direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lijnbaankwartier-Coolsingel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1091LijnbkCools-va02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Wet ruimtelijke ordening die op 1 juli 2008 in werking is getreden verplicht gemeenten om in het kader van behoorlijk bestuur bestemmingsplannen die ouder zijn dan tien jaar te actualiseren. In dit deel van het gebied Centrum waren drie verouderde bestemmingsplannen van kracht. Doelstelling van de actualisatie is een vastgesteld bestemmingsplan, waarin de planologische en juridische kaders voor de ruimtelijke ordening in het gebied zijn verankerd.

1.2 Herziening n.a.v. uitspraak Raad van State 28 september 2016

Het bestemmingsplan "Lijnbaankwartier-Coolingsinel" is in eerste instantie op 18 februari 2016 vastgesteld. Tegen dit bestemmingsplan zijn echter beroepen ingesteld. De beroepen zijn bij uitspraak van 28 september 2016 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Raad van State), nr. 201603316/1/R6, deels niet-ontvankelijk verklaard, deels gegrond verklaard en het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is vernietigd. De Raad van State heeft de gemeenteraad in de uitspraak opgedragen om binnen 52 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen en dat besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Bij wijze van voorlopige voorziening heeft de Raad van State bepaald dat het op 18 februari 2016 vastgestelde bestemmingsplan blijft gelden tot de inwerkingtreding van een nieuw vast te stellen bestemmingsplan. Dat betekent dat het op 18 februari 2016 vastgestelde bestemmingsplan voor het plangebied als planologisch-juridisch toetsingskader is blijven gelden, totdat een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld dat tegemoet komt aan de uitspraak van de Raad van State.

Dat nieuwe bestemmingsplan is op 1 februari 2018 vastgesteld. Dit bestemmingsplan was in de basis gelijk aan het op 18 februari 2016 vastgestelde bestemmingsplan, maar is naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State op onderdelen herzien. De onderdelen die naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State herzien zijn, betroffen de planregels in de bestemming "Centrum-1" die zien op het toelaten van de functies detailhandel en dienstverlening, horeca en kantoren.

De beroepen die ingesteld waren tegen het op 18 februari 2016 vastgestelde bestemmingsplan en gegrond zijn verklaard, betroffen namelijk deze planregel. De desbetreffende planregel koppelde aan de functies detailhandel en dienstverlening, horeca en kantoren een maximum aantal m2 b.v.o.. Deze functies waren begrensd tot het genoemde maximum aantal m2 b.v.o. Voor detailhandel en dienstverlening alsmede kantoren betrof dat het bestaande aantal (in de zin van het legaal aanwezige aantal) en voor horeca betrof het het bestaande aantal (in de zin van het legaal aanwezige aantal) vermeerderd met uitbreidingsruimte van 15.000 m2 b.v.o.. De appellanten vonden deze planregel rechtsonzeker, omdat niet inzichtelijk kon worden gemaakt hoe de aantallen waren opgebouwd en niet controleerbaar was hoeveel van die m2's al was benut. Voor appellanten was derhalve niet duidelijk welke uitbreidingsruimte er voor het realiseren van de desbetreffende functie nog resteerde.

De Raad van State heeft de appellanten in het gelijk gesteld en in de uitspraak aangegeven dat de gekozen planregel te rechtsonzeker was. Om die reden heeft zij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan van 18 februari 2016 vernietigd. Het bestemmingsplan dat is vastgesteld op 1 februari 2018 kwamt tegemoet aan de uitspraak en heeft het bestemmingsplan op de onderdelen waarvan de Raad van State heeft aangegeven dat deze te rechtsonzeker zijn, herzien, in die zin dat voor de functies detailhandel en dienstverlening, horeca en kantoren geen begrenzing van m2 b.v.o. in de planregels is opgenomen. Behoudens de functie kantoren, zijn de overige functies onbegrensd toegestaan. Voor de kantoorfunctie is de begrenzing door middel van de verbeelding opgenomen in het bestemmingsplan. Een verdere onderbouwing en uitleg van de wijze van bestemmen is opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.

1.3 Overige wijzigingen herziening n.a.v. uitspraak Raad van State 28 september 2016

1.3.1 Algemeen

Van de herziening die volgt uit voornoemde uitspraak is tevens gebruik gemaakt om enkele redactionele wijzigingen door te voeren en verouderd beleid te updaten. Tevens is in het bestemmingsplan de begrenzing voor wat betreft het aantal te nieuw te realiseren woningen niet meer opgenomen.

1.3.2 Locatie Kruiskade tussen Thalia en Hilton: Metropool

In het op 18 februari 2016 vastgestelde bestemmingsplan was ter plaatse van de locatie Kruiskade tussen het pand waar Villa Thalia en café Beurs zijn gevestigd en het Hilton, een centrumbestemming opgenomen met een bouwmogelijkheid tot 70 meter. In het daarvoor geldende bestemmingsplan "Weena-Oost" was slechts voor een deel van de gronden sprake van een gemengde bestemming met een bouwmogelijkheid tot 150 meter. De mogelijkheid om de locatie te ontwikkelen kwam voort uit het programma "Klein en Fijn" (zie paragraaf 4.2.4)

Hoewel er op dit onderdeel geen zienswijzen tegen het op 18 februari 2016 vastgestelde bestemmingsplan zijn ingediend, bestonden tegen de ontwikkeling van eigenaren van omliggende percelen veel bezwaren. De bezwaren betroffen met name de eventuele beperking van exploitatiemogelijkheden en bereikbaarheid van hun panden/percelen. De desbetreffende eigenaren hebben op dit onderdeel beroep aangetekend tegen de vaststelling van het bestemmingsplan. Vanwege het ontbreken van het tijdig indienen van zienswijzen, zijn de beroepen echter niet-ontvankelijk verklaard.

Nadien is evenwel gebleken dat er op dit moment nog geen haalbaar plan was voor een ontwikkeling op de desbetreffende locatie. Mede gelet op de bezwaren, is er in het voorliggende bestemmingsplan voor gekozen om de bouwmogelijkheid niet meer op te nemen en de gronden een bestemming te geven conform het voorheen geldende bestemmingsplan "Weena-Oost". Daarbij wordt wel opgemerkt dat het niet ondenkbaar is dat in de toekomst de locatie wordt ontwikkeld. Een dergelijke ontwikkelig wordt in het voorliggende plan echter niet gefaciliteerd, maar zal met een aparte ruimtelijke procedure mogelijk moeten worden gemaakt. In het kader van die procedure zal een ruimtelijke afweging gemaakt moeten worden.

1.4 Bestuurlijke lus n.a.v. uitspraak Raad van State 27 maart 2019

Ook tegen het herziene bestemmingsplan dat is vastgesteld op 1 februari 2018 is beroep ingesteld. Het beroep ging over een andere kwestie dan de kwesties die eerder aan de orde waren gesteld, namelijk over het geluid van de horeca-ondernemingen aan het Stadhuisplein in relatie tot de tegenover deze horeca-ondernemingen gerealiseerde studentenwoningen (Stadhuisplein 16). Deze studentenwoningen zijn gerealiseerd op basis van een op 17 februari 2017 verleende omgevingsvergunning. De horeca-ondernemingen hebben in beroep betoogd dat zij door de studentenwoningen beperkt worden in hun bedrijfsvoering voor wat betreft geluid. Zij wijzen daarbij tevens op de andere planologische mogelijkheden voor wonen rondom het Stadhuisplein.

In de uitspraak van 27 maart 2019 van de Raad van State, nr 201803188/1/R3 heeft de Raad van State het beroep van de horeca-ondernemingen gegrond verklaard en de gemeenteraad de opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen binnen 26 weken (bestuurlijke lus). Bij dit nieuwe besluit moeten de gebreken die kleven aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan van 1 februari 2018 hersteld zijn. De Raad van State geeft aan dat in dat besluit zo mogelijk gemotiveerd moet worden waarom sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen die op grond van het bestemming "Centrum-1", waaronder dus de studentenwoningen aan het Stadhuisplein, zijn mogelijk gemaakt. Daarbij moet onderzocht worden of de horeca-ondernemingen na de realisering van de woningen nog kunnen voldoen aan de normen uit het Activiteitenbesluit. Ook moet zo mogelijk worden aangetoond mogelijk dat het Actieplan Geluid alleen betrekking heeft op geluid van de bronnen wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart en dat horeca daarbuiten valt.

Op 17 oktober 2019 heeft de gemeenteraad in het kader van de bestuurlijke lus een besluit genomen. In dit besluit zijn de gebreken die de Raad van State heeft geconstateerd hersteld. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 4.5.4.

1.5 Gekozen planopzet

1.5.1 Algemeen

In het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel is gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de voorheen geldende bestemmingsplannen. Deze plannen zijn flexibel en ontwikkelend van opzet en zijn op een transformatie van het gebied gericht: van monofunctioneel kantoren gebied, tot bruisend gemengd binnenstadsgebied. Een groot deel van de ontwikkelruimte is de afgelopen twintig jaar ingevuld met verschillende bouwprojecten zoals Beurstraverse, Calypso, B'Tower, Karel Doorman, Hilton. Aangezien de transformatie nog niet is afgerond is, is het van belang ruimte voor ontwikkeling te blijven bieden in het Lijnbaankwartier en omgeving.

1.6 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt in het gebied Rotterdam Centrum en wordt ruwweg begrensd door Weena, Schiekade, het spoor, Haagseveer, Rodezand, Blaak, Karel Doormanstraat, Schouwburgplein, Mauritsweg en het Kruisplein.

Buiten het plangebied is het project Forum gelaten. Dit project heeft een eigen (project)bestemmingsplanprocedure doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1091LijnbkCools-va02_0002.png"

Er golden binnen het plangebied de volgende bestemmingsplannen:

464 Spoortunnel Rechter Maasoevers (CS - Hoogstraat)

Vastgesteld d.d. 12-11-1987 Goedgekeurd d.d. 29-03-1988

478 Weena-oost

Vastgesteld d.d. 24-08-1989 Goedgekeurd d.d. 16-01-1990

504 Coolsingel en omgeving

Vastgesteld d.d. 02-12-1993 Goedgekeurd d.d. 05-07-1994 Onherroepelijk d.d. 16-01-1996

1e herziening:

Vastgesteld d.d. 05-06-1997 Goedgekeurd d.d. 02-09-1997 Onherroepelijk d.d. 10-12-1997.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridisch mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzigingen.
De Rijksoverheid heeft naar aanleiding van de nieuwe Wro het document 'realisatie nationaal ruimtelijk beleid' opgesteld, waarmee zij voldoen aan de verplichting inzichtelijk te maken hoe de rijksbelangen zullen worden gerealiseerd. De rijksoverheid werkt daarnaast aan het opstellen van de Amvb ruimte.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het Rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

2.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

Als gevolg van de koers om cultureel erfgoed te verankeren in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 in het besluit Ruimtelijke Ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Een Cultuurhistorische Verkenning of quickscan kan inzicht geven in de cultuurhistorische waarden van een gebied en is de basis voor de verwerking van cultuurhistorie in het bestemmingsplan

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Provinciaal: Visie ruimte en mobiliteit, Programma ruimte en Programma mobilieit

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Visie ruimte en mobiliteit vastgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit geeft het perspectief van Zuid-Holland als geheel en is zelfbindend voor de provincie. De Visie is op onderdelen uitgewerkt in het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. In deze programma's is tevens een realisatiestrategie voor de desbetreffende doelen opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.

Voor het bestemmingsplan "Lijnbaankwartier-Coolsingel" zijn de volgende onderwerpen uit de Visie ruimte en mobiliteit alsmede het Programma ruimte van belang.

Detailhandel

Uit de visie blijkt dat de provincie streeft naar levendige, qua functies gemengde stads- en dorpsgebieden met een aantal krachtige en kwalitatief onderscheidende centra. Het provinciale detailhandelsbeleid is gericht op een gezonde detailhandelsstructuur, waarbij leegstand, afname van ruimtelijke kwaliteit en aantasting woon- en leefklimaat worden voorkomen. In het algemeen spoort het planaanbod niet met de gewijzigde maatschappelijke vraag en neemt leegstand toe.

De gezamenlijke inspanning van de provincie en andere partijen is erop gericht om het winkelvloeroppervlak en de planvoorraad op de die plaatsen waar ruimtelijke gezien de minste vraag is terug te brengen. Toevoeging van winkelmeters kan slechts in enkele perspectiefrijke onderdelen van de bestaande provinciale detailhandelstructuur aan de orde zijn.

Buiten de centra van steden, dorpen en wijken wordt alleen ruimte geboden aan enkele specifieke branches vanwege aard of omvang van de goederen die niet goed inpasbaar zijn in de centra zelf. Dit zijn perifere branches die in het Programma ruimte nader worden omschreven. Voor de concentratie van de detailhandel in winkelcentra werkt de provincie met een drieleding van detailhandelscentra. Deze drieleding "in te ontwikkelen locaties", "te optimaliseren locaties" en "overige locaties" is uitgewerkt in het Programma ruimte. Voor de te optimaliseren locaties en de overige locaties zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden.

Uit het Programma ruimte blijkt dat Rotterdam Centrum onder "te ontwikkelen locaties" valt en tevens is aangemerkt als internationaal centrum. Op basis van het ja mits principe, kan voor deze categorie sprake zijn van uitbreiding van het winkelareaal. Primair wordt voor deze categorie centra gestreefd naar een opwaardering van de detailhandelsfunctie in termen van kwaliteit (winkelbestand en openbare ruimte), parkeren en bereikbaarheid en imago/beleving.

Kantoren

Uit de Visie blijkt dat leegstand toeneemt en de provincie zoveel mogelijk wil dat in de behoefte wordt voorzien via de bestaande voorraad. Dat kan door hergebruik en zo nodig vernieuwbouw. Voor bedrijven en gemeenten is daarnaast transformatie van kantoren naar andere functies een belangrijke opgave. De provincie bevordert dat het aanbod aan plannen voor kantoorlocaties beter aansluit bij de ontwikkeling van de vraag. Met deze inzet ontstaat volgens de provincie op termijn een gezonde markt en wordt nieuwe leegstand voorkomen. Aan samenwerkende gemeenten wordt gevraagd om een selectie van nog uit te voeren plannen te maken met inachtneming van de criteria in het Programma ruimte. De bijdrage aan de agglomeratiekracht is een belangrijk criterium.

In het Programma ruimte is aangegeven dat de provincie ernaar streeft om leegstand te beperken door plancapaciteit te reduceren en door bestaande leegstaande kantoren te herstructrureren of te transformeren. Er is geen specifiek provinciaal beleid om hergebruik of functieverandering te bevorderen. Nieuwe plancapaciteit wordt zoveel mogelijk gebundeld op concentratielocaties. Het aantal locaties is ten opzichte van de voorgaande provinciale visie verder beperkt. Concentratielocaties betreffen treinstations en het invloedgebied daarvan. Rotterdam CS is aangemerkt als concentratiegebied. In ieder geval een deel van het plangebied van het bestemmingsplan "Lijnbaankwartier-Coolsingel" is als invloedgebied aan te merken.

In aanvulling op de concentratielocaties is ook een aantal scienceparken aangewezen waar nieuwe kantoren mogelijk zijn. Tevens wordt een uitzondering gemaakt voor onder meer kleinschalige, zelfstandige kantoren tot een b.v.o. van 1.000 m2 per vestiging, kantoren met een lokaal verzorgingsgebied en bedrijfsgebonden kantoren. Dit is aangegeven in de Verordening ruimte.

Blijkens het Programma ruimte betekent het voorgaande niet dat harde plancapaciteit buiten de concentratiegebieden niet kan worden gerealiseerd. Bestemmingsplannen kunnen worden uitgevoerd. Aanpassing daarvan is pas aan de orde indien de locaties niet worden opgenomen in de actuele kantorenvisies.

2.2.2 Provinciaal: Verordening ruimte

De Verordening ruimte is met voornoemde Visie en Programma's op 9 juli 2014 vastgesteld. De verordening bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen. Voor het onderhavige plangebied zijn de volgende onderwerpen uit de Verordening van belang.

Detailhandel

In paragraaf 2.1 van de Verordening zijn regels gegeven voor de bebouwde ruimte en mobiliteit. Onder deze regels valt onder meer het onderwerp "Detailhandel".

In artikel 2.1.1. van de regels van de Verordening is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. De ladder schrijft voor aan welke voorwaarden voldaan moet worden indien een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. De eerste voorwaarde betreft het aantonen dat de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd. Vervolgens dient bekeken te worden of in die behoefte binnen het bestaande stads- en dorpsgebied voorzien wordt door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Indien geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling binnen het bestaande stads- en dorpsgebied, dan moet van locaties, die aan bepaalde randvoorwaarden dienen te voldoen, gebruik worden gemaakt.

In artikel 2.1.4 van de regels is vervolgens aangegeven hoe met nieuwe detailhandel omgegaan dient te worden in aanvulling op voornoemde ladder. Dat betekent dat indien aan artikel 2.1.1 is voldaan, met inachtneming van artikel 2.1.4 nieuwe detailhandel kan worden toegestaan.

Kantoren

De Ladder voor duurzame verstedelijking is ook van toepassing op het onderwerp "Kantoren". In aanvulling daarop is in artikel 2.1.2 aangegeven hoe met nieuwe kantoren omgegaan dient te worden.

2.2.3 Toetsing provinciaal beleid

Detailhandel

Belangrijkste winkelgebied

De binnenstad is het belangrijkste winkelgebied van Rotterdam. De binnenstad met al haar voorzieningen en kwaliteiten draagt het bij aan de aantrekkingskracht van Rotterdam als geheel. Met het aanbod weet de binnenstad zowel lokale consumenten als consumenten van buiten de stad aan te trekken. Ook vanuit toeristisch perspectief is een aantrekkelijk aanbod van winkels en andere voorzieningen zoals horeca, leisure en cultuur in de Binnenstad essentieel.

In de laatste jaren is veel energie gestoken in het creëren van een aantrekkelijke binnenstad. Dit heeft ertoe geleid dat het gebied, ondanks de moeilijkheden waar de sector mee te maken heeft, vanuit economisch oogpunt nog altijd prima functioneert. In 2016 is het Koopstromenonderzoek Randstad uitgevoerd, waaruit de koopkrachtbinding en toevloeiing inzichtelijk is gemaakt. De omzet in het niet-dagelijkse segment blijkt voor het centrum ten opzichte van 2011 met een kleine 4% te zijn gegroeid. Uit het KSO blijkt de sterke positie van het centrum als recreatieve bovenlokale aankoopplaats. Van de totale niet-dagelijkse bestedingen in het centrum: € 621,6 miljoen, komt ca. 54% uit Rotterdam, 40% vanuit andere gemeenten in de Randstad en 7% van toeristen. Daarnaast is sprake van weinig - op dit moment zelfs te lage - frictieleegstand. De omloopsnelheid waarmee leegstaande panden worden ingevuld is hoog.

Naast de inzet op een breed retailaanbod dat sterk gericht is op het recreatief winkelen als dagje uit, is in de afgelopen jaren ingezet op de ontwikkeling van nieuwe woningen, een aantrekkelijke buitenruimte en goede bereikbaarheid. Voorbeelden hiervan zijn het nieuwe centraal Station en de Markthal. Een levendige omgeving en een mix van functies in een compact gebied staan daarbij centraal. Voor de toekomst blijft het een opgave om de Binnenstad te vernieuwen door telkens weer in te spelen op de dynamiek, zowel qua omvang als op het onderscheidend vermogen.

City Lounge is de leidraad voor de ontwikkeling van de binnenstad. Dat wil zeggen dat de binnenstad het visitekaartje van Rotterdam is. Een plek waar mensen shoppen, ontspannen, lekker eten en drinken op een terras en kunnen genieten van alles wat een grote stad te bieden heeft. Voor de binnenstad als recreatief winkelgebied is naast een goede en aantrekkelijke branchering de inrichting en verblijfskwaliteit essentieel. Juist door de verbeteringen in combinatie met een aantrekkelijk aanbod is Rotterdam aangemerkt als beste Binnenstad Nederland. Rotterdam ontwikkelt de binnenstad blijvend als een vitale kwaliteitsplek voor ontmoeting, verblijf en vermaak.

Een juiste mix tussen horeca, detailhandel en cultuur is essentieel voor een vitale en aantrekkelijke binnenstad. Juist die diversiteit zorgt ervoor dat bezoekers van de binnenstad ook verrast worden en er graag komen. Dit geldt voor winkelstraten en -gebieden, maar ook voor een goede inzet op beleving in cafés, winkels of restaurants. Een winkel met een gevelzitplaatsje, pop-up horeca in een leegstand pand of een koffiebar waar je een workshop kunt volgen. Het zijn juist deze mengvormen, waar consumenten steeds meer om vragen. Dit is wat de levendigheid en gezelligheid in de binnenstad kan vergroten en waar kansen liggen voor verdere ontwikkeling.

Detailhandel is één van de belangrijkste functies die de binnenstad voor consumenten tot een recreatieve bestemming maakt, maar het kan niet zonder de samenwerking met andere voorzieningen zoals horeca, leisure, dienstverlening en een aantrekkelijke buitenruimte. Gelet daarop is in het voorliggende bestemmingsplan dan ook gekozen voor een bestemming die de ruimte geeft aan verschillende functies. Zo kan er makkelijk ingespeeld worden op initiatieven. Het beperken van deze functies op locatie of in metrages zou een vergaande beperking betekenen van de benodigde flexibiliteit voor de uitwisseling van verschillende voorzieningen in een dynamisch gebied als de binnenstad.

Gebiedsafbakening binnenstad als winkelgebied

Het centrum van Rotterdam is groter dan het gebied dat vanuit het detailhandelsperspectief geldt als definitie voor de binnenstad. In het kader van het detailhandelsbeleid is een duidelijke begrenzing van de binnenstad als winkelgebied belangrijk, zodat optimaal beantwoord kan worden aan uitgangspunten van concentratie en profilering. In onderstaande kaart is de begrenzing van de binnenstad als winkelgebied weergegeven (aqua blauw). Uit de kaart blijkt dat het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan geheel binnen het gebied valt dat vanuit het detailhandelsperspectief als binnenstad wordt gezien.

De verschillende delen van de binnenstad hebben elk een eigen kwaliteit, profiel en dynamiek. Juist door de verschillen tussen deze gebieden in uitstraling en branchering, kunnen ze inspelen op specifieke doelgroepen. Daarmee heeft de binnenstad de kans om middels verschillende milieus een grotere doelgroep aan te spreken. Door het onderscheid van de gebieden ontstaat een totale binnenstad die verrast en voor verschillende bezoekers kan bieden wat men zoekt.

Tegengaan ontwikkelingen buiten binnenstadsgebieden

Het is belangrijk dat markt en overheid blijvend inzetten op de kwaliteit en ontwikkeling van de verschillende gebieden. Winkels en winkelontwikkelingen horen bij uitstek in die gebieden. Nieuwe ontwikkelingen buiten deze binnenstadsgebieden worden waar mogelijk tegengegaan. Het tegengaan van deze ontwikkelingen wordt enerzijds bereikt door geen medewerking te verlenen aan initiatieven voor detailhandel buiten deze gebieden. Met andere woorden: er zal geen planologische medewerking worden verleend aan dergelijke initiatieven als zij niet passen in een geldend bestemmingsplan. Anderzijds wordt bij de actualisatie van bestemmingsplannen voor deze gebieden zo veel mogelijk geprobeerd om bestaande detailhandelsmogelijkheden uit het bestemmingsplan te schrappen. Daarmee wordt actief gestuurd op het beperken van detailhandel(smogelijkheden) buiten de binnenstadsgebieden. Overcapaciteit aan detailhandel wordt hiermee tegengegaan. Voorbeelden van recente bestemmingsplannen waarbij detailhandelsmogelijkheden geschrapt zijn uit de daarvoor geldende bestemmingsplannen zijn: het bestemmingsplan "Blijdorp-Bergpolder", het bestemmingsplan "Kop van Feijenoord" en het (ontwerp)bestemmingsplan "Kleiwegkwartier".

Functionele mix zones

Rond de binnenstad liggen verschillende gebieden waar winkels een rol hebben, maar niet de boventoon voeren. Het zijn stedelijke en gemixte milieus, veelal gelegen aan stadsstraten. Het gaat in het centrum om de Goudse Singel, Mariniersweg, Westblaak, Schiedamsedijk, Central District. Beleidsmatig worden deze gebieden gedefinieerd als functionele mixzones. Het zijn geen typische winkelgebieden waar de winkelfunctie de boventoon voert, maar waar winkels wel een plek hebben. Uitbreiding van het winkelbestand is in deze gebieden niet gewenst en als winkelpanden willen transformeren naar een andere functie behoort dat zeker ook tot de opties. Heel nadrukkelijk is het in deze gebieden geen harde opgave om de zittende winkels te transformeren naar een andere functie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1091LijnbkCools-va02_0003.jpg"

Meer flexibiltieit en dynamiek

Om te kunnen anticiperen op consumententrends en gedrag is het belangrijk dat zowel gemeente, als ondernemers en de vastgoedsector flexibel inspelen op veranderingen in de detailhandel. Dynamiek van de retail is nodig om tot een aantrekkelijke stad te komen. De centrale vraag bij flexibiliteit en een dynamische retail is waar flexibiliteit wenselijk is en waar niet. In Rotterdam moeten we de ontwikkelingen in de detailhandel faciliteren, maar wel in gebieden waar vanuit detailhandelsstructuur voldoende toekomstperspectief is. Dit betekent nadrukkelijk dat nieuwe concepten in de toekomstbestendige winkelgebieden ruimte kunnen krijgen om dit gestalte te geven. De Binnenstadsgebieden zijn bij uitstek de plekken waar toevoeging van kwalitatieve retail tot de mogelijkheid moet behoren. Gelet op deze opgave is het nodig om in het voorliggende bestemmingsplan een ruime bestemmingslegging op te nemen die enerzijds detailhandel overal toestaan, maar anderzijds ook de ruimte geeft aan andere centrumfuncties. Alleen op die manier kan uitwisseling van functies op een makkelijke manier plaatsvinden en wordt tegemoetgekomen aan de benodigde flexibilteit en dynamiek.

Conclusie

De binnenstad van Rotterdam is het belangrijkste winkelgebied. De populariteit van de binnenstad is de laatste jaren sterk toegenomen. Het winkelaanbod speelt bij deze populariteit een hoge rol. In een dynamisch gebied als de binnenstad van Rotterdam moet uitwisseling van functies mogelijk zijn om snel in te kunnen spelen op initiatieven. Op die manier kan het wegvallen van een centrumfunctie makkelijk worden ingevuld door een andere centrumfunctie. In het bestemmingsplan is dit mogelijk gemaakt door ruimte te geven aan verschillende functies, waaronder detailhandel. Omdat de binnenstad zo'n belangrijk winkelgebied is, wordt actief ingezet op versterking van die functie in dat gebied. Dat gebeurt door ontwikkelingen die buiten het binnenstadsgebied vallen niet te faciliteren en waar mogelijk detailhandelsmogelijkheden weg te bestemmen.

