direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waterstad
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1054Waterstad-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Wet ruimtelijke ordening verplicht gemeenten hun bestemmingsplan eens in de tien jaar te actualiseren. Het geldende bestemmingsplan Waterstad dateert van 1999 en is inmiddels ouder dan tien jaar. Reden om dit plan nu op te pakken en te zorgen voor een nieuw planologisch en juridisch kader voor de komende tien jaar.

1.2 Gekozen planopzet

In het nieuwe bestemmingsplan Waterstad is gekozen om zo veel mogelijk aan te sluiten bij het geldende bestemmingsplan Waterstad. Dit plan is flexibel en ontwikkelend van opzet en is op een transformatie van het Wijnhaveneiland en omgeving gericht: van monofunctioneel kantorengebied, tot bruisend gemengd binnenstadsgebied aan het water. Een groot deel van de ontwikkelruimte is de afgelopen tien jaar ingevuld met verschillende bouwprojecten zoals Red Apple, Scheepmakerstoren, Waterstadtoren, Harbour Village, Wijnhaeve, Blaak8, Blaakhoven en 100hoog. Aangezien de transformatie nog niet is afgerond is, is het van belang ruimte voor ontwikkeling te blijven bieden in dit gebied.

1.3 Ligging en begrenzing

De begrenzing van het nieuwe bestemmingsplangebied is in grote lijnen conform het geldende bestemmingsplan Waterstad. Het plan wordt in het noorden begrensd door de Blaak, in het oosten door de Koestraat, Spanjaardsbrug en Willemsbrug, in het zuiden door de Nieuwe Maas en in het westen door de Schiedamsedijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1054Waterstad-va01_0002.png"

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het grootste van het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan Waterstad. Dit plan is vastgesteld op 14 oktober 1999 en is onherroepelijk geworden op 21 juli 2000.

Daarnaast is voor een heel klein deel in de westhoek het bestemmingsplan Scheepvaartkwartier van toepassing. Dit plan is vastgesteld op 4 juli 2013.

In de oosthoek geldt voor een heel klein deel het bestemmingsplan Oude Haven-Groenedaal. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 14 augustus 1980 en is onherroepelijk geworden op 28 augustus 1985.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die door werken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de beleidsvisie “Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte’ van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M.

Daarnaast gaat het Rijk duidelijke prioriteiten stellen en aangeven welke cultuurhistorische gebieden en opgaven voor het Rijk van (inter)nationaal belang zijn en waar het Rijk voor zichzelf een rol ziet.” De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:

1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten.

2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren.

3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp.

4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie.

5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Visie ruimte en mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De Visie ruimte en mobiliteit bestaat uit verschillende delen:

  • De visie Ruimte en mobiliteit: omvat de doelen van het provinciale beleid en is zelfbindend voor de provincie.
  • Het programma mobiliteit en het programma ruimte: in deze twee programma's worden de doelen uitgewerkt en is een realisatiestrategie opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.
  • De verordening Ruimte 2014 bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen.

Het bestemmingsplan Waterstad houdt rekening met de volgende provinciale belangen:

Detailhandel

Het bestemmingsplan beperkt de ontwikkelmogelijkheden voor detailhandel uit het vorige bestemmingsplan in dit nieuwe bestemmingplan op basis van nieuw vastgesteld provinciaal en gemeentelijk beleid. Het betreft de detailhandelsvoorzieningen in de plinten van gebouwen. De locaties voor detailhandel worden teruggebracht op basis van de nota's WNKLN N RTTRDM en Detailhandel in Rotterdam. De toegestane hoeveelheid detailhandel in het gebied is gebaseerd op de bestaande aanwezige detailhandel. Het bestemmingsplan is daarmee niet in strijd met het provinciale beleid.

Kantoren

Het bestemmingsplan neemt de ontwikkelmogelijkheden voor kantoren uit het vorige bestemmingsplan over in dit nieuwe bestemmingsplan. Het betreft hier voornamelijk uitbreidingsruimte aan de Boompjes. De Boompjes ligt binnen de invloedsfeer van de "halte Blaak" uit de provinciale verordening en is te voet binnen 10 minuten bereikbaar. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid.

Archeologie

De archeologische waarden in het bestemmingsplan worden zorgvuldig beschermd. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid.

Veiligheidszonering Nieuwe Maas

In het gebied tussen raainummer 1004 en raainummer 995 (waar alleen binnenvaartschepen met gevaarlijke stoffen langs de kade varen of aanmeren) moet een zone van 25 meter worden vrijgehouden van nieuwe bebouwing. In het gebied tussen de 25 en 40 meter vanaf de kade is nieuwe bebouwing slechts mogelijk als sprake is van een groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang én is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond. Het bestemmingsplan maakt binnen deze zones geen nieuwe bebouwing mogelijk. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad.
In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.

2.3.2 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.3 Binnenstad als City Lounge, binnenstadplan 2008-2020

Vastgesteld op 4 december 2008 door de Rotterdamse gemeenteraad

De verdere ontwikkeling van de binnenstad staat centraal in het stedelijk beleid van Rotterdam. De verdichting die in de jaren tachtig is ingezet, zet versneld en versterkt door. Als belangrijke taak van de gemeente in de verdere ontwikkeling van de binnenstad zien wij dan ook het stimuleren van initiatieven met kwaliteit. Dat is nodig voor een succesvolle ontplooiing van de binnenstad.

De tien belangrijkste punten om tot een city lounge te komen:
1. Verder verdichten van de binnenstad voor meer stedelijkheid, door de bouw van 5000 woningen voor 2015, en realisering van meer en betere commerciële en publieke voorzieningen.
2. Transformeren van de buitenruimte tot visitekaartje van de stad, door de buitenruimte in het hart van de binnenstad op hoog niveau in te richten en te beheren.
3. Creëren van een nieuwe balans tussen auto, fietser en voetganger in het verkeersbeleid; concentreren van parkeeraccommodatie voor bezoekers aan de rand, waardoor in het hart van de binnenstad meer ruimte komt voor de voetganger.
4. Realiseren van een beter leefmilieu en een betere leefbaarheid in de stad, door schonere lucht, minder herrie, en meer en beter groen.
5. Aanscherpen van hoogbouwbeleid in het licht van de nieuwe vereisten, ter verbetering van het comfort en de beleving op straatniveau.
6. Inzetten van cultuurhistorisch erfgoed, de monumenten en de architectuur, als kansen bij (her)ontwikkeling.
7. Verbeteren van publieke gebruiksmogelijkheden van de rivierstad, door faciliteren van particulier initiatief; voor de lange termijn na 2015 onderzoeken van mogelijkheden voor ingripender ontwikkelingen, bijvoorbeeld tunnelaanleg boompjes
8. Concentreren van nieuwe centrumstedelijke culturele voorzieningen in het centrumgebied in het algemeen en de focusgebieden in het bijzonder.
9. Stimuleren van concentratie van nieuwbouwkantoren in het stationskwartier (inclusief Noordkant Lijnbaankwartier) en op de Wilhelminapier en omstreken.
10. Voorrang geven aan initiatieven van marktpartijen die bereid zijn tot langdurig commitment aan integrale gebiedsontwikkeling p het ambitieniveau van de binnenstad als City Lounge


De metafoor voor de kernopgave is: de binnenstad ontwikkelen als een vitale kwaliteitsplek voor ontmoeting, verblijf en vermaak om zodoende een essentiële bijdrage te leveren aan de Rotterdamse Quality of life. Het binnenstadplan geeft een vertaling van 'the City Lounge' voor de binnenstadskwartieren: Centraal District Rotterdam, Oude Westen, Lijnbaankwartier/Coolsingel, Laurenskwartier, EMC/Hoboken, Cool, Wijnhaveneiland/Oudehaven/Boompjes, Scheepvaartkwartier, Kop van Zuid.

Het bestemmingsplan Waterstad draagt bij aan de verdere verdichting van de binnenstad en aan een intensiever gebruik van het water

2.3.4 Evenementenvergunningen nota

Er worden steeds meer evenementen georganiseerd in Rotterdam en er komen ook steeds meer mensen op af. Ze zijn een aanwinst voor de stad, omdat ze van Rotterdam een attractieve stad maken. Tegelijkertijd vragen de (vaak grootschalige) evenementen om duidelijke afspraken om de veiligheid van bezoekers, deelnemers en omwonenden te garanderen en de openbare orde te handhaven. In de Nota Evenementenvergunningen is de informatie over vergunningen gestroomlijnd en geactualiseerd. Alle relevante procedures, voorschriften en afspraken staan er in gebundeld en zijn inhoudelijk op elkaar afgestemd.

Deze nota beschrijft de werkwijze voor het verlenen van vergunningen voor evenementen in de stad en daarmee ook voor het plangebied Waterstad. Er worden geen maximum aantallen evenementen gehanteerd voor locaties of gebieden. Wel wordt er zo veel mogelijk rekening gehouden met de bewoners door bijvoorbeeld evenementen niet weekenden achter elkaar in te plannen op eenzelfde locatie.

2.3.5 Evenementennota - herrijking evenementenbeleid

Rotterdam is de evenementenstad van Nederland. Dat is niet toevallig ontstaan, maar het resultaat van een consistent gemeentelijk beleid. Met deze evenenten bereiken we vrijwel de gehele Rotterdamse bevolking en telkens weer blijkt dat de Rotterdammers trots zijn op hun evenementen. Met de festivals vieren we ook onze Rotterdamse identiteit. Toch is het tijd voor een herijking en meer richting in het evenementenbeleid. Een herijking die er allereerst voor zorgt dat de bezoekers de best denkbare Rotterdamse ervaring aangeboden krijgen, maar die net zo zeer een effectieve strategie is om Rotterdam sterker en gerichter te profileren als een stad waar het prettig wonen, werken en verblijven is. Er is een sterke wil meer nadruk te leggen op "quality of life" aspecten en duurzaamheid. Kwaliteit gaat boven kwantiteit. Er is een grote nadruk op het belang van internationalisering en het veroveren van een relevante internationale positie. Rotterdam wil zich positioneren als een internationale stad. Er is sprake van een herontdekking van de potenties die de stad heeft: laat zien en versterk wat goed is en bouw daarop voort. De herijking evenementenbeleid zet in op een hoger rendement van de festivals voor de stad: de basis op orde, meer focus: "beter" gaat voor "meer" en "groter", en een sterker internationaal profiel.

In het plangebied Waterstad vinden jaarlijks grote en kleinere evenementen plaats. Voor het gebied zijn enkele gebiedsprofielen opgesteld (zoals voor Plein 1940, het Leuvehoofd en de Boompjes), op basis waarvan mede bepalad wordt welke evenementen ter plaatse wenselijk en vergunbaar zijn.

2.3.6 Hoogbouwvisie 2011

Vastgesteld door de Rotterdamse gemeenteraad (maart 2011)

De vastgestelde Hoogbouwvisie 2011 vormt een herijking van het oude hoogbouwbeleid en geldt voor alle nieuwe hoogbouwinitiatieven. De herziening bestaat uit vier onderdelen die de kern vormen van dit beleid: de hoogbouwzone en maximum hoogte, de 'continue stad', het klimaat en volume- en "slankheidsregels". Daarnaast zijn er voor gebouwen die tot de hoogbouwzone worden gerekend aanvullende eisen ten aanzien van daklandschappen, beëindiging, parkeren, duurzaamheid en vergunningen.

In Rotterdam kan een lijn worden getrokken die vanaf het Hofplein via de Coolsingel eindigt op het Wilhelminaplein. Dit is de ruggengraat van de Rotterdamse hoogbouw, waar de diverse deelgebieden op aansluiten, de zogenaamde hoogbouw-as. Aan deze as grenzen de locaties waar een concentratie van hoogbouw aanwezig is: het Central District Rotterdam, Het Wijnhaveneiland en de Kop van Zuid. Vanuit hier loopt de hoogbouw in de binnenstad af naar 70 meter richting de grenzen van de hoogbouwzone. De grens, die in hoofdlijnen de afbakening is voor het hoogbouwbeleid, is de brandgrens. Enkele gebieden binnen deze grens hebben specifieke karaktereigenschappen waardoor een verdere verdichting door hoogbouw onwenselijk is. Ook zijn er gebieden buiten deze grens die juist wel voor hoogbouw in aanmerking komen. Voor de hoogbouw in de binnenstad wordt een theoretisch maximale hoogte van 200 meter gesteld. De maximale hoogte is een dynamische begrenzing en groeit mee met de stad.

Hoogbouw moet onderdeel uitmaken van de zogenoemde 'stedelijke laag'. Deze stedelijke laag is het deel van een gebouw dat door voorbijganger het meest ervaren wordt: de begane grond en de eerste paar etages. Door de onderbouw ruimer te maken kunnen aantrekkelijke en onaantrekkelijke functies in de plint beter verdeeld worden. Functies die bijdragen aan levendigheid moeten de overhand hebben (woningen, winkels, horeca).

De gemeente heeft gebieden en plekken aangewezen die representatief zijn voor de binnenstad of zich kenmerken door een hoge mate van gebruik. Op deze locaties gelden specifieke regels t.a.v. het klimaat (schaduw en wind).

De hoogbouwvisie stelt specifieke volume en slankheidseisen. De onderbouw van een toren moet de hele bouwkavel omvatten. De hoogte van de onderbouw hangt af van de zogenoemde Rotterdamse laag. De bovenbouw mag maximaal 50% bebouwd worden. Daarnaast worden er eisen gesteld aan de maximale vloeroppervlaktes.

Aanvullende eisen ten aanzien van daklandschappen en terrassen, parkeren en mobiliteit, duurzaamheid en vergunningenbeleid dragen verder bij aan kwalitatieve hoogbouw in de stad.

Binnen het bestemmingsplan Waterstad zijn hoogbouwontwikkelingen mogelijk. Deze ontwikkellocaties zijn overgenomen uit het vorig bestemmingsplan en dragen bij aan de verdere transformatie van het plangebied. Daklandschappen en terrassen zijn toegestaan in dit bestemmingsplan.

2.3.7 Horecanota Rotterdam

Vastgesteld op 3 juli 2012 door College van burgemeester en wethouders

Doel
Centraal in de horecanota 2012-2016 staat het stimuleren van goede initiatieven, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod, het vooraf bieden van duidelijke richtlijnen, het beperkt sturen door vergunningverlening en gebiedsgerichte aanpak en het normeren door toezicht en handhaving.

