De leidingen hebben geen 10-6 contour. De groepsrisico's van de A-537-deel-1 en de A-517-deel-1 zijn kleiner dan 30% van de oriëntatiewaarde, die van A-536-deel-1en A-559-deel-1 zijn nagenoeg nul.

Leiding voor propyleen

De propyleenleiding loopt oostelijk van Hoogvliet en buiten het plangebied Hoogvliet Zuidwest. De 1% letaliteitszone schampt het plangebied. Binnen de 1% zone heeft het gebied een landelijk karakter, er zijn geen (beperkt) kwetsbare gebouwen. Alle ontwikkelingen van Hoogvliet Zuidwest liggen buiten deze zone. Deze leiding is dus niet relevant en is daarom niet verder onderzocht

Leiding voor chloor

Deze leiding loopt buiten het plangebied. De 10-6 plaatsgebonden ricisocontour ligt buiten het plangebied. De 1% letaliteitszone van de chloorleiding gaat wel over het plangebied. Deze leiding is dus relevant en is onderzocht in het kader van dit bestemmingsplan. De 10-6-plaatsgebonden risicocontour is berekend op het hart van de chloorleiding. De norm voor het plaatsgebonden risico levert daarom geen beperking op voor de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maak, omdat die buiten de contour zijn gelegen. De hoogte van het groepsrisico wordt met name bepaald door de afstand van personen tot de risicobron (de chloorleiding) en de (lage) persoonsdichtheid in het gebied aan weerszijde van de risicobron. Het richtinggevende scenario is het vrijkomen van toxische stoffen in geval van een lekkage van de buisleiding, waarbij mensen die hieraan bloot worden gesteld gewond kunnen raken of overlijden. Het betreft 1% van het aantal blootgestelden binnen een afstand van 1.250 meter van de buisleiding. Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico in de huidige situatie 1,78 maal de oriëntatiewaarde bedraagt en dat planrealisatie een toename tot 1,92 maal de oriëntatiewaarde tot gevolg heeft.

6.8.5 Inrichtingen

Bedrijven met invloedsgebieden die over het plangebied heen gaan zijn: Hexion, het emplacement van Prorail in Pernis, de Raffinaderij van Shell en Koole. Door de grote afstanden tot het plangebied spelen de plaatsgebonden 10-6 contouren van deze bedrijven geen rol. De invloed van de ontwikkelingen binnen Zuidwest op het groepsrisico van deze bedrijven is wel onderzocht.

Groepsrisico Hexion

Door de ontwikkelingen neemt het groepsrisico van 0,0043 niet toe en blijft kleiner dan 1% van de oriëntatiewaarde.

Groepsrisico Emplacement Pernis (Prorail)

Door de ontwikkelingen neemt het groepsrisico van 0,01417 niet toe en blijft kleiner dan 1% van de oriëntatiewaarde.

Groepsrisico Shell Raffinaderij

Alleen door de ontwikkelingen in "Hoogvliet Midden" en "Hoogvliet Zuidwest" neemt het groepsrisico van de raffinaderij van Shell toe van 0,635 tot 0,751 maal de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico blijft dus kleiner dan de oriëntatiewaarde.

Groepsrisico Koole

Het groepsrisico is 17.7 in de huidige situatie. Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het groepsrisico van Koole niet toe.

6.8.6 Conclusie

Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende groepsrisico's van belang gebleken:

  • de basisnetroutes A15, het spoor en Oude Maas;
  • de hoge druk aardgasleidingen A517, A536, A537 en A559;
  • de chloorleiding;
  • de bedrijven Hexion, Koole, het emplacement van Prorail in Pernis en de Raffinaderij van Shell.

Alle ontwikkelingen vallen buiten de contouren van het plaatsgebonden risico 10-6 van alle risicobronnen. Dit geldt ook voor alle plasbrandaandachtsgebieden (Basisnet) en de belemmeringstroken van alle leidingen.

Groepsrisico's rijksweg A15, het spoor en Oude Maas

Door de ontwikkelingen binnen het plangebied nemen de groepsrisico's van de A15 en het spoor minimaal toe. De groepsrisico's blijven kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. De toename valt onder de categorie licht van het Rotterdams groepsrisicobeleid.