Gezien het voorgaande, kan worden aangenomen dat voldaan wordt aan het provinciaal beleid voor het onderdeel detailhandel

Positief advies Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland

Op basis van voorgaande overwegingen heeft de Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland op 23 juni 2017 een positief advies gegeven op het bestemmingsplan. De commissie erkent dat de binnenstad van Rotterdam een uitzonderlijke positie heeft en onderschrijft de wens om flexibel te acteren om het detailhandelsaanbod aan te kunnen laten sluiten bij de dynamiek die past in een dergelijk internationaal centrum.

Daarnaast heeft de adviescommissie bij haar advisering betrokken dat het detailhandelsbeleid van de gemeente Rotterdam gericht is op het versterken van winkelconcentraties en dat er getracht wordt om overcapaciteit tegen te gaan door buiten de binnenstad terughoudend te zijn in het verlenen van toestemming voor nieuwe ontwikkelingen, dan wel door het daadwerkelijk schrappen van detailhandelsmogelijkheden uit bestemmingsplannen.

Gelet op het postieve advies van de Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland, heeft de provincie geen zienswijze ingediend op het bestemmingsplan.

Kantoren

Voor het onderhavige plangebied is ervoor gekozen om de bestaande kantoorlocaties te begrenzen op de verbeelding. Dat wil zeggen dat op deze locaties naast de verschillende centrumfuncties tevens een kantoor is toegestaan. Hierdoor kan, indien een kantoorfunctie komt te vervallen, uitwisseling plaatsvinden met een andere functie. Transformatie van (overbodige) kantoorruimte wordt hierdoor makkelijker gemaakt. Buiten de op de verbeelding aangegeven locaties zijn kantoren niet toegestaan.

Alleen voor de locatie Pompenburg is op grond van een wijzigingsbevoegdheid een uitbreiding van de kantoorfunctie toegestaan van 10.000 m2 b.v.o. Deze locatie is opgenomen in het overzicht concentratielocaties voor kantoren dat is opgenomen in de hierna te melden Agenda Kantoren MRDH 2015-2025. Deze regionale kantorenagenda is met de provincie afgestemd. De concentratielocaties uit de kantorenagenda voldoen op basis van de Verordening ruimte 2014 aan het onderdeel verantwoording van de behoefte en de regionale afstemming daarvan (trede 1 van de Ladder voor duurzame verstedelijking).

Gezien het voorgaande, kan worden gesteld dat voor het onderdeel kantoren voldaan wordt aan het provinciaal beleid.

In paragraaf 4.2.5 wordt voorts inhoudelijk ingegaan op de wijzigingsbevoegdheid.

2.2.4 Agenda Kantoren MRDH 2015-2025

De Agenda Kantoren MRDH 2015-205 is een update van van de Kantorenstrategie Haaglanden en het Kantorenprogramma 2013-2014 voor de regio Rotterdam. De kantorenagenda is als regionale kantorenvisie te beschouwen en in april 2016 aanvaard door de provincie. De kantorenlocaties die in deze regionale kantorenvisie staan vermeld voldoen op basis van de Verordening ruimte 2014 aan het onderdeel verantwoording van de behoefte en de regionale afstemming daarvan (trede 1 van de Ladder voor duurzame verstedelijking).

Zoals hiervoor reeds aangegeven is de kantoorlocatie Pompenburg genoemd als concentratielocatie voor kantoren. Voor Pompenburg is een reserve na 2025 opgenomen van 20.000 m2 b.v.o.. In het voorliggende plan is daartoe een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op grond waarvan maximaal 10.000 m2 b.v.o. gerealiseerd kan worden. Het andere deel van de reserve is opgenomen in het aangrenzende bestemmingsplan "Provenierswijk-Bentincklaan".

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. In Rotterdam zijn er een viertal structuurvisies ontwikkeld: structuurvisie "Stadshavens", "Central District", "Hart van Zuid" en "Stadionpark". Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door de cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Eén van de kernbeslissingen uit de Stadsvisie Rotterdam 2030 is de inzet van cultuurhistorisch erfgoed en architectuur bij ontwikkelingen van de stad. Het gaat uit van het versterken van de bestaande kwaliteiten van de stad bij nieuwe ontwikkelingen.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). Lijnbaankwartier-Coolsingel behoort tot een van de VIP-gebieden.

2.3.2 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020

Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.

Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:

  • de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
  • te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen onder druk staat; en
  • woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.
  • Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door: een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad;
  • ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden; en
  • energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.

De basis op orde houden door:

  • het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
  • betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk;
  • goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken;
  • toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt; en
  • woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.

De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.3 Binnenstad als City Lounge, binnenstadplan 2008-2020

Vastgesteld op 4 december 2008 door de Rotterdamse gemeenteraad

De verdere ontwikkeling van de binnenstad staat centraal in het stedelijk beleid van Rotterdam. De

verdichting die in de jaren tachtig is ingezet, zet versneld en versterkt door. Als belangrijke taak van de gemeente in de verdere ontwikkeling van de binnenstad zien wij dan ook het stimuleren van initiatieven met kwaliteit. Dat is nodig voor een succesvolle ontplooiing van de binnenstad.

De tien belangrijkste punten om tot een city lounge te komen:
1. Verder verdichten van de binnenstad voor meer stedelijkheid, door de bouw van 5000 woningen voor 2015, en realisering van meer en betere commerciële en publieke voorzieningen.
2. Transformeren van de buitenruimte tot visitekaartje van de stad, door de buitenruimte in het hart van de binnenstad op hoog niveau in te richten en te beheren.
3. Creëren van een nieuwe balans tussen auto, fietser en voetganger in het verkeersbeleid; concentreren van parkeeraccommodatie voor bezoekers aan de rand, waardoor in het hart van de binnenstad meer ruimte komt voor de voetganger.
4. Realiseren van een beter leefmilieu en een betere leefbaarheid in de stad, door schonere lucht, minder herrie, en meer en beter groen.
5. Aanscherpen van hoogbouwbeleid in het licht van de nieuwe vereisten, ter verbetering van het comfort en de beleving op straatniveau.
6. Inzetten van cultuurhistorisch erfgoed, de monumenten en de architectuur, als kansen bij (her)ontwikkeling.
7. Verbeteren van publieke gebruiksmogelijkheden van de rivierstad, door faciliteren van particulier initiatief; voor de lange termijn na 2015 onderzoeken van mogelijkheden voor ingripender ontwikkelingen, bijvoorbeeld tunnelaanleg boompjes
8. Concentreren van nieuwe centrumstedelijke culturele voorzieningen in het centrumgebied in het algemeen en de focusgebieden in het bijzonder.
9. Stimuleren van concentratie van nieuwbouwkantoren in het stationskwartier (inclusief Noordkant Lijnbaankwartier) en op de Wilhelminapier en omstreken.
10. Voorrang geven aan initiatieven van marktpartijen die bereid zijn tot langdurig commitment aan integrale gebiedsontwikkeling op het ambitieniveau van de binnenstad als City Lounge.

De metafoor voor de kernopgave is: de binnenstad ontwikkelen als een vitale kwaliteitsplek voor ontmoeting, verblijf en vermaak om zodoende een essentiële bijdrage te leveren aan de Rotterdamse Quality of life. Het binnenstadplan geeft een vertaling van 'the City Lounge' voor de binnenstadskwartieren: Centraal District Rotterdam, Oude Westen, Lijnbaankwartier/Coolsingel, Laurenskwartier, EMC/Hoboken, Cool, Wijnhaveneiland/Oudehaven/Boompjes, Scheepvaartkwartier, Kop van Zuid.

2.3.4 Hoogbouwvisie 2011

Vastgesteld in maart 2011 door de Rotterdamse gemeenteraad

De vastgestelde Hoogbouwvisie 2011 vormt een herijking van het oude hoogbouwbeleid en geldt voor alle nieuwe hoogbouwinitiatieven. De herziening bestaat uit een viertal onderdelen die de kern vormen van dit beleid: de hoogbouwzone en maximum hoogte, de 'continue stad', het klimaat en volume- en "slankheidsregels". Daarnaast zijn er voor gebouwen die tot de hoogbouwzone worden gerekend aanvullende eisen ten aanzien van daklandschappen, beëindiging, parkeren, duurzaamheid en vergunningen.

In Rotterdam kan een lijn worden getrokken die vanaf het Hofplein via de Coolsingel eindigt op het Wilhelminaplein. Dit is de ruggengraat van de Rotterdamse hoogbouw, waar de diverse deelgebieden op aansluiten, de zogenaamde hoogbouw-as. Aan deze as grenzen de locaties waar een concentratie van hoogbouw aanwezig is: het Centraal District Rotterdam, Het Wijnhaveneiland en de Kop van Zuid. Vanuit hier loopt de hoogbouw in de binnenstad af naar 70 meter richting de grenzen van de hoogbouwzone. De grens, die in hoofdlijnen de afbakening is voor het hoogbouwbeleid, is de brandgrens. Enkele gebieden binnen deze grens hebben specifieke karaktereigenschappen waardoor een verdere verdichting door hoogbouw onwenselijk is. Ook zijn er gebieden buiten deze grens die juist wel voor hoogbouw in aanmerking komen. Voor de hoogbouw in de binnenstad wordt een theoretisch maximale hoogte van 200 meter gesteld. De maximale hoogte is een dynamische begrenzing en groeit mee met de stad.

Hoogbouw moet onderdeel uitmaken van de zogenoemde 'stedelijke laag'. Deze stedelijke laag is het deel van een gebouw dat door voorbijganger het meest ervaren wordt: de begane grond en de eerste paar etages. Door de onderbouw ruimer te maken kunnen aantrekkelijke en onaantrekkelijke functies in de plint beter verdeeld worden. Functies die bijdragen aan levendigheid moeten de overhand hebben (woningen, winkels, horeca).

De gemeente heeft gebieden en plekken aangewezen die representatief zijn voor de binnenstad of zich kenmerken door een hoge mate van gebruik. Op deze locaties gelden specifieke regels ten aanzien van het klimaat (schaduw en wind).

De hoogbouwvisie stelt specifieke volume en slankheidseisen. De onderbouw van een toren moet de hele bouwkavel omvatten. De hoogte van de onderbouw hangt af van de zogenoemde Rotterdamse laag. De bovenbouw mag maximaal 50% bebouwd worden. Daarnaast worden er eisen gesteld aan de maximale vloeroppervlaktes.

Aanvullende eisen ten aanzien van daklandschappen en terrassen, parkeren en mobiliteit, duurzaamheid en vergunningenbeleid dragen verder bij aan kwalitatieve hoogbouw in de stad.

In het noordelijk deel van het plangebied aan het Weena en langs de Coolsingel is hoogbouw aanwezig. Op meerdere plekken in de hoogbouwzone is nog ruimte voor hoogbouw. In dit bestemmingsplan wordt nieuwe hoogbouw toegestaan alleen op locaties waar in de huidige bestemmigsplannen hoogbouw al mogelijk was.

2.3.5 Verkeersplan Binnenstad: Citylounge Bereikt

Vastgesteld op 3 december 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Het verkeersplan bevat een samenhangend beleid en is gebaseerd op vier pijlers:

  • 1. een bereikbare binnenstad voor alle verkeerssoorten;
  • 2. een aantrekkelijk verblijfsklimaat;
  • 3. een klantgerichte parkeerstrategie gericht op verschillende doelgroepen;
  • 4. impuls duurzaam vervoer.


Het resultaat is een binnenstad die goed is verbonden met de omliggende stadswijken door een netwerk van herkenbare en levendige stadsstraten met een aangename stedelijkheid en menging van verkeerssoorten. Het Verkeersplan Binnenstad stuurt op duurzame bereikbaarheid. Er wordt geïnvesteerd in hoge kwaliteit van de fietsvoorzieningen en in de openbaar vervoerhalten. Het doorgaande verkeer rijdt niet meer door het hart van de binnenstad, maar is gebundeld op een beperkt aantal hoofdwegen. Vanaf de Ruit wordt geïnvesteerd in een goede doorstroming naar de binnenstad. In combinatie met de parkeerstrategie wordt daarmee de autobereikbaarheid en de economische vitaliteit van de binnenstad gegarandeerd. De P+R-voorzieningen voor zowel bezoekers als werknemers zijn gekoppeld aan de belangrijkste invalswegen en metroverbindingen naar de binnenstad. Aan de rand van de binnenstad komen nieuwe grote parkeergarages (Park en Walk) voor bezoekers, zodat er minder autoverkeer in het hart van de binnenstad rijdt. Verder wordt ingezet op het verbeteren van openbaar vervoer, prijsbeleid om mobiliteitsgedrag te beïnvloeden, innovatief kleinschalig vervoer en duurzame vormen van stedelijke distributie.

2.3.6 Visie Werklocaties 2030

Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).

Het kerngebied is gelegen in de overlap van 2 zones, namelijk de "kennis- en dienstenzone" en de "haven en industriële zone". De belangrijkste opgave in dit gebied is het verder uitbouwen van de binnenstad als een top voorzieningencentrum in de Zuidvleugel van de Randstad. Tot 2030 is het aanbod aan kantorenlocaties in de binnenstad voldoende om aan de vraag te kunnen voldoen. Door middel van transformatie van de Kralingse Zoom naar een campusformule in aansluiting op de Erasmus Universiteit kan het overaanbod aan kantorenlocaties buiten het centrum worden bestreden.
De ontwikkeling van de detailhandel- en leisureprojecten op en rond de Coolsingel is belangrijk om de stad aantrekkelijk(er) te maken voor bezoekers en bedrijven. De realisatie van het Hoboken complex van het Erasmus Medisch Centrum geeft nieuw elan aan de ontwikkeling van de medische sector op internationaal niveau. In het gedeelte van Stadshavens dat zich in het kerngebied bevindt kan ingezet worden op de gewenste functiemenging.

2.3.7 Ontwikkelingsvisie Lijnbaankwartier

Vastgesteld op 21 mei 2013 door B&W

De gemeente wil, samen met andere stakeholders, het Lijnbaankwartier op de kaart zetten als één van de meest aantrekkelijke binnenstedelijke gebieden in de Benelux. Deze gezamenlijke ambitie willen partijen waar gaan maken door het gebied vanuit de thema’s verbinden, versterken en vergroenen verder te ontwikkelen.

DE AMBITIE VOOR HET LIJNBAANKWARTIER IN 7 PUNTEN

1. Inzet op versterking en verbinding van het kernwinkelgebied (mooi voor de massa) en de aangrenzende onderscheidende winkelgebieden (kleinschalig en divers);

2. Een hogere verblijfskwaliteit van de buitenruimte door inzet op de Rotterdamse Stijl, vergroening en een optimaal verkeersnetwerk voor de verschillende gebruikersgroepen;

3. Inzet op gemengd publieksprogramma in de drie deelgebieden: winkelen, cultuur en uitgaan. Uitgangspunt voor verdere ontwikkeling hierbij is het versterken van de identiteit van het betreffende deelgebied;

4. Versterken van de woonmilieus in de drie deelgebieden (‘Levendig stedelijk en historisch wonen in het Mauritskwartier’, ‘Hoogstedelijk wonen in een groene setting in het Lijnbaanensemble’ en ‘Metropolitaan wonen in de Boulevardzone’) door inzet op juiste verdichtingstrategieën en vraaggericht en gedifferentieerd bouwen. Nieuwe woningen ten behoeve van een zeer brede, stedelijk georiënteerde doelgroep, passend bij woonmilieus en wensen van de leefstijlen;

5. Trefzekere inzet op vergroening ten behoeve van aantrekkelijke woonmilieus in de Boulevardzone (groene daken en gevels), het Mauritskwartier (groene binnenhoven) en het Lijnbaanensemble (groene daken en hoven);

6. Inzet op een aantrekkelijke binnenstad door een gezamenlijke aanpak van verrommeling: zowel in de straten, de binnenterreinen als gebouwen;

7. Concentratie van kantoren aan het Weena en stimuleren van transformatie en hergebruik van de kantoren aan de Westblaak.

Het bestemmingsplan Lijnbaan-Coolsingel biedt de ruimte om de ambitie, verwoordt in de bovenste zeven punten, gestaalte te geven.

2.3.8 " WNKLN N RTTRDM"

Vastgesteld door B&W, februari 2012

Vanwege de positie van de Binnenstad als belangrijk bovenregionaal aankoopcentrum in Zuid- Holland, heeft het college voor dit gebied in het voorjaar van 2012 reeds een aparte visie vastgesteld: “WNKLN N RTTRDM”. De ambitie voor de Binnenstad valt in de visie uiteen in vier uitgangspunten, namelijk:

1. De binnenstad is aantrekkelijk voor een brede groep consumenten

2. De focus is gericht op de binnenstad

3. De winkelgebieden (in de binnenstad) zijn logisch met elkaar verbonden

4. Sfeervolle en bijzondere winkelmilieus zijn van belang

2.3.9 Horecanota Rotterdam 2017-2021

Vastgesteld op 1 november 2016 door College van burgemeester en wethouders

In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.

Belang voor de stad

Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.

Visie en ambities

Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.

De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium

Uiteenzetting horecastelsel (vergunningen)

Wat is horeca?

Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.

De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel

Exploitatievergunning of niet?

In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.

Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1091LijnbkCools-va02_0004.png"

Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1091LijnbkCools-va02_0005.png"

Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten (limitatief): muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1091LijnbkCools-va02_0006.png"

Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. Dit gebeurt door middel van een aanwijzingsbesluit dat voor bepaalde of onbepaalde tijd van kracht is. De aanwijzing wordt genomen op basis van het Horecagebiedsplan dat ter plaatse van kracht is, waarin ook gemotiveerd is waarom het gebied wordt aangewezen.  In die gevallen is altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren, ook al is er sprake van één van de hierboven beschreven situaties.

Exploitatievergunning en exploitatiecategorieën

Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie)

Gebiedsgericht werken

Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z'n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd.

2.3.10 Verkeer- en vervoersplan Rotterdam 2003-2020

Vastgesteld op 18 februari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad
Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Het plan beschrijft de noodzakelijke ontwikkelingen in Rotterdam op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 15 a 20 jaar. Rotterdam is onderdeel van de stedelijke regio die grofweg wordt gevormd door het gebied tussen het stadsgewest Haaglanden, Gouda en de Drechtsteden. Deze Zuidvleugel van de Randstad functioneert steeds meer als een samenhangend gebied van wonen, werken, winkelen en recreëren. Rotterdam heeft de ambitie en potentie om zich te ontwikkelen tot centrum van deze Zuidvleugel. Als wereldhaven heeft Rotterdam Europese uitstraling en is de stad een belangrijke kern in de Randstad. In Europees perspectief is het voor de economische concurrentiepositie van levensbelang dat de Randstad zich de komende jaren ontwikkelt tot een samenhangende Europese deltametropool. De mate van bereikbaarheid bepaalt of deze deltametropool levensvatbaar is. Verkeer en vervoer zijn succesfactoren in het realiseren van onze ambities. Een paar uitgangspunten zijn:
- We plaatsen haven en stad in het grotere verband van de regio en Europa;
- Mobiliteit mag: burgers moeten kunnen kiezen binnen de grenzen die schaarste aan geld en ruimte stellen;
- We baseren de vervoersstructuur op de ontwikkeling van stadsleefgebieden;
- De vervoersstructuur verstekt de stad als geheel en de economische centra;
- De gewenste economische ontwikkeling leidt tot groei van het autoverkeer; dit accommoderen en concentreren we op een beperkt aantal hoofdroutes;
- We investeren in verkorting van de reistijden en garanderen de gewenste rijsnelheden;
- We verleiden mensen gebruik te maken van de fiets en het openbaar vervoer als ze op meerdere plekken in de stad moeten zijn;
- De parkeervoorzieningen en de parkeertarieven vergroten zowel de bereikbaarheid als de leefbaarheid.
Het RVVP sluit nauw aan op het in 2003 vastgestelde Regionale Verkeer- en vervoersplan 2002-2020. Rotterdam legt het accent op een stapsgewijze invulling van het streefbeeld voor de langere termijn. In uitvoeringsprogramma's zullen projecten op een rij worden gezet voor de huidige en de volgende college periodes die volgen.

2.3.11 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 september 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad

In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.

2.3.12 Besluit cultuurhistorie in gebiedsontwikkelingen

Sinds eind 2007 is het besluit van Burgemeester en Wethouders (B&W) van toepassing dat bij gebiedsontwikkeling een Cultuurhistorische Verkenning (CV) wordt opgesteld door de gemeente en/of corporaties & ontwikkelaars als blijkt dat er cultuurhistorische waarden in een gebied aanwezig zijn. In een CV worden de cultuurhistorische waarden van een gebied benoemd, geanalyseerd en gewaardeerd. De CV is een bouwsteen voor een visie, masterplan, stedenbouwkundig plan en/of bestemmingsplan. Door deze manier van werken wordt in het begin van een ontwikkelingsproces inzichtelijk gemaakt of er cultuurhistorische waarden in een gebied zijn; zo ja, welke dat zijn; en wat de plek is van deze waarden in de planontwikkeling.

De volgende cultuurhistorische verkenningen zijn uitgevoerd die voor het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel relevant zijn:

  • Cultuurhistorische analyse en verkenning Coolsingel , Rotterdam, Urban Fabric i.s.m. Steenhuis stedenbouw/landschap, november 2008
  • De Lijnbaan, Cultuurhistorisch kader voor transformatie, Rotterdam, Urban Fabric i.s.m. Steenhuis stedenbouw/lanschap
  • De Lijnbaan, Cultuurhistorische verkenning van het Lijnbaan ensemble, Deel 1 historische ontwikkeling, CRIMSON architectural historians, december 2004
2.3.13 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.14 Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie

Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad

In de beleidsnota uit 2002 zijn wensen en oplossingsrichtingen opgenomen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten. De nota sluit aan op nationaal antennebeleid waarin ook onderscheid gemaakt wordt in vergunningvrije en vergunningsplichtige bouwwerken.

2.3.15 Programma Duurzaam

De ambitie van het College van Burgemeester en Wethouders van Rotterdam met betrekking tot duurzaamheid is vastgelegd in het ‘Programma Duurzaam’ met de ondertitel ‘Investeren in duurzame groei’. De ambitie is, kort gezegd, om van Rotterdam de meest duurzame havenstad in zijn soort te maken: schoon, groen en gezond. In dit ‘Programma Duurzaam’ zijn daartoe tien duurzaamheidsopgaven geformuleerd voor de lopende collegeperiode. Deze tien duurzaamheidsopgaven zijn:

  • Vooroplopen bij het verminderen van de CO2-uitstoot;
  • Verbeteren van de energie-efficiëntie;
  • Omschakelen naar duurzame energie en biomassa als grondstof;
  • Bevorderen van duurzame mobiliteit en transport;
  • Verminderen van geluidsoverlast en bevorderen van schone lucht;
  • Groener maken van de stad;
  • Vergroten van duurzame investeringen en bevorderen van duurzame producten en diensten;
  • Vergroten van het draagvlak voor duurzaamheid en verankering van duurzaamheid in onderwijs en onderzoek;
  • Voorbereiden op de gevolgen van klimaatverandering;
  • Bevorderen van duurzame gebiedsontwikkeling.

Onder deze tien duurzaamheidsopgaven bevinden zich meerdere opgaven die ook in het Lijnbaankwartier van toepassing zijn.

2.3.16 Aanpak Kantoren 2016-2020 "Make it happen"

Tweede convenant aanpak kantoren Rotterdam 2016-2020, Make it happen

Het tweede conventant aanpak kantoren Rotterdan 2016-2020 is de opvolger van het eerder gesloten convenant "Aanpak Kantorenleegstand" van 13 april 2011. Dit convenant eindigde in maart 2015.

Daarop volgend zijn er verschillende sessies georganiseerd waarbij de bevindingen uit de evaluatie en de opgave voor de toekomst centraal stonden. Om de samenwerking tussen gemeente en marktpartijen komende jaren verder te optimaliseren zijn in november speerpunten vastgesteld. Op 10 december 2015 zijn deze tijdens het Transformatiecongres Rotterdam gepresenteerd en vastgelegd in het boekje ‘ De Nieuwe Transformatie Aanpak Kantoren – Rotterdam’ 2016 -2020. Deze speerpunten zijn over een periode van 4 maanden in verschillende werksessies uitgewerkt tot voornoemd convenant. Het convenant is gesloten tussen de gemeente Rotterdam en de marktpartijen.

Uit het convenant volgen een paar ambities, te weten: Onttrekking en herontwikkelingsdoel; Het reduceren van plancapaciteit; Monitoring; Pilot; Kennis; Financierin; Proce; Integrale kwaliteit.

De ambities zijn in het convenant uitgewerkt.

2.3.17 Evenementenvergunningen nota

Er worden steeds meer evenementen georganiseerd in Rotterdam en er komen ook steeds meer mensen op af. Ze zijn een aanwinst voor de stad, omdat ze van Rotterdam een attractieve stad maken. Tegelijkertijd vragen de (vaak grootschalige) evenementen om duidelijke afspraken om de veiligheid van bezoekers, deelnemers en omwonenden te garanderen en de openbare orde te handhaven. In de Nota Evenementenvergunningen is de informatie over vergunningen gestroomlijnd en geactualiseerd. Alle relevante procedures, voorschriften en afspraken staan erin gebundeld en zijn inhoudelijk op elkaar afgestemd.

Deze nota beschrijft de werkwijze voor het verlenen van vergunningen voor evenementen in de stad en daarmee ook voor het plangebied Lijnbaankwartier-Coolsingel. Er worden geen maximum aantallen evenementen gehanteerd voor locaties of gebieden. Wel wordt er zo veel mogelijk rekening gehouden met de bewoners door bijvoorbeeld evenementen niet weekenden achter elkaar in te plannen op eenzelfde locatie maar er wel een "rustperiode" tussen te laten zitten.