Visie
Vanuit de markt- en leefbaarheidsanalyse op horeca, de uitkomsten van de evaluatie van de vorige horecanota en de stedelijke ambities is de visie op de horeca als volgt geformuleerd: 'bruisende, aantrekkelijke stad met ruimte voor initiatieven van ondernemers'. Deze visie is nader uitgewerkt in een drietal ambities:

  • kwaliteitshoreca: het creëren van een aantrekkelijk en bruisend horeca-aanbod dat aansluit op de zakelijke markt, de wensen van de bezoekers en de bewoners;
  • dynamisch ondernemerschap: het stimuleren van nieuwe initiatieven;
  • horeca en leefbaarheid in balans: de samenwerking tussen ondernemers en overheid versterken waardoor een veilig uitgaansklimaat gecreëerd wordt zonder overlast voor omwonenden. "High trust, High penalty" is een belangrijks uitgangspunt.

Stedelijke focusgebieden, algemene gebiedskaders en horecagebiedsplannen
Om (naast wat het bestemmingsplan nu toestaat) in de toekomst beter te kunnen sturen op welke horeca zich in een bepaald gebied kan vestigen, in het kader van het stimuleren van kwaliteitshoreca en waarborgen van leefbaarheid, worden gebiedsgerichte vestigingsvoorwaarden opgesteld. Om te kunnen komen tot gedegen vestigingsvoorwaarden in een gebied, die recht doen aan de ambities ten aanzien van de horecafunctie van de stad Rotterdam in zijn geheel, zijn een vijftiental stedelijke focusgebieden beschreven. De omschrijvingen van de focusgebieden geven de visie weer hoe deze gebieden zich afzonderlijk en in verhouding tot elkaar zouden moeten ontwikkelingen om recht te doen aan de bovenlokale horecafunctie die in de stad gewenst is.

Naast de visie op bovenlokale horeca en de ontwikkelrichting hiervan, is ook in zijn algemeenheid ten aanzien van de hoofdfunctie van gebieden gekeken wat de gewenste ontwikkelrichting is, waarbij onderscheid is gemaakt in 'woongebieden', 'gemengde woongebieden', 'publieksintensieve recreatiegebieden', 'bedrijventerreinen/industriegebieden/havengebied'. Bij inwerkingtreding van de horecanota gelden deze gebiedskaders als toetsingskader voor de vergunningverlening totdat de horecagebiedsplannen zijn vastgesteld. De voormalige deelgemeenten maakten integrale vierjaarlijkse gebiedsplannen, waar het gebiedsplan horeca nu deel van uit gaat maken. In deze horecagebiedsplannen wordt gebiedsgericht de horeca-ontwikkelrichting per buurt/straat/pand weergegeven.

Een logische wijze om via vestigingsvoorwaarden te sturen op kwaliteit en waarborging van de leefbaarheid zijn de Rotterdamse bestemmingsplannen. Bestemmingsplannen bieden echter geen tot zeer weinig sturingsmogelijkheden voor kwalitatieve horeca. In bestemmingsplannen staan ruime omschrijvingen van de mogelijkheden om in bepaalde panden horeca te exploiteren. Tevens worden de plannen voor 10 jaar vastgesteld en is tussentijdse aanpassing niet gebruikelijk. Dit alles betekent dat gerichte planvorming, het stellen van vestigingsvoorwaarden ten aanzien van bepaalde exploitatie categorieën in bepaalde gebieden, op basis van het bestemmingsplan niet mogelijk is. Daarom worden horecagebiedsplannen opgesteld waarin de gewenste ontwikkelrichtingen voor horeca beschreven staat.

Stedelijk focusgebied "Oudehaven"

De Oude Haven is al lang bekend als een horecagebied met een stedelijke en regionale uitstraling. In het pittoreske havengebied zijn veel cafés, restaurants en clubs gevestigd. De directe relatie van de bebouwing, terrassen en de horeca met het water is uniek in de stad. Dit maakt het gebied tot een grote toeristische trekpleister, dat met de aanwezigheid van de terrassen in de zomer een extra aantrekkingskracht heeft. De Oudehaven en het omliggende gebied zijn onderwerp van belangrijke ontwikkelingen. De recente nieuwbouw rondom de Oudehaven en station Blaak geven het gebied nieuwe stedelijke allure. Tegelijkertijd is er in het gebied een beweging te zien waarbij bewoners in toenemende mate klagen over de overlast van horecazaken en horecabezoekers. Verdere ontwikkeling van de Oudehaven en omgeving vraagt dus om een genuanceerde afweging van belangen van ondernemers en bewoners. Daarom zal de uitbreiding van het horeca-aanbod in het gebied vooral gericht zijn op zaken met een restaurantfunctie. Bij de ontwikkeling van terrassen moet altijd rekening worden gehouden met geluidsoverlast voor bewoners. Bij de ontwikkeling van horeca in de nieuwbouwcomplexen rondom de Oudehaven zullen maatregelen voor geluids- en stankoverlast extra aandacht krijgen.

Aanvullend verwijzen we hier naar de verdere uitwerking van het horecabeleid door de (voormalige) deelgemeente Centrum: 2.4.1 Horecagebiedsplan deelgemeente centrum.

2.3.8 Ontwikkelingsvisie Waterstadhavens 2020

Vastgesteld in oktober 2009 door het college van B&W

Als uitwerking van het binnenstadsplan 2008-2020 is conform het bestuurlijk vastgestelde uitvoeringsprogramma, de "Ontwikkelingsvisie Waterstadhavens 2020" ontwikkeld. Het gebied Waterstadhavens strekt zich uit van de Leuvehaven tot en met de Oudehaven en wordt begrensd door de Boompjes en de Blaak.

Het gebied is volop in ontwikkeling. In toenemende mate trekken nieuwbouwprojecten meer bewoners aan. In 2012 waren dit er meer dan 4.000. Een groeiend aantal studenten (5.000) bezoekt de twee hogescholen. Ook werkenden (3.000) verblijven in het gebied. De drie musea, evenementen en de horeca in de Oude Haven trekken jaarlijks ruim een half miljoen bezoekers. In 2012 bevinden zich in totaal vijf hotels in het gebied (met meer dan 2.000 hotelbedden). Ondanks deze ontwikkelingen heeft dit echter niet geleid tot de gewenste verlevendiging van het gebied.

Deze constatering leidde tot een herorientatie op de ruimtelijke positionering van het gebied tussen de Nieuwe Maas en binnenstad, maar ook tot hernieuwde aandacht voor de programmatische verlevendiging daarvan. Havens, kaden en plint moeten gaan aansluiten bij de nieuwe gebouwen en het gebruik van het gebied. De kern van de visie is een ontwikkeling gericht op het verbinden van het gebied aan het winkelhart in de stad en de Nieuwe Maas en het verlevendigen en attractiever maken van het gebied zelf (water, kade, straten, plint). Vier businesscases zijn geformuleerd in de Ontwikkelvisie.

1) Waterplein:

Het waterplein (gevormd door Leuvehaven, Plein 1940, Churchillplein en aansluitend Schiedamsedijk, Bierhaven, en Rderijhaven) vormt de entree tot de waterstad vanuit de binnenstad. De opgave is om de verblijfskwaliteit van deze entree aantrekkelijker te maken.

2) Waterstad anker:

Het project Waterstad Anker dankt haar naam aan de twee kruisende verbindingswegen: Wijnhaven en de "Straat met de vele Namen" (Rederijstraat, Glashaven, Posthoornstraat, Keizerstraat, Westerwagenstraat, Haagseveer). Het gaat om het versterken van de verbindingsroutes door een aantal ruimtelijke en programmatische maatregelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1054Waterstad-va01_0003.png"

3) Waterpodium:

Het Waterpodium betreft het versterken van de ontmoetingsplekken (City Lounge) van de waterstad bij de Oudehaven en aan de kant van de punt (bij de Willem de Kooning Academie en de Red Apple).

4) Waterprogramma:

Het Waterprogramma betreft de programmering en het beheer van de diverse functies op het water. Primaire opgave is het opstellen van een ligplaatsenplan voor alle binnenhavens van Waterstad.

2.3.9 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit.

Hoewel de waterstad niet behoort tot de VIP gebieden, speelt de waterstad voor Rotterdam een belangrijke rol op weg naar een nog aantrekkelijkere en completere binnenstad. Het Wijnhaveneiland, van oudsher een haven- en kantorenlocatie, is geschikt om te transformeren tot een binnenstedelijke woon- en werklocatie. Dit transformatieproces is reeds aan de gang. Het bestemmingsplan faciliteert dit.

2.3.10 Verkeersplan Binnenstad: Citylounge Bereikt

Vastgesteld op 3 december 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Het verkeersplan bevat een samenhangend beleid en is gebaseerd op vier pijlers:

  • 1. een bereikbare binnenstad voor alle verkeerssoorten;
  • 2. een aantrekkelijk verblijfsklimaat;
  • 3. een klantgerichte parkeerstrategie gericht op verschillende doelgroepen;
  • 4. impuls duurzaam vervoer.


Het resultaat is een binnenstad die goed is verbonden met de omliggende stadswijken door een netwerk van herkenbare en levendige stadsstraten met een aangename stedelijkheid en menging van verkeerssoorten. Het Verkeersplan Binnenstad stuurt op duurzame bereikbaarheid. Er wordt geïnvesteerd in hoge kwaliteit van de fietsvoorzieningen en in de openbaar vervoerhalten. Het doorgaande verkeer rijdt niet meer door het hart van de binnenstad, maar is gebundeld op een beperkt aantal hoofdwegen. Vanaf de Ruit wordt geïnvesteerd in een goede doorstroming naar de binnenstad. In combinatie met de parkeerstrategie wordt daarmee de autobereikbaarheid en de economische vitaliteit van de binnenstad gegarandeerd. De P+R-voorzieningen voor zowel bezoekers als werknemers zijn gekoppeld aan de belangrijkste invalswegen en metroverbindingen naar de binnenstad. Aan de rand van de binnenstad komen nieuwe grote parkeergarages (Park en Walk) voor bezoekers, zodat er minder autoverkeer in het hart van de binnenstad rijdt. Verder wordt ingezet op het verbeteren van openbaar vervoer, prijsbeleid om mobiliteitsgedrag te beïnvloeden, innovatief kleinschalig vervoer en duurzame vormen van stedelijke distributie.

De wegen en parkeergarages zijn bestemd in het bestemmingsplan Waterstad. Er vinden geen wijzigingen plaats in het gebruik.

2.3.11 Visie Werklocaties 2030

Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).

Het kerngebied is gelegen in de overlap van 2 zones, namelijk de "kennis- en dienstenzone" en de "haven en industriële zone". Een belangrijke opgave in dit gebied is het verder uitbouwen van de binnenstad als een top voorzieningencentrum in de Zuidvleugel van de Randstad. Tot 2030 is het aanbod aan kantorenlocaties in de binnenstad voldoende om aan de vraag te kunnen voldoen. Door middel van transformatie van de Kralingse Zoom naar een campusformule in aansluiting op de Erasmus Universiteit kan het overaanbod aan kantorenlocaties buiten het centrum worden bestreden.
De ontwikkeling van de detailhandel- en leisureprojecten op en rond de Coolsingel is belangrijk om de stad aantrekkelijk(er) te maken voor bezoekers en bedrijven. De realisatie van het Hoboken complex van het Erasmus Medisch Centrum geeft nieuw elan aan de ontwikkeling van de medische sector op internationaal niveau. In het gedeelte van Stadshavens dat zich in het kerngebied bevindt kan ingezet worden op de gewenste functiemenging.

In het bestemmingsplan Waterstad zijn bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan. Kantoren zijn beperkt tot het huidige aantal, gelet op het overschot aan kantoren in Rotterdam.

2.3.12 Woonvisie Wonen in Rotterdam

Vastgesteld op 19 juni 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad

De gemeentelijke woonvisie beschrijft de aanpak van de huisvesting tot 2006 en de koers naar 2017. Het verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Om het woningaanbod substantieel om te vormen, is de eerste voorwaarde dat het bouwtempo omhoog gaat. Ook wil de gemeente het eigen woningbezit in de stad stimuleren. Verder wordt het verbeteren van woningen, woonomgeving, buitenruimte en voorzieningen nagestreefd waarvoor herstructurering de meeste aangewezen oplossing is. Tevens is de wenselijkheid aangegeven om in beperkte mate en onder strikte randvoorwaarden nieuwe woningen te realiseren in een hoogwaardige woonmilieu om mensen met hogere inkomens voor de stad te behouden. De woonvisie doet geen gebiedsgerichte uitspraken. Op 11 oktober 2007 is de geactualiseerde visie "wonen in Rotterdam, geactualiseerde woonvisie 2007-2010" vastgesteld. Het betreft een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De geactualiseerde woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

De waterstad draagt bij aan de doelstellingen van de Woonvisie doordat de afgelopen jaren reeds veel nieuwe woningen beschikbaar zijn gekomen in dit gebied. Dit draagt bij aan het realiseren van een aantrekkelijke woonstad: met meer levendigheid en meer draagvlak voor voorzieningen. Het bestemmingsplan is faciliterend.

2.3.13 WNKLN N RTTRDM en Detailhandel in Rotterdam

In Rotterdam zijn er twee detailhandelsnota's.

WNKLN N RTTRDM is vastgesteld in februari 2012 door B&W en betreft de detailhandelsvisie voor de binnenstad. Het doel voor de binnenstad is een aantrekkelijk en onderscheidend voorzieningenaanbod creeren, dat leidt tot de komst van meer bewoners, bedrijven en bezoekers. Deze (ver)blijven vaker en langer in de binnenstad om te genieten van cultuur, leisure en shopping. Het moet er voor zorgen dat Rotterdam zich op (boven-) regionaal en nationaal niveau positief blijft onderscheiden. Het uiteindelijke doel is een hogere omzet voor de detailhnadel, horeca en andere sectoren en meer werkgelegenheid in de binnenstad. Op de langere termijn moet dit ook effect hebben op de beleggingswaarde en betere ontwikkelingsmogelijkheden bieden van het vastgoed in de binnenstad. Om dit te bereiken zijn scherpe keuzes noodzakelijk. De ambitie voor de binnenstad valt in die visie uiteen in vier uitgangspunten namelijk: 1) de binnenstad is aantrekkelijk voor een brede groep consumenten, 2) de focus is gericht op de binnenstad, 3) de winkelgebieden (in de binnenstad) zijn logisch met elkaar verbonden, 4) sfeervolle en bijzondere winkelmilieus zijn van belang. Om dit waar te maken is de hulp nodig van alle betrokkenen in de binnenstad.