De ontwikkelingen binnen het plangebied dragen niet bij aan de groepsrisico's die onder 0,3 maal de oriëntatiewaarde blijven. Het groepsrisico verandert niet door de planontwikkelingen.

Groepsrisico chloorleiding

Door de ontwikkelingen binnen het plangebied neemt het groepsrisico van de chloorleiding toe van 1,78 tot 1,92 maal de oriëntatiewaarde. Door cumulatie met de twee andere Hoogvlietse bestemmingsplannen "Midden" en "Noordoost" neemt het groepsrisico verder toe tot 2,73. Daarmee is het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde.

Groepsrisico inrichtingen

Door de ontwikkelingen binnen het plangebied blijven de groepsrisico's van Hexion, het Emplacement Pernis en Koole onder 0,3 maal de oriëntatiewaarde en vallen onder de categorie licht van het Rotterdamse beleid ten aanzien van de verantwoordingsplicht.

Door de ontwikkelingen binnen het plangebied neemt het groepsrisico van de raffinaderij van Shell toe van 0,635 tot 0,751 maal de oriëntatiewaarde. Door cumulatie met de twee andere Hoogvlietse bestemmingsplannen neemt het groepsrisico verder toe tot 0,88. Daarmee blijft het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde. De toename van het groepsrisico valt onder de categorie middel van het Rotterdams groepsrisicobeleid.

Verantwoording groepsrisico

Er zijn vanuit wet- en regelgeving en beleid geen belemmeringen om de voorgenomen nieuwe kwetsbare bestemmingen mogelijk te maken.

Ten aanzien van het groepsrisico wordt het volgende overwogen.

1. op grond van het groepsrisicobeleid van de gemeente Rotterdam betekent het voor de risicobronnen van de aardgasleidingen, Hexion, het Emplacement Pernis en Koole dat het groepsrisico geen beperkingen voor de ruimtelijke ontwikkelingen in dit bestemmingplan geeft. Bij de definitieve inrichting van de te ontwikkelen locaties dient ten aanzien van de blusvoorzieningen en bereikbaarheid door hulpdiensten advies te worden gevraagd bij de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.

Hiermee is het groepsrisico voor deze risicobronnen verantwoord.

2.op grond van het groepsrisicobeleid van de gemeente Rotterdam betekent het voor de risicobron Oude Maas dat het groepsrisico geen beperkingen voor de ruimtelijke ontwikkelingen in dit bestemmingplan geeft. De omvang van de twee ontwikkelingen, die op een afstand van circa 200 meter van de Oude Maas zijn gelegen, is beperkt en de ontwikkelingen geven geen toename van het groepsrisico, omdat over de vaarlengte van 1 kilometer de populatiedichtheid hierdoor niet significant verandert. De ruimtelijke afscherming van het dijklichaam is hierbij relevant.

Hiermee is het groepsrisico voor deze risicobron kwalitatief verantwoord.

3. op grond van het groepsrisicobeleid van de gemeente Rotterdam zijn voor de chloorleiding en Shell Raffinaderij de toenames van de groepsrisico’s aanvaardbaar vanwege de volgende redenen:

  • het ruimtelijke- en economische belang van de ontwikkelingen voor Hoogvliet is groot en met name de noodzaak tot het bouwen van meer woningen;
  • de populatietoename is beperkt ten opzichte van de bestaande populatiedichtheid;
  • de zelfredzaamheid (vluchtroutes) in het gebied is groot vanwege de wegeninfrastructuur;
  • alle ontwikkellocaties zijn van minimaal twee kanten goed bereikbaar voor hulpdiensten.

Over deze aspecten is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en als Bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.

Hiermee is het groepsrisico voor deze risicobronnen verantwoord.

6.9 Natuur

Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet vervangen. De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.

De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen:

  • het behouden en ontwikkelen van natuur,
  • het behouden en herstellen van de biodiversiteit,
  • het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten en
  • het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies.

De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.