2.3.18 Evenementennota - herrijking evenementenbeleid

Rotterdam is de evenementenstad van Nederland. Dat is niet toevallig ontstaan, maar het resultaat van een consistent gemeentelijk beleid. Met onze evenementen bereiken we vrijwel de gehele Rotterdamse bevolking en telkens weer blijkt dat de Rotterdammers trots zijn op 'hun' evenementen. Met de festivals vieren we ook onze Rotterdamse identiteit. Toch is het tijd voor een herijking en meer richting in het evenementenbeleid. Een herijking die er allereerst voor zorgt dat de bezoekers de best denkbare Rotterdam ervaring aangeboden krijgen, maar die net zo zeer een effectieve strategie is om Rotterdam sterker en gerichter te profileren als een stad waar het prettig wonen, werken en verblijven is. Er is een sterke wil meer nadruk te leggen op 'quality of life' aspecten en duurzaamheid. Kwaliteit gaat boven kwantiteit Er is een grote nadruk op het belang van internationalisering en het veroveren van een relevante internationale positie. Rotterdam wil zich positioneren als een internationale stad. Er is sprake van een herontdekking van de potenties die de stad heeft: laat zien en versterk wat goed is en bouw daarop voort. De herijking evenementenbeleid zet in op een hoger rendement van de festivals voor de stad; de basis op orde, meer focus: 'beter' gaat voor 'meer' en 'groter'; en een sterker internationaal profiel.

In het plangebied Lijnbaankwartier-Coolsingel vinden jaarlijks verschillende grote en kleinere evenementen plaats. Voor het gebied Lijnbaankwartier-Coolsingel zijn enkele locatieprofielen opgesteld, op basis waarvan mede bepaald wordt welke evenementen ter plaatse wenselijk en vergunbaar zijn. Voorbeelden hiervan zijn Schouwburgplein, Coolsingel.

2.4 Beleid voormalige deelgemeente

Algemeen

Het beleid voor gebied Centrum, aanvullend aan het stedelijk beleid, is opgesteld door de voormalige deelgemeente. Deelgemeenten hadden een adviesrol bij het tot stand komen van Rotterdamse gebiedsbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden door de Raad van Rotterdam vastgesteld.

2.4.1 Horecagebiedsplan Rotterdam Centrum

Het horecagebiedsplan voor Rotterdam-centrum sluit aan op de vastgestelde horecanota 2017-2021. Deze horecanota is een integrale stedelijke beleidsnota en is de basis voor het horecagebiedsplan.

In de Horecanota 2017-2021 (zie ook paragraaf 2.3.9) staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. In deze nota wordt het stedelijke en algemeen geldende beleid beschreven dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen. In het horecagebiedsplan wordt er meer ingezoomd op het gebied zelf. Op deze manier wordt invulling gegeven aan het uitgangspunt dat een wijk bepalend is voor wat mogelijk is qua horeca-ontwikkeling.

Het horecagebiedsplan is zowel een visie- als uitvoeringsdocument. Dat wil zeggen dat enerzijds op basis van de aard en het karakter van het gebied het perspectief voor de ontwikkeling van horeca in de komende jaren wordt geschetst. De ruimtelijke ontwikkeling, economische stand van zaken cq het vestigingsklimaat worden hierin meegenomen. Anderzijds wordt ook aangegeven hoe die ontwikkeling vorm gegegen en uitgevoerd kan worden.

De specifieke invulling wordt verwerkt in een horecagebiedsplan zoals in dit geval het gebied Rotterdam-centrum. Een uitnodigend horecabeleid dat ruimte biedt voor (nieuwe) ondernemers en horecaconcepten die bijdragen aan het aantrekkelijke leefklimaat. Ook binnen de gemeente Rotterdam (net als in andere steden) is sprake van diverse nieuwe concepten waarbij horeca onderdeel is van een breder aanbod van een onderneming of waarvan de horeca-activiteiten niet permanent op één locatie plaatsvinden. Dit vraagt steeds meer flexibiliteit in het (horeca)beleid. In het horecagebiedsplan Centrum zijn zoveel mogelijk voorziene horeca-ontwikkelingen opgenomen.

In de beschrijvingen per gebied wordt nader ingegaan op de ontwikkelruimte die wordt geboden voor ondernemers. Op basis van de ontwikkelingen die worden waargenomen, is opgenomen wat er wordt toegestaan aan horeca-activiteiten. De gebiedsbeschrijving is verder noodzakelijk om te bepalen welke exploitatiecategorie wenselijk is in een gebied, wijk of buurt. Daarnaast kan zo vastgelegd worden welke mix van horeca-activiteiten gewenst is. Om de gewenste ontwikkeling richting te kunnen geven (door bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het verlenen van de exploitatievergunning of de bestaande situatie ter plaatse zo te behouden) wordt in het horecagebiedsplan gewerkt met een aantal begrippen. De gekozen ontwikkelrichting wordt ondersteund door redenen van fysieke en ruimtelijke aard en openbare orde en veiligheid.

Hoe meer activiteiten horeca-inrichtingen aanbieden, hoe zwaarder de belasting voor de wijk en/of buurt. De balans tussen levendigheid en een prettig woon- en leefklimaat staat dan ook in alle plannen centraal. Het doel is een goede en duurzame match tussen wijk, buurt of straat en horeca-ontwikkeling te bewerkstelligen. Het horecagebiedsplan is niet het enige waaraan een aanvraag voor een exploitatievergunning getoetst wordt. Daarnaast wordt een aanvraag ook nog getoetst aan onder meer de bestemming van het pand. De bestemming moet de horeca-activiteiten toestaan. Er dient dus wel een duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen een bestemmingsplan (waar kan horeca zich vestigen) en een horecagebiedsplan (wat voor horeca kan zich daar vestigen).

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Huidig gebruik

Het gebied van Lijnbaankwartier-Coolsingel is in velerlei opzicht (economisch, functioneel, stedenbouwkundig, cultuurhistorisch) een belangrijk en bijzonder gebied van de stad.

Het Lijnbaankwartier en omgeving Coolsingel zijn het hart van de binnenstad en herbergen het kernwinkelapparaat, zakencentrum en in mindere mate enkele uitgaangsgebieden en woongebieden. Het Lijnbaankwartier verwerkt ook de grootste bezoekersstromen.

De winkelfunctie is de belangrijkste attractiefactor van de binnenstad en het kernwinkelapparaat bepaalt in belangrijke mate het karakter van het gebied. De realisatie van de Beurstraverse en de modernisering van de Lijnbaan, gevolgd door vernieuwingsprojecten aan de Karel Doormanstraat, de Lijnbaan en het Binnenwegplein, hebben een aanzienlijke kwaliteitsimpulsen gegeven aan het kernwinkelapparaat. Blijvende aandacht is echter nodig om het succes vast te houden en om de omvangrijke economische betekenis van dit gebied verder te vergroten.

Het Lijnbaankwartier-Coolsingel is ook een werkgebied bij uitstek. Door het specifieke karakter verliest een groot deel van het gebied na sluitingstijd van winkels en kantoren, aan levendigheid. Dit is voor het centrum een ongewenst verschijnsel. Door toevoeging van woningen ontstaat meer differentiatie en kan meer interactie tussen functies teweeggebracht worden.

Momenteel wordt het gebied van Lijnbaankwartier-Coolsingel met name gekenmerkt en beïnvloed door ontwikkelingen die zich in de nabije omgeving van dit gebied afspelen, zoals het project Rotterdam Central District.

3.2 Archeologie

3.2.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.2.2 Bewoningsgeschiedenis

De oudst bekende vondsten uit het plangebied Lijnbaankwartier-Coolsingel dateren uit de Nieuwe Steentijd (5300-2000 voor Christus). In die periode werden gunstige plekken in het landschap zoals rivierduinen en rivieroevers door de mens uitgekozen om te verblijven. Rivierduinen kunnen voor zover bekend aanwezig zijn in de buurt van de Kruiskade en onder het Stadhuis aan de Coolsingel. Aardewerk en vuurstenen werktuigen uit deze periode zijn aangetroffen tijdens het archeologisch onderzoek in het tracé van de Willemsspoortunnel, tussen 1988 en 1992. De spoortunnel volgt min of meer de benedenloop van de gedempte Rotte tussen Pompenburg en Oude Haven. Een deel van de spoortunnel ligt in het noordoosten van het plangebied.

Het plangebied maakte vanaf de late prehistorie deel uit van een omvangrijk moerasgebied waar veenvorming plaatsvond. Bewoningssporen uit de periode van het begin van de moerasvorming, de Bronstijd (2000-800 voor Christus), zijn uit het plangebied niet bekend. De Rotte is als afwateringsriviertje van het veengebied vermoedelijk ontstaan in de IJzertijd (800 voor Christus - begin jaartelling). Op de oevers van het riviertje verbleven vanaf die tijd mensen. Bij archeologisch onderzoek in de buurt van het Hofplein en het Pompenburg, en stroomafwaarts langs de Binnenrotte, zijn vondsten en bewoningssporen ontdekt uit de IJzertijd (verspoeld materiaal), de Romeinse tijd (resten van een huis en een crematiegraf langs de Rotte, tegenover de Laurenskerk) en de Middeleeuwen (verspoeld materiaal uit 8e - 9e eeuw, bewoningssporen op diverse plekken uit de 10e -12e eeuw).

De vondsten en sporen uit de 8e-12e eeuw kunnen gerelateerd worden aan de in 1028 en 1050 historisch vermeldde nederzetting Rotte, die ook een kerk bezat. De prestedelijke nederzetting, die langs beide oevers van de benedenloop van de Rotte lag, werd in de 12e eeuw verlaten na overstromingen, die tot diep landinwaarts reikten. In de 13e eeuw werd het overstroomde gebied door de aanleg van dijken van noord naar zuid stap voor stap weer bewoonbaar gemaakt. In het plangebied lag het verlengde van de Hofdijk, die eerst aansloot op de Kruiskade, maar mogelijk later werd verbonden met een tracé langs het Rodezand en zo aansloot op de Korte Hoogstraat en de Schiedamsedijk. Op en langs de dijken concentreerde zich een groot deel van de bebouwing. Kasteel Weena lag net ten noorden van het plangebied langs de Hofdijk. Langs de Maas kwam uiteindelijk rond 1270 een gesloten dijkfront tot stand, doordat de Rotte ter plaatse van de Hoogstraat werd afgedamd. De dam verbond de dijken van wat nu heet de Korte Hoogstraat en de Oostzeedijk. In de dam werd tussen 1270 en 1870 een complex uitwateringssluizen in stand gehouden, waarvan de resten nog gedeeltelijk in de bodem aanwezig zijn. Rotterdam ontstond langs de dam (Hoogstraat) en langs twee straten parallel aan de binnenbedijkte Rotte (De Lombardstraat en De Oppert). In 1340 kreeg de nederzetting stadsrechten. In 1358 werd de stad al fors uitgebreid. De westelijke grens van de stad werd nu gevormd door de veste van het tracé Pompenburg, Coolsingel, Bulgersteyn en Blaak. Daarangs werd de stadsmuur gebouwd met onder meer de Schiedamsepoort, de Delftsepoort en de Hofpoort. Binnen het plangebied lag ook het kasteel Bulghersteyn dat tiidens de Tweede Wereldoorlog werd onderzocht. Het plangebied omvat aldus een deel van de middeleeuwse stad Rotterdam in de omvang van 1358. Het westelijk deel van het plangebied werd vanaf het einde van de 16e eeuw vanuit de stad in gebruik genomen, eerst vooral in verband met ambachtelijke activiteiten maar ook voor de aanleg van tuinen en buitenplaatsen. Het hele plangebied Lijnbaan valt binnen de brandgrens van 14 mei 1940, waardoor slechts een enkel gebouw (Stadhuis, Postkantoor, Schielandshuis) ouder is dan 1940.

3.2.3 Archeologische verwachting

In het plangebied bevindt zich een terrein waarvan bekend is dat er belangwekkende archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze terreinen staan op de 'Lijst van Archeologisch Belangrijke Plaatsen in de gemeente Rotterdam' en zijn beschermd op grond van de Archeologieverordening Rotterdam 2009. Het gaat in dit geval om het terrein ronom het Schielandhuis met een deel van de oude stadsgracht, de funderingen van een muurtoren en de funderingen van de Schiedamsepoort, die op de dijk van de Korte Hoogstraat stond.

Tijdens het puinruimen na het bombardement zijn de meeste funderingen van gebouwen uitgebroken en werd de bovenste twee meter ter plaatse van nieuwe weg- en leidingcunetten puinvrij gemaakt. Delen van het plangebied werden opgehoogd of juist afgegraven. Bovendien werd het stratenpatroon voor een deel verlegd. Door de wijzigingen in de topografie moet er ook rekening mee worden gehouden dat onder de moderne waterbodems van bijvoorbeeld de Steigersgracht, een deel van het 'bodemarchief' nog aanwezig is.

Ondanks de genoemde ingrepen, zo is door het archeologisch onderzoek aangetoond, kunnen dus vooral de dieper gelegen, in de slappe ondergrond weggezakte, ophogings - en bewoningslagen uit de stadsperiode nog intact in de bodem aanwezig. Op sommige plaatsen bevinden die lagen zich tot wel 10 meter onder de oppervlakte. Het betekent dat ook onder moderne gebouwen met parkeergarages delen van het 'bodemarchief' intact in de bodem aanwezig kunnen zijn. Onder de middeleeuwse lagen met bewoningssporen vanaf de 8e eeuw, kunnen zich in de diepe ondergrond bewoningssporen uit de Romeinse tijd of uit de prehistorie (met name de IJzertijd en de Steentijd) bevinden.

3.2.4 Beleid

Waarde - Archeologie 1

Voor Archeologisch Belangrijke Plaatsen geldt dat behoud van de archeologische waarden in de bodem voorop staat, conform de bepalingen in de Archeologieverordening 2009 en de door het College van B&W vastgestelde Lijst van Archeologisch Belangrijke Plaatsen. Het gaat om de nummer 26 van de lijst, een terrein met de resten van een deel van de stadsmuur met toren, de fundering van de Schiedamsepoort en de gedempte stadsgracht. Hiervoor geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1 meter beneden het maaiveld, ongeacht de oppervlakte.

Waarde - Archeologie 2

Voor het deel van de middeleeuwse stad ten oosten van de Coolsingel geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,5 meter beneden het maaiveld, ongeacht de oppervlakte.

Waarde - Archeologie 3

Voor het deel van het plangebied ten westen van de Coolsingel geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,5 meter beneden het maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan.

Waarde - Archeologie 4

Voor het watergebied (onder andere de Steigersgracht en de Kolk) geldt dat bij bagger- en andere werkzaamheden (uitgezonderd het op normale diepte houden van de vaarwegen), een archeologisch vooronderzoek dient te worden uitgevoerd. Voor het gehele watergedeelte van het plangebied geldt daarom een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem, ongeacht de oppervlakte.

Voor afbeelding archeologie zie bijlage: Afbeelding Archeologie.

3.3 Stadsgezichten en Monumenten

3.3.1 Algemeen

De gemeente Rotterdam heeft een groot aantal objecten en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd volgens de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten. De gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam heeft alleen rijksbeschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten van het rijksbeschermd gezicht en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen (Wet RO). De status van een beschermd stadsgezicht betekent voor toekomstige ontwikkelingen dat er in dit gebied niet gesloopt mag worden zonder een sloopvergunning op grond van artikel 37 van de Monumentenwet 1988 (vanaf 1 oktober 2010 onderdeel van de omgevingsvergunning, werkzaamheid monumenten). Voor alle bouwwerkzaamheden in een beschermd stadsgezicht is een bouwvergunning vereist.

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten heeft Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische status op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Wel heeft B&W in 1998 vastgesteld dat de historische kwaliteiten van deze waardevolle ensembles onderdeel uitmaken van het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan. Hiervoor kan het nodig zijn een Cultuurhistorische Verkenning (CV) te maken om de historische kwaliteiten in kaart te brengen.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Rotterdam heeft zowel rijks- als gemeentelijke monumenten. Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is (rijksmonument), of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om een bouwwerk of complex, zowel buiten als van binnen. Als vanzelfsprekend is het verboden zonder vergunning wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument.

Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)

In Rotterdam is een groot aantal objecten te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van cultuurhistorische waarde zijn omdat deze objecten karakteristiek voor de stad of een wijk zijn: de zogenaamde Beeldbepalende Objecten. Ook heeft Rotterdam cultuurhistorisch waardevolle gevelwanden. Beeldbepalende objecten en gevelwanden hebben geen juridische status op grond van de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010.

3.3.2 Beschrijving historie en ruimtelijke (cultuurhistorische) kwaliteiten

Algemeen

Overeenkomstig Rose's Waterproject (1854) werden o.a. enkele vervuilde binnenwateren gedempt en de vesten gescheiden van Rotte en Schie door middel van schutsluizen. Als eerste van de door Rose geplande singelweteringen rond de stad werd in 1859 de Westersingel gegraven, die behalve onderdeel van het nieuwe waterverversingssysteem ook wandelgebied ter verfraaiing van de stad was. In het noorden werd de singel geleid om de in 1857 aangelegde dierentuin (verwoest) en werd daar Diergaardesingel genoemd. Volgens Rose's Coolpolderplan werden tussen de Westersingel en de Coolsingel (huidige wijk Cool), nieuwe oostwest verbindingswegen aangelegd als ook enkele smallere noord-zuid straten. In 1863 werd de Kortenaarstraat aangelegd en kort daarop de Witte de Withstraat, de Van Oldenbarneveltstraat en de Aert van Nesstraat, de Kruiskade en de Oude Binnenweg behoren tot de oudere straten. Als nieuwe noord-zuid straten kwamen in deze periode de Mauritsstraat en het noordelijk deel van de Van Brakelstraat tot stand. Langs de nieuwe wegen werd riolering aangelegd, die uitkwam op de Westersingel, vanwaar het vuile water afgevoerd werd naar de Maas met behulp van een gemaal bij de Westzeedijk.

De groei van het verkeer over land en de vermindering van het verkeer over (binnen-)water werd in het laatste kwart van de 19e eeuw aanleiding tot verdere demping van binnenwater. In 1870 werd begonnen met de demping van de Binnenrotte ten bate van de luchtspoorweg, die het zuidelijk stadsdeel moest verbinden met het station Delftse Poort bij het Hofplein. Onder leiding van de toenmalige directeur van Gemeentewerken de heer G.J. de Jongh werd enkele jaren later ook een begin gemaakt met het dempen van de vesten, die na 1874 (drinkwaterleiding) geen functie meer hadden als drinkwaterbekkens. In 1879 werd de Coolsingel in verband met de daar geprojecteerde tram verbreed ten koste van het water en in 1901 werd er een dam in aangelegd tussen de Van Oldenbarneveltstraat en het tegenwoordige Binnenwegplein. Rond 1900 werd de Goudse Vest geheel gedempt.

Na 1900 ging het verschijnsel van de city-vorming een belangrijke rol spelen in de stedenbouwkundige ontwikkeling. Dat werd zichtbaar in de schaalvergroting en concentratie van winkels, kantoren en openbare gebouwen, die ten koste ging van de woonhuizen. Aan de Gelderse kade verrees in 1898 het tot dan toe hoogste kantoorgebouw, het Witte Huis, dat bovendien één van de eerste zelfstandige kantoorgebouwen was. Vanaf 1913 onderging de Coolsingel met het gebied daaromheen de meest ingrijpende verandering. Hier werd de Meent verbreed en doorgetrokken, een oost-west doorbraak door de oude stad, die al door Rose gewenst was. Langs de Coolsingel ontstond een nieuw naar het westen verschoven stadscentrum met het raadhuis (1915-1920) en het postkantoor (1915) als belangrijkste gebouwen.

De (gedempte) Coolsingel werd een belangrijke noord-zuid verkeersader met de nieuwe gebouwen als monumentale straatwand. In het verlengde van de Coolsingel werd in 1929 de Schiedamse Vest tussen Binnenweg en Witte de Withstraat gedempt. In 1940 werd de rest van de voormalige stadsvest, Schiedamsesingel geheten, eveneens gedempt. In het noorden werd in 1940 de Schie gedempt in aansluiting op de Coolsingel als verkeersader. Het voormalig waterkruispunt bij de Delftse Poort was in 1940 een ingewikkeld verkeersknooppunt geworden (Hofplein). Al vanaf de jaren '20 was het Hofplein en omgeving een uitdaging geweest voor architecten en stedenbouwkundigen. Er werden prijsvragen uitgeschreven en polemieken in tijdschriften over gevoerd. Uiteindelijk werd het plan van Witteveen uit 1939 door de raad aangenomen.

Tijdens het bombardement van 1940 werd het centrum zwaar getroffen met als gevolg een bijna geheel verwoest gebied: de Puin. Men ruimde het puin, de bouwvallen en veelal ook de gebouwen die, weliswaar beschadigd, mogelijk nog hersteld konden worden, zodat een bijna leeg vlak ontstond dat pas aan het einde van de twintigste eeuw vol raakte.

Tot aan 1940 waren er langs de Coolsingel nog enkele gebouwen neergezet die alle, inclusief het eerder genoemde raadhuis en postkantoor, de oorlog overleefden: het kantoor van de H.B.U., hotel Atlanta, de Beurs, een deel van de oude Bijenkorf, een deel van het Coolsingel ziekenhuis en langs de Schiedamse Vest werd in 1939 een groot woongebouw met winkels op de begane grond gebouwd. De bebouwing langs de Westersingel is nog grotendeels origineel, als ook die in het zuiden van de wijk Cool.

Lijnbaan

Tussen waar vroeger de Crispijnstraat en de Lijnbaanstraat lagen, en waar de oude Lijnbaan eens stond, is in 1953 een nieuw winkelcentrum geopend naar het ontwerp van architecten Van den Broek en Bakema. De winkeliers, die tijdens het bombardement hun winkels verloren in het stadscentrum en tijdens de oorlog en het begin van de wederopbouw aan de randen van de brandgrens (de grens van het verwoeste gebied) hun noodwinkels hadden, zijn geherhuisvest in een revolutionair concept. Een wandelgebied met aan weerszijden winkels, daarachter expeditiestraten en hoge woongebouwen rond stadstuinen. Winkelcentrum De Lijnbaan was niet het eerste nieuwe bouwwerk dat op de lege vlakte opgetrokken werd, maar wel de eerste nieuwe straat. Een straat naar modernistisch concept, waarin alle functies gescheiden zijn, opgebouwd uit winkelstroken en woonschijven met daartussen vooral veel ruimte. Waar de voetganger - verlost van ander verkeer - de ruimte en vrijheid had (en heeft) om langs de grote etalages te slenteren. Een ongekende luxe die zelfs met slecht weer, dankzij luifels, aangenaam is. Waar de bewoner niet zijn overbuurman meer aankijkt, maar vrij uitzicht heeft op de stad. Na eeuwen van ziekte en verderf in bedompte sloppen en jaren van bezetting en rantsoen spreekt de Lijnbaan van een open toekomst van vrijheid en welvaart. Hoewel het gebied tussen de Coolsingel en de Westersingel na de oorlog geheel van karakter is veranderd, is de lange lijn van de vroegere Lijnbaan nog steeds zichtbaar en voelbaar. Het eerste deel van de Lijnbaan werd aangelegd van de Kruiskade tot de Van Oldenbarneveltstraat, met het idee dat in de toekomst uitbreiding mogelijk was. Van het Schouwburgplein naar het Stadhuisplein werd een dwarsverbinding gemaakt; de Korte Lijnbaan.

Als in 1966 het Coolsingelziekenhuis wordt afgebroken, wordt de Lijnbaan uitgebreid in zuidelijke richting om aan te sluiten bij twee grote warenhuizen, Termeulen en De Klerk, aan het Binnenwegplein. Het gehele lijnbaancomplex is nu Rijksmonument.

Coolsingel

Door de westelijke stadsuitbreiding ontwikkelde de Coolsingel zich vanaf de tweede helft van de 19e eeuw tot de ruggengraat van Rotterdam. Na te zijn gedempt werd hij een stadsboulevard met allure. Het sprak dan ook vanzelf dat de belangrijkste gebouwen voor de stad aan de Coolsingel kwamen te liggen. Het noordelijke deel rondom Hofplein en Kruiskade ontwikkelde zich in de periode voor de Tweede Wereldoorlog ook nog eens tot één van de belangrijkste uitgaansgebieden van de stad. Ruimtelijk gezien was de vooroorlogse Coolsingel in weinig te vergelijken met de Coolsingel van nu. Zo had hij een veel duidelijker begin en eind, met in het noorden het Hofplein – toen nog een besloten stedelijke ruimte met veel vertier- en in het zuiden het toenmalige Van Hogendorpplein. Ook boog de Coolsingel nog niet af in de richting van de Schiedamsedijk, maar sloot hij rechtstreeks aan op de Schiedamsevest.

In het wederopbouwplan dat stadsbouwmeester Witteveen kort na het bombardement van mei 1940 maakte, werd die richting nog gehandhaafd. Pas na de oorlog kwam het ingrijpend herziene plan van de nieuwe stadsbouwmeester Van Traa met een – letterlijke – koerswijziging. Door de Coolsingel te laten aansluiten op de Leuvehaven zou de binnenstad een 'venster op de rivier' krijgen, een wens waarvan door de latere dijkverhoging (Boompjes) en de bouw van het maritiem Museum uiteindelijk weinig is terechtgekomen. Het gebouw van de ABN-AMRO, dat nog is gebouwd op basis van het plan Witteveen, laat duidelijk de 'dubbele rooilijn' zien die hiervan het gevolg was. Het Churchillplein werd door dit alles een onaantrekkelijke en lastig te doorgronden ruimte. Stedenbouwkundig beter geslaagd is het noordelijke deel van de Coolsingel, waar met de westelijke wand tussen het Hofplein en de beurs na de oorlog een mooie monumentale ruimte tot stand is gebracht.

De belangrijkste functies die in deze tijd zijn gerealiseerd zijn nu beeldbepalende kantoren, bankgebouwen en grote winkels zoals de nieuwe Bijenkorf en het ABN-AMRO gebouw. Enkele daarvan, zoals de twee voorgenoemde gebouwen, zijn benoemd tot monument. Samen met de (monumentale) stedelijke functies die nog stamden uit de vooroorlogse periode kreeg de Coolsingel hiermee haar zakelijke en moderne uitstraling.

Beschermd Stadsgezicht Waterproject

Om te voorkomen dat in de periode die ligt tussen het indienen van een formele aanvraag om aanwijzing tot beschermd stadsgezicht op grond van artikel 35 lid 1 van de Monumentenwet 1988 en die formele aanwijzing de gronden en/of bouwwerken minder geschikt of ongeschikt worden voor het conserveren van de cultuurhistorische waarden die aan de oorspronkelijke aanvraag om een aanwijzing ten grondslag liggen, zijn deze waarden op grond van een goede ruimtelijke ordening in dit bestemmingsplan opgenomen. De voorbereiding van een formele aanwijzing duurt namelijk een aantal jaren. In het kader van deze bestemmingsplanprocedure wordt onder een “beschermd stadsgezicht in voorbereiding” verstaan een “ontwerpaanwijzing tot beschermd stadsgezicht” waarover ten minste door de gemeenteraad reeds positief is geadviseerd ingevolge artikel 35 lid 1 van de Monumentenwet 1988. Het is immers de gemeenteraad die het bestemmingsplan vaststelt. Het positieve advies impliceert dat de gemeenteraad geen bedenkingen heeft tegen het aanwijzingsvoorstel.