Daarnaast is er de stedelijke detailhandelsnota "Detailhandel Rotterdam", "een stad waar winkelen een plezier is", vastgesteld door B&W in april 2013. Het doel van deze nota is het bieden van een stedelijk kader voor de detailhandel. Waar "WNKLN N RTTRDM" zich richt op de binnenstad, geeft de stedelijke nota een antwoord op de vraag hoe het beleid er voor de overige winkelgebieden en verspreid gesitueerd aanbod uitziet. Het doel is een heldere structuur met toekomstbestendige winkelgebieden. Dus een keuze voor winkelgebieden waarbij de consument centraal staat en waarbij sprake is van een compleet, compact, comfortabel en levensvatbaar centrum. Kortom, van meer naar betere meters.

De binnenstad is het hoofdwinkelcentrum met een regionale en landelijke functie. Naast de binnenstad trekken ook regionale en stadsdeelcentra als Alexandrium en Zuidplein consumenten naar Rotterdam. Het niveau van deze centra moet daarbij zo veel mogelijk complementair zijn aan het aanbod, uitstraling en niveau van de binnenstad. Op de schaal van stadsdeel en wijk moet een goed, volwaardig en eigentijds niveau van voorzieningen bestaan, waarbij zowel de kwaliteit als omvang van het dagelijks aanbod is afgestemd op het aantal consumenten in de directe omgeving. Het profiel van deze winkelgebieden moet duidelijk zijn en aansluiten op de lokale vraag. De consument vindt zowel de kwaliteit van het aanbod als de ruimtelijke kwaliteit van de winkelomgeving belangrijk. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt voor toekomstbestendige winkelgebieden die aan die kwaliteitseis voldoen. Om tot een evenwichtige toekomstbestendige detailhandelsstructuur te komen, is het van belang heldere keuzes te maken. De gemeentelijke keuze voor een evenwichtige detailhandelsstructuur impliceert direct dat verspreid gevestigde detailhandel (buiten de winkelgebieden van de stedelijke structuur) niet gewenst is omdat het de structuur onvoldoende ondersteunt.

Detailhandel in het bestemmingsplan Waterstad

In beide Rotterdamse detailhandelsvisies ontbreekt een beschrijving voor de Waterstad. In WNKLN N RTTRDM maakt de waterstad geen onderdeel uit van het kernwinkelgebied van Rotterdam, zijn er geen secundaire winkelstraten in het gebied en zijn er ook geen straten benoemd als aanloopgebied. In de stedelijke detailhandelsnota is de Waterstad ook niet beschreven in het kader van wijkvoorzieningen afgestemd op het aantal consumenten in de directe omgeving.

De waterstad is als ontwikkelgebied voor detailhandel zoals beschreven in Ontwikkelingsvisie Waterstadhavens 2020 in het bovenstaande beleid onbeschreven gebleven. De afgelopen tien jaar zijn er in het voorheen monofunctionele kantorengebied heel veel nieuwe bewoners komen wonen in hoogbouwprojecten als Red Apple, Waterstadtorens, Harbour Village, 100 hoog en zal dit nog verder toenemen met nieuwe projecten als de Domuslocatie en de verdere uitbreidingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.

In de Waterstad gaat het niet om het toevoegen van een grote variatie aan detailhandel. Doelgroep is in eerste instantie de directe omgeving en daarnaast iedereen, die zich er gewoon, beroepshalve, als student aan de hogeschool of als hotelgast ophoudt. Een klantenpotentieel van in totaal circa 10.000 personen. De voorzieningen moeten door hun hoogwaardige kwaliteit bijdragen aan het komen tot een vitale stadsader binnenstad-Nieuwe Maas. Dit is ook de looproute van een grote parkeergarage aan de Tarweakker/Boompjes naar de binnenstad. In de Ontwikkelingsvisie Waterstadhavens 2020 is een afbeelding opgenomen die het 'Waterstad anker' aangeeft, waarmee de straten aangegeven worden die programmatisch en ruimtelijk versterkt moeten worden. Detailhandel speelt hier ook een rol in, naast andere stedelijke functies.

In dit bestemmingsplan laten we de functie detailhandel toe in de straten van het 'Waterstad Anker': Het betreft hier de Posthoornstraat, Glashaven, Rederijstraat, Wolfshoek en Wijnhaven (noordzijde van het water).

Daarnaast is detailhandel toegestaan buiten het 'Waterstad Anker' op basis van gemaakte ontwikkelafspraken:

- op begane grond van de gebouwen Red Apple / IBIS hotel gelegen in het bouwblok Wijnhaven, Punt, Scheepmakershaven, Scheepmakerspassage, Wijnbrugstraat;

- op de begane grond van Waterstadstoren 3 gelegen aan de Bierstraat, Wijnhaven, Wijnbrugstraat.

De detailhandel wordt in meters beperkt tot de huidige toegestane detailhandel in het plangebied. Het betreft 3240m². In ontwikkelafspraken is vastgelegd dat een deel van de ontwikkelde plinten worden gevuld met horeca.

Huidige toegestane detailhandel   Straat   Commercie (detailhandel + horeca)   Waarvan
horeca  
Gebouw 100 hoog   Posthoornstraat
Wijnhaven  
185m²
840m²  

300m²  
Wijnhaven 69   Wijnhaven 69   350m²   150m²  
  Posthoornstraat 11/23   150m²    
Supermarkt Spar   Glashaven   600m²    
Plinten Manhave   Glashaven   370m²    
Gebouw Red Apple   Punt
Scheepmakershaven  
785m²
610m²  
600m²
200m²  
Hotel IBIS / appartementen   Wijnhaven   400m²   150m²  
Waterstadstoren 3   Wijnhaven   500m²   150m²  
Blaaksebos   Overblaak zuidzijde   200m²    
Totaal     4.990m²   1550m²  
Totaal toegestane detailhandel plangebied 3.440m² b.v.o  

2.4 Gebiedsgericht beleid

Algemeen

Het gebiedsgerichte beleid geeft de belangen weer van een specifiek gebied. Gebiedscommissies hebben een adviesrol bij het tot stand komen van Rotterdamse gebiedsbestemmingsplannen.

2.4.1 Horecagebiedsplan deelgemeente centrum

In het horecagebiedsplan van de (voormalige) deelgemeente is aangegeven waar binnen het centrum ruimte is voor nieuwe horeca en waar reeds voldoende horeca aanwezig is gelet op de belangen van de omgeving. Tevens geeft het horecagebiedsplan aan welk type activiteiten toegestaan zijn binnen de horecabestemming. In het vergunningstelsel staat vermeld welke keuzemogelijkheden de ondernemer heeft ten aanzien van de vergunningaanvraag. De activiteiten die kunnen worden aangevraagd, zijn geclusterd in verschillende modules. Deze modules geven duidelijk weer welke activiteiten binnen de module gekozen kunnen worden. De ondernemer van een horeca-inrichting vraagt uit de horecamodules activiteiten aan. De combinatie van gekozen activiteiten binnen de verschillende modules maakt vervolgens de exploitatiecategorie, waar de inrichting onder valt, inzichtelijk. Indien een exploitatie gedurende de exploitatieperiode een activiteit wil toevoegen, dan kan een nieuwe vergunningaanvraag worden ingediend. Door vestigingsvoorwaarden te stellen, kan meer gestuurd worden op welke exploitatiecategorieën zich in een bepaalde buurt kunnen vestigen.

De volgende ontwikkelrichtingen kunnen aan een gebied worden toegekend in de horecagebiedsplannen

  • Ontwikkelen
  • Gericht ontwikkelen
  • Consolideren
  • Gericht verminderen
  • Verminderen

Door vervolgens met modules te werken in de vergunningverlening (module eten/module drinken, module openingstijden/ module terras/ module geluid en entertainment) en deze modules van punten te voorzien (van licht naar zwaar) ontstaat een bepaald exploitatieprofiel (categorie A,B,C,D en D+). Voor de uitwerking hiervan verwijzen wij naar de horecanota en naar het horecagebiedsplan.

Oudehaven (zie ook stedelijke horecanota)

Ontwikkelrichting: Spaansekade, Slepersvest en Haringvliet en Geldersekade: consolideren ook ten aanzien van bestaande activiteiten, gericht verminderen ten aanzien van activiteit 10 van de module openingstijden. Dit geldt voor de bestaande zaken. Geldersekade (nieuwbouw): ontwikkelen met categorie A t/m C zonder activiteit 9 en 10 van de module openingstijden, waarbij module 2 de hoofdactiviteit moet zijn. Vergunningvrije inrichtingen zijn niet toegestaan. Risico-indicatie toezicht: aandacht.

Wijnhaveneiland en omgeving

Ontwikkelrichting: gericht ontwikkelen met categorie A t/m C zonder activiteit 9 en 10 van de module openingstijden. Vergunningvrije inrichting zijn toegestaan. Risico-indicatie toezicht: middel.

Boompjes

De Boompjes leent zich voor verdere ontwikkeling van horeca waarbij rekening gehouden moet worden met de woonfunctie. In het voormalige gebouw van de Nederlandse Bank is een horecafunctie mogelijk. Op het gedeelte onder de torenflats is uitbreiding van horeca niet gewenst.

Ontwikkelrichting: horecaontwikkeling is mogelijk op de Boompjes in de categorie A t/m D. Voor het gedeelte onder de woontorens nabij de Rederijbrug geldt het beleid consolideren, ook ten aanzien van de bestaande activiteiten. De gemeente streeft naar de vestiging van horecabedrijven die het gewenste boulevardkarakter van de Boompjes overdag en in de avonduren ondersteunen. Vergunningvrije inrichtingen zijn toegestaan. Risico-indicatie toezicht: middel.

Het bestemmingsplan regelt enkel waar wel of niet horeca toegestaan is. Voor het verkrijgen van exploitatievergunning gelden zoals beschreven aanvullende regels.

Bestemmingsplan Waterstad

Gelet op het bovenstaande en de feitelijke situatie van horeca bij de Oudehaven en Boompjes wordt horeca niet beperkt ten aanzien van locaties binnen het plangebied. Wel regelt het horecagebiedsplan welke type horeca is toegestaan, waardoor een waarborg is ingebouwd om het aanwezige woonklimaat goed te houden en eventuele overlast die horeca met zich mee kan brengen binnen de perken te houden.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het gebied

3.1 Cultuurhistorie

3.1.1 Inleiding

Het gebied van de Waterstad heeft nu, bijna 74 jaar na het bombardement, een opvallende historische gelaagdheid die onvergelijkbaar is met wat wij in andere binnensteden van Nederland aantreffen. De opeenvolgende culturele opvattingen gedurende de naoorlogse periode en de grote wendingen die hierbij plaatsgevonden hebben, resulteerden in een omgeving die gekenmerkt wordt door grote contrasten. Deze werden hierbij nog extra versterkt door de programmatische wijzigingen die het Waterstadgebied onderging. Om grip te krijgen op deze contrasten en om hierin de cultuurhistorische samenhang te onderkennen is het noodzakelijk de cultuurperiodes expliciet te benoemen en te beschrijven om de kenmerkende stedenbouwkundige en architectonische uitdrukking die iedere historische laag aan het gebied toevoegde nauwkeurig te kunnen benoemen en te waarderen. De cultuurperiodes en de hiervan resterende cultuurhistorische structuren worden in de onderstaande tekst op hoofdlijnen beschreven en voor de deelgebieden benoemd. In de Cultuurhistorische Verkenning & Waardenstelling Waterstad Rotterdam (januari 2014) is onder andere een beschrijving van de cultuurhistorische structuur per deelgebied te vinden die aansluit op de onderstaande tekst.

Het gebied waarop het bestemmingsplan Waterstad zich betrekt is kleiner dan de historische Waterstad, dat het gehele gebied beslaat dat buitendijks tussen 1578 (begin van de ontwikkeling van de Nieuwe Haven) tot 1613 (ontwikkelen van Wijnhaven en Scheepmakershaven) is aangelegd als nieuw havengebied en als stadsuitbreiding. De huidige stadsplattegrond past niet meer precies op de historische, maar feitelijk is dit het gebied dat zich bij benadering bevindt binnen het tracé dat beschreven wordt door het huidige Boerengat, de Burgemeester Van Walsumweg, de Blaak, de Schiedamse Vest, het Vasteland en de Maasboulevard. De Oostelijke Waterstad, bestaande uit het gebied tussen de Burgemeester Van Walsumweg, Boerengat, Maasboulevard en Oudehaven, valt met uitzondering van de Oudehaven inclusief het Spaansekadeproject, in een ander bestemmingsplangebied. De beschrijving van de cultuurhistorische lagen per tijdsvak beperkt zich hier tot de gebied dat binnen de plangrenzen valt van het bestemmingsplan Waterstad.

3.1.2 Cultuurhistorische lagen per tijdvak

De vooroorlogse Waterstad

Op luchtfoto's is wat in 1940 resteerde na het puinruimen in de Waterstad nog goed te zien. Alle bebouwing was verdwenen, met uitzondering van het Witte Huis en een belendend rijtje stadspanden, de bank Mees & Zonen, een klein bouwblok langs de Hertekade, wat bruggen en twee brugwachtershuisjes. Het gebied was hiermee zo goed als leeg, maar de keuzes die in het Basisplan werden gemaakt, pakten beter uit voor het behoud van de vooroorlogse, in hoofdzaak 16de en 17de eeuwse hoofdstructuur dan in de Landstad. Daar werd de structuur met het Basisplan zó sterk gewijzigd, dat slechts enkele straten op hun oude plek terugkwamen en er een volledig andere stedenbouwkundige layout over het gebied werd gelegd. De van origine zeer brede havens in de Waterstad daarentegen werden in het Basisplan nog bruikbaar bevonden en bleven de stedenbouwkundige ruggengraat van het gebied. Deze structuur van de havenbekkens van de Leuvehaven, Wijnhaven, Scheepmakershaven en Oudehaven is er nog altijd, alhoewel de precieze locatie van de kades en de vorm van de havens op sommige plekken ingrijpend zijn aangepast aan de eisen van de Wederopbouw, zoals de afsluiting van de Oudehaven en de nieuwe bekkens van de Bierhaven en de Rederijhaven, als gevolg waarvan het gehele westen van het Wijnhaveneiland werd vergraven. Ook het water en de kades van de Leuvehaven zijn aan de westzijde iets naar het oosten opgeschoven, maar de kades van de Wijnhaven en de Scheepmakershaven liggen bij benadering nog op de vooroorlogse plek, net als de Geldersekade (voor een goede overzichtskaart aangaande de waterstructuur en de kades, zie paragraaf 3.2.).