Actieve natuurbescherming volgt uit de door de EU aan haar lidstaten opgelegde verplichting zorg te dragen voor een goede stand van de natuur. Op provinciaal niveau is dit onderdeel van de Wet natuurbescherming nog niet uitgewerkt.

De Wet natuurbescherming kent geen procedurele vereisten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd dat het plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Het begrip 'aanvaardbaar' betekent dat bij de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt of een ontheffing mogelijk is. Bij vaststelling van het (ontwerp) bestemmingsplan dient deze toetsing aan de Wet natuurbescherming in principe afgerond te zijn. Echter het bestemmingsplan kijkt 10 jaar vooruit, en het is nog niet bekend wanneer de mogelijk gemaakte ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden. Uitgebreid onderzoek naar flora en fauna wordt in dit stadium bij een gebiedsbestemmingsplan daarom geen redelijke inspanning geacht. Wel wordt onderzocht of de nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen onoverbrugbare strijdigheden met de Wet natuurbescherming opleveren (aanvaardbaarheidstoets).

Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een bestaande bestemming of bij een veranderende bestemming (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw of renovatie) dient tijdig voorafgaand aan de werkzaamheden nog wel flora en faunaonderzoek te worden uitgevoerd naar de specifieke effecten van de betreffende ontwikkeling op potentieel aanwezige beschermde flora en fauna.

6.9.1 Rotterdams beleid

Op 18 maart 2014 is door B&W de Rotterdamse Natuurkaart vastgesteld. Het doel van de Natuurkaart Rotterdam is om de omgevingskwaliteit te verbeteren door meer rekening de houden met de ecologische kansen op ontwikkellocaties. Ingezet wordt op het verbinden van gebieden waar ecologische kwaliteit aanwezig is en deze gebieden ook te verbinden met Natuurnetwerk Nederland. Op de natuurkaart is te zien dat het hele westelijk deel van het plangebied buiten de bebouwde kom is aangewezen als Getijdennatuur of Polder met natuurbeheer. Binnen deze gebieden liggen kleine delen Groene wijkdooradering. Het Ruigeplaatbos is op de kaart aangewezen als natuurparel. De noordrand en zuidoostrand langs de bebouwde kom zijn aangewezen als Parkbos. Verspreid door het plangebied zijn daarnaast zones met Groene wijkdooradering aanwezig.

6.9.2 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming is één van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming van natuurwaarden. Deze wet regelt de bescherming van gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Wanneer in of in de nabijheid van een dergelijk gebied een activiteit plaatsvindt die leidt tot nadelige effecten op de natuurdoelstellingen van het gebied, dan dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd. Daarnaast bestaan gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur); deze gebieden worden beschermd via het ruimtelijk ordeningsrecht (Barro en/of provinciale structuurvisies en bestemmingsplannen). Het Natura 2000-gebied Oude Maas is gelegen binnen het plangebied en betreft de Oude Maas en aangrenzende buitendijkse gebieden en grienden. Verschillende onderdelen van dit Natura 2000-gebied liggen in de directe omgeving. Binnen dit Natura 2000-gebied zijn geen aangewezen habitattypen gelegen. Het meest dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied buiten de Oude Maas betreft het Haringvliet op circa 7,6 kilometer ten zuiden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1132HvtZuid-va01_0020.png"

Het plangebied met een rode contour aangegeven en het Natura2000-gebied in groen.

In en rondom het plangebied liggen meerdere onderdelen van het Natuurnetwerk Nederland (NNN):

• De Oude Maas en aangrenzende oevers zijn volledig aangegeven als NNN-gebied. Het open water bestaat uit het beheertype N02.01 Rivier- en Moeraslandschap. Op de oevers zijn binnen 1 kilometer tot de grens van het plangebied de beheertypen N01.03 Rivier- en Moeraslandschap, N14.01 Rivier- en Beekbegeleidend bos en N05.04 Dynamisch Moeras, N14.03 Haagbeuken- en Essenbos en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland aanwezig.

Het dichtstbijzijnde belangrijk weidevogelgebied ligt op een afstand van circa 3,6 km ten zuidwesten van het bestemmingsplangebied en betreft polder Simonshaven.