Niet slechts op grond van een goede ruimtelijke ordening is de bescherming van deze waarden reeds nu noodzakelijk, maar ook om proceseconomische redenen. Indien namelijk ten tijde van het beslissen op de aanvraag om een aanwijzing ingevolge artikel 36, lid 2 van de Monumentenwet 1988 een bestemmingsplan in werking is getreden, dan wordt in die aanwijzing bepaald of in dat bestemmingsplan de te beschermen belangen reeds afdoende zijn veiliggesteld, waardoor het opstarten van een bestemmingsplanprocedure ter implementatie van de aanwijzing overbodig is.

Zodra deze formele aanwijzing ingevolge de Monumentenwet 1988 een feit is en dit conform de Monumentenwet 1988 bekend is gemaakt, vervalt het verplichte Welstandsadvies slechts in het geval dat ingevolge artikel 36 lid 1 een nieuw bestemmingsplan moet worden vastgesteld. Vanaf dat moment immers is de minister van OCW de verplichte adviesinstantie geworden (artikel 3:3, lid 4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Wabo).

Een klein gedeelte in het noordoosten van het plangebied valt binnen het toekomstig Rijksbeschermd Stadsgezicht Waterproject. Het betreft een deel van de bebouwing aan de Mauritsweg en het deel Kruisplein dat binnen het bestemmingsplangebied valt. Het stadsgezicht Waterproject bestaat uit een serie weteringen die aan weerszijden bebouwd zijn met representatieve architectuur. Het Waterproject omvat twee singeltrajecten door Rotterdam:

  • Westersingel, Eendrachtsweg, Eendrachtsplein, Mauritsweg / Spoorsingel, Provenierssingel
  • Boezemsingel, Crooswijksesingel, Noordsingel, Bergsingel

Slingerende wetering
De singeltrajecten bestaan uit een quasi natuurlijk slingerende wetering, met aan beide kanten een singel. Aan de ene kant is dit een bijna rechte weg en aan de andere kant volgt de singel de wetering. Aan beide kanten staan negentiende eeuwse woonhuizen voor de welgestelde burger en voor de middenstand.

Ontstaan
Het Waterproject werd in 1854 goedgekeurd. Het is ontworpen door stadsarchitect W.N. Rose en J.A. Scholten van het Hoogheemraadschap Schieland. De singels van het Waterproject werden tussen 1859 en 1866 aangelegd door landschapsarchitecten L.P. Zocher en J.D. Zocher jr. Het betekende een grote verbetering van de stadshygiëne en de stedelijke waterhuishouding. Dat was hard nodig, want er braken regelmatig cholera-epidemieën uit in Rotterdam. Bovendien ordende het Waterproject de officieuze stadsuitbreiding die al volop gaande was en bood het tot slot een kader voor de toekomstige stadsuitbreiding en stadsverfraaiing.

Bijzondere schoonheid en allure
Vandaag de dag is verreweg het grootste deel van het oorspronkelijke Waterproject nog intact en functioneert het niet alleen als waterhuishouding, maar ook als lint van bijzondere schoonheid en allure. De typisch negentiende eeuwse mix van doelstellingen én het feit dat het Waterproject ook echt gerealiseerd en bewaard is gebleven, maakt het tot een bijzonder zeldzaam verschijnsel.

Alle objecten binnen het Beschermd Stadsgezicht Waterproject, inclusief de nu reeds bestaande Gemeentelijke Monumenten (GM) en Rijksmonumenten (RM), krijgen de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie 1". Maar de reeds bestaande Gemeentelijke Monumenten (GM) en Rijksmonumenten (RM) zijn uitgezonderd van het sloopverbod uit "Waarde - Cultuurhistorie 1" van de regels. De beschermde status van de bovengenoemde monumenten vloeit voort uit de Monumentenwet en de gemeentelijke Monumentenverordening.

Beeldbepalende objecten

Aan de Coolsingel staat een gevarieerde collectie monumenten en bijzondere gebouwen. Zowel uit de vooroorlogse als de naoorlogse periode resteren iconen (Stadhuis, Postkantoor, Beurs, Hotel Atlanta, Bijenkorf, ABN AMRO), die allemaal een monumentenstatus hebben. Verder zijn er de Beeldbepalende Objecten die bijzondere panden zijn omdat ze prominent deel uitmaken van gecomponeerde gevelwanden: de kopgebouwen in de westelijke wand van de Coolsingel: Hilton, Slavenburg’s Bank, Holbeinhuis, Mees en Hope. Deze westzijde van de Coolsingel dateert grotendeels uit de wederopbouwperiode. Deze wand kenmerkt zich door een ruimtelijke opbouw met een ritmische plaatsing van volumes en sterke familiebanden van de afzonderlijke gebouwen. Tezamen zorgen zij voor een geleding en ruimtelijke afstemming en daarmee voor een ‘gepast antwoord’ op de monumentale architectuur aan de overzijde.

Ook de Beeldbepalende Objecten aan de Korte Hoogstraat zijn bijzondere gebouwen in een gecomponeerde gevelwand waarvan de overige bebouwing het uniforme gecomponeerde beeld uit de wederopbouwtijd ondersteunen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1091LijnbkCools-va02_0007.png"

Beeldbepalende Objecten met dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2

Het pand van Hotel Central aan de Kruiskade is een belangrijk vooroorlogs pand in het gebied en een beeldbepalend object. Het pand heeft met haar oorspronkelijke vooroorlogse positie en ligging aan de Kruiskade de naoorlogse loop van de Kruiskade tot aan de Doelen weten te behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1091LijnbkCools-va02_0008.png"

Beeldbepalend Object met dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2

Alle bovengenoemde objecten, behalve gebouwen met de monumentale status, krijgen de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie 2". Deze dubbelbestemming biedt bescherming tegen sloop. Deze objecten en ensembles zijn in kaart gebracht binnen de Cultuurhistorische analyse en verkenning Coolsingel Rotterdam (2008).


Monumenten

Er zijn een aantal monumenten in het bestemmingsplangebied ''Lijnbaankwartier-Coolsingel''. Vaak zijn het gebouwen die een speciale functie vervulden, zoals bijvoorbeeld een bedrijfspand, een winkelpand of een bioscoop/theater. Door hun functie en verschijningsvorm waren het (sociale) ankerpunten in de wijk.

Naam/functie   Adres   Oorspronkelijke functie   Bouwjaar   Monumentenstatus  
Stadhuis   Coolsingel 40   Openbaar gebouw   1914   Rijksmonument  
Postkantoor   Coolsingel 42   Openbaar gebouw   1915   Rijksmonument  
Beurs   Beursplein 37   Bedrijfsgebouw   1940   Rijksmonument  
Schielandshuis, Historisch Museum   Korte Hoogstraat 31   Openbaar gebouw   1662   Rijksmonument  
Erasmushuis - Hollandse Bank Unie   Coolsingel 104   Bedrijfsgebouw   1939   Rijksmonument  
Robaver (ABN AMRO Bankgebouw)   Coolsingel 119   Bedrijfsgebouw   1941   Rijksmonument  
Meubelmagazijn H.H. de Klerk   Lijnbaan 148-150   Bedrijfsgebouw   1952   Gemeentelijk monument  
Grotiushuis   Westblaak 19-61   Woning(en) met bedrijfsruimte   1960   Gemeentelijk monument  
Warenhuis De Bijenkorf   Coolsingel 103-105   Bedrijfsgebouw   1955   Rijksmonument  
Hotel Atlanta   Coolsingel 97   Horeca   1929   Gemeentelijk monument  
Schoolgebouw V.M. Sint Luciaschool   Sint-Luciastraat 1,15,53   Schoolgebouw   1958   Rijksmonument  
Stadhuisplein 27-37   Stadhuisplein 27-37   Bedrijfsgebouw   1957   Gemeentelijk monument  
Thalia   Kruiskade 55   Bioscoop/Theater   1955   Rijksmonument  
De Doelen   Schouwburgplein 50   Bioscoop/Theater   1968   Gemeentelijk monument  
De Lijnbaan   Winkels, bedrijfsgebouwen, flats, expeditiestraten- en hoven, plantsoenen tussen Lijnbaanhof, Karel Doormanstraat, Van Oldenbarneveltplaats en Hennekijnstraat   Bedrijfsgebouw, winkels, flats, straten/hoven, groen   1953   Rijksmonument  

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1091LijnbkCools-va02_0009.png"

Uitsnede uit de monumentenkaart Rotterdam met Lijnbaan en Coolsingel e.o.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

In het nieuwe bestemmingsplan worden in hoofdlijnen drie gebieden samengevoegd tot één bestemmingsplan. Het plangebied omvat het gebied dat ligt tussen het Weena, de Coolsingel (inclusief de bebouwing aan weerszijden), de Westblaak en de Mauritsweg/Westersingel.

De planopzet is waar mogelijk globaal gehouden. Het gaat hier namelijk om het centrumgebied waar grote dynamiek gewenst is.

4.1.1 Ambitie

De gemeente wil, samen met andere partijen, het Lijnbaankwartier en de directe omgeving op de kaart zetten als één van de meest aantrekkelijke binnenstedelijke gebieden in de Benelux. Deze gezamenlijke ambitie willen partijen waar gaan maken door het gebied vanuit de thema's verbinden, versterken en vergroenen verder te ontwikkelen door:

  • inzetten op versterking van het kernwinkelgebied. Het kernwinkelapparaat wordt gedragen door de Lijnbaan. Samen met de in dit plangebied opgenomen Karel van Doormanstraat, Aert van Nesstraat, Kruiskade, Van Oldenbarneveltplaats, Beursplein, Binnenwegplein, Westblaak en Coolsingel, Meent, Bulgersteyn en Korte Hoogstraat geldt voor het kernwinkelapparaat dat de winkelfunctie en daarmee samenhangende ondersteunende voorzieningen behouden dienen te blijven.
  • inzetten op gemengd publieksprogramma: winkelen, cultuur en uitgaan. Het accent en de versterking van de uitgaansfunctie zal vooral in de omgeving van Coolsingel liggen;
  • vergroenen van de buitenruimte, met als gevolg het verbeteren van de verblijfskwaliteit en de belevingswaarde;
  • versterken van de woonmilieus, door inzet op juiste verdichtingsstrategieën en vraaggericht en gedifferentieerd bouwen, nieuwe woningen creëren ten behoeve van een zeer brede, stedelijk georiënteerde doelgroep;
  • concentreren van kantoren aan het Weena en stimuleren van transformatie en hergebruik van de kantoren aan de Westblaak naar met name woningen;
  • aandacht geven aan de bereikbaarheid en de leefbaarheid door een optimaal verkeersnetwerk voor de verschillende gebruiksgroepen met aandacht voor de verblijfskwaliteit;
  • de buitenruimte moet het visitekaartje zijn van de binnenstad en bijdragen aan het goede vestingklimaat voor bedrijven, winkels maar ook bewoners. Het Binnenstadsplan en de Ontwikkelingsvisie Lijnbaankwartier leggen dan ook veel nadruk op de vergroening van het gebied, verwoord met het motto “verbinden, versterken, vergroenen”. De wijze waarop ingezet wordt op groen varieert per deelgebied. Zo wordt groen strategisch ingezet ter versterking van de kwaliteit van het gebied.
4.1.2 Algemene uitgangspunten

Ruime bestemming

De politieke wens is om de in de oude plannen aanwezige ruime bestemmingen voor zover mogelijk te handhaven ter bevordering van flexibiliteit in het centrumgebied. Het bestemmingsplan kent één ruime centrumbestemming.

Oude hoogte vrijstellingsmogelijkheden

In dit bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel blijven de bestaande bouwmogelijkheden gehandhaafd. Ook de oude vrijstellingsmogelijkheden met betrekking tot de hoogtes worden uit de vorige bestemmingsplannen overgenomen. Bij het verlenen van een afwijkingsmogelijkheid wordt het plan getoetst aan de uitgangspunten van de Hoogbouwvisie.

Milieu

De Wet geluidhinder schrijft voor dat bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan alle nieuwe geluidsgevoelige objecten die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt op geluid worden onderzocht. Alle locaties waar woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (ziekenhuizen, scholen en kinderdagverblijven) mogelijk zijn, maar waar deze nog niet aanwezig of vergund zijn, zijn nieuwe geluidsgevoelige objecten.

Om deze locaties voor geluidsgevoelige bestemmingen beschikbaar te houden is in dit bestemmingsplan de geluidsbelasting op de gevels van alle nieuwe geluidsgevoelige objecten berekend en getoetst aan de normen van de Wet geluidhinder (zie paragaaf 6.4 Geluid).

Door op voorhand voor een groot aantal locaties geluidsonderzoek uit te voeren, maakt het bestemmingsplan de ontwikkeling van of transformatie naar woningen of andere geluidsgevoelige objecten daar direct mogelijk.

Het centrum van Rotterdam (inclusief het plangebied van Lijnbankwartier-Coolsingel) is als project opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Tegenover het extra verkeer dat door NSL-projecten wordt gegenereerd staat een pakket aan maatregelen om de lucht schoner te maken, en zo te voldoen aan de wettelijke normen. Ontwikkelingen die onderdeel zijn van een NSL-project hoeven niet aan de luchtkwaliteitsnormen te worden getoetst. In paragraaf 6.5 Luchtkwaliteit wordt uiteengezet dat de ontwikkelingen in Lijnbaankwartier-Coolsingel en de rest van het centrum niet voor een grotere toename van verkeer zorgen dan voor het project Rotterdam Centrum in het NSL is opgenomen, zodat een toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen niet nodig is.

4.2 Ontwikkelingen en thema's

4.2.1 Detailhandel en dienstverlening

De binnenstad is het belangrijkste winkelgebied van Rotterdam. In het plangebied komt detailhandel dan ook in grote mate voor. De aanwezige detailhandel is voornamelijk gelegen in winkelplinten, verspreid in het plangebied, in twee grote winkelconcentraties De Lijnbaan en Beurstraverse en in de gestapelde vorm zoals de Bijenkorf. In verband met de gewenste flexibiliteit in de toekomst zijn de winkelplinten niet uitsluitend bestemd voor detailhandel, maar tevens voor dienstverlening (zoals kapsalons, reisbureaus), maatschappelijke voorzieningen en voor horeca. Ter plaatse van de functieaanduiding ''detailhandel'' in de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" zijn detailhandel en dienstverlening beneden het maaiveld toegestaan. Het betreffen de winkels gelegen in de Beurstraverse.

4.2.1.1 Kiosken

In het plangebied staan ook diverse kiosken. Kiosken zijn losstaande gebouwen in een laag in de openbare ruimte en vallen in de bestemming het "Verkeer-Verblijfsgebied". Het is niet de bedoeling, beredenerend vanuit de kwaliteit van de openbare ruimte, het aantal kiosken in de toekomst, toe te laten nemen. De bestaande vrijstellingsmogelijkheid om oppervlakte kiosken uit te breiden zal met dit nieuwe bestemmingsplan komen te vervallen. De bestaande kiosken bevinden zich in het verblijfsgebied dat in eigendom is van de gemeente. Deze kioskgebouwen worden in de huidige situatie gebruikt voor horeca en detailhandel en een kiosk voor cultuur en ontspanning. Alle kiosken worden met een functieaanduiding weergegeven op de verbeelding en in de regels wordt per adres aangegeven welk gebruik toegestaan is. Mede als gevolg van de uitvoering van bouw- en inrichtingsplannen zal een aantal kiosken verdwijnen. Het gaat hier om kiosken aan de overzijde van het Stadshuis. Deze kiosken zullen in de komende jaren gesloopt worden. Tot die tijd zullen ze gebruikt worden als schuifruimte voor de tijdelijke opvang van functies uit de directe omgeving die te maken heeft met de bouwactiviteiten aan Cool63. Deze tijdelijke situatie wordt niet bestemd in dit bestemmingsplan.

4.2.2 Kantoren

Gezien de moeilijke marktsituatie op de kantorenmarkt wordt de kwantitatieve ruimte voor kantoren niet direct verder uitgebreid. De bestaande kantoorlocaties zijn op de verbeelding geduid. Op die locaties zijn kantoren toegestaan. Daarnaast is op één locatie een ontwikkelmogelijkheid voor kantoren opgenomen. Het betreft de locatie Pompenburg. Deze locatie is in het regionaal beleid, dat provinciaal is afgestemd, gereserveerd als ontwikkellocatie voor kantoren. Via wijzigingsbevoegdheid kan de ontwikkeling van 10.000 m2 b.v.o. kantoren mogelijk gemaakt worden. De wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast binnen het gebied dat op de verbeelding als wijzigingsgebied is opgenomen en voorzover gelegen in het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan. De locatie waar kantoren zijn voorzien overschrijdt echter de plangrenzen van het bestemmingsplan “Lijnbaankwartier-Coolsingel” en ligt ook in het aangrenzende bestemmingsplan "Provenierswijk-Bentincklaan". Ook in dat plan is derhalve een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de wijziging naar kantoren tot 10.000 m2 b.v.o mogelijk maakt. In totaal is dus maximaal 20.000 m2 aan kantoren mogelijk op de locatie Pompenburg. Hierna wordt in subparagraaf 4.2.6 verder op deze wijzigingsbevoegdheid ingegaan.

4.2.3 Horeca: ontwikkelingsmogelijkheden voor horeca

Horeca is een van de belangrijke functies die bijdragen aan de levendigheid en economie van de stad en die onlosmakelijk een binding heeft met het centrum. Het beleid van de gemeente is er op gericht de woonkwaliteit en de economie van de stad te verbeteren. Met name door de aantrekkelijkheid en de levendigheid te versterken. Hiermee wordt het ook aantrekkelijker voor horeca ondernemers zich in de binnenstad te vestigen. Verwacht wordt dat de horeca de komende 10 jaar nog aanzienlijk zal groeien. Het gaat hierbij niet alleen om de groei van het aantal ondernemingen maar ook in de verbetering en uitbreiding van de huidige horeca.

In dit bestemmingsplan is de keuze gemaakt om de te verwachten groei van de horecasector zo flexibel mogelijk op te nemen door de horecafunctie overal toe te staan. Alleen ten aanzien van de maximaal toelaatbare groei en de relatie met woningbouw worden beperkingen aangegeven.

Dit uitgangspunt is al in het oude bestemmingsplan Coolsingel e.o. ingezet. In de 1e herziening van dat bestemmingsplan is de flexibiliteit door het opnemen van horecaconcentratiegebieden en beperkende regelgeving ten aanzien van woongebieden en de overige gebieden al zo ruim mogelijk gehouden.

In een centrumgebied waar de dynamiek groot is en flexibiliteit wordt gevraagd is dit van groot belang. Bij het precies vastleggen van de bestemming horeca is de verwachting dat door de dynamiek relatief veel verzoeken tot wijziging van bestemming naar horeca worden aangevraagd. Gewenste ontwikkelingen die niet passen in het bestemmingsplan kunnen dan door middel van een reguliere procedure buiten het bestemmingsplan om toegestaan worden. In de huidige praktijk wordt in dit soort gevallen de wenselijkheid en de belangenafweging afgewogen aan de hand van het Horecagebiedsplan Rotterdam Centrum. De opvolgende aanvraag voor een horeca-exploitatievergunning en de daaraan gekoppelde afweging van wenselijkheid en belangenafweging wordt eveneens getoetst aan het Horecagebiedsplan.

Het uitgangspunt van het Horecagebiedsplan is dat de ontwikkeling van horeca niet overal zondermeer is toegestaan, maar het afhankelijk is van de gebiedsomschrijvingen waarin aangegeven wordt wat de beleidsuitgangspunten zijn ten aanzien van mogelijke ontwikkelingen. Het gaat hierbij om het bepalen van de aard van de horeca en de toegestane openingstijden

In dit bestemmingsplan wordt, daar waar in panden of gebouwen de hoofdfunctie wonen is of zal worden gestimuleerd, horeca alleen toegestaan op de begane grond van de plint van het gebouw. Een afwijking op deze regel is mogelijk om horeca op de eerste verdieping toe te staan, indien de horecafunctie op de eerste etage onlosmakelijk verbonden is met de horecafunctie op de begane grond.

Bij een aanvraag van een exploitatievergunning zal op basis van het horecabeleid rekening gehouden moeten worden met de woonfunctie in zowel inrichtingseisen als de aard en de openingstijden van de horeca. In dit bestemmingsplan heeft dat betrekking op de volgende locaties:

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1091LijnbkCools-va02_0010.png"

Kaartoverzicht met de woonlocaties

Bestaande en vergunde woonlocaties zijn aangegeven met kleur rood.

 

4.2.4 Locatie aan de Kruiskade tussen Thalia en Hilton: Metropool

Deze locatie aan de Kruiskade ligt in het centrum van Rotterdam. De locatie is aan drie zijdes omgeven door bebouwing en aan één zijde door een weg. De huidige functie van de locatie is het verlenen van toegang aan 2 parkeergarages. Daarnaast is de entree van de Thalia Lounge/Villa Thalia gelegen aan deze locatie. De locatie kan dus vooral gezien worden als expeditiegebied en is niet erg aantrekkelijk.

De locatie is in het “Klein en Fijn” programma aangewezen als ontwikkellocatie. Ambitie voor de binnenstad en daarbij ook voor deze locatie is voorts verdichting, het aantrekkelijk maken van de binnenstad door toepassen van de Citylounge gedachte. Bebouwing met als programma wonen en winkels/horeca past in deze gedachte. Daarnaast is fysieke structuurverbetering op deze locatie mogelijk door het afmaken van de gevel tussen Thalia en Hilton. Dit maakt de loopstroom tussen de Coolsingel en de Lijnbaan logischer en meer aangenaam. Bij de invulling van de locatie dient wel rekening te worden gehouden met de functie als expeditie- en toegangsgebied voor de parkeergarages en de overige bestaande gebouwen.

Aangezien op dit moment nog geen sprake is van een haalbaar plan voor de locatie, wordt in het voorliggende bestemmingsplan ter plaatse nog geen ontwikkeling gefaciliteerd. Dat wil niet zeggen dat in de toekomst daar geen sprake van zal zijn. Als blijkt dat voor de locatie een haalbaar plan ontwikkelt kan worden, dan zal dit door middel van een aparte procedure mogelijk worden gemaakt. In deze procedure zal een ruimtelijke afweging moeten worden gemaakt.

4.2.5 Omgeving Pompenburg

Het gebied ten noord-oosten van het huidige Hofplein maakte voor de oorlog deel uit van het drukke en levendige vooroorlogse Hofplein. Na de oorlog is dit een vergeten gebied geworden, door de bebouwing die geplaatst is aan het huidige Hofplein en doordat de verbindingen met het noorden zijn verslechterd en doordat op deze locatie het ondergrondse spoor weer boven de grond komt.

In de omgeving van Pompenburg zijn er enkele locaties waar de gemeente in het verleden ontwikkelafspraken heeft gemaakt met een combinatie van partijen, te noemen de "Ontwikkelcombinatie" voor Pompenburg. De Ontwikkelcombinatie heeft voor eigen rekening en risico een Masterplan gemaakt, maar gegeven de huidige marktomstandigheden is het niet mogelijk om een volgende stap in dat ontwikkelproces te zetten.

In de huidige situatie zijn enkele ontwikkelingen gaande, mogelijk gemaakt via tijdelijke vergunningen. Deze ontwikkelingen betreffen een loopbrug en de inrichting van de buitenruimte tot een park. De luchtbrug vormt een verbinding tussen gebieden maar ook een publieke ruimte. Het is een middel om nieuwe plekken en initiatieven te koppelen aan een route. De luchtbrug verbindt verblijfsplekken met elkaar zoals de Biergarten achter het Schieblock, een tijdelijk park en het evenemententerrein op de hofbogen. Op de lange termijn zorgen deze inspanningen en nieuwe levendigheid ervoor dat het gebied weer interessant wordt voor investeerders. In dit kader is het gebied dat begrensd is door de Raampoortstraat, Couwenburg, Pompenburg tijdelijk ingericht als park.

"Wetgevingzone-wijzigingsgebied"

In het oude bestemmingsplan was een directe bestemming opgenomen voor de ontwikkeling van de zijde Schiekade/Couwenburg, locatie voormalige Hofpleinstation en een uitwerkingsbevoegdheid voor de zijde Couwenburg/Pompenburg. Deze directe bestemming en uit te werken bestemming overschrijden de grenzen van het plangebied van het bestemmingsplan “Lijnbaankwartier-Coolsingel”: een deel daarvan ligt in het bestemmingsplan “Provenierswijk-Bentincklaan”. Gegeven de veranderde economische situatie en verschillende onzekerheden zijn de ontwikkelmogelijkheden niet langer als directe bestemming in het bestemmingsplan "Lijnbaankwartier-Coolsingel" én het bestemmingsplan “Provenierswijk-Bentincklaan” opgenomen, maar is het mogelijk om de ontwikkelingen ter plaatse via gebruikmaking van een wijzigingsbevoegdheid te realiseren. Indien er concrete plannen voor deze locaties zijn, kan het college deze met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid toestaan. De wijzigingsbevoegdheid uit het onderhavige bestemmingsplan is gekoppeld aan drie op de verbeelding opgenomen zones. Op basis van de wijzigingsbevoegdheid kunnen de bestemmingen gewijzigd worden van 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Verkeer - Spoorverkeer' en 'Centrum - 1' naar een nieuwe centrumbestemming waarbinnen verschillende functies zijn toegestaan. Het betreft het volgende programma: kantoor tot een gezamenlijk maximum van 10.000 m2 b.v.o, dienstverlening, horeca, cultuur en ontspanning, met uitzondering van theater en bioscoop, tot een gezamenlijk maximum van 20.000 m2 b.v.o.; bedrijven t/m categorie 2; hotel en maatschappelijke voorzieningen. De maximale bouwhoogtes voor de locatie zijn opgenomen op een aparte kaart (zie bijlage Hoogtekaart wetgevingzone - wijzigingsgebied).

Uit het milieuonderzoek voor het bestemmingsplan komt naar voren dat externe veiligheid en het daarmee samenhangend groepsrisico een belangrijk aandachtspunt zal zijn bij het gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid (zie paragraaf 6.7.1). Gelet daarop, zijn randvoorwaarden aan de wijzigingsbevoegdheid gekoppeld die zien op het waarborgen van externe veiligheid. Aan de randvoorwaarden moet voldaan worden, indien toepassing gegeven wordt aan de wijzigingsbevoegdheid.