Ook de belangrijkste noord-zuid en oost-westverbindingen binnen het gebied van de Waterstad keerden terug in het Basisplan, liggen grotendeels op dezelfde plek, en zelfs de rooilijnen komen nog bij benadering overeen met de situatie voor 1940, zoals de Wijnstraat, de Vissteeg, maar ook de Posthoornstraat, de Bierstraat en de Wijnbrugstraat op het Wijnhaveneiland, zij het dat deze laatste straten een nieuwe knik in het zuiden kregen. De Jufferstraat kwam niet op dezelfde locatie terug, en de oost-weststraten op het Wijnhaveneiland verdwenen evenals alle stegen in het gehele Waterstadgebied. De enige uitzondering hierop vormt het zuidelijk deel van de Zwartehondstraat. Alle andere straten in de huidige situatie zijn nieuw of liggen op een nieuwe locatie, zoals de Rederijstraat (voor een goede overzichtskaart aangaande de straten, zie paragraaf 3.2. van de Cultuurhistorische Verkenning).

Van de panden in de Waterstad resteren er niet veel meer, maar het Witte Huis met de er naastgelegen panden (herbouwd) geven nog altijd, zeker in relatie met de Oudehaven en het buitenmuseum, de bewaarde brugwachtershuisjes en de Spanjaards- en Jan Kuitenbrug, een bijzonder historisch karakter aan dit deelgebied van de Waterstad, die elders in de binnenstad ontbreekt. Meerdere vooroorlogse bruggen zijn tot op de huidige dag bewaard gebleven: de Regentessebrug, de Spanjaardsbrug, de Jan Kuitenbrug en de Grote Wijnbrug. Ook de kademuren van de brughoofden van deze bruggen zijn nog oorspronkelijk en op drie plekken zijn oorspronkelijke brughuisjes bewaard. De oprit naar Oude Willemsbrug is er nog, net als twee pylonen van de vooroorlogse draaispoorbrug in de Wijnhaven en de pijler van de spoorbrug in de Nieuwe Maas. Een opvallende uitzondering vormt de Oude Leuvebrug die op zijn locatie eeuwenlang de verbinding vormde tussen het kwartier rond de Schiedamsedijk en het Wijnhaveneilend. De brug had de oorlog overleefd, maar werd alsnog gesloopt. Het grootste deel van de kademuren in het gebied werden vervangen in de periode van de Wederopbouw. Slechts op enkele locaties bevinden zich nog oudere kademuren: de vooroorlogse kademuren bij de Spaansekade zijn hiervan de meest opvallende.

1940-1965: kaalslag en wederopbouw

Over de resterende vooroorlogse structuur van de Waterstad heen, is als uitvoering van het Basisplan 1946 een nieuwe structuur gelegd van deels nieuwe straten en havens, verbrede en verschoven straten, nieuwe bouwblokken en gebouwen. De structuur werd grofmaziger, en het dichtbebouwde, fijnmazige en multifunctionele binnenstadskarakter van het gehele gebied werd vervangen door de beperkte multifunctionele werkstad van het Basisplan.

Mede omdat het gebied uiteindelijk bestemd werd als haven-, bedrijven- en kantorengebied, werd voor de invulling ervan méér geleund op particulier initiatief dan in delen van de binnenstad waar woningbouw of stedelijke functies hun plek dienden te krijgen. Dát, in combinatie met het gegeven dat de maatvoering van de eilanden en deelgebieden te beperkt was voor grootschalige en open structuren, leidde naar een grondplan dat uitging van meer traditionele straten en bouwblokken in plaats van open, modernistische structuren. Hier konden particuliere bedrijven of instellingen op een kleine of grotere kavel een bedrijfspand of kantoor oprichten, van laagbouw tot middelhoog, van traditioneel stadspandformaat tot horizontaal en modern, maar allen traditioneel aaneengeschakeld en in de (verlegde) vooroorlogse of nieuwe rooilijn. De grotere en gekoppelde bedrijfsverzamelgebouwen tussen Glashaven en Jufferstraat waren hier een uitzondering op, maar voegden zich aan de straatzijden geheel tussen de andere panden in.

Opvallend is het smalle doorsnedeprofiel van de straten in dit gebied, die ook op enkele andere plekken in het Basisplan voorkomt. Dat was mogelijk, omdat het Basisplan er van uitging de grote verkeersstructuren vooral om het gebied heen te voeren: de Blaak, de brug en rotonde bij de Oudehaven, de Maasboulevard en de Schiedamsedijk. De stedelijkheid van het binnengebied van de Waterstad, die als gevolg van de recente hoogbouw nog versterkt wordt, is hier in de kern nog altijd op terug te voeren. Dat de Wijnstraat, en Zwarte Hondstraat en Molsteeg toch vooral het karakter van een achterstraat gekregen hebben, laat zich slechts verklaren uit het gebrek aan de stedenbouwkundige uitwerking van het Basisplan gedurende een latere periode. Wél verschafte het Basisplan, omdat het uitging van een totaal nieuwe situatie ter plaatse van de Oudehaven, het alibi voor de abrupte beëindiging van de Wijnstraat aan de oostzijde. In het Basisplan zelf werd hier nog uitgegaan van een ontworpen beëindiging van de straat met nieuwe bebouwing, in de uitwerking in de jaren '60 koos men er echter voor de Verlengde Willemsbrug dwars door de straat aan te leggen.

Alle randen van de Waterstad wijken af van het binnengebied van het Wijnhaveneiland en de Wijnstraat zuidzijde. In het Basisplan waren de Boompjes gedacht als een enigszins grootschalige kantorenstrook, bestaande uit middelhoogbouwslabs (slab = schijfvormig gebouw) evenwijdig en dwars op het water, in een strakke rooilijn. Ter plekke van de Oudehaven was een groot verkeersplein met aansluitende buspleinen gepland. De westrand van het Wijnhaveneiland werd een grotendeels onbebouwd haventerrein met insteekhavens en de Blaak een kantorenstrook met grote banken. Behalve de Oudehaven, is de invulling ook zo gerealiseerd. Dat betekent dat elk deelgebied van de Waterstad zijn eigen karakter heeft, waarvoor in de wederopbouwperiode de basis werd gelegd.

Het concept 'Venster op de Rivier' , een prominent onderdeel van het Basisplan, vond zijn balkon in het plein 1940, dat aanvankelijk niet meer voorstelde dan een klein betegeld veldje naast de nieuwe Leuvesluis. Het beeld van Zadkine vond juist hier een dramatisch decor. Het plein is in de oorspronkelijke vorm niet meer aanwezig, maar vergroot en enigszins verschoven naar het oosten na de realisatie van het Maritiem museum in de jaren '80. De nieuwe insteekhavens van de Bier- en Rederijhaven en de Leuvehaven vervulden in het Basisplan een cruciale positie als raison d'etre van de Waterstad: het centrum voor de binnenvaart, waarmee de direct aangrenzende binnenstad op dramatische wijze aan het einde van deCoolsingel, via het venster, met de kernidentiteit van Rotterdam werd geconfronteerd: de haven. Over deze binnenhaven heen was de rivier en de Wilhelminapier met de daar aanwezige havenactiviteiten nog net zichtbaar.

Het concept van het Venster was geen lang leven beschoren. De binnenvaartactiviteit liep tijdens de jaren '60 flink terug en de gerealiseerde stormvloedkering langs de rivier benam daar het uitzicht. De oorspronkelijke functie van de Leuvehaven en zijn insteekhavens verviel hiermee. Alleen nog de boten en kade-invulling van het Buitenmuseum uit de jaren ´80 herinneren hier nog enigszins aan de oorspronkelijke havensituatie. De hoogwaterkeringen ter plaatse van de Schiedamsedijk met het kenmerkende onderscheid van een benedenkade en een bovenniveau, en de stormvloedwaterkering ter plaatse van de Boompjes met een soortgelijk onderscheid tussen het bovenniveau bedoeld voor verkeer en wandelen, en een benedenkade voor de scheepvaart, zijn eveneens een nog tastbare erfenis uit de periode van de Wederopbouw. De meest in het oog springende erfenis van de Wederopbouw in dit gebied zijn enkele bouwprojecten in traditionalistische architectuur – langs de Blaak en aan de Boompjes– en vele andere in de verschillende varianten vanhet Naoorlogs modernisme. Sommige van deze projecten zijn beschermd monument, maar nog meer objecten zijn beeldbepalend, dat wil zeggen dermate exemplarisch voor de architectuur en ontwerpcultuur van deze tijd en met dermate veel kwaliteit uitgewerkt, dat zij een sterke bijdrage leveren aan de wederopbouwsignatuur van dit gebied.

1965-1985: kleinschalig en zakelijk

Deze periode heeft in de Waterstad zijn afdruk op twee plekken nagelaten: rondom de Oudehaven en rondom de twee insteekhavens Bierhaven en Rederijhaven. Beide zijn tot stand gekomen als een rechtstreeks gevolg van de sterke omslag in denken over de rol van de binnenstad in grootstedelijk verband en de vorm waarin deze opvatting in stedenbouw en architectuur zou moeten worden omgezet. De binnenvaarthavenfunctie in het gebied kwam tot een einde, waardoor de vraag zich voordeed hoe het gebied in te vullen. Tegelijkertijd werd er in deze tijd afscheid genomen van het Basisplan en de eenzijdige productie- en consumptiefunctie van de binnenstad. Het centrum van de stad zou weer een focuspunt moeten zijn voor alle Rotterdammers, een plek om te kunnen wonen, werken en recreëren, in een kleinschalig milieu waar men zich mee zou kunnen identificeren en waar de geschiedenis van de stad aan afleesbaar zou kunnen zijn. De Oudehaven, voor de oorlog al een van de meest centrale en met geschiedenis beladen plekken van de stad, diende voor dit doel weer op de kaart te worden gezet. Dat het ronde verkeersplein uit het Basisplan, als distributieknoop voor de verkeersboulevards uit het oosten, westen, noorden en zuiden, hiervoor zou moeten wijken, werd niet meer betreurd. De Oudehaven werd behouden en met experimentele en zeer opmerkelijke architectuur omringd. Dat het een totaalingreep was, dus inclusief de herbestemming van de haven zelf, onderstreept de kracht van dit project. Met een meer afstandelijke terugblik kan worden vastgesteld dat dit Rotterdamse experiment niet alleen uniek in zijn soort was, maar in ieder geval in Rotterdam ook de belichaming is geworden van de herontdekking van de binnenstad als een historisch beladen woon-, werk- en recreatief milieu. De vorm waarin dat gebeurde, bleef uitzonderlijk en bleek al kort na de realisatie een doodlopende weg, maar is desondanks ook een leerschool geweest, in positieve en negatieve zin, voor nakomende stedenbouwkundigen en architecten.

Het tweede project uit deze periode legt, op de havenpieren van Bier- en Rederijhaven, in sterkere mate de malheurs bloot van deze beweging in architectuur en stedenbouw. Kleinschalig waren de projecten allerminst – beter kan gesproken worden van 'grootschalige kleinschaligheid' – en de interactie tussen gebouw en openbare ruimte werd door de geslotenheid en onregelmatigheid van de plint eerder aangetast dan dat het erop vooruit ging. Opmerkelijk is dat de wederopbouwarchitectuur het op dit punt, waar de kleinschaligheidsbeweging zich bij uitstek op wilde profileren, het in de Waterstad eigenlijk beter deed. De open en multifunctionele of voor meerdere functies te gebruiken plinten in een strakke rooilijn uit de wederopbouwperiode zijn nog altijd een kracht van dit gebied. De aandacht die de kleinschaligheid in deze periode trok, mag echter niet verhullen dat tegelijkertijd de modernistische architectuur zich ook in dit gebied doorontwikkelde tot een zakelijke en vaak weinig aantrekkelijke variant, waarbij gebouwen nauwelijks meer een relatie aangingen met de openbare ruimte. Onder andere de kantoorgebouwen aan de Blaak getuigen hiervan. Bij deze gebouwen werd bovendien de rooilijn van de Blaak die in het Basisplan vastgelegd was, flink overschreden. Ook werden gevels van gebouwen uit de periode van de Wederopbouw in de jaren '80, maar ook later nog, met renovaties sterk versoberd en architectonisch verarmd. Hiernaast werd voortgegaan op de naoorlogse weg van ontsluiting van de binnenstad voor autoverkeersstromen, maar nu op grootschaliger wijze. De Blaak werd gedeeltelijk in een open tunnelbak gelegd, als gevolg waarvan de Leuvesluis, die tot aan eind jaren '60 de verbinding van het binnenwater van de binnenstad met het buitenwater van de Waterstad verzorgde, een verbinding die er eeuwenlang geweest was, het veld moest ruimen. Binnen- en buitenwater stonden niet meer in open verbinding met elkaar.

1985-2013: water en hoogbouw

De beweging uit jaren '70 en begin jaren '80, om de binnenstad te beschouwen als een gemengd en stedelijk woon- werk- en recreatief stadsdeel met aandacht voor de menselijke maat, werd in de navolgende periode deels afgekapt, deels doorgezet. De nieuwe rol van de binnenstad was een blijver, maar het kostte nog jaren van discussies en tegenstellingen voordat deze in de tweede helft van de jaren '80 was uitgekristalliseerd, mede omdat de visies op de ruimtelijke ontwikkeling van Rotterdam innig waren verknoopt aan zware en lange discussies over de economische, sociale en culturele toekomst van de stad en van de havens. De kleinschaligheidsideologie kwam daarentegen op een dood spoor terecht.

Rond het midden van de jaren '80 werden er belangrijke lijnen uitgezet voor Rotterdam als geheel, de binnenstad en de Waterstad. In het Binnenstadsplan uit 1985 werd de Waterstad voorzien van een nieuwe functie: uitbreidingsgebied van de binnenstad, waarbij er nieuwe kantoren, woningen en een uitbreiding van de recreatieve en toeristische functie in het vooruitzicht werden gesteld. Het Plan Waterstad uit 1986 had een verdere versterking van de woonfunctie van de gehele Waterstad en een uitbreiding van museale functies en diverse toeristische en recreatieve voorzieningen hoog in het vaandel. Met een aantal hoge kantoor- en woongebouwen aan de Boompjes zou het stadsbeeld getransformeerd moeten worden. Na jarenlange zware discussie over de sociale, economische en culturele toekomst van Rotterdam, werd in 1987 het concept van de 'Complete stad' gelanceerd en gepresenteerd als een samenhangende zeshoek: complete stad, vernieuwing van de economie, aantrekkelijke woonstad, attractief stadsbeeld, breed draagvlak en ondernemend bestuur. De rivier werd ontdekt: 'Rotterdam havenstad' werd 'Rotterdam, stad aan de rivier'.De uitbreiding van de binnenstad met de Waterstad en de groei van de stad naar de rivier vond in de jaren '80 en de eerste helft van de jaren '90 in de Waterstad in vier projecten zijn vertaling: het Maritiem museum en bijbehorend Buitenmuseum, de verstedelijking van de Boompjes met een fikse overwegend witte bebouwingswand van kantoorgebouwen en woontorens, de nieuwe inrichting van de openbare ruimte van de Boompjes, en tenslotte de ontwikkelingen langs het oostelijk deel van de Schiedamsedijk, met een lange rij paviljoens en het Imaxtheater en een hotel. Deze laatste ontwikkeling diende een rol te vervullen in het verbinden van de Coolsingel met de rivier, maar is in zijn ruimtelijke uitwerking te weinig attractief gebleken, om die rol te kunnen vervullen. Het Maritiem museum zette het Venster op de rivier – voor zover daar nog sprake van kon zijn – definitief dicht.