Dichtstbijzijnd onderdeel ‘strategische reservering natuur’ is aanwezig op een afstand van 17,6 kilometer ten westen van het plangebied en betreft de Schapengors grenzend aan Rockanje.

Voortoets stikstofdepositie

Als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen kunnen effecten ontstaan op Natura 2000 gebieden. In de
omgeving van het plangebied zijn verschillende Natura 2000 gebieden aanwezig, te weten naast de ‘Oude Maas’, de ‘Solleveld en Kapittelduinen’, ‘Westduinpark & Wapendal’, ‘Nieuwkoopse Plassen’ en Broekvelden Vettenbroek & Polder Stein’. Natura 2000-gebieden waar nu al sprake is van overbelasting als gevolg van stikstofdepositie betreffen ‘Solleveld en Kapittelduinen’, ‘Westduinpark & Wapendal’, ‘Nieuwkoopse Plassen’. Deze gebieden liggen op meer dan 10 km afstand. De aanleg en het gebruik van de ontwikkelingen binnen het plangebied kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden. Het Natura 2000-gebied ‘Oude Maas’ ligt weliswaar gedeeltelijk binnen dit plangebied, maar het Natura 2000-gebied ‘Oude Maas’ is niet gevoelig voor de depositie van stikstof. Om inzicht te geven in de eventuele bijdrage van stikstofdepositie binnen de genoemde Natura 2000-gebieden is met behulp van het programma AERIUS Calculator 2019A een berekening uitgevoerd voor de beoogde eindsituatie met bijhorende verkeersgeneratie en de aanlegfase.

Ook de aanlegfase is op stikstofdepositie doorgerekend. Het onderzoek naar stikstofdepositie is daarom geactualiseerd op basis van de uitkomsten van AERIUS versie 2022. De uitkomst is 0,00 mol/ha. Dit betekent dat nader onderzoek of maatregelen niet nodig zijn en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.

6.9.3 Soortbescherming

Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:

  • strikt beschermde soorten, volgend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • alle overige beschermde soorten, waaronder die uit de Rode Lijst.

Bij de voor het bestemmingsplan uitgevoerde Flora- en Faunatoets is nagegaan door welke beschermde soorten het plangebied wordt gebruikt danwel geschikt is. Voor uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar het Flora en faunaonderzoek.

6.9.4 Conclusie

Beschermde soorten:

  • In het plangebied zijn potenties voor vogels met jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig, te weten huismus en gierzwaluw. Aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van huismus zijn reeds aangetoond;
  • In het plangebied zijn potenties aanwezig voor de Habitatrichtlijnsoorten gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, watervleermuis, rosse vleermuis en gewone grootoorvleermuis;
  • In het plangebied zijn potenties aanwezig voor Nationaal beschermde soorten die niet zijn vrijgesteld van ontheffing zoals steenmarter;
  • In het plangebied zijn potenties aanwezig voor van ontheffing vrijgestelde zoogdieren en amfibieën.

Voor de ontwikkeling op ZW6 zijn negatieve effecten op vleermuizen op voorhand niet uitgesloten indien de aanwezige bomen worden gekapt en/of de naastgelegen bebouwing meer wordt aangelicht dan in de huidige situatie het geval is. Het verlichtingsplan en/of de te rooien bomen dienen voorgelegd te worden aan een deskundig ecoloog ter beoordeling. De gevolgen voor de aanwezige beschermde soorten door de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt dienen in de bouwplanfase (voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden) nader te worden onderzocht. Wellicht blijkt uit die onderzoeken dat een ontheffing van de Wet Natuurbescherming nodig is. Omdat het ontwikkelingen in een stedelijk gebied betreft wordt voor het bestemmingsplan aangenomen dat deze ontheffingen kunnen worden verkregen

Voor alle ontwikkellocaties is de aanwezigheid van broedvogels niet uitgesloten. Schadelijke effecten door uitvoering van de werkzaamheden op bezette voortplantingsplaatsen van algemene vogels en categorie 5 soorten vogels zijn te voorkomen (in gebruik zijnde vogelnesten mogen in principe nooit worden verstoord) door onder andere buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 1 maart – 31 juli). Indien er binnen het broedseizoen gewerkt wordt in het plantsoen is voorafgaand aan de werkzaamheden een controle door een deskundig ecoloog noodzakelijk.