De herontwikkelingslocatie Pompenburg, maakt een onderdeel uit van het Central District Rotterdam (RCD) en is in de Agenda Kantoren MRDH 2015-2025 als ontwikkelingslocatie voor kantoren opgenomen. Pompenburg bevindt zich binnen de invloedsfeer van de belangrijkste knooppunten van openbaar vervoer in Rotterdam. Met deze agenda wordt recht gedaan aan de primaire ontwikkelingsrol die bij marktpartijen en gemeenten ligt: de overprogrammering wordt gereduceerd, er wordt gestuurd op een beter evenwicht tussen ruimtevraag en -aanbod en er blijft zij het na onderlinge afstemming ruimte voor maatwerk.

Indien er concrete plannen voor deze locatie zijn, kan het college deze met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid toestaan. Er moet dan een wijzigingsplan worden opgesteld, waarin het effect van de ontwikkelingen op het groepsrisico zal moeten worden verantwoord. Daarna kan de bestemming gewijzigd worden van verblijfsgebied naar de bestemming "Centrum - 2".

4.3 Bestaande bouwmogelijkheden

Het oude bestemmingsplan Coolsingel e.o. staat overal binnen de bestemming Centrum (dat wil zeggen binnen alle gebouwen) woningen toe, behalve op de begane grond. Het nieuwe bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel heeft als uitgangspunt dat de mogelijkheden van het geldende plan zoveel mogelijk worden overgenomen. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar alle locaties waar nog geen woningen aanwezig of vergund zijn, maar waar het bestemmingsplan deze wel mogelijk maakt (nieuwe geluidsgevoelige situaties). Bij de locaties die zijn onderzocht horen ook de MC Donalds bij het Postkantoor, de Burger King op de kop van de Lijnbaan, Raoul naast de Bijenkorf en de twee panden bij metrostation Beurs met daarin Fair Play en CityLens. Uit het geluidsonderzoek blijkt dat deze panden op meerdere gevels een geluidsbelasting hebben die hoger ligt dan de maximale hogere waarde van 63 dB. Omdat woningen die hier worden gerealiseerd aan meerdere zijden een dove gevel zullen moeten hebben en een geluidluwe gevel hier niet mogelijk is zullen deze woningen een slechte geluidskwaliteit hebben. Het is daarom lastig te motiveren dat er hier sprake is van een goede ruimtelijke ordening en bovendien zijn woningen op deze locatie in strijd met het gemeentelijk beleid om het aantal geluidgehinderden terug te dringen.

In het oude bestemmingsplan ''Coolsingel en omgeving'' waren woningen weliswaar overal toegestaan maar was het aantal nieuwe woningen beperkt tot enkele honderden. Ook zijn woningen alleen toegestaan 'voorzover de toegestane hogere grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder niet worden overschreden'. De ruimte voor woningen die in het oude bestemmingsplan is opgenomen is opgebruikt, zodat er op basis van het oude bestemmingsplan geen woningen meer kunnen worden gerealiseerd. Maar de woningen werden wel overal toegestaan en het nieuwe bestemmingsplan geeft weer nieuwe ruimte voor het realiseren van woningen. Daarom is dit geen sterk argument om woningen op de genoemde locaties uit te sluiten. Aangezien bij de vijf genoemde locaties de toegestane hogere grenswaarde wel wordt overschreden moet de conclusie worden getrokken dat ook het oude bestemmingsplan op deze locaties geen woningen toeliet. Om deze drie redenen; in strijd met een goede ruimtelijke ordening, in strijd met gemeentelijk beleid en niet mogelijk op basis van het oude plan, wordt voorgesteld op de vijf genoemde locaties niet langer woningen en andere geluidsgevoelige functies mogelijk te maken.

4.4 De reeds vergunde of gerealiseerde projecten

In de afgelopen jaren zijn in het plangebied een aantal grootschalige bouwprojecten uitgevoerd. Een aantal van deze bouwprojecten is al gerealiseerd en een aantal is in een ontwikkelfase. Bij deze projecten is gebruik gemaakt van de bestaande vrijstellingsmogelijkheden. Hier gaat om de volgende projecten:

B'Tower

Status: gerealiseerd

De B'Tower is een multifunctioneel gebouw aan de Hennekijnstraat 50-60; is 70 meter hoog en telt 19 verdiepingen. De hoogbouw bestaat uit twee delen, een onderbouw die in schaal aansluit op De Bijenkorf met daarin een winkelruimte van 4.000 m2 op de begane grond en 1e en 2e verdieping. Daarboven zitten twee verdiepingen met parkeren. Vervolgens 15 verdiepingen waarin appartementen zijn ondergebracht .

Karel Doorman

Status: gerealiseerd

Aan de rand van de Lijnbaan, het uit de naoorlogse periode daterende winkelhart van Rotterdam, boven inmiddels gerestaureerd winkelcomplex "Ter Meulen" zijn er twee torens, verbonden door een middendeel gebouwd met appartementen, 4.000 m2 parkeren en 11.500 m2 winkels. Het is een voorbeeld van een inbreilocatie om tot verdichting van het centrum te komen.

Calypso

Realisatie: gerealiseerd

Het innovatief woonconcept is gesitueerd op de hoek van de Mauritsweg en het Kruisplein. Het gebouw huisvest 407 appartementen, kantoren, winkels en 500 overdekte parkeerplaatsen. Onderdeel van nieuwbouw is de nieuwe Pauluskerk.

Hiltonlocatie

Status: gerealiseerd

De verbouwing betrof de herinrichting van het hotel. De grootste verandering aan de buitenkant was de verplaatsing van de hoofdingang van de Kruiskade naar het Weena. Met een hoofdingang aan het Weena kregen de Coolsingel en het Hofplein een hele andere uitstraling. Er kwam een luifel van 15 meter lang en 5 meter breed. Onder het hotel kwam ook een parkeergarage met een oprit vanaf het Weena.

Cool63

Status: gerealiseerd

Het Bouwplan Spinoza staat niet op zichzelf, maar maakt deel uit van een brede transformatie van het Stadhuisplein. Cool63 is de naam van het herontwikkelingsproject op de hoek van de Coolsingel en het Stadhuisplein. In het nieuwbouw- en renovatieproject Cool63 zijn de panden uit de wederopbouw periode deels gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Het plan omvat circa 13.700 m2 winkels, grotendeels ingevuld door Decathlon, en horeca, circa 5.100 m2 kantoren (nadat eerst circa 13.000 m2 verouderde en incourante kantoorvolume is gesloopt) en 15 woningen in het middeldure/dure segment.

De noordzijde van het plein wekt een zeer rommelige indruk, vooral vanwege de grote diversiteit aan aanbouwen en terrassen die hier is ontstaan vanuit de zittende horecafuncties. Om meer samenhang aan te brengen in het beeld is er een voorstel ontwikkeld om de aanbouwen te vervangen door serres in twee bouwlagen. Dit voorstel komt voort uit het bouwplan Spinoza en is ontworpen door dezelfde architect.

Op de huidige bebouwing aan de Kruiskade tegenover het Hilton hotel zijn 15 exclusieve appartementen gebouwd. Elk met een eigen groot dakterras of -tuin met uitzicht op de Coolsingel en het Stadhuis.

4.5 Juridische planbeschrijving

4.5.1 Centrumbestemming

Algemeen

Het plangebied heeft één centrumbestemming. Deze centrumbestemming kent meerdere centrumfuncties, zoals wonen, kantoor, detailhandel, dienstverlening, horeca, hotel, maatschappelijke voorzieningen, cultuur en ontspanning. Deze functies zijn onderling uitwisselbaar, waarbij geldt dat dit voor kantoren alleen ter plaatse van de daartoe op de verbeelding aangegeven locaties het geval is en onder de voorwaarde die aan de verschillende aanduidingen zijn gekoppeld.

Centrum-1

Deze bestemming laat op de begane grond de volgende functies toe: detailhandel, dienstverlening, hotels, cultuur en ontspanning alsmede horeca.

Voor de bestaande kantoorlocaties geldt dat deze op de verbeelding zijn aangeduid. Er is sprake van 3 soorten aanduidingen met elk hun eigen regels. De eerste aanduiding betreft die van "kantoor" dit betreft een groot deel van de bestaande kantoorlocaties. Hier zijn kantoren op de verdiepingen toegestaan, maar niet op de begane grond. Op de begane grond zijn wel voorzieningen ten behoeve van de kantoren toegestane, zoals entrees en baliefuncties. De tweede aanduiding betreft "specieke vorm van kantoor - 1". Ter plaatse van deze aanduiding zijn kantoren op de begane grond en de verdiepingen toegestaan.

Deze aanduiding is opgenomen ter plaatse van Pompenburg, de kantoorlocaties naast de Q-park garage aan het Weena en het project Cool63. Feitelijk is op deze locaties sprake van kantoren op de begane grond. Voorts is nog sprake van een aanduiding "specifieke vorm van kantoor - 2". Ter plaatse waarvan kantoren op de eerste verdieping mogelijk zijn. Het betreft de kantoren aan de Karel Doormanstraat (complex City House) en het kantoor van het IFFR (International Film Festival Rotterdam) op de kop van de Korte Lijnbaan. Voort is voor de kantoren in het complex Calypso een aparte regeling opgenomen: binnen de begrenzing van de aanduiding zijn kantoren van de eerste tot en met de vierde verdieping mogelijk.Ten slotte is nog sprake van een aantal kantoren die op adresniveau mogelijk zijn. Dat zij de kantoren op het adres: Korte Hoogstraat 21d, Karel Doormanstraat 278e en Lijnbaan 109.

Op de verdiepingen zijn voorts de volgende functies mogelijk: wonen (met uitzondering van omgeving Pompenburg), detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, cultuur en ontspanning, hotels en horeca toegestaan. Hierbij dient te worden opgemerkt dat horeca op de verdiepingen op een groot aantal locaties is uitgesloten. Deze locaties zijn genoemd in de regels. Het betreft locaties waar sprake is van de woonfunctie. Wonen of andere geluidsgevoelige objecten zijn ter plaatse van de aanduiding "wonen" (boven de horecagelegenheden aan het Stadhuisplein, m.u.v. restaurant Cornelis) voorts alleen mogelijk onder de voorwaarde dat de bestaande horeca niet wordt beperkt in de bestaande exploitatiemogelijkheden voor zover het geluid betreft. Als hier sprake is van een ontwikkeling naar wonen of andere geluidsgevoelige objecten moet de initiatiefnemer van deze ontwikkeling zorgen dat aan de normen van het Activiteitenbesluit kan worden voldaan door het treffen van maatregelen. De bestaande exploitatiemogelijkheden qua geluid van de bestaande horeca zijn uitgangsunt. Zie voor wonen binnen de bestemming "Centrum-1" voorts ook hierna onder "Wonen" (4.5.4).

De bestaande bioscopen en theaters zijn toegestaan: Pathé (Schouwburgplein 101), de Doelen (Schouwburgplein 50), Luxor (Kruiskade 10).

Op de verbeelding zijn maximum bouwhoogtes aangegeven. Afwijking hiervan is mogelijk van 10 m naar 15 m, van 40 m naar 70 m, van 70 m naar 100 m, van 100 m naar 150 m en van 150 m naar 200 m. Voor de gerealiseerde projecten B-Tower (Hennekijnstraat 50-60), Calypso (gesitueerd op de hoek van de Mauritsweg en het Kruisplein), De Karel Doorman (toren gesitueerd op de hoek van de Karel Doormanstraat en Binnenwegplein) en Splinter nr. 25 aan de Aert van Nesstraat geldt dat de afwijking van de bouwregel van 70 m naar 100 m niet van toepassing is. Zij hebben eerder via de oude vrijstellingsprocedure gebouwd naar 70 meter. Afwijkingsmogelijkheden kunnen niet getrapsgewijs gebruikt worden.

Centrum - 1 is een flexibele centrumbestemming, maar laat geen bedrijven toe, behalve in de omgeving Pompenburg.

4.5.2 Cultuur en ontspanning

Cultuur en ontspanning zijn voorzieningen op het gebied van cultuur, sport, spel en ontspanning. Theater en bioscoop vallen onder deze functie. Door de verkeersaantrekkende werking die theater en bioscoop genereren, worden ze in de regels uitgezonderd van cultuur en ontspanning en daarmee uit de centrumbestemming. De bestaande en de reeds vergunde theaters en bioscopen, worden wel toegestaan. Deze locaties zijn per adres genoemd. Echter, kleinschalige voorzieningen voor tonen van films en podiumkunsten zijn wel toegestaan binnen de functie cultuur en ontspanning.

4.5.3 Horeca

Horeca

Horeca is in beginsel overal toegestaan. In woongebieden, zoals aangegeven in paragraaf 4.2.4. van het bestemmingsplan, wordt horeca beperkt tot de begane grond en kan er via een afwijkingsmogelijkheid horeca op de eerste etage toegestaan worden.

Terrassen

Binnen de bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied", "Verkeer - Wegverkeer" en "Groen" zijn tevens terrassen toegestaan ten behoeve van een horecavestiging die is toegelaten op grond van een aangrenzende bestemming.

Exploitatievergunning nodig

Voor alle inrichtingen, waar horeca de primaire bedrijfsfunctie betreft, is een exploitatievergunning vereist. De horecaexploitatievergunning wordt afgegeven voor de inpandige m² alsmede voor de eventuele m² terras en heeft een looptijd van vijf jaar. Voor de beoordeling van de aanvraag van de exploitatievergunning geldt dat het bestemmingsplan van de betreffende locatie leidend is. Of een vergunning wordt toegewezen, hangt daarnaast onder andere af van afwegingen die ten aanzien van het beleid worden gemaakt (horecagebiedsplannen). Daarnaast wordt beoordeeld of het pand bouwtechnisch en geluidstechnisch geschikt is voor de door de ondernemer aangevraagde activiteiten. Voor het proces en vereisten van de vergunningverlening wordt verwezen naar paragraaf 4.3.

4.5.4 Wonen

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 27 maart 2019 (zie hiervoor onder 1.4) is de mogelijkheid voor wonen in de bestemming "Centrum- 1" voor een groot deel verbonden aan voorwaarden. Het gaat dan om de woonfunctie tegenover de horeca-ondernemingen aan het Stadhuisplein zijnde de studentenwoningen aan het Stadhuisplein 16 (aanduiding "specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke bepaling") en de woonfunctie in de zone die op de verbeelding is aangeduid met "overige zone - aandachtstgebied geluid". Hierna wordt daar op ingegaan.

4.5.4.1 Wonen tegenover het Stadhuisplein

Wettelijk kader geluid

Het wettelijk kader voor het horecageluid is het Activiteitenbesluit. Dit besluit geeft aan dat door de horeca bij geluidsgevoelige gebouwen, zoals een woning, voldaan moet worden aan bepaalde geluidsnormen op de gevel van het gebouw. Er gelden normen voor de dag, avond en nacht. Als aan de normen niet voldaan kan worden, moeten er in beginsel aan de bron (horeca) maatregelen getroffen te worden ter reductie van het geluid. Het Activiteitenbesluit biedt de mogelijkheid om de normen op de gevel te verruimen. Daartoe moet een zogenaamd “maatwerkvoorschrift” genomen worden. Het nemen van maatwerkvoorschriften is verbonden aan voorwaarden.

Huidige situatie

Uit door Peutz verricht onderzoek (zie Bijlage 7 en Bijlage 8) is gebleken dat de horeca-inrichtingen aan het Stadhuisplein op dit moment niet aan de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit voldoen. De geluidsnorm uit het Activiteitenbesluit wordt in de nachtperiode op de gevel van de studentenwoningen met 42 dB overschreden. Als de binnenwaarde als uitgangspunt wordt gehanteerd, dan wordt in de nachtperiode in de studentenwoningen (Stadhuisplein 16) de geluidsnorm met 30 dB overschreden.

Gezien de geconstateerde overschrijding van de normen uit het Activiteitenbesluit, kan het laten voortbestaan van wonen en horeca op het Stadshuisplein alleen als de horeca maatregelen treft, zodat de geluidsbelasting op de gevel van de studentenwoningen wordt verlaagd en de gevels van die woningen zodanig worden geïsoleerd dat het geluid in de woningen aanvaardbaar is. De bestaande horeca-inrichtingen moeten dan maatwerkvoorschriften worden opgelegd.

Haalbaarheid maatwerkvoorschrift

Aan het nemen van een maatwerkvoorschrift zijn voorwaarden verbonden: er moet onder meer voldaan worden aan het halen van een aanvaardbaar binnenniveau, te weten: maximaal 35 dB(A) etmaalwaarde. Daarnaast moet het nemen van een maatwerkvoorschrift altijd in relatie gezien worden met een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen ten behoeve waarvan de normen op de gevel worden verhoogd.

DCMR is om advies gevraagd over het nemen van maatwerkvoorschriften in geval de horeca niet beperkt wordt in de bedrijfsvoering (conform de motie “We horen niets”). DCMR heeft zich daarbij gebaseerd op de onderzoeken die door Peutz zijn uitgevoerd, zie Bijlage 7 en Bijlage 8 en het in die onderzoeken genoemde scenario 3. In de onderzoeken van Peutz en het advies van DCMR is ervan uitgegaan dat aan de kant van de horeca wel enige maatregelen worden getroffen, te weten:

  • het aanbrengen van geluidwerende beglazing en sluizen (afhankelijk van de huidige beglazing; dit verschilt per inrichting); de isolatiewaarde van de geluidwerende beglazing is beschreven in het rapport van Peutz;
  • de horeca moet na 19.00 uur de gevel sluiten;
  • de horeca mag geen muziekboxen op het terras hebben.

Ook in relatie tot toekomstige bouwplannen in de omgeving van het Stadhuisplein, is het nodig dat de desbetreffende maatregelen aan de horeca getroffen worden. Zie hierna ook onder Maatregelen horeca irt andere bouwplan en bestaande situatie en Geluidsmonitoringssysteem. 

Daarnaast moeten er – om horeca en wonen naast elkaar te laten bestaan - aan de kant van de studentenwoningen maatregelen gerealiseerd te worden, in de zin van dikkere beglazing (minimaal 5 cm).

DCMR heeft aangegeven dat in de huidige situatie en onder de gegeven omstandigheden (uitwerking van scenario 3 uit het rapport van Peutz) een maatwerkvoorschrift niet haalbaar is. Hoewel aan de kant van de horeca maatregelen worden genomen om de geluidsproductie te beperken, blijft de geluidsbelasting op de gevel van de woningen aanzienlijk. DCMR is van mening dat in de studentenwoningen onder de die omstandigheden geen sprake kan zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Maatwerkvoorschrift bij ander uitgangspunt?

Bij een verdergaande geluidsreductie op de gevel van de studentenwoningen, is wel sprake van een goed woon- en leefklimaat. Dat zal het geval zijn als de gevelbelasting op de studentenwoningen niet hoger is dan 65 dB(A) etmaalwaarde. Voor de norm is aansluiting gezocht bij de maximaal vast te leggen hogere waarde voor industrielawaai bij vervangende nieuwbouw van woningen.

Teneinde het geluid op de gevel van de studentenwoningen verder te reduceren zullen er maatregelen getroffen moeten worden. Er wordt onderzoek gedaan naar welke maatregelen dat zijn aan zowel de kant van de woningen als van de horeca.

Maatregelen horeca irt ander bouwplan en bestaande situatie

Benadrukt wordt dat de hiervoor onder Haalbaarheid maatwerkvoorschrift genoemde maatregelen aan de kant van de horeca, sowieso uitgevoerd moeten worden. Dat heeft als reden dat in de nabijheid van het Stadhuisplein een ander bouwplan is voorzien, te weten de bouw van een appartementencomplex aan Coolsingel 75. Teneinde dit bouwplan mogelijk te maken, is het nodig dat bij de horeca de genoemde maatregelen in ieder geval getroffen worden. Op de gevel van het desbetreffende gebouw lijkt de geluidsbelasting namelijk te hoog en moeten maatwerkvoorschriften genomen worden per horeca-inrichting.

Geluidsmonitoringssysteem

Het is ook nodig om maatregelen te treffen in relatie tot het geluidsmonitoringssysteem. In 2012 is een convenant gesloten tussen gemeente, horeca en DCMR. In juli 2016 is het convenant verlengd. Aanleiding hiervoor was geluidsoverlast van horeca op het Stadhuisplein. Met het convenant is afgesproken dat het horecageluid wordt bijgehouden via een monitoringssysteem. Via het systeem is het mogelijk dat de aangesloten horeca-inrichtingen direct kunnen zien wanneer hun geluid de norm overschrijdt. Na instelling van het systeem is het aantal klachten afgenomen. Het systeem beoordeelt of het geluid van een horeca-inrichting het gecumuleerde achtergrondgeluid te boven gaat. Het systeem is niet ingesteld op monitoring van wettelijke normen en toetst daar niet aan. Beoogd is om met het systeem voor te sorteren op wat op een later moment via maatwerkvoorschriften geregeld zou kunnen worden. Het systeem geeft derhalve een indicatie over de reikwijdte van maatwerkvoorschriften. Het convenant is op 1 juli 2019 afgelopen. Ook gezien het aflopen van het convenant, zal het bestendigen van het convenant in maatwerkvoorschriften moeten gaan plaatsvinden.

Voorwaardelijke bepaling

Gezien het voorgaande, kan in ieder geval de conclusie worden getrokken dat wonen naast de bestaande horeca aan het Stadhuisplein alleen mogelijk is als er een maatwerkvoorschrift wordt genomen en maatregelen worden getroffen. Voor het nemen van een maatwerkvoorschrift is het in ieder geval nodig dat de horeca-ondernemningen de maatregelen treffen die hiervoor zijn genoemd, te weten:

  • het aanbrengen van geluidwerende beglazing en sluizen (afhankelijk van de huidige beglazing; dit verschilt per inrichting); de isolatiewaarde van de geluidwerende beglazing is beschreven in het rapport van Peutz;
  • de horeca moet na 19.00 uur de gevel sluiten;
  • de horeca mag geen muziekboxen op het terras hebben.

Daarnaast kan het maatwerkvoorschrift alleen worden genomen als:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van de studentenwoningen in geval van geluidsgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten mag niet maximaal 65 dB(A) wordt gewaarborgd. Opgemerkt wordt dat deze etmaalwaarde betrekking heeft op het geluid van horeca-inrichtingen aan het Stadhuisplein én de Kruiskade. Aan de Kruiskade is namelijk ook "zware" horeca gevestigd.
  • b. binnen geluidsgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten van een woning of ander geluidsgevoelig object een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) wordt gewaarborgd; deze etmaalwaarde heeft betrekking op het geluid van horeca-inrichtingen aan het Stadhuisplein én de Kruiskade.

Het nemen van een maatwerkvoorschrift en de onder a en b genoemde voorwaarden zijn in de regels van het bestemmingsplan als voorwaardelijke bepaling bij wonen ter plaatse van de studentenwoningen (Stadhuisplein 16) opgenomen. Door het verbinden van deze voorwaarden aan de mogelijkhed om ter plaatse van de Stadhuisplein 16 te wonen wordt enerzijds geborgd dat de bestaande horeca aan het Stadhuisplein de exploitatie kan voortzetten en anderzijds de woonfunctie alleen mogelijk is als er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Evident is dat daartoe maatregelen getroffen moeten worden en dat daartoe nog onderzoek gedaan moet worden. De bestemmingsplanregeling beoogt een kader voor de die nadere uitwerking te geven met de betrokken partijen.

4.5.4.2 Wonen in de rest van het plangebied

Uit de tussenuitspraak van de Raad van State van 27 maart 2019 blijkt dat niet alleen voor de studentenwoningen ter plaatse van Stadshuisplein 16, maar voor de gehele bestemming "Centrum - 1" moet worden bezien of voor de op grond van die bestemming te realiseren woningen, gegarandeerd kan worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Gelet daarop is bekeken of voor nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden in relatie tot de bestaande horeca gelegen aan het Stadhuisplein en de Kruiskade. Op deze locaties is immers sprake van zware horeca. Elders in het plangebied is daar geen sprake van.

Onderzoeksvraag en uitgangspunten

Peutz is gevraagd te bekijken wat de impact is van het gecumuleerde geluid van de bestaande zware horeca gelegen aan het Stadhuisplein én de Kruiskade op de omgeving. Er zijn geen andere (geluids)bronnen in het onderzoek betrokken.

Uitgangspunt bij dit onderzoek is voorts dat de horeca aan het Stadhuisplein de maatregelen die hiervoor onder “Haalbaarheid maatwerkvoorschrift” (zie paragraaf 4.5.4.1) zijn benoemd, heeft uitgevoerd. Voor de Kruiskade is een standaardreductie in relatie tot maatregelen gehanteerd. Van belang is dat, indien deze maatregelen niet als uitgangspunt worden genomen, de impact van de zware horeca een veel groter gebied beslaat. Uiteraard werkt dit ook de andere kant op: als uit wordt gegaan van zwaardere maatregelen aan de kant van de horeca, dan wordt het impact gebied kleiner.

Op verschillende immissiehoogten is het geluid bij voornoemde uitgangspunten beoordeeld (1,5, 5, 10, 30 en 50 meter). Verder is uitsluitend rekening gehouden met de bestaande bebouwing. Bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor uitbreiding van de bestaande bebouwing zijn hierbij niet betrokken. Ook is geen rekening gehouden met de situering van mogelijke nieuwe woningen of te treffen maatregelen aan die woningen.

Het onderzoek van Peutz heeft geresulteerd in het rapport dat als bijlage 9 is toegevoegd.

Aandachtsgebieden

Uit het onderzoek van Peutz blijkt dat er rondom de horeca gelegen aan de Kruiskade en het Stadhuisplein een contour kan worden getrokken. Omdat de contour bij een immissiehoogte van 50 meter als “worst case” is te beschouwen, is deze contour als uitgangspunt genomen.

Uit de contouren kunnen twee aandachtsgebieden worden afgeleid:

  • 1. een aandachtsgebied waarbinnen verwacht kan worden dat de geluidsbelasting hoger is dan 60 dB(A) etmaalwaarde;
  • 2. een aandachtsgebied waarbinnen verwacht kan worden dat de geluidsbelasting hoger is dan 50 dB(A), maar lager is dan 60 dB(A) etmaalwaarde.

Binnen aandachtsgebied 1 is in beginsel de geluidsbelasting zodanig hoog dat wonen niet kan worden toegestaan. In aandachtsgebied 2 zijn nieuwe woningen in beginsel mogelijk, maar onder de voorwaarden dat de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit worden verhoogd (door middel van een maatwerkvoorschrift). Buiten de genoemde aandachtsgebieden zijn nieuwe woningen zonder meer mogelijk.

Voorwaardelijke bepaling

Zoals aangegeven is bij het onderzoek uitgegaan van een “worst case” benadering: uitsluitend de geluidsbelasting op een hoogte van 50 meter is op het kaartje (in het onderzoek van Peutz) vertaald en er is geen rekening gehouden met planologische mogelijkheden tot uitbreiding van bebouwing. Daarnaast is geen rekening gehouden met de situering van nieuwe woningen ten opzichte van de bestaande zware horeca en is geen rekening gehouden met aan nieuwe woningen te realiseren maatregelen ter beperking van de geluidsbelasting in de woning. Om die reden is het kaartje als indicatief te beschouwen.