We kunnen constateren dat alle projecten uit deze tijd van de jaren '80 en '90 zich aan de randen van de Waterstad bevonden, omdat men zich ervan bewust was dat het binnengebied al was volgebouwd en het concept van verdichting van een al bestaande stad nog ontwikkeld moest worden. De sprong over de rivier naar de Kop van Zuid, eveneens in de jaren '80, was tevens een sprong over de Waterstad, waardoor de aandacht jarenlang van het gebied werd afgeleid. Wat betreft de ontwikkeling van de Waterstad kan dit het 'tijdperk van de Boompjes' worden genoemd: tussen '85 en '95 werd deze onaantrekkelijke verkeersader door middel van hoogbouw en de herinrichting van de openbare ruimte omgevormd tot een stedelijke boulevard, een stap op weg naar het versterken van de relatie tussen stad en rivier. De Boompjes kreeg door de herinrichting zijn functie als wandelboulevard terug, maar met name de vele kantoren in vrij gesloten torens en slabs met sterk repetitieve architectuur droegen nauwelijks bij aan de impressie van de rand vaneen levendige stad. In 1993 is tenslotte de laatste belangrijke stap in de ontwikkeling van dit gebied gezet, met het masterplan voor het Wijnhaveneiland. In dit plan werd radicaal gekozen voor hoogbouw op kleine percelen, tussen de bestaande bebouwing in, als hoge smalle hoogbouwnaalden. Na het millennium kwam deze specifieke hoogbouw op gang. In feite werd hier gekozen voor een sterk internationaal architectuurbeeld. Dit voor de eerste keer in de geschiedenis van de Waterstad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1054Waterstad-va01_0004.png"

3.1.3 Cultuurhistorische Waarden algemeen

1 Pre-industriële en Wederopbouwhavens: ruggengraat van de waterstad

De laat-16de, begin-17de-eeuwse buitendijkse havens, die, op de naoorlogse vergraven oostkant van de Leuvehaven, de ingekorte Oudehaven en de gewijzigde punt van de Wijnhaven na, nog altijd intact zijn, vormen de ruimtelijke én cultuurhistorische ruggengraat van dit gebied. Slechts de westelijke Blaak heeft de oorlog niet overleefd. De Bierhaven en Rederijhaven maken deel uit van dit alomvattende en cultuurhistorische waardevolle watersysteem, hoewel deze havens pas in de naoorlogse jaren gegraven zijn. Zij zijn waardevol, omdat zij de herinnering aan het binnenvaartcentrum - een voortvloeisel uit het Basisplan - nog steeds levend houden. De wijze waarop in de Wederopbouw met middelhoog aan het water de historische havenprofielen intact werden gelaten is eveneens een waardevol cultuurhistorische en stedenbouwkundige kwaliteit. Vanouds maakten deze havens met hun typisch pre-industrieel havenprofiel deel uit van een functionele en stedenbouwkundige drie-eenheid: water-kade-bebouwing. Nadat de bebouwing in de oorlog vrijwel volledig was weggevaagd, en uiteindelijk ook de scheepvaart uit het gebied verdween, is de relatie tussen deze drie stedenbouwkundige basiselementen verdwenen. Het water echter resteerde, als min of meer autonoom element, net als de kades. De verbinding van het buitendijkse water van de havens met het binnendijkse van de binnenstad, via de Leuvesluis, is eveneens verdwenen.


2 Stedenbouwkundig patroon van gesloten straten en particuliere invullingen

De stedenbouwkundige structuur van de waterstad is in zijn algemeenheid van aanzienlijke cultuurhistorische waarde, deels omdat deze de resultante van het Basisplan, deels omdat deze zelfs nog vooroorlogs is. De stedenbouwkundige structuur uit het Basisplan is van belang voor de waterstad omdat deze de grondslag voor een geheel nieuwe fase in het bestaan van dit stadsdeel vormde, en de basis is geweest van de meeste architectonische en stedenbouwkundige invullingen, gedurende vele decennia. Het Basisplan is bovendien de cultuurhistorische drager bij uitstek van de denkbeelden tijdens de Wederopbouw over de functies die dit deel van de binnenstad na het bombardement in het nieuwe Rotterdam moest gaan vervullen. Het gehele gebied - op de Oudehaven na - stond in het teken van de haven en de handel. Deze relaties met het oorspronkelijke Basisplan zijn een waardevol cultuurhistorisch gegeven. De stedenbouwkundige structuur van het Basisplan is ook op enkele andere niveaus van belang: o Voor het Wijnhaveneiland-oost en de Wijnstraat en omgeving ligt het belang van het stedenbouwkundig patroon uit het Basisplan ook daarin dat er een nieuwe structuur is ontworpen van deels nieuwe straten en havens, verbrede en verschoven straten, nieuwe bouwblokken en gebouwen die deels teruggrijpen op de vooroorlogse structuur. Dat heeft in het centrale deel van de waterstad geleid tot een grondplan dat uitging van meer traditionele straten en bouwblokken in plaats van open, modernistische structuren. o Mede omdat het centrale deel van de waterstad uiteindelijk bestemd werd als haven-, bedrijvenen kantorengebied, werd voor de invulling ervan méér geleund op particulier initiatief dan in delen van de binnenstad waar woningbouw of stedelijke functies hun plek dienden te krijgen. Hier konden particuliere bedrijven of instellingen op een kleine of grotere kavel een bedrijfspand of kantoor oprichten, van laagbouw tot middelhoog, van traditioneel stadspandformaat tot horizontaal en modern, maar alle traditioneel aaneengeschakeld en in de (verlegde) vooroorlogse of nieuwe rooilijn. De grotere en gekoppelde bedrijfsverzamelgebouwen tussen Glashaven en Jufferstraat waren hier een uitzondering op, maar voegden zich aan de straatzijden geheel tussen de andere panden in. Deze betrekkelijk fijnmazige structuur van gesloten straten en gevelwanden en betrekkelijk kleinschalige invullingen is voor het Wijnhaveneiland en de Wijnstraat een belangrijke cultuurhistorische én stedenbouwkundige kwaliteit, mede omdat het een link legt met de vooroorlogse situatie.

3 Gebundelde diversiteit

De waterstad is een weerslag van meerdere cultuurperioden en van sterke wijzigingen in opvattingen met betrekking tot de ruimtelijke en functionele opzet van de stad. De specifieke geschiedenis van het gebied is herkenbaar in meerdere lagen en in meerdere identiteiten, verspreid over de deelgebieden. Ieder deelgebied legt getuigenis af van de ruimtelijke opvattingen die het architectonisch en stedenbouwkundig discours van naoorlogs Nederland gekenmerkt hebben, soms rustig en ingetogen, dan weer met een scherp contrast tussen de verschillende visies en vormtalen. Dit laatste betekent dat niet alleen diversiteit en meerlagigheid, maar op de schaalniveaus van de deelgebieden ook een zekere eenduidigheid en samenhang als begrippen op de waterstad van toepassing zijn. Deze 'gebundelde diversiteit' vormt één van de belangrijkste cultuurhistorische en ruimtelijke karakteristieken van de waterstad.


4 Vooroorlogse gebouwen en bouwwerken

De gebouwen en bouwwerken die dateren uit de vooroorlogse periode hebben een grote cultuurhistorische waarde, omdat zij een belangrijke herinnering zijn aan het Rotterdam van de 16de, 17de en 18de eeuw, waarin de stad uitgroeide tot de belangrijkste havenstad na Amsterdam, alsmede aan de vroegmoderne stad, van de tweede helft van de 19de eeuw tot de Tweede Wereldoorlog, waarin Rotterdam spectaculair uitgroeide tot een van de grootste havens van de wereld. Het Witte Huis en de belendende panden, de funderingen en oprit van de historische Willemsbrug, de historische kademuren, de bruggen, bruggenhoofden en -huisjes behoren tot dit belangrijke erfgoed.


5 Wederopbouwarchitectuur
De wederopbouwarchitectuur - voor zover bewaard gebleven in volumeopbouw en architectonische expressie - is een belangrijke cultuurhistorische waarde van de waterstad. Deze doorgaans lichte, ranke en in zijn detaillering verfijnde architectuur is uiterst herkenbaar en verleent aan dit gebied een historische tijddiepte die zeker na 50 jaar al weer als een waardevolle doorkijk in een zich steeds verder verwijderend tijdperk wordt ervaren. In zekere zin is zij op weg dezelfde functie te vervullen als pre-industriële architectuur in niet-verwoeste binnensteden, en is dan ook van niet te onderschatten betekenis voor de identiteit van dit gebied. De specifieke wijze waarop de plinten van wederopbouwarchitectuur betekenis, maat en ritme geven aan de openbare ruimte is eveneens een grote cultuurhistorische.

De in de cultuurhistorische verkenning genoemde aanbevelingen algemeen zijn opgenomen in paragraaf 4.2 ontwerpkader. Voor de cultuurhistorische waarden per deelgebied en bijbehorende aanbevelingen verwijzen wij naar de "Cultuurhistorische verkenning & waardenstelling Waterstad Rotterdam".

3.1.4 Aanbevelingen vanuit cultuurhistorie voor de Waterstad

1 Behoud cultuurhistorische waarden

Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.1 cultuurhistorie van het bestemmingsplan en de cultuurhistorische verkenning & waardenstelling Waterstad Rotterdam.


2 Relatie tussen water en kade

Onderzoek de mogelijkheden om de kade van gevelwand tot kaderand vorm te geven in één bestratingsmateriaal (keien), wat de mogelijkheden zijn om meer intermediairs te creëren tussen kade en water (trappen, steigers, vlonders), in hoeverre het water sterk verdicht kan worden met boten, of er wateractiviteiten (zoals bootverhuur) kunnen plaatsvinden en of daar op de wal kleine voorzieningen voor kunnen worden aangelegd (bijvoorbeeld walkantoortjes).


3 Relatie tussen bebouwing en kade straat: ontsluitingen en encroachment

In moderne grootschalige projecten is het goed mogelijk de begane grondlaag te voorzien van een hoge dichtheid aan ontsluitingen. Ook een privaat voorgebied, in meerdere stedenbouwkundige plannen als een 'encroachmentzone' aangeduid, kan hier worden geïntroduceerd, in een bescheiden vorm, zonder bouwkundige constructies.


4 Primaire functies aan de straat & architectonisch display

In de vooroorlogse waterstad lagen de hoofdfuncties van de gebouwen of complexen steevast aan de openbare ruimte, terwijl de afgeleide of ondersteunende functies in het achtergebied waren gesitueerd, doorgaans buiten het zicht. Met de hoogbouwontwikkelingen is de waterstad op een punt gekomen waarin het programma dusdanige proporties aanneemt, dat de ondersteunende functies als parkeergarages, bergingen, afvalberging e.d. slecht met moeite nog weggehouden kunnen worden van de openbare ruimte. Toch is dat een uiterst belangrijke opgave. Indien de positionering van ondersteunende functies aan de straat toch onvermijdelijk is, sluit niet een 'eerlijke' maar een esthetische benadering het beste aan op de cultuurhistorische achtergrond van dit stadsdeel en op de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied. Dit vraagt om een gevelbehandeling van ondergeschikte functies, die deze functies niet open leggen aan de straat, en die voor wat betreft ontwerp en materialisering niet ondergeschikt is aan de van de hoofdfunctie. Bijvoorbeeld parkeergarages voorzien van een representatieve gevelwand en warmkleurige lichtbronnen en niet gerealiseerd ter plaatse van de gevel op de begane grond.

5 Coïncidentele stedelijkheid

Voor 1940, maar ten dele ook in de Wederopbouw, werden de havens geflankeerd door gevelwanden met een snelle aaneenschakeling van voornamelijk verticale volumes, hoger dan breed, waardoor de visuele afwisseling 'op de strekkende meter' bijzonder hoog was. Vooral vanaf de jaren '60 zijn er veel horizontale, langgerekte gebouwen langs de havens verschenen, die -evenredig- in samenhang met het verdwijnen van de bedrijvigheid op het water en de kades, nauwelijks meer compensatie kunnen bieden voor de leegte van deze brede en strikt lineaire ruimtes. Stedelijke allure is nu enkel aanwezig op de hoogbouwlaag.
De stedenbouwkundige lagen van de middelhoogbouw en de plint op voetgangersniveau kunnen eveneens meer stedelijkheid gebruiken. Deze stedelijkheid kan niet alleen maar programmatisch zijn, maar zal zich ook moeten betrekken op het beeld.


6 Plinten op voetgangersniveau

In de Wederopbouw, maar ook in de vooroorlogse situatie, waren gebouwen vaak architectonisch verankerd aan de openbare ruimte door middel van een plint, dat wil zeggen een begane grondlaag die dusdanig was opengewerkt dat er een goed visueel en dikwijls ook functioneel contact bestond (doormiddel van een entree) tussen de openbare ruimte en de binnenwereld van het gebouw. Daarnaast was de plint een constructie met een 'dragende tektoniek', dat wil zeggen dat de bovenbouw rustte of leek te rusten op een architectonische gearticuleerde constructie, die zich zowel wat betreft vormgeving als wat betreft plastiek onderscheidde van de bovenbouw. Het gebouw stond daarmee zowel 'stevig' op de grond, als dat het daarvan werd 'opgetild'. Een juiste verhouding van de hoogte van de plint tot de totale hoogte van het gebouwen was dan overigens van groot belang. In enkele recente ontwerpen in de waterstad heeft de (te lage) plint geen dragende tektoniek meer, waarmee gebouwen gaan zweven en de plint niet meer een element is dat maat en ritme op voetgangersniveau aanbiedt. Het is aan te bevelen in de waterstad meer aan te sluiten op deze historische vormgevingsprincipes van de plint.