Beschermde natuurgebieden:

  • Het vaststellen van het bestemmingsplan heeft geen nadelige invloed op het Natuurnetwerk Nederland binnen en nabij het plangebied gelegen;
  • Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn op voorhand niet uitgesloten. De effecten van het planvoornemen op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden dienen nader te worden getoetst;
  • Indien ontwikkelingen worden voorzien die afwijken van het bestemmingsplan dient het effect hiervan op beschermde en waardevolle natuurgebieden te worden onderzocht en getoetst.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen die binnen een bestaande bestemming vallen, zoals sloop en nieuwbouw van woningen, renovaties of het herinrichting, dient voorafgaand nog flora- en faunaonderzoek te worden uitgevoerd. Bij bestemmingsplanwijzing of een projectbestemmingsplan dient opnieuw getoetst te worden aan de Wet natuurbescherming.

Uit de berekening van de aanlegfase blijkt dat geen bijdrage is aan de stikstofdepositie dat wil zeggen (afgerond) niet meer dan 0,00 mol/ha/jr. Uit de berekening van de gebruiksfase blijkt dat er geen bijdrage is van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Dat wil zeggen (afgerond) niet meer dan 0,00 mol/ha/jr.

Conclusie

De ontwikkeling van het bestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest" heeft wat betreft de stikstofdepositie geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

Het bestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest" is ‘aanvaardbaar’ vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Een ontheffing voor de voorgenomen ontwikkelingen is naar verwachting niet nodig.

6.10 Duurzaamheid

De ontwikkelmogelijkheden in het bestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest" zijn overgenomen uit de

geldende bestemmingsplannen. Voor dit bestemmingsplan is duurzaamheidd aarom geen sturend

thema, daarvoor is de bouwplanfase het geëigende moment. Het Rotterdamse kwaliteitsbeleid

wonen is van toepassing op nieuwbouwprojecten en bij transformaties, waarbij de functie wijzigt

naar wonen. Het kwaliteitsbeleid zal initiatiefnemers van nieuwbouw- en transformatieplannen van

tevoren duidelijk maken welke elementen de gemeente van belang acht voor het realiseren van

woningbouw met toekomstwaarde. Voorde ontwikkelingen in Hoogvliet Zuidwest zal met nota's

van uitgangspunten (mits de gronden in eigendom van de gemeente zijn en/of een afwijking van

het bestemmingsplan nodig is) worden gestuurd op het realiseren van de duurzaamheidsambities,

zoals verwoord in het Rotterdams Duurzaamheidskompas.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

In 2020 is een nadere ruimtelijke en programmatische invulling van het gebied gemaakt. Op basis van programma studies, ruimtelijke schetsplannen en deskundigen ramingen is de financiële haalbaarheid van de plannen door partijen getoetst.

Bij deze toets is gekeken naar:

  • Beschikbaarheid van gronden en terreinen (verwervingskosten, schadeloosstellingen, herhuisvesting zittende bewoners et cetera);
  • Programmatische mogelijkheden en wensen (verhouding en aantal marktwoningen en huurwoningen, de bouwkosten en VON-prijzen, faseerbaarheid en mogelijke grondopbrengst);
  • Civieltechnische aspecten van de herontwikkeling (onderzoek naar de bodemgesteldheid, groen-, water- en infrastructuur en de kosten van noodzakelijke en gewenste ingrepen).

Uit deze studie is de conclusie getrokken dat de ontwikkelingen in bestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest" weliswaar een tekort oplevert, naar dat dit tekort door eigen middelen van de gemeente wordt gedekt. Daardoor zijn de ontwikkelingen in het bestemmingsplan haalbaar. Verder zijn er ook deelprojecten die onder een Gemeentelijk kostenverhaal gedekt worden met de grondopbrengsten.