Omdat evenwel niet op voorhand valt vast te stellen of nieuwe woningen in het gebied zonder meer gerealiseerd kunnen worden, wordt voorgesteld om binnen beide aandachtsgebieden het realiseren van nieuwe woningen uitsluitend onder voorwaarden toe te staan. De voorwaarden die voor het realiseren van nieuwe woningen binnen het aandachtsgebied worden gesteld, zijn:

  • een nieuwe woning beschikt over minimaal één geluidluwe gevel, tenzij kan worden aangetoond dat op een andere manier een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd, bijvoorbeeld door de wijze van inrichten van de woning;
  • binnen geluidsgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten van een woning of ander gevoelig object een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) wordt gewaarborgd; deze etmaalwaarde heeft betrekking op het geluid van horeca-inrichtingen (verantwoordelijkheid ontwikkelaar).

Van de voorwaarden kan worden afgeweken als aangetoond kan worden dat aan de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit voldaan kan worden in relatie tot het horecageluid van de horeca-inrichtingen gelegen aan de Kruiskade en het Stadhuisplein. De voorwaardelijke bepaling is opgenomen in artikel 23 van de regels.

Onder geluidluwe gevel wordt overigens verstaan: een gevel waarbij de geluidsbelasting van geluid afkomstig van een horeca-inrichting op die gevel niet meer bedraagt dan 55 dB(A) etmaalwaarde.

Door middel van de verankering van het voorgaande wordt tegemoet gekomen aan de uitspraak van de Raad van State om in het gehele plangebied een goed woon- en leefklimaat te garanderen. Tegelijkertijd wordt het realiseren van woningen niet onmogelijk gemaakt.

4.5.4.3 Actieplan Geluid

In de uitspraak van de Raad van State wordt gevraagd aan te tonen dat het Actieplan Geluid alleen betrekking heeft op andere bronnen van geluid dan horeca. Het Actieplan Geluid 2013 - 2018 heeft echter wel betrekking op horecageluid. Daarin is beschreven welke acties worden uitgevoerd teneinde overlast door horecageluid te beperken. Het gaat dan om acties gericht op de horeca. Het nieuwe Actieplan 2019-2023, dat thans nog een ontwerp is, richt zich vooral op andere bronnen van geluid dan horeca, zoals wegverkeerslawaai. Het actieplan betreft een uitvoeringsregeling. In het actieplan is in algemene zin beschreven welke acties er uitgevoerd worden om overlast als gevolg van geluid terug te dringen en te voorkomen dat het woon- enleefklimaat wordt aangetast Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met beide actieplannen.

4.5.5 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden sociale, medische, educatieve, levensbeschouwelijke, culturele en publieke voorzieningen verstaan. Het betekent dat een voorziening die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere passende voorziening.

Binnen de bestemming “Maatschappelijk – 2” zijn geluidsgevoelige objecten niet toegestaan. De bestemming is toegekend aan het stadhuis. Binnen de bestemming is horeca ook toegestaan.

Binnen de bestemming “Centrum – 1” zijn maatschappelijke voorzieningen zonder meer toegestaan. Alleen ter plaatse van een aantal in de regels genoemde adressen alsmede ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk” zijn geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen niet mogelijk.

4.5.6 Verkeers- en verblijfsgebied

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen en viaducten, tramlijnen met bovenleidingen en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Het gaat hierbij om de volgende wegen (weggedeeltes): Schiekade-Hofplein-Weena-Pompenburg-Coolsingel-Westblaak-Blaak-Mauritsweg voor zover vallend binnen het bestemmingsplangebied Lijnbaankwartier-Coolsingel. Deze wegen (inclusief metro- en tramlijnen) hebben hoofdzakelijk een verkeersfunctie in het gebied en vallen dus onder de bestemming "Verkeer - Wegverkeer".

Binnen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" zijn voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen zoals rijstroken, fietspaden en parkeerplaatsen ook mogelijk. Hierbij dient expliciet te worden vermeld dat:

  • de trambaan in de Van Oldenbarneveltstraat-Van Oldenbarneveltplaats (tussen de Mauritsweg en de Coolsingel) wordt gehandhaafd;
  • het mogelijk is om binnen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" een fietsparkeervoorziening (stalling) te realiseren.

De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

In het plangebied komt een spoorlijn voor. De bovengrondse spoorlijn heeft de bestemming "Verkeer - Spoorverkeer". Het gaat hierbij om railvoorzieningen voor treinverkeer die zich binnen het gebied bevinden. Binnen het bestemmingsplangebied valt alleen het NS spoor, in het noordoostelijk deel, onder de bestemming "Verkeer - Spoorverkeer'.

De ondergrondse spoorlijn krijgt een aanduiding "tunnel" met een aanduiding 'vrijwaringszone - spoor' van 5 meter aan weerszijden. Dit geldt ook voor de ondergrondse metrolijnen.

4.5.7 Werken aan huis

In de regels is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

4.5.8 Dubbelbestemmingen

Er is sprake van de dubbelbestemming "Leiding - Water". Deze is opgenomen ter bescherming van de belangen van de in het plangebied aanwezige hoofdwaterleiding.

In de regels zijn ter bescherming van de archeologische waarden in het plangebied de dubbelbestemmingen waarde - archeologie opgenomen. Voor bepaalde werkzaamheden in de grond is een omgevingsvergunning nodig.

De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' is opgenomen ter bescherming van het (in voorbereiding zijnde) Beschermd Stadsgezicht Waterproject.

De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2' is opgenomen voor het behoud van de aan het gebied eigen zijnde cultuurhistorische waarden.

Zie verder hoofdstuk 3.2 en 3.3. voor meer informatie over archeologie en cultuurhistorie.

De dubbelbestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" is opgenomen ter bescherming van de instandhouding van de hoofdwatergang. Vrijstelling hiervan is mogelijk waarbij contact opgenomen moet worden met het waterschap.

De dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering is opgenomen ter bescherming van de waterkering. Ter plaatse bouwen is niet toegestaan. Vrijstelling hiervan is mogelijk waarbij contact opgenomen moet worden met de dijkbeheerder.

4.5.9 Parkeerregeling

Algemeen

Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is gelegen in het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.

Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014.Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.

Regeling

In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de bijlage Parkeernormen. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam 2010. Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.

Uitvoering

Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen, behoudens de woonfunctie, zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan. De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.

Afwijkingsbepaling

In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling.

Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.

Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.

Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.

Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.

4.5.10 Groen

Structurele groengebieden zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden en speeltoestellen toegestaan. Ten aanzien van water geldt hetzelfde als voor de bestemmingen "Verkeer - Wegverkeer" en "Verkeer - Verblijfsgebied".

In het plangebied is reeds een aantal groene plekken met een hoge kwaliteit aanwezig, zoals de Lijnbaanhoven, de tuin bij het Schielandhuis en de binnentuin van het Stadhuis. Deze plekken zullen gekoesterd en versterkt worden. Dit is in het bestemmingsplan kracht meegegeven door deze locaties te bestemmen als ''Groen' in plaats van "Verkeer - Verblijfsgebied". Ook binnen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is het mogelijk nieuw groen toe te voegen.

De geselecteerde groene locaties zijn gekoppeld aan bebouwing met een hoge cultuurhistorische waarde, zoals het Stadhuis, de Lijnbaanflats en het Schielandhuis. Met het benadrukken van het belang van de groene buitenruimte wordt aangegeven dat de kwaliteit van deze complexen niet alleen in het gebouw zit, maar voor een groot deel ook voortkomt uit het groen.

4.5.11 Dakterrassen

De regeling dakterrassen geldt voor de gevallen waarvan de maximale bouwhoogte is bereikt en luidt als volgt:

"Ten behoeve van het realiseren van een dakterras is voor de daktoegang op het dak een gebouwde voorziening toegestaan, met een oppervlak van maximaal 6 m2 en een hoogte van maximaal 2,50 meter. Deze voorziening dient minimaal 2,5 meter uit de dakrand te liggen. Het hekwerk dient minimaal 1,5 meter uit de dakrand te staan, met een hoogte van maximaal 1,2 meter."

De regel is te vinden in Hoofdstuk 3 van de regels, onder artikel 22 Algemene bouwregels.

4.5.12 Belwinkels

De aanwezigheid van belwinkels in Rotterdam in menig deelgemeente in toenemende mate als problematisch ervaren. Weliswaar moeten belwinkels die goederen te koop aanbieden zich net als winkels houden aan de Winkeltijdenwet, maar voor uitsluitend het bieden van de mogelijkheid om goedkoop te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd. Het voorkomen van overlast in verband met de bescherming van de leefbaarheid van een gebied, wordt in dit bestemmingsplan vertaald in direct werkende beperkende gebruiksregels. Daarbij is uitgangspunt het beperken van het aantal belwinkels in Rotterdam.

In het plangebied van dit bestemmingsplan komen dergelijke bestaande belwinkels niet voor. Belwinkels zijn doorgaans toelaatbaar in bestemmingen die de functie 'dienstverlening' mogelijk maken. In dit bestemmingsplan komt een dergelijke bestemming niet voor en zijn belwinkels derhalve niet toegestaan.

4.5.13 Seksinrichtingen

Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de nota "Het Rotterdams prostitutiebeleid" (juni 2000) staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van uitbreiding van het aantal seksinrichtingen.

Eén van de criteria waar de vergunningaanvraag voor een seksinrichting aan wordt getoetst is het bestemmingsplan. Nieuwe vestigingen zijn niet toegestaan als dit niet past in het bestemmingsplan. Voor de bestaande vestigingen, seksinrichtingen die bestonden vóór 1-2-2000, geldt dat zij gevestigd mogen zijn in strijd met het bestemmingsplan (overgangsrecht). Deze vestigingen worden als zij ook aan de andere criteria voldoen positief bestemd in nieuwe bestemmingsplannen.

Binnen dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen aanwezig en derhalve ook niet bestemd.

4.5.14 Straalverbinding

In het plangebied is een straalverbinding aanwezig ten behoeve van de telecommunicatie (zoals aangegeven op de verbeelding). Deze aanduiding valt samen met de bestemming ''Centrum - 1" Maximum bebouwingshoogte is 100 meter met een afwijking tot 150 meter.

Om de onbelemmerde doorgang van de signalen te waarborgen geldt een hoogtebeperking voor bouwwerken binnen het straalpad. De maximumhoogte is 102 tot 105 meter en heeft een breedte van 100 meter. Een onbelemmerde doorgang van de signalen is in de huidige situatie gewaarborgd, omdat de primaire maximumhoogte nergens het straalpad doorkruist.

Bij het gebruik maken van de afwijkingsmogelijkheid met betrekking tot de bouwhoogte vanaf 100 meter is een advies van de straalpadbeheerder noodzakelijk, om aan te tonen dat de voorgenomen bouwactiviteiten geen gevaar of hinder opleveren voor de doorgang van de signalen.

4.5.15 Hoogtebeperkingen door toetsingsvlakken Luchtverkeersleiding

Over het plangebied zijn toetsingsvlakken gelegen t.b.v. communicatie- en navigatieapparatuur van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) om de kwaliteit hiervan te waarborgen. Enkele van de kegelvormige toetsingsvlakken liggen ter hoogte van het bestemmingsplan op circa 70 tot 80 meter NAP. De toetsingsvlakken worden als volgt uitgelegd: als de bebouwing lager is dan de hoogte van de toetsingvlakken, dan is er geen verdere toestemming van Luchtverkeersleiding Nederland (LNVL) of Rijkswaterstaat nodig. Zodra de bebouwing hoger is dan de toetsingvlakken dienen LVNL en Rijkswaterstaat te beoordelen of de bebouwing een belemmering is voor respectievelijk de apparatuur en de vliegbewegingen.

In het bestemmingsplan zijn bouwhoogten toegestaan die deze toetsingsvlakken doorkruisen.

Het straatpeil in het plangebied varieert tussen enkele decimeters beneden NAP tot circa 1 meter beneden NAP.

In de regels zijn bouwhoogten toegestaan die hoger zijn dan 70 meter. In de regels is opgenomen dat wanneer hoger gebouwd wordt dan 70 meter, een advies van de Luchtverkeersleiding Nederland noodzakelijk is, om aan te tonen dat de voorgenomen bouwactiviteiten geen gevaar of hinder opleveren voor het luchtverkeer.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationale Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op basis van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.

Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor streekplannen, streekplanuitwerkingen, regionale en gemeentelijke structuurplannen, bestemmingsplannen en projectbesluiten. De wijziging op het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het wettelijk vooroverleg.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De beheerder van het oppervlaktewater in Lijnbaankwartier-Coolsingel is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Op basis van de Keur verleent het Hoogheemraadschap vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Het plangebied in het Centrum van Rotterdam is vrijwel geheel verhard. Alleen in het zuidoostelijk deel is een klein stukje oppervlaktewater aanwezig: de Leuvekolk, en in het noorden: de Hofpleinvijver. Ten westen van het plangebied bevindt zich de Westersingel en ten oosten de Delftsevaart.

5.3.2 Grondwater

In het plangebied zijn verschillende peilbuizen aanwezig, waardoor er een goed beeld is van de gemiddelde ontwateringsdiepte (afstand tussen maaiveld en grondwaterpeil) in het gebied. De gemiddelde ontwateringsdiepte is 1 meter bij Pompenburg, tussen 1,40 en 2 meter in het grootste deel van het plangebied en tot 3,73 meter in het zuidoosten van het plangebied.

Een afstand tussen maaiveld en grondwaterpeil van meer dan 80 centimeter betekent dat (de kans op) grondwateroverlast beperkt zal blijven.

5.3.3 Waterkering

Binnen het plangebied zijn een aantal secundaire waterkeringen gelegen. Het betreft de twee boezemkades aan weerszijden van de Delftsevaart cq de Leuvekolk en de secundaire waterkering ter hoogte van de Blaak.

5.3.4 Waterveiligheid

Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de waterkeringen van dijkring 14 (Zuid-Holland). Deze dijkring heeft een overschrijdingskans van 1/10.000 jaar. Dit houdt in dat deze waterkering bescherming biedt tot een bepaalde rivierwaterstand, waarbij de kans op overschrijding van deze waterstand 1 op 10.000 per jaar is.

De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico's te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire waterkering onder water lopen en welke overstromingsdieptes er dan bereikt kunnen worden. Uit deze berekening blijkt dat het grootste deel van het plangebied niet zal overstromen bij een dijkdoorbraak, maar dat bij de Lijnbaan en het Schouwburgplein overstromingsdieptes tot circa 80 centimeter mogelijk zijn.

5.3.5 Riolering

Het bestemmingsplangebied valt grotendeels binnen rioleringsdistrict 9 (Westersingel). Alleen de zuidoostelijke punt van het plangebied valt binnen rioleringsdistrict 10 (W.M. Schurmannstraat).

In het plangebied ligt een gemengd stelsel, wat betekend dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI). District 9 voert het afvalwater af naar AWZI Dokhaven en district 10 naar AWZI Kralingse Veer. Binnen het plangebied is geen vuilwateroverstort aanwezig. Deze is buiten het plangebied gelegen en mond uit op de Westersingel. Recentelijk is als extra buffer tussen het gemengde stelsel en de overstort een rioolwaterberging gerealiseerd onder de parkeergarage van het Museumpark.

5.4 De wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt bestaan voornamelijk uit het optoppen van bestaande gebouwen en het transformeren van kantoorfunctie naar woonfunctie. Het bestemmingsplan voorziet niet in een toename van het verhard oppervlak. Er hoeft derhalve ten behoeve van het bestemmingsplan geen extra waterberging te worden gerealiseerd. Ook is er geen nieuw oppervlaktewater voorzien. De waterberging van de Kruispleingarage valt buiten het plangebied.

5.4.2 Grondwater

Er vindt geen toename van de verharding plaats en er zijn geen nieuwe ondergrondse objecten voorzien. Er worden geen effecten op de grondwaterstand verwacht.

5.4.3 Riolering

Het bestemmingsplan maakt de toevoeging van programma en de transformatie van kantoren naar woningen mogelijk (woningen genereren meer afvalwater per 100 m2 dan kantoren). De hoeveelheid afvalwater die in het gebied wordt geproduceerd (en via het riool moet worden afgevoerd) neemt hierdoor toe. In relatieve zin is deze toename beperkt ten opzichte van de grote hoeveelheid afvalwater die door de huidige bebouwing in het gebied wordt geproduceerd, en waar de rioolcapaciteit op is berekend. Een tekort aan rioolcapaciteit door de ontwikkelingen in het plangebied wordt daarom niet voorzien.

Ten aanzien van hemelwater ligt de voorkeur in principe bij het gescheiden afvoeren van afval- en hemelwater. Gescheiden afvoer van afval- en hemelwater leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten. Dit komt de waterkwaliteit ten goede, en zorgt voor een vermindering van het water dat wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering. In het centrum van Rotterdam ligt een robuust gemengd stelsel en er is weinig ruimte in de ondergrond voor het aanleggen van gescheiden riolering. In het centrum is het beleid er daarom meer op gericht om lokaal hemelwater terug te brengen in het milieu (de bodem). Voor de materiaalkeuze van nieuwbouw gelden randvoorwaarden, aangezien verontreiniging van afstromend hemelwater voorkomen moet worden. Uitloogbare materialen vormen een belasting voor de waterkwaliteit, deze zijn niet onvoorwaardelijk toepasbaar.

5.4.4 Waterkeringen en waterveiligheid

Er zijn geen ontwikkelingen voorzien in de directe nabijheid van de waterkeringen. De ontwikkelingen in het plangebied hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

In het gebied Lijnbaankwartier-Coolsingel zal het aantal woningen toenemen, zowel door nieuwbouw als door omzetting van kantoren naar woningen. Een groei met circa 800 woningen en 220 kleine wooneenheden wordt tijdens de planperiode voorzien. Ook zal er sprake zijn van een beperkte groei aan voorzieningen. Daartegenover staat dat het programma aan kantoren binnen het plangebied in deze periode per saldo met circa 103.000 m2 zal afnemen.

Deze ontwikkelingen moeten worden gezien als een activiteit (stadsproject, categorie D11.2) die voorkomt op de D-lijst van het Besluit m.e.r. De ontwikkelingen blijven echter ruim onder de drempelwaarden (o.a. 2.000+ nieuwe woningen in een aaneengesloten gebied) van deze activiteit. Daarom kan (met een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling) worden gemotiveerd dat het bestemmingsplan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

De ontwikkelingen liggen niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Bovendien hebben de ontwikkelingen geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.

Op grond van het bovenstaande is bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel vormt een groot deel van het centrum van Rotterdam. In de Rotterdamse methodiek is dit gebied getypeerd als gemengd gebied, en daardoor zijn er in principe bedrijven in milieucategorie 3 toegestaan in dit gebied. Het plangebied kenmerkt zich door detailhandel en dienstverlening, horeca en kantoren en in mindere mate door woningen. Bedrijven (in milieucategoriën 1 en 2) zijn binnen het plangebied alleen toegestaan binnen de bestemming Centrum – 2 die kan worden opgenomen als gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van het wijzigingsgebied op de locatie Pompenburg.

Hoewel bedrijven vanuit het oogpunt van functiemenging wel in het plangebied zouden passen worden ze om twee redenen in het grootste deel van het plangebied niet toegestaan. Vermenging met bedrijven zou afbreuk doen aan de uitstraling en het functioneren van het winkel- en uitgaansgebied. En vestiging van bedrijven zou conflicteren met de ingezette koers om de woonfunctie van het centrum te versterken.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

Plangebied

Voor het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel zijn de wettelijke geluidsbronnen wegverkeer (inclusief tramverkeer) en railverkeer van belang. Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van een industrieterrein of een luchtvaartterrein, zodat deze wettelijke geluidsbronnen geen rol spelen bij dit bestemmingsplan.

Lijnbaankwartier-Coolsingel is een bestemmingsplan met een grote mate van flexibiliteit in het uitwisselen van functies en het toevoegen van programma. Nagenoeg overal maakt het bestemmingsplan nieuwe woningen en geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Bijna alle binnen het plangebied aanwezige bebouwingsvlakken zijn daarom te beschouwen als ontwikkellocaties. Het Shell-gebouw en het Stadhuis zijn geen ontwikkellocaties omdat hier geen woningen zijn toegestaan, en Calypso en B'Tower zijn geen ontwikkellocaties omdat dit gerealiseerde woongebouwen zonder uitbreiding zijn. Bij andere bestaande woongebouwen is toevoeging van woningen bovenop de bestaande bebouwing mogelijk. Op de begane grond worden geen woningen toegelaten.

In de onderstaande afbeelding is de ligging aangegeven van de locaties waar het bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk maakt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1091LijnbkCools-va02_0011.jpg"

Het Ingenieursbureau van de gemeente Rotterdam heeft deze 42 ontwikkellocaties (nieuwe geluidsgevoelige situaties) onderzocht op de geluidsbelasting veroorzaakt door het wegverkeer, en een aantal van deze locaties zijn ook onderzocht op de geluidsbelasting van het railverkeer. De locaties zijn 1 t/m 46 genummerd, maar de locaties 30 en 39 buiten het onderzoek gelaten omdat het bestemmingsplan hier geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk maakt. In het onderzoek zijn wel de locaties 26, 27, 47, 48 en 49 meegenomen, maar vanwege de uitkomsten van het onderzoek worden op deze locaties geen geluidsgevoelige functies toegelaten (dus blijven deze locaties hier buiten beschouwing). De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn hieronder voor de 42 nieuwe geluidsgevoelige situaties weergegeven.

6.4.1 Wegverkeer

Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Tabel Breedte geluidszones langs wegen

Soort gebied   Stedelijk-   -gebied   Buiten-   -stedelijk-   -gebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  

Bij nieuwe geluidsgevoelige situaties is de voorkeurswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen, tot maximaal 63 dB. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Rekenresultaten

De geluidsbelasting vanaf alle relevante zoneplichtige wegen op de gevels van de ontwikkellocaties (locaties waar nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige functies mogelijk zijn) is onderzocht. De geluidbelastingen vanwege de Goudsesingel, Westewagenstraat, Binnenrotte, Schiedamsevest en Mauritsstraat blijken ruim onder de voorkeurswaarde van 48 dB te liggen. Deze geluidsbelastingen zijn daarom niet relevant en niet opgenomen in de onderstaande tabel. Op de gevels van de ontwikkellocaties die binnen de zone van een weg zijn gelegen zijn in het rekenmodel een aantal rekenpunten aangebracht. Op deze rekenpunten is op verschillende rekenhoogtes een geluidsberekening uitgevoerd. In de tabel is per weg de hoogste berekende geluidsbelasting op de gevel van een locatie opgenomen. Deze geluidsbelastingen zijn het uitgangspunt voor de toets van het bestemmingsplan aan de normen van de Wet geluidhinder en voor de keuzes die met betrekking tot geluid zijn gemaakt, waaronder het gemotiveerd vaststellen van hogere waarden.

Bij geluidsonderzoek dat voor een bestemmingsplan wordt uitgevoerd moet 10 jaar vooruit worden gekeken, zodat bij het opstellen van het plan rekening wordt gehouden met de toename van het verkeer veroorzaakt door o.a. ontwikkelingen in en in de omgeving van het plangebied. In het onderzoek is daarom gebruik gemaakt van de geprognosticeerde verkeersintensiteiten in 2024. Tegenover de toename van het verkeer staat de prognose dat het verkeer stiller wordt. In artikel 110g van de Wet geluidhinder is bepaald dat vanwege het stiller worden van het verkeer een aftrek van 5 dB op de berekende geluidsbelasting mag worden toegepast, in de onderstaande tabel zijn de geluidsbelastingen inclusief deze aftrek aangegeven. Daar is één uitzondering op, de vrijliggende trambaan op de Van Oldenbarneveltplaats. Hier is geen aftrek van 5 dB toegepast omdat de geluidsbelasting hier alleen door de tram wordt veroorzaakt, waarop de prognoses ten aanzien van het stiller worden niet van toepassing zijn.