7 Binnenstedelijke havenprofielen

Het behoud van het historische havenprofiel, ook met hoogbouw, is van groot belang om deze havens in hun historische functie en opbouw herkenbaar te houden. Met maximaal 7 lagen voor bebouwing aan de havens wordt goed op de gemiddelde hoogte van de Wederopbouw in dit gebied aangesloten en blijft de referentie aan een historische haven voldoende zichtbaar.


8 Besloten straten en strakke rooilijnen

Het is van belang rooilijnen strak te houden en indien die niet mogelijk blijkt, strategieën in te zetten om de rooilijn onregelmatigheid te maskeren of te compenseren, bijvoorbeeld met behulp van groen.


9 Secundaire en tertiaire verbindingen

Voor het bombardement kende de waterstad een zeer fijnzinnige ruimtelijke structuur en een fijnzinnige, veelvoudige en hechte koppeling aan de omringende buurten. De primaire, secundaire en tertiaire verkeersstructuur verdienen aandacht. Tussen tegenoverliggende of in elkaars verlengde gelegen kades kunnen verbindingen worden aangelegd. Voldoende ruime en open plinten in de primaire, secundaire en tertiaire verbindingen van het gebied zijn noodzakelijk voor een levendigere en fijnmazigere waterstad.


10 Doorvaarbaarheid waterstad

Aanbevolen wordt de mogelijkheid tot herkoppeling van de waterstructuur van Landstad en waterstad. Voor de oorlog bestond die verbinding op deze plek in de binnenstad uit een lange overkluizing onder de Zeevismarkt, tussen de Steigersgracht en de Leuvehaven. Als gevolg van de demping van het noordelijk stuk van de Leuvehaven werd tijdens de Wederopbouw deze verbinding in de vorm van de Leuvesluis opnieuw vormgegeven, maar zuidelijker, ten hoogte van Plein 1940. Met het realiseren van de verkeerstunnels in de jaren '60 ten behoeve van de koppeling tussen Blaak en Westblaak werd de Leuvesluis definitief voor de scheepvaart afgesloten. Een nieuwe verbindingsroute met een beperkte vaardiepte kan een denkrichting zijn. Eveneens zou gezocht kunnen worden naar oplossingen die gebruik maken van de moderne vertaling van het historische overtoomprincipe, dit eventueel in een combinatie met een afwaardering van de verkeersonderdoorgang Blaak-Westblaak.

Voor een uitgebreidere beschrijving van de algemene aanbevelingen en de aanbevelingen gespecificeerd per gebied wordt verwezen naar de Cultuurhistorische verkenning & waardenstelling Waterstad Rotterdam."

3.1.5 Monumenten, Beeldbepalende Objecten en Ensembles

Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. De gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar (Monumentenwet). Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen (Wro).

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening Rotterdam 2003. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object tenminste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.

Plangebied

Er is in het plangebied geen sprake van een beschermd stadsgezicht of wederopbouwaandachtsgebied. Wel is er sprake van Rijksmonumenten en Gemeentelijke monumenten, deze worden beschermd conform de Monumentenwet (1988). Voor de bescherming van de beeldbepalende objecten in het plangebied is een regeling (Waarde-Cultuurhistorie) in de regels van het bestemmingsplan opgenomen.

Monumenten, Beeldbepalende Objecten en Ensembles in de Waterstad

Het bestemmingsplangebied kent diverse rijks- en gemeentelijke monumenten. De Cultuurhistorische Verkenning & Waardenstelling Waterstad Rotterdam (januari 2014), die is gedaan onder andere ten behoeve van dit bestemmingsplan, benoemt ook beeldbepalende objecten en cultuurhistorisch waardevolle ensembles. Deze objecten en ensembles hebben, in tegenstelling tot de monumenten, geen juridische status op grond van de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010.

De ensembles vormen de kernachtige weerslag van één van de cultuurperiodes die het gebied gevormd hebben, en die – mede ook in verband met hun architectonische of typologische kwaliteit- cultuurhistorisch van belang zijn. In Bijlage 1 van dit bestemmingsplan zijn alle monumenten, beeldbepalende objecten en cultuurhistorisch waardevolle ensembles opgenomen. Tevens zijn per beeldbepalend pand expliciet de waardevolle cultuurhistorische karakteristieken benoemd.

Bijlage 1 Cultuurhistorie in het bestemmingsplan Waterstad

3.1.6 Regeling cultuurhistorie

Monumenten worden niet opgenomen in de regels of de verbeelding van het bestemmingsplan omdat deze beschermd zijn door andere wet- en regelgeving dan het bestemmingsplan. Dit is voor de beeldbepalende objecten (panden en overig) anders. Op de beeldbepalende objecten die genoemd zijn in Bijlage 1 Cultuurhistorie in het bestemmingsplan Waterstad en op de verbeelding zijn opgenomen, is een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie van toepassing.

De regeling voorziet in een sloopverbod voor de betrefffende beeldbepalende objecten. Een sloop vergunning kan onder voorwaarden verleend worden.

  • a. Het college van burgemeester en wethouders kan een omgevingsvergunning voor het geheel of gedeeltelijk slopen van een bouwwerk verlenen indien het college van mening is dat de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het slopen voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van zwaarwegende maatschappelijke, technische, dan wel economische overwegingen.
  • b. Bij hun afweging omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning voor het geheel of gedeeltelijk slopen van een bouwwerk betrekt het college tevens een door de Commissie Welstand en Monumenten uit te brengen advies over het bouwplan in relatie tot de door het college vastgestelde Cultuurhistorische Verkenning.

Deze dubbelbestemming is onderbouwd door middel van de "Cultuurhistorische Verkenning & Waardenstelling Waterstad Rotterdam" (Januari 2014).

Kunstbeleid

Het Maasbeeld, "de Waslijn", in de Nieuwe Maas en het Koopvaardijmonument "de Boeg op de Boompjeskade zijn beide als cultuurhistorisch waardevolle objecten aangewezen in de cultuurhistorische verkenning. Beide kunstobjecten worden niet beschermd in het bestemmingsplan omdat het Rotterdamse kunstbeleid erop van toepassing is.

Bruggenhoofd Oude WIllemsbrug

De bovenbouw van het bruggenhoofd van de oude Willemsbrug is niet beschermd in de regels, aangezien de bescherming enkel van toepassing is op de onderbouw, het bruggenhoofd zelf.

Jufferstraat 21/jufferhof 10 en Jufferstraat 23/Jufferhof 12

Voor deze locaties is in het verleden reeds een sloopvergunning verleend ten behoeve van de ontwikkeling Uptown (een ontwikkeling van een woontoren). Om deze reden is het niet mogelijk ter plaatse een dubbelbestemmings Waarde-Cultuurhistorie op te nemen.

3.2 Archeologie

3.2.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.2.2 Bewoningsgeschiedenis

De oudst bekende vondsten in het plangebied dateren uit het Neolithicum (5300-2000 voor Christus). In die periode werden gunstige plekken in het landschap, zoals rivierduinen en rivieroevers, door de mens uitgekozen om te verblijven. Ook binnen het plangebied zijn dergelijke kansrijke landschappelijke elementen in de diepere ondergrond aanwezig. Vanaf circa 8000 jaar voor Christus moet er al een riviertak van de Rijn hebben gestroomd langs de zuidrand van het plangebied. Aardewerk en vuurstenen werktuigen uit het Neolithicum zijn aangetroffen tijdens het archeologisch onderzoek in het tracé van de Willemsspoortunnel, tussen 1988 en 1992. De spoortunnel volgt min of meer de benedenloop van de gedempte Rotte tussen Pompenburg en station Blaak, maar binnen het plangebied doorkruist de tunnel het gebied op de rechteroever van de benedenloop van de Rotte. De Oudehaven vormt het enige niet gedempte stuk van de benedenloop van de Rotte. De Leuve zou in aanleg een zijtakje van de Rotte kunnen zijn geweest.

Het plangebied Waterstad maakte vanaf de latere prehistorie deel uit van een omvangrijk moerasgebied waar veenvorming plaats vond. Bewoningssporen uit de periode van het begin van de moerasvorming, de Bronstijd (2000-800 voor Christus) zijn uit het plangebied niet bekend. De Rotte is als afwateringsriviertje van het veengebied vermoedelijk ook ontstaan in de late prehistorie, de IJzertijd (800 voor Christus - begin jaartelling). Vanaf de Romeinse tijd (begin jaartelling - 450) is er dicht bij de Rotte en langs de Nieuwe Maas klei op het veen afgezet. De oevers van de Rotte en de Nieuwe Maas waren aantrekkelijk voor bewoning. Bij archeologisch onderzoek in en dicht bij het plangebied zijn op de oevers vondsten en bewoningssporen ontdekt uit de IJzertijd (verspoeld materiaal), de Romeinse tijd (resten van een huis en een crematiegraf langs de Rotte, tegenover de Laurenskerk) en de Middeleeuwen (verspoeld materiaal uit 8e - 9e eeuw, bewoningssporen op diverse plekken uit de 10e -12e eeuw).

De vondsten en sporen uit de 8e-12e eeuw kunnen gerelateerd worden aan de in 1028 en 1050 historisch vermelde nederzetting Rotte, die ook een kerk bezat. Binnen het plangebied zijn tussen Blaak en Wijnhaven onder meer resten van een huiserf ontdekt en onder het Bolwerk delen van wat mogelijk een dijkje is uit de 11e eeuw. Deze prestedelijke nederzetting, die langs beide oevers van de benedenloop van de Rotte lag, is in de 12de eeuw verlaten na overstromingen.

In de 13e eeuw werd het overstroomde gebied door de aanleg van dijken van noord naar zuid stap voor stap weer bewoonbaar gemaakt. Op en langs de dijken concentreerde zich aanvankelijk een groot deel van de bebouwing. Langs de Maas kwam uiteindelijk rond 1270 een gesloten dijkfront tot stand, doordat de Rotte ter plaatse van de Hoogstraat werd afgedamd. De dam verbond de dijken van wat nu heet de Schiedamsedijk, de Korte Hoogstraat en de Oostzeedijk. Een klein deel van de Schiedamse dijk (die westelijker lag dan de huidige straat de Schiedamsedijk) bevindt zich in de noordwesthoek van het plangebied. In de dam werd tussen 1270 en 1870 een complex uitwateringssluizen in stand gehouden, waarvan de resten nog gedeeltelijk in de bodem aanwezig zijn. De benedenloop van de Rotte bleef in de Middeleeuwen in onbedijkt gebied liggen. Rotterdam ontstond langs de dam (Hoogstraat) en langs twee straten parallel aan de binnenbedijkte Rotte (De Lombardstraat en De Oppert). In 1358 werd de stad al fors uitgebreid. De Blaak en de Nieuwehaven, aan de noordkant respectievelijk de noordoostkant van het plangebied, vormden gedurende de rest van de Middeleeuwen de zuidelijke grens van de stad. Een deel van de stadsmuur langs de Blaak is opgegraven en gereconstrueerd in het treinstation Blaak. In het onbedijkte gebied lagen langs de zuidoever van de Blaak in de 16e en tot in het begin van de 17e eeuw onder meer een aantal scheepswerven.

De grote opbloei van de stad kreeg vanaf de tweede helft van de 16e eeuw zijn beslag. Onder de bezielende leiding van Johan van Oldenbarnevelt werd vanaf 1576 de basis gelegd voor Rotterdam als belangrijke havenstad. De stad breidde zich vanaf kort voor 1600 sterk uit richting de Nieuwe Maas. De ontwikkeling resulteerde in de zogenaamde “Waterstad” (met in 1832 circa 15 bruggen!) met een havenfront van meer dan een kilometer. Voor de aanleg van nieuwe havens, verdedigingswerken en de inrichting van het gebied ten zuiden van de Blaak werd op 8 september 1594 octrooi verleend door de Staten van Holland. De al iets eerder aangelegde, op een kaart uit 1584 zichtbare verdedigingswerken ter plaatse van de Wijnstraat (vermoedelijk een wal met borstwering en ervoor een gracht) werden in de nieuwe plannen alweer verlaten. Een deel van die verdedigingswerken is recentelijk archeologisch onderzocht op de locatie van het gebouw Wijnhaeve. Oostelijk daarvan, tussen Nieuwehaven en Haringvliet, werden in diezelfde periode tussen 1575 en 1593 al erven uitgegeven. Tussen 1598 en 1638 kreeg de complete inrichting met havens en verdedigingswerken en de ophoging, verkaveling en verkoop van erven langs de Schiedamse dijk en tussen Blaak en Maas zijn beslag. Vanaf de 17e eeuw vormde de waterstad het kloppend hart van de Rotterdamse scheepvaart-gerelateerde handelseconomie. In 1940 ging bij het bombardement alle bebouwing in het plangebied, met uitzondering van Het Witte Huis en enkele aangrenzende panden, verloren. Bij de herinrichting van het gebied werden veel funderingen verwijderd, maar door de enorme ophogingen in het oorspronkelijk buitendijks gelegen gebied zijn vermoedelijk toch veel van de oudere bewoningssporen en vondsten in de ondergrond bewaard gebleven.

3.2.3 Archeologische verwachting

In het plangebied bevinden zich twee terreinen waarvan bekend is dat belangwekkende archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze terreinen staan op de 'Lijst van Archeologisch Belangrijke Plaatsen in de gemeente Rotterdam' en zijn beschermd op grond van de Archeologieverordening Rotterdam 2009.

Tijdens het puinruimen na het bombardement werden de meeste funderingen van gebouwen uitgebroken en werd de bovenste 2 meter ter plaatse van nieuwe weg- en leidingcunetten puinvrij gemaakt. Delen van het plangebied werden opgehoogd of juist afgegraven. Bovendien werd het stratenpatroon voor een deel verlegd. Zo kreeg de Schiedamsedijk een westelijker ligging.

Ondanks de genoemde ingrepen kunnen dus vooral de dieper gelegen, in de slappe ondergrond weggezakte, ophogings - en bewoningslagen nog intact in de bodem aanwezig zijn. Dit is op verschillende locaties door archeologisch onderzoek aangetoond. Op sommige plaatsen bevinden die lagen zich tot wel 10 meter onder de oppervlakte. Het betekent dat ook onder moderne gebouwen met parkeergarages delen van het 'bodemarchief' intact in de bodem aanwezig kunnen zijn.

Onder de lagen uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd, met bewoningssporen vanaf de 8e eeuw, kunnen zich in de diepere ondergrond nog bewoningssporen uit de Romeinse tijd of uit de prehistorie (naar verwachting met name uit de IJzertijd en de Steentijd) bevinden.