Om risico's tijdens de uitvoering te verminderen, en eventueel te kunnen bijsturen, is gekozen voor een gefaseerde herontwikkeling van de wijk. Voorafgaand aan iedere fase zal gekeken worden in welke mate de oorspronkelijke (financiële en programmatische) uitgangspunten nog gelden en of planaanpassing noodzakelijk is en of er met budgetten geschoven dient te worden. Op deze manier is het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Participatie

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan van 9 september tot en met 20 oktober 2022, is een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging is op 21 september 2022 een informatieavond georganiseerd waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.

9.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg ex. art. 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het concept-ontwerpbestemmingsplan "Hoogvliet Zuidwest" toegezonden aan:

  • 1. Evides
  • 2. Archeologie Rotterdam (BOOR;
  • 3. Gasunie;
  • 4. Tennet;
  • 5. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid;
  • 6. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  • 7. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland;
  • 8. Hoogheemraadschap Hollandse Delta;
  • 9. Kamer van Koophandel;
  • 10. KPN Telecom;
  • 11. Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 12. Ministerie van Defensie;
  • 13. Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat;
  • 14. Ministerie van Landbouw;
  • 15. NV Rotterdam Rijn Pijpleiding Maatschappij;
  • 16. Pro Rail;
  • 17. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed;
  • 18. Rijksluchtvaartdienst;
  • 19. Rotterdam-Antwerpen Pijpleiding;
  • 20. Metropoolregio Rotterdam-Den Haag;
  • 21. Stedin;
  • 22. VWS Pipeline Control;
  • 23. Havenbedrijf Rotterdam;
  • 24. Warmtebedrijf Rotterdam;
  • 25. Gemeente Nissewaard.
  • 26. Gemeente Albrandswaard.

Door de partijen vermeld onder de nummers 2, 3, 6, 11, 23, 24,en 26 is schriftelijk gereageerd. Daarvan hadden de partijen vermeld onder nummers 2, 11, 24 en 26 geen inhoudelijke opmerkingen. De opmerkingen van de VRR is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd. Van de overige partijen is geen reactie ontvangen.

1 Gasunie

De Gasunie merkt op dat de gasleiding op twee plekken in het plangebied een summier andere ligging kent dan op de verbeelding staat aangegeven.

Reactie

De ligging van de gasleiding met bijbehorende zone is aangepast conform de opmerking van de Gasunie.

2 Havenbedrijf

Geur

In de toelichting van het bestemmingsplan wordt geen aandacht besteed aan het aspect geur. Vanwege de aanwezigheid van geurrelevante bedrijvigheid in Botlek-Vondelingenplaat vragen wij om hier in het plan aandacht aan te besteden. Met name voor die woningbouwlocaties aan de noordzijde van het plangebied.

Reactie

Vanwege de concentratie van geurveroorzakende bedrijven in het havengebied geldt voor het havengebied een eigen beleid, waarbij via het vergunningenspoor de geuroverlast wordt beperkt. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geurgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. De planologische situatie verandert niet met dit nieuwe bestemmingsplan, waarmee geur geen toetsingsgrond is. Voor de volledigheid is paragraaf 6.6 Geur toegevoegd in de toelichting.


Nestgeluid

Het Havenbedrijf vraagt zich af of een deel van de latente geluidsruimte is gebruikt voor het nestgeluid.

Reactie

Omdat nestgeluid niet planologisch is vastgelegd, hanteert de gemeente Rotterdam een werkwijze waarbij de omvang van het nestgeluid wordt berekend op basis van een set met uitgangspunten. Daarbij is de latente geluidruimte niet meegenomen. Dit is gedaan omdat de uitgangspunten voor de berekening al een overschatting zijn van de werkelijkheid, zoals bijvoorbeeld de ligplaatsbezetting en de bronvermogens. Daarnaast worden er ook geen grote verschillen verwacht tussen de berekening onder de huidige wetgeving en onder de Omgevingswet, omdat het industriegebied voor een groot deel uit continue bedrijven bestaat. We denken daarom dat de huidige berekening voldoende ruimte biedt voor het accommoderen van het nestgeluid.