Tabel Maximale geluidsbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige situaties per zoneplichtige weg

Locatie   Weg   Berekende geluidsbelasting (dB)   Aan te vragen hogere waarde (dB)  
1   Weena   62,6   63  
  Kruisplein   61,6   62  
  Kruisstraat   64,3   dove gevel*  
  Delfsepoort   49,2   49  
  Karel Doormanstraat   63,2   63  
  Weena Zuid   52,5   53  
2   Weena   64,3   dove gevel*  
  Hofplein   50,6   51  
  Delfsepoort   50,3   50  
  Karel Doormanstraat   61,1   61  
  Poortstraat   49,6   50  
  Weena Zuid   61,9   62  
3   Weena   65,5   dove gevel*  
  Schiekade   48,5   49  
  Coolsingel   50,8   51  
  Hofplein   60,1   60  
  Weena Zuid   60,6   61  
4   West-Kruiskade   52,8   53  
  Kruisplein   63,4   63  
  Mauritsweg   52,4   52  
  Westersingel   51,3   51  
  Kruisstraat   65,3   dove gevel*  
  Schouwburgplein   60,2   60  
  Karel Doormanstraat   59,1   59  
5   Weena   53,7   54  
  Kruisstraat   54,4   54  
  Karel Doormanstraat   62,1   62  
  Weena Zuid   62,3   62  
  Kruiskade   57,7   58  
6   Weena   57,1   57  
  Pompenburg   48,9   49  
  Schiekade   49,2   49  
  Coolsingel   67,1   dove gevel*  
  Hofplein   65,3   63*  
  Weena Zuid   61,0   61  
  Kruiskade   55,4   55  
7   Karel Doormanstraat   48,9   49  
  Kruiskade   57,0   57  
8   Schouwburgplein   52,4   52  
  Karel Doormanstraat   61,1   61  
  Kruiskade   55,8   56  
9   Coolsingel   63,7   dove gevel*  
  Hofplein   53,7   54  
  Kruiskade   56,8   57  
10   Schouwburgplein   55,4   55  
11   West-Kruiskade   49,8   50  
  Kruisplein   53,5   54  
  Schouwburgplein   68,6   dove gevel*  
12   Schouwburgplein   52,6   53  
  Karel Doormanstraat   53,4   53  
  Zoutmanstraat   59,7   60  
  Van Ghentstraat   58,0   58  
13   Schouwburgplein   51,9   52  
  Karel Doormanstraat   51,1   51  
  Zoutmanstraat   57,6   58  
14   Coolsingel   65,8   dove gevel*  
  Hofplein   50,0   50  
  Meent   50,9   51  
  Hennekijnstraat   60,8   61  
  Sint Luciastraat   61,5   62  
  Aert van Nesstraat   65,4   dove gevel*  
15   Zoutmanstraat   51,8   52  
  Van Ghentstraat   61,3   61  
  Aert van Nesstraat   65,0   dove gevel*  
16   Hennekijnstraat   61,8   62  
  Sint Luciastraat   57,2   57  
  Aert van Nesstraat   64,9   dove gevel*  
17   Van Oldenbarneveltplaats (tram)   63,7   dove gevel*  
  Van Ghentstraat   55,2   55  
  Aert van Nesstraat   64,4   dove gevel*  
18   Van Oldenbarneveltplaats (tram)   53,0   53  
  Hennekijnstraat   57,1   57  
  Aert van Nesstraat   64,3   dove gevel*  
19   Coolsingel   67,1   dove gevel*  
  Meent   51,3   51  
  Van Oldenbarneveltplaats (tram)   61,6   62  
  Hennekijnstraat   55,2   55  
  Sint Luciastraat   53,8   54  
  Aert van Nesstraat   66,2   dove gevel*  
20   Van Oldenbarneveltstraat   51,8   52  
  Van Oldenbarneveltplaats (tram)   53,0   53  
  Karel Doormanstraat   62,9   63  
21   Van Oldenbarneveltstraat   55,5   56  
  Van Oldenbarneveltplaats (tram)   61,3   61  
  Karel Doormanstraat   59,2   59  
22   Coolsingel   62,4   62  
  Van Oldenbarneveltplaats (tram)   70,2   dove gevel*  
23   Westblaak   50,8   51  
  Karel Doormanstraat   63,9   dove gevel*  
24   Westblaak   64,2   dove gevel*  
  Hartmanstraat   50,1   50  
  Karel Doormanstraat   63,2   63  
25   Coolsingel   61,7   62  
  Schiedamsedijk   51,8   52  
  Westblaak   62,9   63  
  Blaak   51,1   51  
28   Weena   50,8   51  
  Pompenburg   49,9   50  
  Schiekade   52,0   52  
  Coolsingel   62,8   63  
  Hofplein   64,8   dove gevel*  
  Haagseveer   53,7   54  
  Doelwater   57,4   57  
29   Pompenburg   53,3   53  
  Coolsingel   54,9   55  
  Haagseveer   60,2   60  
  Raam   58,2   58  
  Doelwater   57,7   58  
  Zandstraat (Raamplein)   58,0   58  
31   Coolsingel   63,7   dove gevel*  
  Meent   58,9   59  
  Rodezand   58,1   58  
  Stadhuisstraat   56,6   57  
  Aert van Nesstraat   50,9   51  
32   Coolsingel   66,9   dove gevel*  
  Meent   63,2   63  
  Leeuwenstraat   55,0   55  
  Rodezand   62,7   63  
  Van Oldenbarneveltplaats (tram)   54,0   54  
  Aert van Nesstraat   53,7   54  
33   Coolsingel   65,3   dove gevel*  
  Bulgersteyn   58,8   59  
  Van Oldenbarneveltplaats (tram)   54,7   55  
34   Coolsingel   66,6   dove gevel*  
  Schiedamsedijk   51,8   52  
  Westblaak   50,1   50  
  Bulgersteyn   59,4   59  
35   Coolsingel   57,1   57  
  Schiedamsedijk   49,0   49  
  Blaak   52,0   52  
  Bulgersteyn   57,5   58  
  Korte Hoogstraat   53,0   53  
36   Coolsingel   64,5   dove gevel*  
  Schiedamsedijk   55,4   55  
  Westblaak   53,4   53  
  Blaak   61,1   61  
  Korte Hoogstraat   54,1   54  
37   Coolsingel   53,2   53  
  Schiedamsedijk   52,1   52  
  Blaak   61,7   62  
  Soetensteeg   53,2   53  
  Korte Hoogstraat   56,3   56  
38   Schiedamsedijk   50,8   51  
  Blaak   61,4   61  
  Keizerstraat   52,4   52  
  Vissersdijk   56,3   56  
40   Schouwburgplein   51,1   51  
  Karel Doormanstraat   50,6   51  
  Zoutmanstraat   60,1   61  
  Van Ghentstraat   58,7   59  
41   Van Ghentstraat   57,4   57  
  Aert van Nesstraat   62,7   63  
42   Schouwburgplein   56,7   57  
  Karel Doormanstraat   51,8   52  
  Aert van Nesstraat   63,7   dove gevel*  
43   Schouwburgplein   56,7   57  
  Van Oldenbarneveltplaats (tram)   60,9   61  
  Karel Doormanstraat   59,1   59  
  Van Ghentstraat   57,3   57  
  Aert van Nesstraat   64,4   dove gevel*  
44   Schouwburgplein   49,1   49  
  Van Oldenbarneveltstraat   57,0   57  
  Van Oldenbarneveltplaats (tram)   64,2   dove gevel*  
  Karel Doormanstraat   59,3   59  
45   Van Oldenbarneveltstraat   49,1   49  
  Van Oldenbarneveltplaats (tram)   49,7   50  
  Karel Doormanstraat   63,2   63  
46   Westblaak   50,9   51  
  Karel Doormanstraat   63,3   63  

* Waar in de tabel 'dove gevel' staat is de hoogste berekende geluidsbelasting hoger dan 63 dB (de hoogste geluidsbelasting die als hogere waarde is vast te stellen). Voor deze gevels kan geen hogere waarde worden vastgesteld. Deze gevels zullen als dove gevel moeten worden uitgevoerd, tenzij uit nader onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de gevel 63 dB of lager zal zijn.

6.4.2 Railverkeer

Spoor

Het spoortraject Rotterdam-Barendrecht ligt ten noorden van het plangebied, en deels binnen het plangebied. Dit spoortraject is aangegeven op de landelijke Geluidplafondkaart. De geluidszone van dit spoortraject is afhankelijk van de hoogte van de geluidproductieplafonds (GPP's) op de betrokken referentiepunten (art. 1.4a Besluit geluidhinder). De GGP's langs het spoortraject Rotterdam – Barendrecht ter hoogte van het plangebied variëren van 56,7 dB tot 66,3 dB. De geluidszone langs deze spoorlijn is maximaal 600 meter.

Alle ontwikkellocaties (waar nieuwe geluidsgevoelige functies kunnen worden toegevoegd) die binnen de geluidszone van 600 meter vanaf het spoor zijn gelegen zijn onderzocht op de geluidsbelasting veroorzaakt door het railverkeer. Bij een aantal van deze locaties is de geluidsbelasting op de gevel lager dan de voorkeurswaarde, die bij railverkeerslawaai 55 dB bedraagt. Omdat deze locaties voldoen aan de wettelijke voorkeurswaarde kunnen ze verder buiten beschouwing worden gelaten en zijn ze niet opgenomen in onderstaande tabel. Bij zes locaties is een geluidsbelasting hoger dan de voorkeurswaarde berekend. Deze locaties zijn met de hoogste berekende geluidsbelasting, en de hoogte waarop deze belasting is berekend, in de onderstaande tabel aangegeven.

Tabel Maximale geluidsbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige situaties door railverkeerslawaai

Locatie   Hoogte rekenpunt   Berekende geluidsbelasting   Aan te vragen hogere waarde  
1   195   56,5   57  
2   195   58,3   58  
3   195   58,9   59  
6   68   60,2   60  
28   68   64,5   65  
29   68   61,0   61  

De maximaal toegestane geluidsbelasting, die bij railverkeer 68 dB bedraagt, wordt op geen van de locaties overschreden. Alle berekende geluidsbelastingen vanwege railverkeer kunnen daarom door het college van Rotterdam als hogere waarden worden vastgesteld.

Metro

De metrolijnen A, B, C, D en E (de noord-zuidlijn onder de Coolsingel en de oost-westlijn onder de Blaak/Westblaak) liggen binnen het plangebied. Conform de Regeling zonekaart spoorwegen geluidhinder hebben deze metrolijnen een geluidszone van 25 meer. Echter, omdat deze spoortrajecten binnen het plangebied ondertunneld zijn, wordt de geluidsbelasting vanwege deze spoorlijnen door het tunnellichaam afgeschermd. Vanwege deze trajecten wordt daarom geen geluidsbelasting bij de ontwikkellocaties verwacht. Metrolawaai is daarom niet van belang voor dit bestemmingsplan. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is daarom geen onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting vanwege deze metrolijnen.

6.4.3 Conclusie

Het in een bestemmingsplan mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, en daarmee samenhangend het vaststellen van hogere waarden (het toestaan van een hogere maximale geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige situaties), moet worden gemotiveerd. Bij deze motivering moeten de volgende aspecten worden betrokken:

  • de hoogte van de geluidsbelasting vanaf zoneplichtige geluidsbronnen (waarbij een toets aan de normen van de Wet geluidhinder plaatsvindt);
  • de hoogte van de geluidsbelasting vanaf niet zoneplichtige geluidsbronnen (30 km/uur wegen en tramlijnen);
  • de gecumuleerde geluidsbelasting;
  • maatregelen aan de geluidsbron, overdrachtsmaatregelen en maatregelen ter plaatse van de
  • geluidsbelaste locatie;
  • de regel uit het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder dat nieuwe woningen in principe over een geluidluwe gevel moeten beschikken (een gevel waarop de maximale geluidsbelasting van wegverkeer niet hoger is dan 53 dB en van railverkeer niet hoger is dan 55 dB).
6.4.3.1 Wegverkeerslawaai

Op alle locaties wordt de voorkeurswaarde als gevolg van één of meerdere wegen overschreden. Daarnaast wordt bij 21 van de 42 locaties de maximaal toegestane grenswaarde overschreden. Maatregelen zijn daarom noodzakelijk.

Bronmaatregelen als het invoeren van 30-km wegen in het centrum en het toepassen van stil asfalt zijn effectief om de geluidsbelasting in het plangebied te reduceren. Beide maatregelen kunnen tot een geluidsreductie van 3 à 4 dB leiden. Deze maatregelen zijn echter lastig te borgen in het bestemmingsplan. Bovendien is Lijnbaankwartier-Coolsingel een flexibel bestemmingsplan. Omdat nagenoeg overal woningen kunnen worden gerealiseerd is het gericht invoeren van 30 km wegen en toepassen van stil asfalt niet mogelijk.

Overdrachtsmaatregelen zoals geluidschermen of afschermende bebouwing, of het vergroten van de afstand tussen de weg en de gevel, zijn in het centrumgebied vanuit planologisch en stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk en niet voorstelbaar.

Bron en/of overdrachtsmaatregelen zijn bovendien vaak niet afdoende om de geluidbelasting bij woningen en andere geluidsgevoelige functies te beperken tot de maximaal toegestane geluidsbelasting. Omdat wegens de bovenstaande redenen niet tot het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen wordt overgegaan is het treffen van ontvangermaatregelen en/of het vaststellen van hogere waarden noodzakelijk. Bij de relevante gevels van de locaties 1, 2, 3, 4, 6, 9, 11, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 22, 24, 28, 31, 32, 33, 34 en 36 zullen dove gevels moeten worden toegepast. Of, als alternatief daarvoor, vlliesgevels, loggia's of binnenbalkons.

6.4.3.2 Railverkeerslawaai

Op locaties 1, 2, 3, 6, 28 en 29 wordt de voorkeurswaarde (55 dB) als gevolg van railverkeerslawaai overschreden. De maximale toegestane geluidbelasting voor woningen of andere geluidgevoelige gebouwen (68 dB) wordt niet overschreden. Bron- en overgangsmaatregelen zijn voor dit deel van het spoor beperkt toepasbaar en/of weinig effectief.

6.4.3.3 Cumulatie geluid

De gecumuleerde geluidsbelasting wordt bepaald als er sprake is van een overschrijding van de voorkeurswaarde bij een geluidsgevoelige locatie door meer dan één soort geluidbron. Binnen het plangebied is er sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde bij locaties als gevolg van wegverkeer en railverkeer. De maximale berekende cumulatieve geluidsbelasting is 73,4 dB bij locatie 6. Hier is de cumulatieve geluidsbelasting van wegverkeer en railverkeer circa 5 dB hoger dan de belasting van het wegverkeer. Ook op een aantal rekenpunten bij de locaties 1, 2 en 3 is dit het geval. Op de hoger gelegen rekenpunten op locatie 28 is het railverkeer maatgevend. De cumulatieve geluidsbelasting van railverkeer en wegverkeer is hier circa 2 dB hoger dan de belasting van het wegverkeer.

Het aantal rekenpunten waarop een significant hogere gecumuleerde geluidsbelasting is berekend (ten opzichte van de geluidsbelasting van alleen wegverkeer of railverkeer) is beperkt. En op deze punten is de geluidsbelasting zonder cumulatie vaak al hoger dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De gemeente ziet daarom geen aanleiding om op basis van de gecumuleerde geluidsbelasting tot een andere afweging ten aanzien van het vaststellen van hogere waarden te komen dan op basis van de geluidsbelasting per geluidsbron.

6.4.3.4 Ontheffingsbeleid Rotterdam

Het Ontheffingsbeleid is alleen van toepassing op nieuwe woningen waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld en geldt niet voor andere geluidgevoelige bestemmingen. Eén van de belangrijkste criteria van het gemeentelijke ontheffingsbeleid is het creëren van minimaal één geluidluwe gevel en indien van toepassing minimaal één geluidluwe buitenruimte per woning. Van een geluidluwe gevel/buitenruimte is sprake als de gecumuleerde geluidsbelasting van alle wegen niet hoger is dan 53 dB en de gecumuleerde geluidsbelasting van alle spoorwegen niet hoger is dan 55 dB. Bij woningen met een geluidluwe gevel wordt gesteld dat deze een goede geluidskwaliteit hebben, ook als de geluidsbelasting op andere gevels van de woning hoog is, omdat dan aan tenminste één kant van de woning buiten kan worden gezeten of een raam open kan zonder last te hebben van het lawaai.

Zoals uit de onderstaande afbeelding blijkt is er bij veel van de huidige gevels in het plangebied sprake van een geluidluwe gevel. De kleur groen geeft aan dat de maximale geluidbelasting op een punt lager is dan 53 dB, en dus geluidluw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1091LijnbkCools-va02_0012.jpg"

Het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel maakt de realisatie van woningen door nieuwbouw door transformatie van kantoren naar woningen mogelijk.

De nieuwbouwwoningen en de transformatiewoningen worden bij het toepassen van het Ontheffingenbeleid als twee verschillende categorieën gezien. Bij de nieuwbouwwoningen is de locatie, de oriëntatie en de vormgeving nog vrij. Een nieuwbouwwoning zal daarom altijd over een geluidluwe gevel kunnen beschikken. Daarom worden de hogere waarden voor de nieuwbouwwoningen verleend onder voorwaarde dat deze woningen over tenminste één geluidluwe gevel beschikken.

Bij een bestaand kantoorgebouw zijn de locatie, oriëntatie en vormgeving een gegeven. Als van dit bestaande gebouw een woongebouw zou worden gemaakt zal vaak een deel van de nieuwe woningen niet over een geluidluwe gevel kunnen beschikken. De gemeente Rotterdam kiest er in deze gevallen bij het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel voor van haar beleid af te wijken dat nieuwe woningen over een geluidluwe gevel dienen te beschikken. De motivering daarvoor is als volgt:

  • er wordt een groot belang gehecht aan het kunnen transformeren van kantoren naar woningen;
  • dat de nieuwe woningen geen goede geluidskwaliteit zullen hebben wordt gecompenseerd door de ligging in een levendig centrumgebied, met een grote nabijheid tot allerlei voorzieningen.
6.4.3.5 Hogere waarden

Vanwege de bovenstaande redenen heeft het college de hoogste berekende geluidsbelasting van een geluidsbron (een weg of de spoorlijn) op een locatie vastgesteld als hogere waarde. Deze hogere waarden gelden als maximaal toegestane geluidsbelasting vanwege de betreffende geluidsbron op de betreffende locatie. Een uitzondering hierop vormen de situaties waarin de hoogste berekende geluidsbelasting hoger is dan de maximaal toegestane geluidsbelasting van 63 dB. In die gevallen kan geen hogere waarde worden vastgesteld. Bij gevels waar dit speelt kan mogelijk de geluidsbelasting worden teruggebracht door het aanbrengen van een vliesgevel (een geluidscherm aan de woningen), of een loggia of binnenbalkon. Een andere mogelijkheid om bij een overschrijding van de wettelijk maximale geluidsbelasting woningen te kunnen realiseren is het toepassen van een 'dove gevel'. Deze goed geïsoleerde gevels hoeven niet aan de normen uit de Wet geluidhinder voor de geluidsbelasting op de gevel te worden getoets (maar moeten wel aan de norm voor de binnenwaarde voldoen). In het besluit hogere waarden (zie Besluit Hogere Waarden 26 januari 2015) is vastgelegd dat gevels van geluidsgevoelige objecten waarop een geluidsbelasting hoger dan 63 dB is berekend als een 'dove gevel' moeten worden gerealiseerd. Van de verplichting een dove gevel te realiseren kan worden afgeweken als uit nader onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de gevel 63 dB of lager zal zijn.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient de kwaliteit van de buitenlucht te worden meegenomen bij het bestemmen van ruimtelijke ontwikkelingen. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoeliger zijn voor luchtverontreiniging zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel projecten met ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL is in uitvoering genomen. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden en loopt tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet (naar verwachting in 2019).

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.

Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 NSL-project Rotterdam Centrum

Een van de projecten die in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is opgenomen is het project Rotterdam Centrum. Dit NSL-project is niet één grote ruimtelijke ontwikkeling, zoals bij de meeste andere NSL-projecten wel het geval is, maar een samenvoeging van alle nieuwbouwprojecten die sinds 2009 in het centrum van Rotterdam zijn gerealiseerd of tot 2020 zijn voorzien. Omdat het verkeer van en naar deze projecten over dezelfde wegen rijdt en deze projecten ongeveer in dezelfde periode worden gerealiseerd is het wettelijk verplicht om deze projecten voor wat betreft luchtkwaliteit als één project te beschouwen. Een bestemmingsplan dat één of meerdere van deze projecten mogelijk maakt zal daarom een beroep op het NSL-project Rotterdam Centrum moeten doen.

In 2011 is het NSL-project dat in 2009 was opgenomen in het NSL aangescherpt om zo tot een realistischere inschatting te komen van de toename van het verkeer tot 2020 door ontwikkelingen in het centrum. Hierbij zijn de programma's van 52 concrete projecten, waarvan realisatie was voorzien in de periode 2009 tot 2020 (dus inclusief in 2009 en 2010 gerealiseerde projecten), bij elkaar opgeteld. Omdat het zeer aannemelijk is dat zich in een dynamisch centrumgebied meer projecten aandienen dan voorzien in 2011 is aanvullend aan het totale programma van de 52 projecten op twee manieren meer programmaruimte in het NSL-project aangebracht:

  • Het in het NSL opgenomen programma betreft nieuwbouw, maar het bestaande programma (de bestaande bebouwing) dat aanwezig is op de meeste ontwikkellocaties is hier niet van afgetrokken. Dit bestaande programma, dat verdwijnt bij sloop, vormt programmaruimte die gebruikt kan worden voor ontwikkelingen die niet zijn voorzien maar die wel als wenselijk worden gezien en daarom in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt;
  • Het totale programma is naar boven afgerond, zie onderstaande tabel. Voor deze programmaruimte geldt hetzelfde als hierboven.

Programmaruimte door ophoging:

  totaal programma projecten in 2011 in beeld   in het NSL opgenomen programma   programmaruimte  
woningen   4.352   5.000   648  
kantoren   297.600 m2   315.000 m2   17.400 m2   
voorzieningen   138.650 m2   145.000 m2    6.350 m2  

Het in het NSL opgenomen programma is zoals gezegd bedoeld als een realistische inschatting van de toename van het verkeer door ruimtelijke ontwikkelingen in het centrum tot 2020. De toename van verkeer is bepalend, omdat tegenover deze toename maatregelen staan die de luchtkwaliteit verbeteren. Het toevoegen van nieuwe projecten en het uitwisselen van programma tussen de programmaonderdelen is mogelijk zolang dit niet tot meer verkeer leidt dan per saldo door het in het NSL opgenomen programma wordt gegenereerd. Bij de hier gebruikte woningaantallen moet worden aangetekent dat er al een omrekening heeft plaatsgevonden op basis van de verkeersaantrekkende werking. De kengetallen van reguliere woningen enerzijds, en van kleine wooneenheden voor studenten en starters en hotelkamers anderzijds, laten zien dat kleine wooneenheden en hotelkamers 10% van de hoeveelheid verkeer genereren dan door een reguliere woning wordt gegenereerd. Bij een deel van de aangegeven aantallen woningen gaat het derhalve niet om één woning maar om 10 kleine wooneenheden of 10 hotelkamers.

Begin 2017 is in beeld gebracht hoe het er voor staat met de ontwikkeling van de verschillende programmaonderdelen. Ook is berekend hoeveel m2 aan kantoren is verdwenen door sloop of transformatie naar met name woningen. Tot 2020 zal er vrijwel zeker minder programma aan voorzieningen worden gerealiseerd dan de 145.000 m2 die in het NSL is opgenomen (bovendien verdwijnt er ook programma op de locaties waar de voorzieningen worden gerealiseerd). Voorzichtigheidshalve wordt echter de aanname gedaan dat het programma aan voorzieningen dat zal worden (en is) gerealiseerd gelijk is aan het programma aan voorzieningen dat in het NSL is opgenomen. Voorzieningen worden daarom hieronder verder buiten beschouwing gelaten.

De stand van zaken begin 2017 is dat er aanzienlijk meer woningen zijn en worden gerealiseerd in de periode 2009 tot 2020 dan in 2011 werd voorzien. Namelijk 6.134 woningen, zowel door nieuwbouw als door transformatie van kantoren naar woningen. Dit zijn 1.134 woningen meer dan in het NSL zijn opgenomen. Bij kantoren is in beeld dat er in de periode 2009 tot 2020 234.472 m2 b.v.o. aan kantoorvloeroppervlak is en wordt gerealiseerd. Ook is en wordt in de periode 2009 tot 2020 304.644 m2 b.v.o. aan kantoorvloeroppervlak gesloopt of omgezet naar woningen. In de onderstaande tabel is aangegeven wat de verschillen zijn tussen het in het NSL opgenomen programma aan woningen en kantoren en wat nu in beeld is gebracht t.a.v. de nieuwbouw en sloop (en transformatie) van woningen en kantoren:

  woningen   kantoren  
In NSL opgenomen   5.000   315.000 m2  
Nieuwbouw nu voorzien in NSL periode   6.134   234.472 m2  
Sloop nu voorzien in NSL periode   9   304.644 m2  
Nieuwbouw – sloop =   6.125   - 70.172 m2  
Verschil in NSL opgenomen / nu voorzien   1.125   - 385.172 m2  
Verschil omgerekend in woningequivalenten   1.125   - 1.925  
Nog beschikbare ruimte in NSL-programma   800    

Op basis van kengetallen wordt aangenomen dat 1 woning in het centrum van Rotterdam ongeveer evenveel verkeer genereert als 200 m2 kantoor in het centrum van Rotterdam. Wat verkeersbewegingen per etmaal betreft staat 385.172 m2 kantoor dus gelijk aan 1.925 woningen. Het NSL houdt voor het centrum van Rotterdam rekening met het verkeer dat door 5.000 woningen en 315.000 m2 kantoor wordt toegevoegd. Er worden in de NSL-periode netto 1.125 woningen meer toegevoegd dan voorzien, maar in plaats van dat er netto kantoren worden toegevoegd verdwijnt er 70.172 m2 aan kantoren. Dit betekent dat de hoeveelheid verkeer die per saldo door ontwikkelingsprojecten in het centrum van Rotterdam wordt toegevoegd binnen de hoeveelheid verkeer blijft die door het in het NSL opgenomen programma wordt toegevoegd. Als er in de periode tot 2020 nog 800 woningen extra zouden worden gerealiseerd (woningen die nu nog niet zijn voorzien) dan is de hoeveelheid verkeer die tot 2020 is toegevoegd gelijk aan de hoeveelheid verkeer die word gegenereerd door het in het NSL opgenomen programma.

Bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel

Het aantal woningen in Lijnbaankwartier-Coolsingel dat sinds 2009 is gerealiseerd en naar verwachting tot 2020 wordt gerealiseerd bedraagt samen 1.505. In de periode 2009 tot 2020 is/wordt er 31.200 m2 b.v.o. kantoorruimte toegevoegd. En door sloop en transformatie zal er in de genoemde periode 72.612 m2 aan kantoorruimte verdwijnen (of dit is al gebeurt). Deze aantallen hebben op zichzelf geen betekenis voor de toetsing van het bestemmingsplan aan het NSL. Daarvoor is immers de totale hoeveelheid verkeer die per saldo door ontwikkelingen in het centrum (inclusief Lijnbaankwartier- Coolsingel) wordt gegenereerd van belang.

Onder de noemer voorzieningen vallen verschillende soorten functies, zoals maatschappelijke en culturele voorzieningen, horeca en detailhandel. Daar zitten zowel functies bij die weinig verkeer genereren per m2 als functies die veel verkeer genereren per m2. Daardoor kan in theorie een verschuiving optreden van programma dat weinig verkeer genereert naar programma dat veel verkeer genereert. Bij de voorzieningen die (veruit) het meeste verkeer per m2 genereren, bioscopen en theaters, is in de regels vastgelegd dat deze niet mogen uitbreiden. Nu de functies die het meeste verkeer aantrekken zijn beperkt tot waar ze aanwezig zijn is het aannemelijk dat verschuivingen van functies per saldo niet tot een significante toename van verkeer zullen leiden.

6.5.2 Conclusie

Het extra verkeer dat door projecten in het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel en de rest van het centrum wordt gegenereerd blijft per saldo (na aftrek van het verkeer dat door het verdwenen programma aan kantoren werd gegenereerd) binnen de hoeveelheid verkeer dat door het in het NSL opgenomen programma wordt gegenereerd. Omdat de ontwikkelingen die het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel mogelijk maakt zijn opgenomen in een vastgesteld programma (het NSL) dat gericht is op het bereiken van de wettelijke grenswaarden kan het bestemmingsplan een beroep doen op het NSL. Door een beroep op het NSL wordt voldaan aan de Wet luchtkwaliteit (Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer).

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. Voor het grootste deel van het plangebied is het beeld dat de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) zeer licht is vervuild. De ondergrond (dieper dan 1 meter) is hier licht verontreinigd. Alleen ter plaatse van het Schouwburgplein/Calypso e.o. geeft de Bodemkwaliteitskaart een andere indicatie. Hier is de contactzone licht verontreinigd en de ondergrond sterk verontreinigd. Dit is echter een algemene indicatie gebaseerd op de aanwezigheid van vervuilende bedrijfsactiviteiten en ophogingen in het verleden. Op de locatie van Calypso is de bodem vanaf 2009 gesaneerd alvorens te bouwen en ter plaatse van het Schouwburgplein hebben eerder saneringen plaatsgevonden.