3.2.4 Regeling archeologie

Voor de twee in het plangebied aanwezige Archeologisch Belangrijke Plaatsen geldt nadrukkelijk dat behoud van de archeologische waarden in situ (in de bodem) voorop staat, conform de bepalingen in de Archeologieverordening 2009 en de door het College van B&W vastgestelde Lijst van Archeologisch Belangrijke Plaatsen. Het gaat om de nummers 24 en 25 van de lijst, zoals hieronder omschreven.

Waarde - Archeologie 1

ABP terrein nr. 24. Terrein op de rechteroever van de Rotte, met sporen van de nederzetting Rotte en mogelijk ook met resten uit de Romeinse tijd. Een deel van het terrein is archeologisch onderzocht.

ABP terrein nr. 25. Terrein onder het huidige Bolwerk, ter weerszijden van de spoortunnel, met resten van een 11e-eeuws dijkje, dat in verband wordt gebracht met de nederzetting Rotte.

Voor beide terreinen geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,5 meter beneden het maaiveld, ongeacht de oppervlakte.

Waarde - Archeologie 2

Voor de rest van het landgedeelte van het plangebied geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,5 meter beneden het maaiveld, dan wel dieper dan de huidige keldervloeren en leidingcunetten (indien daar reeds verstoring dieper dan 1,5 m beneden het oppervlak heeft plaatsgevonden), ongeacht de oppervlakte.

Waarde – Archeologie 3

Voor het binnen de plangrenzen gelegen water geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem, ongeacht de oppervlakte. Hiervan uitgezonderd zijn werken die worden uitgevoerd in het kader van het normale onderhoud.

Bijlage 2 Beschermingskaart archeologie

3.3 Huidig gebruik

De waterstad is in te delen in verschillende deelgebieden met een eigen karakter.

Rondom de Oudehaven wordt veel gewoond en is er veel ruimte voor cafe's en restaurants met terrassen aan het water. De Oudehaven is een toeristische locatie in Rotterdam omdat de Kubuswoningen eraan grenzen en ook het vooroorlogse Witte Huis dat lange tijd het hoogste kantoorgebouw van Europa was. De Oudehaven doet zijn naam eer aan omdat in de haven oude en museale schepen liggen. Ook is de ambachtelijke Scheepshelling Koningspoort er gelegen. De westzijde van de Oudehaven, die deels boven de spoortunnel ligt, is recent bebouwd met woningen, hotels en kantoren.

Het Wijnhaveneiland en omgeving is door een transformatiestrategie de afgelopen jaren getransformeerd van een monofunctioneel kantorengebied, naar een gemengd gebied van wonen en werken. Verouderde kantoren hebben op het Wijnhaveneiland voor een groot deel plaats gemaakt voor diverse torens met een grotere mix aan functies, zoals de Waterstadtoren, Scheepmakerstoren, Harbour Village en Red Apple. Daarnaast is aan de Wijnhaven het gebouw 100hoog gerealiseerd. Deze ontwikkelingen dragen bij aan het levendiger worden van de waterstad. Er is al meer leven in de plint van gebouwen en meer leven op straat dan voorheen. De transformatie van het gebied is echter nog niet geheel afgerond. Het oude bestemmingsplan Waterstad kende nog ontwikkelruimte die in het nieuwe bestemmingsplan Waterstad is overgenomen.

De Leuvehaven wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van het Maritiemmuseum en het Havenmuseum. Ook staat hier een belangrijk monument voor Rotterdam "De Verwoeste Stad" van Ossip Zadkine naar aanleiding van het bombardement op Rotterdam. Daarnaast is aan de oostzijde van de Leuvehaven veel ruimte voor wonen. In dit deel van Rotterdam, in de musea, op de kades en op het water, is zichtbaar dat Rotterdam een havenstad is.

De Blaak kenmerkt zich door de aanwezigheid van veel kantoorgebouwen. Enkele karakteristieke kantoorpanden uit de wederopbouwperiode zijn hier gelegen. Tevens ligt het vooroorlogse pand van de onderwijsinstelling 'Willem de Kooningacademie' aan deze straat.

De Boompjes is een straat waar grote kantoor- en woongebouwen zijn gelegen en waar tevens horeca is gevestigd. De Boompjes functioneert als ontsluitingsweg voor Rotterdam en is daarom een drukke verkeersstraat. Hier ligt ook de opgang naar de Willemsbrug en net buiten het plangebied de opgang naar de Erasmusbrug over de Nieuwe Maas. De Boompjeskade is recent getransformeerd in een aantrekkelijke verblijfsruimte aan de Nieuw Maas. Hier kan men in de zomer vanaf het gras genieten van de langsvarende schepen en de Roterdamse skyline. Aan de Boompjeskade/Leuvehoofd staat tevens het oorlogsmonument "De Boeg" van Fred Carasso.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft het nieuwe bestemmingsplan Waterstad. In paragraaf 4.2 worden de uitgangspunten van het plan beschreven, in paragraaf 4.3 de nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden in het plan ten opzichte van het oude bestemmingsplan en in paragraaf 4.4 wordt ingegaan op de juridische regeling.

4.2 Ontwerpkader

Het bestemmingsplan Waterstad bouwt voort op het oude bestemmingsplan Waterstad uit 2000. Dit bestemmingsplan voorzag in een flexibele planologische juridische regeling voor het hele plangebied. Doel van het nieuwe bestemmingsplan is deze flexibiliteit over te nemen, aangezien op basis daarvan de ingezette transformatie van het gebied door kan gaan. De delen van het plangebied waar de bebouwingsmogelijkheden uit het vorige plan reeds zijn gebruikt, krijgen een flexibele bestemmingsregeling, maar kunnen niet verder uitbreiden. De delen van het plangebied waar de bebouwingsmogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan nog niet gebruikt zijn, krijgen een flexibele bestemmingsregeling en een regeling om het bestaande volume te kunnen uitbreiden. Het is dus mogelijk om de transformatie van monofunctioneel gebied met monofunctionele gebouwen naar levendig gemengd gebied af te ronden.

De bedoeling van dit nieuwe bestemmingsplan is, conform het oude bestemmingsplan, het verder verlevendigen van de waterstad met woonfuncties, werkfuncties en voorzieningen, waardoor een gemengd en aantrekkelijke waterstad ontstaat. Een belangrijke bijdrage hieraan is ook het verlevendigen van de kades en het water. Varende woonschepen worden bestemd in het bestemmingsplan in de bestemming Water. Andere functies op schepen zoals bedrijvigheid, horeca, hotel (beperkt) zijn binnen het bestemmingsplan, grotendeels conform het vorige bestemmingsplan, toegestaan. Ook zijn terrassen bij de horeca op schepen toegestaan en terrassen aan het water behorende bij horeca in de plint van gebouwen. Steigers in het water zijn toegestaan om bijvoorbeeld een sloepenhaven mogelijk te maken.

Ook maakt het bestemmingsplan het mogelijk de Waterstad aantrekkelijker te maken door middel van vergroening. Grote delen van het bestemmingsplan, zoals rondom de Leuvehaven kennen een flexibele bestemming Verkeer-Verblijfsgebied, waardoor in de toekomst voor een groenere inrichting kan worden gekozen.

In paragraaf 3.1.4 zijn vanuit cultuurhistorie aanbevelingen opgenomen, voor o.a. de bebouwing in de waterstad, die kunnen bijdragen aan het verlevendigen van de waterstad.

Nieuwe woningen en voldoen aan de milieunormen

Het is Rotterdams beleid om in de binnenstad meer woningen te realiseren. Het bestemmingsplan Waterstad staat in bijna alle bestaande gebouwen en ter plaatse van nog niet ingevulde bouwmogelijkheden de woonfunctie toe, en biedt daardoor wat betreft locaties ruime mogelijkheden om woningen te realiseren.

Daarnaast is het een bestuurlijke opgave om de luchtkwaliteit te verbeteren en tijdig aan de wettelijke normen te voldoen. Hiervoor is op nationaal niveau het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgesteld. In verband met het NSL wordt een beperking gesteld aan het aantal nieuwe woningen dat mogelijk wordt gemaakt. Om de toename van verkeersbewegingen binnen het NSL (NSL-project Rotterdam Centrum) te houden moet het aantal nieuwe woningen dat op basis van het bestemmingsplan Waterstad kan worden gerealiseerd worden beperkt tot 800 (op basis van de huidige onderzoeken en dit bestemmingsplan).

Totstandkoming 800 nieuwe woningen in de Waterstad

De totstandkoming van het maximum aantal nieuwe woningen (800) is als volgt:

1) In het NSL opgenomen ontwikkelruimte voor bekende projecten: 450 woningen

  • Boompjes 55-57 200 woningen;
  • Up-Town (Juffertoren) 182 woningen;
  • Willemsbrug West (Domus-locatie) 68 woningen.

Bij het NSL gaat het om (compensatie van) de extra verkeersbewegingen door het totaal van projecten, niet om de exacte locatie (of naam) van de projecten. De 450 woningen die zijn opgenomen in het NSL-project Rotterdam Centrum hoeven daarom niet exact op deze locaties en met deze aantallen te worden gerealiseerd. Deze 450 woningen kunnen op verschillende locaties in het bestemmingsplan worden gerealiseerd.

2) In het NSL opgenomen ontwikkelruimte voor onbekende projecten: 350 woningen

Daarnaast is in het NSL-project Rotterdam Centrum extra programmaruimte opgenomen voor projecten die bij de aanmelding in 2011 nog niet werden voorzien. Van deze extra programmaruimte zijn 350 woningen toe te delen aan de Waterstad. Zie hiervoor ook paragraaf Luchtkwaliteit.

Het bestemmingsplan Waterstad maakt dus een toevoeging van 800 woningen ten opzichte van de huidige centrumbebouwing mogelijk. Met toevoeging wordt in dit verband bedoeld dat deze hoeveelheid woningen bovenop de bestaande centrumbebouwing kan worden gerealiseerd. De hoeveelheid verkeer die door deze 800 woningen wordt gegenereerd komt dus bovenop de huidige hoeveelheid verkeer.

Nieuwe woningen in relatie tot de transformatie van gebouwen

De huidige bebouwing in Waterstad bestaat voor een groot deel uit kantoren. Gezien de wens om in de binnenstad meer woningen te realiseren en de situatie op de kantorenmarkt ligt transformatie van kantoren naar woningen voor de hand. In een binnenstedelijke situatie genereert 100 m2 b.v.o. aan kantoorruimte ongeveer de helft van het aantal verkeersbewegingen van één woning. Uitgangspunt is dus dat woningen meer verkeer genereren dan kantoren.

Als er voor elke woning die wordt toegevoegd 100 m2 b.v.o. kantoren verdwijnt (transformatie van kantoren naar woningen) kunnen er maximaal 1.600 woningen bij komen. De toevoeging van 800 nieuwe woningen staat wat betreft de toevoeging van verkeersbewegingen gelijk aan de transformatie van 160.000 m2 kantoren naar 1.600 woningen.

Omdat alle tussenliggende combinaties zijn toegestaan is in de regels vastgelegd dat een toevoeging van maximaal 800 woningen dan wel een transformatie naar maximaal 1.600 woningen is toegestaan. En dat alle combinaties van nieuwbouw en transformatie die evenveel verkeer genereren eveneens zijn toegestaan (bijvoorbeeld 500 nieuwbouwwoningen en 600 woningen in plaats van kantoren, of 300 nieuwbouwwoningen en 1.000 woningen in plaats van kantoren).

Dat er gemiddeld per woning 100m² bruto vloeroppervlak aan kantoren moet verdwijnen betekent niet dat woningen minimaal 100m² groot moeten zijn. Woningen kunnen ook kleiner zijn dan 100m² als er andere woningen groter zijn dan 100m² en/of wanneer een deel van het b.v.o na transformatie uit gemeenschappelijke ruimten bestaat, zoals gangenstelsels.

Nieuwe studentenwoningen in relatie tot nieuwe 'normale' woningen

Voor de Domuslocatie wordt voorzien in de ontwikkeling van studentenhuisvesting met 550 eenheden, in plaats van de eerder voorziene ontwikkeling van 68 woningen. Studentenhuisvesting is als een vorm van wonen toegestaan op alle locaties met een woonbestemming. Maar omdat een studenteneenheid veel minder verkeer genereert dan een gemiddelde woningen zijn studenteneenheden bij het bepalen van de groeiruimte voor woningen als een afzonderlijke categorie meegenomen.

In de gemeentelijke Bouwverordening is voor woningen in het centrum een parkeernorm van 1,0 parkeerplaatsen per woningen van gemiddelde omvang opgenomen. Voor wooneenheden kleiner dan 40 m2 geldt een parkeernorm van 0,1 parkeerplaats per eenheid. Aangenomen wordt dat studenteneenheden gemiddeld genomen kleiner dan 40 m2 zijn. Aangezien per woning 10 keer zoveel parkeergelegenheid wordt gerealiseerd dan per studenteneenheid, wordt aangenomen dat een studenteneenheid 10% van de verkeersbewegingen van een woning genereert. Deze aanname wordt ondersteund door het gegeven dat zowel het autobezit als het autogebruik (vanwege o.a. de OV-kaart) onder studenten aanzienlijk lager ligt dan bij een gemiddeld huishouden.

Omdat één woning evenveel verkeer genereert als 10 studenteneenheden is in de regels vastgelegd dat in plaats van één nieuwbouwwoning 10 studenteneenheden mogen worden toegevoegd (aan de transformatie van kantoren naar studenteneenheden is geen beperking gesteld, omdat studenteneenheden minder verkeer genereren dan 100 m2 kantoor).

4.3 Ontwikkelingen

4.3.1 Uitbreiding scheepshelling Koningspoort

De bestaande scheepshelling Koningspoort krijgt in het bestemmingsplan een beperkte uitbreidingsmogelijkheid. De Scheepshelling zal het gebied tussen het Oudehoofdplein, de Maasboulevard en de brug naar de Geldersekade gaan beslaan. Het is de bedoeling dat zichtbaarder wordt dat de Scheepshelling bij de openbare ruimte van de Oudehaven hoort. De Scheepshelling wordt toegankelijker en zal duidelijker onderdeel zijn van de wandelroute rondje Oudehaven. Er is een bebouwingspercentage opgenomen van 20% zodat er een beperkte uitbreiding mogelijk is van de bebouwing op de locatie.

4.3.2 Sloep- en plezierjachthaven met aanlegsteigers nabij de Red Apple

De bedoeling is om het water in de Waterstad de komende jaren levendiger te maken. Op dit moment wordt er nog weinig gebruik gemaakt van het water. Hierdoor worden kansen gemist om de waterstad aantrekkelijker te maken om te wonen en te werken. Het plan van een sloep- en plezierjachthaven met aanlegsteigers nabij de kop van het Wijnhaveneiland/Red Apple past hier goed in. In de bestemming water worden steigers toegestaan. Een beheerdersruimte kan gerealiseerd worden in nabij gelegen bebouwing of op een schip.