Aangezien de nieuwe ontwikkelingen die door het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt geen nieuwbouw ter plaatse van ongesaneerde locaties met een sterke bodemverontreiniging betreffen vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Vervoerders van gevaarlijke stoffen over de Rijksinfrastructuur (weg, spoorweg en water) moeten gebruik maken van het Basisnet, het hiervoor landelijk aangewezen netwerk. De wetgeving over het Basisnet is vastgelegd in een stelsel van wetten en regels die samen de “Wet Basisnet” worden genoemd. Voor de ruimtelijke ordening in relatie tot het Basisnet zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet van belang. Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op vuurwerk is het Vuurwerkbesluit van toepassing.

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriëntatiewaarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriëntatiewaarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over rail

Groepsrisico

In het noorden en ten noorden van het plangebied zijn de spoorlijn van Rotterdam naar Barnedrecht en het station Rotterdam Centraal gelegen. Over dit spoor vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dit transport van gevaarlijke stoffen is voor het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel de enige relevante risicobron.

Ten behoeve van het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel is het plaatsgebonden risico berekend en is een berekening uitgevoerd om te kijken of de ontwikkelingen die dit plan mogelijk maakt voor een toename van het groepsrisico zorgen ten opzichte van de autonome ontwikkeling.

Er zijn twee groepsrisicoberekeningen uitgevoerd: een berekening met de persoonsdichtheid langs het spoor na de ontwikkeling van Rotterdam Central District (RCD) en het Laurenskwartier (de autonome ontwikkeling), en een berekening met de autonome ontwikkelingen en de geringe toename van de persoonsdichtheid die door het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel wordt veroorzaakt. Uit beide berekeningen komt een groepsrisico van 2,3 maal de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel zorgt dus niet voor een toename van het groepsrisico. De volledige realisatie van het RCD is als uitgangspunt genomen bij de autonome ontwikkeling. Het staat echter niet vast dat het RCD gerealiseerd zal worden met het omvangrijke programma waarmee eertijds rekening is gehouden, deze ontwikkeling gaat in ieder geval minder snel. De autonome ontwikkeling die werkelijk zal plaatsvinden zal derhalve tot een lagere persoonsdichtheid langs het spoor leiden dan waarmee in de berekening rekening is gehouden. Hoeveel minder is moeilijk vast te stellen, daarom is van een worst-case benadering uitgegaan.

Het oude bestemmingsplan Spoorzone Rechter Maasoever maakte bij Pompenburg omvangrijke nieuwbouw mogelijk langs en boven het spoor tussen de Schiekade en de tunnelmond. Het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel maakt deze ontwikkelingsmogelijkheden niet mogelijk in het plan zelf, maar met een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid (zie paragraaf 4.2.5). Indien er concrete plannen voor deze locatie is, kan het college deze met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid toestaan. Er moet dan een wijzigingsplan worden opgesteld, waarin het effect van de ontwikkelingen op het groepsrisico zal moeten worden verantwoord. In de regels bij deze wijzigingsbevoegdheid, wetgevingszone – wijzigingsgebied, is vastgelegd dat het college alleen tot wijziging kan overgaan als er eerst een groepsrisicoberekening heeft plaatsgevonden. En nadat het berekende groepsrisico, mede gelet op kans en/of effectmaatregelen (die in het wijzigingsplan vastgelegd moeten zijn) en het advies van de Veiligheidsregio, door het college verantwoord is geacht.

Om bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde een toename van het groepsrisico verantwoord te kunnen achten is maatwerk nodig, waarbij uitvoerig moet worden gekeken naar maatregelen om het effect te verkleinen, naar de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor rampbestrijding en hulpverlening. Dit is alleen mogelijk als er duidelijkheid is over de te realiseren bebouwing, bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. Echter er is wettelijk bepaald dat een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan niet op voorhand in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening. Met andere woorden: als vaststaat of aannemelijk is dat het groepsrisico bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid redelijkerwijs niet verantwoord kan worden geacht, mag de wijzigingsbevoegdheid niet in het bestemmingsplan worden opgenomen. Ten aanzien daarvan overweegt de gemeente Rotterdam het volgende: Het berekende groepsrisico is het vertrekpunt voor een verantwoording waarbij aan het bevoegd gezag een grote beleidsvrijheid toekomt bij het afwegen van het risico, de mogelijke effecten en de maatregelen om die te beperken en het maatschappelijk belang van de ruimtelijke ontwikkelingen. Door het verlengen van de spoortunnel (hetgeen als een reële mogelijkheid wordt gezien) kan het groepsrisico en het effect van een calamiteit aanzienlijk worden teruggebracht. Om deze redenen acht de gemeente het aannemelijk dat het groepsrisico bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid kan worden verantwoord, zodat het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Plaatsgebonden risico

De 10-6 plaatsgebonden risicocontour van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rails ligt tussen de Willemsspoortunnel en de Schiekade op 7 meter uit het hart van het spoor (het midden van de vier sporen). De 10-6 plaatsgebonden risicocontour blijft binnen het spoorterrein en vormt daarmee geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Plasbrandaandachtsgebied

Langs het spoor Rotterdam-Barendrecht geldt tot 30 meter vanaf de buitenste spoorstaaf een plasbrandaandachtsgebied. Nieuwbouw binnen een plasbrandaandachtsgebied moet voldoen aan vereisten voor brandwerendheid/branddoorslag en het uit kunnen zetten van de mechnische ventilatie, dit is vastgelegd in de regeling Bouwbesluit 2012. Binnen het plangebied is alleen een klein deel van een bestaand pand in het plasbrandaandachtsgebied gelegen. Nieuwbouw in het plasbrandaandachtsgebied is alleen na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid mogelijk.

Effectmaatregelen en zelfredzaamheid

De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) heeft advies uitgebracht ten aanzien van maatregelen om de effecten van een calamiteit op het spoortraject Rotterdam-Barendrecht te verminderen. De VRR adviseert om de vereisten t.a.v. brandwerendheid/branddoorslag die binnen het plasbrandaandachtsgebied gelden voor nieuwbouw ook bij verbouwingen en herontwikkeling toe te passen. Ten aanzien van het uit kunnen schakelen van de mechanische ventilatie (in geval van het vrijkomen van toxische stoffen door een calamiteit op het spoor) adviseert de VRR deze maatregel toe te passen bij zowel nieuwbouw als herontwikkeling binnen een afstand van 120 meter vanaf het hart van het spoor. Beide adviezen zijn alleen van toepassing op kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

De gemeente onderschrijft dat het wenselijk is om het advies van de VRR in de bouwplanfase op te volgen omdat hierdoor de zelfredzaamheid wordt vergroot in geval van een calamiteit op het spoor, en de effecten hiervan worden verminderd. De gemeente kan het advies van de VRR echter niet verplichtend opleggen in een bestemmingsplan omdat de regeling Bouwbesluit 2012 uitputtend is en geen aanscherping van de gemeente toelaat. Bovendien kan niet worden gesteld dat het opvolgen van het advies van de VRR noodzakelijk is voor een goede ruimtelijke ordening, omdat het over effecten gaat met een zeer kleine kans van optreden.

6.7.2 Conclusie

Een calamiteit met het transport van gevaarlijke stoffen in of nabij het Lijnbaankwartier-Coolsingel kan leiden tot een zeer groot aantal dodelijke slachtoffers en gewonden. Een dergelijke calamiteit heeft een kans op voorkomen van minder dan 1 keer in de miljoen jaar. Dit is in vergelijking met andere ongevalkansen van andere gebeurtenissen klein. Als voorbeeld kan worden genoemd een kans van eenmaal op 10.000 jaar op een overstroming. Dit verklaart waarom het risico op een calamiteit met zeer veel dodelijke slachtoffers, uitgedrukt als kans maal effect, toch aanvaardbaar zou kunnen zijn.

Uit eerder onderzoek en dit onderzoek blijkt dat het gevolg van het stedenbouwkundige plan RCD voor het externe veiligheidsrisico groot is, dit risico is sterk afhankelijk van de vervoerssituatie en de infrastructuur. Uit dit onderzoek blijkt dat het RCD-gebied grote invloed heeft op het groepsrisico van het spoor ter hoogte van het station Rotterdam Centraal. Er is een overlap van de maatgevende kilometervakken voor RCD en Lijnbaankwartier-Coolsingel. De populatie aan weerszijden van het spoor (binnen en buiten het bestemmingsplangebied) maakt deel uit van het groepsrisico.

Ook blijkt uit dit onderzoek dat de bijdrage van de ontwikkellocaties die het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel mogelijk maakt, geen invloed heeft op het groepsrisico.

De waarde van 2,3 maal de oriëntatiewaarde is aanvaardbaar gelet op:

  • het voorkomen van (ongewenste) leegstand van vastgoed in de stad en de in dit plangebied gewenste transformatie van kantoren naar woningen en maatschappelijke voorzieningen;
  • het gegeven dat de ontwikkelingen in het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel niet zorgen voor een stijging van het groepsrisico.

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

6.8.1 Plangebied

Het bestemmingsplangebied Lijnbaankwartier-Coolsingel ligt niet in of nabij een gebied dat is aangewezen in het kader van de natuurbeschermingswet. De Nieuwe Maas maakt wel deel uit van de nationale ecologische hoofdstructuur. Het plangebied ligt echter op enige afstand van de rivier, zodat Invloed van ontwikkelingen in het plangebied op de ecologische hoofdstructuur niet wordt verwacht.

In het kader van de Flora- en faunawet dient te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde fauna door voorgenomen ontwikkelingen kans lopen te worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of groeiplaatsen van beschermde flora verdwijnt. Afhankelijk van de zwaarte van bescherming van een soort kan een ontheffingplicht aan de orde zijn, waarbij mitigerende en compenserende als voorwaarden kunnen worden gesteld.

Vanwege het grotendeels verharde, sterk stedelijke karakter van het plangebied en daarmee de menselijke beïnvloeding is het onwaarschijnlijk dat er hier geschikte groeiplaatsen voor strikt beschermde plantensoorten aanwezig zijn.

Van de meeste beschermde soorten is de aanwezigheid in het plangebied uit te sluiten of zeer onwaarschijnlijk. Aanwezigheid van een aantal beschermde soorten is in Lijnbaankwartier-Coolsingel echter niet op voorhand uit te sluiten. Voor het sterk verstedelijkte gebied zijn dit vooral soorten uit de soortgroepen vleermuizen en jaarrond beschermde vogels. Uit losse waarnemingen is aanwezigheid van vleermuizen reeds aangetoond, ook zijn er enkele (kleine) verblijfplaatsen bekend midden in het centrum. Fourageergelegenheid is vooral aanwezig in de vorm van kleine binnentuinen/plaatsen. Verblijfplaatsen kunnen echter door het hele gebied worden verwacht. Bij eventuele ontwikkelingen waarbij sloop en/of verwijderen van grote hoeveelheden groen aan de orde is en plaatsing verlichting etc. dient men bedacht te zijn op mogelijke negatieve effecten op deze soorten. Naast vleermuizen zijn in het bestemmingsplangebied ook vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen als huismus en gierzwaluw te verwachten. Van beide soorten zijn waarnemingen bekend en het is daardoor ook niet op voorhand uit te sluiten dat er verblijfplaatsen (nesten) aanwezig zijn. Voor huismus zal dit vooral op locaties zijn waar kleinschalig groen aanwezig is (bv. hagen/struwelen). Voor gierzwaluw gaat het vooral om daken met dakpannen waaronder genesteld kan worden (dakpannen zijn in het plangebied nauwelijks aanwezig, waardoor de kans op verblijfplaatsen klein is). Tot slot is in het gebied ook de slechtvalk waargenomen. Deze roofvogelsoort broedt op hoge gebouwen, masten en torens.

6.8.2 Conclusie

Het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel legt grotendeels de bestaande situatie vast en neemt de ontwikkelmogelijkheden uit de voorgaande bestemmingsplannen over. Het plan voorziet niet in grootschalige sloop of nieuwbouw op onbebouwde locaties. De belangen van de wettelijk beschermde soorten flora en fauna staan de vaststelling van het bestemmingsplan daarom niet in de weg.

Bij sloop of grootschalige renovatie moet bekeken worden of negatieve effecten op beschermde soorten (met name vleermuizen en de huismus) kunnen optreden. Indien dat het geval is dient mogelijk een ontheffing voor de werkzaamheden te worden verkregen.

6.9 Duurzaamheid en energie

Rotterdam ambieert een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad, de regio en de haven.

Binnen de stad speelt het streven naar duurzaamheid op alle schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad als geheel, als op het niveau van de verschillende stadsdelen: de binnenstad, wijken en buurten en op het niveau van een gebouw. Deze duurzaamheidsambitie is uitgewerkt in een aantal beleidsplannen, zoals het Programma Duurzaam, Rotterdamse Woningkwaliteit (RWK), het Waterplan Rotterdam, Gezond in de stad, de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit (RAL) en het Rotterdam Climate Initiative (RCI).

6.9.1 Programma Duurzaam

Het Programma Duurzaam benoemt de volgende Rotterdamse duurzaamheidsprincipes:

  • Elke ontwikkeling moet leiden tot een meer gezonde, groene, kindvriendelijke en schone leefomgeving;
  • Elke ontwikkeling moet leiden tot waardecreatie en toekomstbestendigheid;
  • Elke ontwikkeling moet streven naar minimaal 50% CO2-reductie en 100% climateproof in 2025.

Deze ambitie is in het Programma Duurzaam geconcretiseerd in 10 duurzaamheidsopgaven. Bij ruimtelijke plannen is opgave 10 “bevorderen van duuzame gebiedsontwikkeling” de overkoepelende opgave. Een aantal van de andere opgaven vormen een specificering hiervan.

In 2013 is de Ontwikkelingsvisie Lijnbaankwartier vastgesteld, hierin is onder andere voor duurzaamheid de richting aangegeven die de gemeente op wil. Het Lijnbaankwartier heeft een hoge bebouwingsdichtheid. Een hoge dichtheid biedt vanuit duurzaamheid vele voordelen en wordt daarom ook wel "ecodensity" genoemd. Daarom wil de gemeente het Lijnbaankwartier nog verder verdichten. Dit om tot een nog efficiënter ruimtegebruik te komen, maar vooral om een betere functiemenging te verkrijgen. Dit betekent het toevoegen van (een gevarieërder aanbod aan) woningen, want deze functie is nu ondervertegenwoordigd in het centrum.

Het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel is een gebiedsbestemmingsplan met verschillende ontwikkelingen en keuzes die bijdragen aan de ambities en opgaven uit het Programma Duurzaam. De mogelijkheid in het geldende plan om andere functies (kantoren) te transformeren tot woningen wordt nagenoeg overal overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Een toename van woningen in het centrum heeft een positief effect op de duurzaamheid. Door de goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer wordt duurzame mobiliteit bevorderd en de CO2-uitstoot verminderd. Door te verdichten in het centrum wordt de energie-efficiency verbeterd en wordt omschakelen naar duurzame energie makkelijker. Ook wordt door een grotere en gevarieërdere woningvoorraad de toekomstbestendigheid van (andere functies in) het centrum vergroot. Het bestemmingsplan voorziet in een toevoeging van horeca en detailhandel, waarbij de cultuurhistorische kwaliteit van het Lijnbaankwartier behouden blijft. Dit leidt tot waardecreatie en meer levendigheid, waardoor de toekomstbestendigheid van het gebied wordt versterkt.

Voor het Lijnbaankwartier is een duurzaamheidsprofiel opgesteld. Hieruit blijkt dat twee van de aspecten waarop het gebied slecht scoort geluidshinder en luchtkwaliteit zijn. De duurzaamheidswinst door verdichting met woningen wordt deels teniet gedaan als deze aspecten niet verbeteren.

De verdichting die het bestemmingsplan mogelijk maakt leidt ook bij gelijkblijvend autogebruik niet tot een overschrijding van de wettelijke normen en het NSL (zie paragraaf 6.5). Door de fietsvoorzieningen te verbeteren daalt naar verwachting het autogebruik ten gunste van de fiets. De gemeente zet in op meer groen in de wijk, dit heeft een positieve invloed op aspecten van luchtkwaliteit. In het bestemmingsplan is vastgelegd dat er binnen 50 meter langs drukke wegen geen nieuwe scholen en kinderdagverblijven mogen worden gevestigd. Zodat negatieve effecten op de gezondheid bij kinderen als kwetsbare groep wordt tegengegaan.

In Lijnbaankwartier-Coolsingel wordt geluidshinder bijna volledig veroorzaakt door het wegverkeer. Stedelijk wordt het geluidsprobleem aangepakt door het aanbrengen van stil asfalt en het isoleren van (bestaande) gevels. Deze ingrepen kunnen echter niet in een bestemmingsplan worden geborgd. Uit het akoestisch onderzoek t.b.v. het bestemmingsplan blijkt dat alle nieuwbouwwoningen over een geluidluwe gevel kunnen beschikken, dit is als verplichting in het bestemmingsplan opgenomen. Bij transformatie van kantoren naar woningen is als voorwaarde gesteld dat ook deze woningen over een acceptabel geluidsniveau in de woning moeten beschikken.

6.9.2 Duurzaam bouwen

Bij duurzaam bouwen is de insteek om er zorg voor te dragen dat tijdens de hele kringloop van bouwen, renoveren en beheren van bouwwerken, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het Bouwbesluit geeft aan welk kwaliteitsniveau ten minste is vereist. In Rotterdam geldt daarnaast 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Een aantal van de duurzaam bouwen maatregelen kunnen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen in Nieuw Crooswijk:

  • Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden.
  • Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief is stalen dakgoten.
  • Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is.
  • Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet.
  • Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen.
  • Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak.
6.9.3 Duurzame energie

Eén van de meest ambitieuze doelstellingen is om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Ook wordt in 2025 gestreefd naar een energieneutrale gebouwde omgeving.

Om een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Dit warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Daarbij wordt als warmtebron gebruik gemaakt van industriële restwarmte. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Dankzij de in 2007 doorgevoerde aanpassing van de bouwverordening wordt aansluiting op het warmtedistributienet bevorderd. Indien ter plaatse een warmtedistributienet aanwezig is, dan dient een te bouwen bouwwerk te worden aangesloten op dat net. Dit is aan de orde als het bouwwerk minder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.

De binnenstad van Rotterdam heeft stadsverwarming, met als basis de gasgestookte centrale aan de Delftsevaart die ook stroom levert. Deze energie wordt niet duurzaam maar wel relatief efficiënt opgewekt en is daarom ook geschikt voor de toekomst. Een vereiste voor nieuwe bouwontwikkelingen is dat deze aansluiting krijgen op het stedelijk warmtenet. Naast een vraag naar warmte is er ook een toenemende vraag naar koude. Een koudenet in de binnenstad kan voor een forse besparing op elektriciteit. In delen van de binnenstad worden de mogelijkheden voor warmte-koudeopslag benut, maar in het Lijnbaankwartier is hiervoor veel vrije ruimte.

De gemeente bevordert het opwekken van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Kleine windmolens ('urban wind') en photovoltaïsche zonnepanelen (PV) zijn nu nog niet concurrerend met netstroom, maar dat wordt in de nabije toekomst wel verwacht. Naast bovengenoemde maatregelen moeten nieuw op te richten gebouwen of gebouwen die gerenoveerd worden daarom wat betreft daklast ook geschikt zijn voor het (na)plaatsen van zonnepanelen, zonneboiler of een groen dak. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam dient bij het ontwerp van gebouwen rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen principes en de energieprestatie eisen. Zo is het reeds langer het verplicht om een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in de dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning.

6.9.4 Groene daken

De gemeente Rotterdam stimuleert de aanleg van groene daken in Rotterdam. Zo heeft de stad inmiddels een aantal gemeentelijke gebouwen voorzien van een groen dak.

Wanneer groene daken op grote schaal worden toegepast dragen ze bij aan een duurzame en gezonde stad. Groene daken vangen regenwater op en voeren het vertraagd af. Hierdoor wordt het riool minder belast als het hard regent. Groene daken nemen stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen zo een buffer tegen luchtvervuiling. Daarmee leveren groene daken een bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot. Een beplant dak isoleert het pand eronder. Daardoor blijft het vooral in de zomer koeler in huis. Bovendien stralen groene daken bij hogere temperaturen minder warmte uit waardoor het ook een gunstige invloed heeft op de omgevingstemperatuur. En natuurlijk wordt de stad groener, waardoor er meer kansen komen voor flora en fauna en de leefbaarheid wordt verbeterd.

In Lijnbaankwartier-Coolsingel is overwegend sprake van platte daken, hetgeen veel mogelijkheden biedt voor groene daken en daktuinen. Ook is er sprake van veel hoogteverschil tussen de daken. Omdat de meeste daken zichtbaar zijn vanuit hogere bebouwing is het extra waardevol om deze te vergroenen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Met betrekking tot handhaving is er een groot verschil tussen een stedelijk gebied en een buitengebied. In tegenstelling tot in een buitengebied is het in een omvangrijk en dichtbebouwd stedelijk plangebied ondoenlijk alle bestaande illegale bebouwing en gebruik te inventariseren. In de praktijk is het lang niet altijd mogelijk om van buitenaf waar te nemen wat zich in een pand of op een besloten binnenterrein afspeelt en het ontbreekt aan capaciteit om hier in het kader van de opstelling van een bestemmingsplan een stelselmatig onderzoek naar in te stellen. Bovendien zou een dergelijke inventarisatie altijd een momentopname zijn. Het zou te ver voeren om uit de jurisprudentie, die leert dat er in beginsel een handhavingsplicht bestaat, af te leiden dat er ook in alle gevallen een opsporingsplicht bestaat.

Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties, die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan, worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat, op grond van de jurisprudentie, ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden, indien een situatie aan het licht komt die redelijkerwijze niet eerder bekend kon zijn. Juridisch zijn deze situaties immers wegbestemd. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.

Op 16 april 2002 hebben burgemeester en wethouders de "Kadernota handhaving dS+V" vastgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten voor de handhaving op het gebied van de dS+V zijn vastgelegd. Deze nota wordt door de dagelijks besturen van de meeste Rotterdamse deelgemeenten formeel onderschreven. In de nota wordt de wijze waarop het handhavingsbeleid wordt georganiseerd vastgelegd. Zo is onder andere een Handhavingscommissie ingesteld, die advies uitbrengt. Voorts heeft het college een beleid ingezet dat is gericht op programmatisch handhaven (bijvoorbeeld horeca, kinderdagverblijven, verblijfsinrichtingen). Hierbij ligt de prioriteit bij veiligheid.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Algemeen

Het bestemmingsplan legt overwegend de planologische mogelijkheden vast die in de voorheen geldende bestemmingsplannen al waren opgenomen. Gelet daarop is bestemmingsplan financieel uitvoerbaar.

Locatie Pompenburg

Voor de gebieden gelegen aan de Schiekade/Couwenburgstraat, voormalig Hofpleinstation en Stroveer/Couwenburg zijn wijzigingsbevoegdheden voor B&W opgenomen waarmee de huidige bestemming 'Verblijfsgebied' en 'Spoorverkeer' kunnen worden gewijzigd in de bestemming 'Centrum-2'. Deze locaties kunnen dan worden gerealiseerd nadat een wijzigingsprocedure is doorlopen; dit zal niet plaatsvinden dan nadat de financiële uitvoerbaarheid van die projecten is vastgesteld. De financiële afweging verschuift daarmee naar de toekomst.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is intensief contact geweest met GS.

Voort is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • 1. DCMR, Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond;
  • 2. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
  • 3. BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
  • 4. VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  • 5. Dagelijks Bestuur deelgemeente Rotterdam Centrum;
  • 6. SRR, StadsRegio Rotterdam;
  • 7. KvK, Kamer van Koophandel Rotterdam;
  • 8. Tennet, Zuid-Holland, beheerder hoogspanningsnet;
  • 9. Stedin,regionale netbeheerder gas en elektriciteit;
  • 10. K.P.N. Telecom;
  • 11. N.V. Nederlandse Gasunie;
  • 12. Ministerie van Defensie, dienst gebouwen, werken en terreinen;
  • 13. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  • 14. Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland;
  • 15. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  • 16. Rijksluchtvaardienst;
  • 17. Luchtverkeersleiding Nederland.

9.1 Gasunie

De gasunie stelt vast dat het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtsbijgelegen gasleiding ligt en dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Reactie

Deze vooroverlegreactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

9.2 VRR

De VRR geeft ten aanzien van externe veiligheid het volgende advies aan het college:

9.2.1 Plasbrandaandachtsgebied spoor

Verbouwing/herontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi) binnen het plasbrandaandachtsgebied van het spoortraject Barendrecht-Rotterdam (30 meter vanaf de buitenste spoorstaaf) dient te voldoen aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van de regeling Bouwbesluit 2012 als er rechtens verkregen bouweisen m.b.t. plasbrandaandachtsgebieden op het pand rusten. Als dit niet het geval is adviseert de VRR om het pand conform de artikelen 2.5 t/m 2.9 van de regeling Bouwbesluit 2012 te construeren.

Reactie

Binnen het plasbrandaandachtsgebied is een klein deel van een bestaand gebouw gelegen. Nieuwbouw wordt binnen het plasbrandaandachtsgebied niet direct mogelijk gemaakt, alleen na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid. De bovengenoemde artikelen uit de regeling Bouwverordening 2012 zijn van toepassing op nieuwbouw binnen plasbrandaandachtsgebieden. Deze regeling is uitputtend en kan daarom niet door de gemeente ook van toepassing worden verklaard op verbouwing en herontwikkeling.

9.2.2 Toxisch scenario

De VRR adviseert om nieuwe beperkt kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi) binnen de 1% letaliteitscontour van het toxische scenario van het spoortraject Barendrecht-Rotterdam (120 meter vanuit het hart van het spoor) conform artikel 2.10 van de regeling Bouwbesluit 2012 te construeren.

Reactie

Bij nieuwbouw binnen het bovengenoemde plasbrandaandachtsgebied is het verplicht artikel 2.10 van de regeling Bouwbesluit 2012 (het uit kunnen schakelen van de mechanische ventilatie) toe te passen. Omdat in deze uitputtende regeling het voldoen aan artikel 2.10 alleen van toepassing is in plasbrandaandachtsgebieden kan de gemeente het voldoen aan dit artikel niet voorschrijven voor gebieden die geen onderdeel zijn van het plasbrandaandachtsgebied.

9.2.3 Voorlichting en instructie

Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".

Reactie

Dit advies valt niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan niet in een bestemmingsplan worden geregeld.