4.3.3 Wonen op en rond het Wijnhaveneiland

Ontwikkelruimte en transformatieruimte uit het vorig bestemmingsplan wordt overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan Waterstad. Rondom de Wijnhaven en op het Wijnhaveneiland hebben de afgelopen 10 jaar grote ontwikkelingen plaatsgevonden. De ontwikkelingsruimte op basis van het oude plan is nog niet helemaal benut. Om de ingezette ontwikkeling van het gebied voor te zetten nemen we de ontwikkelformule uit het oude plan opnieuw op in het nieuwe bestemmingsplan, voor de delen waar deze nog niet gebruikt zijn. Deze regeling voorziet conform het hoogbouwbeleid in een goede Rotterdamse laag en een opbouw in de vorm van torens.

Stedenbouwkundige regeling:

Bij de transformatie van het Wijnhaveneiland is een maximale bouwhoogte toegestaan van 200 meter, waarbij de volgende regels van toepassing zijn:

Rotterdamse laag

Onderbouw

Daar waar realisatie van woningen niet plaats vindt door verbouwing van bestaande panden, maar door sloop en nieuwbouw, is de voorwaarde dat het stratenpatroon en de bouwblokkenstructuur gehandhaafd blijven. Dit wordt bereikt door in het algemeen een onderbouw van minimaal 4 meter en maximaal 9 meter hoog verplicht te stellen.

Opbouw

Aan de ruimtelijk belangrijke straten Wijnhaven en Glashaven is in de rooilijn een bouwhoogte verplicht van van minimaal 20 meter en maximaal 25 meter (onderbouw en opbouw samen minimaal 20 meter en maximaal 25 meter), dan wel de bestaande bouwhoogte. Aan de Scheepmakershaven is deze hoge randbebouwing facultatief.

De maximale volumetoename voor de opbouw (dus boven de 9 meter) en hoogbouw samen bedraagt 22 m³ per m². De maximum volume toename is 55.000 m³. Het toegestane extra bouwvolume staat in relatie tot de grootte van het perceel. Deze voorwaarden zijn opgenomen om een goede verblijfskwaliteit met toetreding van licht en lucht in het gebied te garanderen.

Hoogbouw

Op de onderbouw kan hoogbouw gerealiseerd tot maximaal 55.000 m³, voor zover een deel van dit volume niet al gebruikt is voor de opbouw.

Aan de Wijnhaven noordzijde kan hoogbouw enkel gerealiseerd worden met een setback van 10 meter en aan de zuidzijde met een setback van 15 meter.

Om te voorkomen dat torens bovenop elkaar staan (privacy/licht etc.) en omliggende gebieden overlast hebben van bebouwing, gelden de volgende eisen aan de slankheid van de torens gesteld:

- Het maximum vloeroppervlak van een verdieping voor de hoogbouw is 50% van het beschikbare bouwperceel met een maximum van 580 m². Balkons door twee of meer wanden omsloten, worden tot de vloeropervlakte gerekend.

- De maximale diagonaal van een verdieping van de torens (de grootste rechte lijn die te trekken is in de plattegrond) bedraagt 25 meter bij torens tot 300 m², 30 meter bij torens van 300 tot 428 m² en 35 meter bij torens groter dan 428 m² per verdieping.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1054Waterstad-va01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1054Waterstad-va01_0006.jpg"

Functionele regeling:

Voorzover het bouwvolume van het gebied, waar de bovenstaande stedenbouwkundige regeling van toepassing is, wordt vergroot, is deze toename uitsluitend bestemd voor wonen en voor uitbreiding met ten hoogste 10% per pand van ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan in dit gebied aanwezige functies. Uitbreiding voor de kantoorfunctie is niet toegestaan.

Aanbevelingen vanuit cultuurhistorie

In paragraaf 3.1.4 zijn vanuit cultuurhistorie aanbevelingen opgenomen, voor o.a. de bebouwing in de waterstad, die kunnen bijdragen aan het verlevendigen van de waterstad.

4.3.4 Domuslocatie

Aan de Verlengde Willemsbrug/Gapersteeg/Vissteeg is op basis van de het oude bestemmingsplan woningbouw mogelijk. Op deze bouwlocatie wordt in het nieuwe bestemmingsplan het bouwproject "Bright" mogelijk gemaakt, met een maximale bouwhoogte van 70 meter. Dit complex voorziet in kleine wooneenheden voor o.a. studenten en starters. Naast woningbouw zijn diverse andere centrumfuncties toegestaan, met uitzondering van kantoren.

4.3.5 Boompjes, het waterfront

Ontwikkelruimte en transformatieruimte uit het vorige bestemmingsplan wordt overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan Waterstad. Met dien verstande dat het ontwikkelprogramma dat in het centrum mogelijk wordt gemaakt (waaronder dat in het bestemmingsplan Waterstad) niet groter mag zijn dan het programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)-project 'Centrum Rotterdam'. Het aantal woningen dat het bestemmingsplan Waterstad mogelijk kan maken moet daarom worden gemaximeerd, zie Ontwerpkader.

Langs de rivier, in de bebouwingsstrook aan de noordzijde van de boulevard, kan de hoogbouw zich verder uitbreiden, daarmee het beeld van het waterfront versterkend. Bij deze verdere ontwikkeling in de hoogte dient de visuele relatie van het erachter gelegen Wijnhaveneiland met de rivier gerespecteerd te worden; verdichting in de vorm van torens, waarmee een transparant front gewaarborgd kan worden, is hier, wanneer ooit tot sloop van de bestaande bebouwing dan wel tot uitbreiding met hoogbouw op de bestaande bebouwing aan de orde zou komen, daarom uitgangspunt.

Boven de Rotterdamselaag (hier 17 meter) mag tot een maximum van 50% van de frontlengte opgaande hoogbouw worden gerealiseerd. Ter plaatse van de Boompjes 60-68 en de Boompjes 55-58 is boven de 17 meter een overkraging toegestaan van 5 meter aan de Boompjeszijde en 10 meter aan de zijde van de Hertekade. Het is aanbevelingswaardig om te kijken of ingeval van nieuwbouw de verbindingen tussen de Boompjes/ De Nieuwe Maas en de waterstad verbeterd/ uitgebreid kunnen worden.

Het ontwikkelen van kantoorruimte aan de Boompjes is enkel mogelijk wanneer het totaal aantal vierkante meters b.v.o kantoren (Bvo kantoren bp Waterstad) binnen het bestemmingsplan Waterstad als totaal niet toeneemt.

4.4 Juridische planbeschrijving

4.4.1 Bedrijven

Bedrijven tot en met categorie 2 zijn toegestaan binnen het hele plangebied. Door middel van een afwijkingsprocedure is het mogelijk bedrijven ook op de verdieping toe te staan, met dien verstande dat de functie op de verdieping het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast.

Verder is de volgende bedrijvigheid toegestaan, waarbij sprake is van maatwerkvoorschriften voor milieu:

- Kleinschalige scheepsreparatie is toegestaan ter plaatse van de Scheepshelling "Koningspoort", het betreft het gebied tussen het Oudehoofdplein, de Maasboulevard en de Jan Kuitenbrug. Tevens is kleinschalige scheepsreparatie aan de westzijde van de Leuvehaven, aan de Wolfshoek en aan de Hertekade ten oosten van de Verlengde Willemsbrug toegestaan.

- Vervaardiging schakel- en verdeelinrichtingen, Schunk Benelux B.V., Jufferstraat 10.

4.4.2 Belwinkels

De aanwezigheid van belwinkels in Rotterdam werd in menige gebieden in toenemende mate als problematisch ervaren. Weliswaar moeten belwinkels die goederen te koop aanbieden zich net als winkels houden aan de Winkeltijdenwet, maar voor uitsluitend het bieden van de mogelijkheid om goedkoop te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd. Het voorkomen van overlast in verband met de bescherming van de leefbaarheid van een gebied, wordt in dit bestemmingsplan vertaald in direct werkende beperkende gebruiksregels. 

Overeenkomstig Rotterdams beleid in de 'leefmilieuverordening belhuizen' (2008) legt dit bestemmingsplan de realisatie van belwinkels aan banden. Het beleid is gericht op het beperken van het aantal belwinkels in Rotterdam tot het aantal dat aanwezig was ten tijde van het van kracht worden van de genoemde leefmilieuverordening.

In het plangebied van dit bestemmingsplan komen belwinkels niet voor.

4.4.3 Centrum

In het bestemmingsplan zijn de bestemmingen Centrum-1, Centrum-2, Centrum-3, Centrum-4 opgenomen. Binnen de centrum bestemmingen is een varieteit aan functies toegestaan. De volgende functies zijn toegestaan:

  • 1. wonen
  • 2. kantoor (m.u.v. Centrum-4): voor de uitbreiding van kantoren geldt voor Centrum -1, Centrum -2, Centrum-3 dat dit enkel mogelijk is wanneer de totale hoeveelheid kantoren b.v.o in het plangebied niet toeneemt.
  • 3. hotel
  • 4. maatschappelijke voorzieningen
  • 5. detailhandel
  • 6. horeca
  • 7. bedrijven tot en met categorie 2
  • 8. dienstverlening
  • 9. cultuur en ontspanning

De functies 1 t/m 4 zijn op alle verdiepingen toegestaan, de functies 5 t/m 9 zijn enkel op de begane grond toegestaan. Binnen de bestemming Centrum-4 zijn maatschappelijke voorzieningen enkel op de begane grond toegestaan. De functies 6 tot en met 9 kunnen door Burgemeester en Wethouders toegestaan worden op de verdieping, met dien verstande dat de functie op de verdieping het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast.

  • 10. Parkeervoorzieningen (ondergronds en bovengronds)
  • 11. Dakterrassen
  • 12. Berg- en stallingsruimten, groen, water, tuin, parkeervoorzieningen, ontsluitingswegen en -paden;
  • 13. Nutsvoorzieningen

Wonen en geluidsgevoelige maatschappelijke functies zijn uitgesloten op de adressen:

- Maasboulevard 300 (Club Vie)

- Boompjes 751(Health City)

- Boompjes 701 (Blits)

- Boompjeskade 123 (KST BV)

- Boompjeskade 10-15 (aanduiding "centrum" op de verbeelding)

Het onderscheid tussen de bestemmingen is vooral gelegen in bouwmogelijkheden:

  • Bestemming Centrum-1 betreft de locaties die reeds ontwikkeld zijn en waar op korte termijn weinig ontwikkelingen verwacht worden. De bestaande bouwhoogte uit het vorige bestemmingsplan is zo veel mogelijk overgenomen: 3.2 Bouwregels.
  • Bestemming Centrum-2 betreft de locaties op en rond het Wijnhaveneiland waar nog transformatiemogelijkheden zijn voor hoogbouw en waar een stedenbouwkundige formule van toepassing is: 4.2 Bouwregels.
  • Bestemming Centrum-3 betreft de transformatiemogelijkheden voor de Boompjes. Hier gelden specifieke bouwregels: 5.2 Bouwregels.
  • Bestemming Centrum-4 betreft ontwikkelruimte voor de locatie Domus aan voet van de verlengde Willemsbrug/Willem de Kooningacademie: 6.2 Bouwregels.

Toevoeging woningen

Het bestemmingsplan Waterstad maakt een toevoeging van 800 woningen ten opzichte van de huidige situatie mogelijk. Met toevoeging wordt in dit verband bedoeld dat deze woningen niet in de plaats van bestaand programma worden gerealiseerd. De hoeveelheid verkeer dat door deze 800 woningen wordt gegenereerd komt dus bovenop en niet (deels) in plaats van het huidige verkeer. De huidige bebouwing in Waterstad bestaat voor een groot deel uit kantoren. Gezien de wens om in de binnenstad meer woningen te realiseren en de situatie op de kantorenmarkt ligt transformatie van kantoren naar woningen voor de hand. In een binnenstedelijke situatie genereert 100 m2 b.v.o. aan kantoorruimte ongeveer de helft van het aantal verkeersbewegingen van één woning. Als er voor elke woning die wordt toegevoegd 100 m2 b.v.o. kantoren verdwijnt (transformatie van kantoren naar woningen) kunnen er maximaal 1.600 woningen bij komen. De toevoeging van 800 nieuwe woningen staat wat betreft de hoeveelheid verkeersbewegingen die wordt toegevoegd gelijk aan de transformatie van 160.000 m2 kantoren naar 1.600 woningen. Daarom is in de regels vastgelegd dat een toevoeging van maximaal 800 woningen danwel de transformatie naar maximaal 1.600 woningen is toegestaan. En dat alle combinaties van nieuwbouw en transformatie die evenveel verkeer genereren eveneens zijn toegestaan (bijvoorbeeld 500 nieuwbouwwoningen en 600 woningen in plaats van kantoren, of 300 nieuwbouwwoningen en 1.000 woningen in plaats van kantoren). De maximering van het aantal woningen is bepaald om een gezonde milieusituatie in de binnenstad te handhaven. Zie hiervoor ook hoofdstuk 6.5 Luchtkwaliteit.

De transformatiemogelijkheden zijn zo veel mogelijk overgenomen uit het vorige bestemmingsplan. Voor een specifieke beschrijving van de bouwmogelijkheden kan verwezen worden naar de regels en naar de toelichting 4.3 Ontwikkelingen.

4.4.4 Cultuur en ontspanning

Voorzieningen met betrekking tot cultuur en ontspanning zijn binnen de centrumbestemmingen toegestaan op de begane grond. In artikel 1.22 Cultuur en ontspanning van de regels is een definitie opgenomen van wat onder cultuur en ontspanning wordt verstaan.

4.4.5 Dakterrassen

Dakterrassen zijn toegestaan binnen de bestemmingen Centrum-1 tot en met Centrum-4.

En indien de maximum bouwhoogte van een gebouw is bereikt dan is ten behoeve van het realiseren van een dakterras voor de daktoegang op het dak een gebouwde voorziening toegestaan. Dit is geregeld in artikel 18.7 Dakterrassen van de regels.

4.4.6 Detailhandel en dienstverlening

In dit bestemmingsplan laten we de functie detailhandel toe in de straten van het 'Waterstad Anker': Het betreft hier de Posthoornstraat, Glashaven, Rederijstraat, Wolfshoek en Wijnhaven (noordzijde van het water).

Daarnaast is detailhandel toegestaan buiten het 'Waterstad Anker' op basis van gemaakte ontwikkelafspraken:

- op begane grond van de gebouwen Red Apple / IBIS hotel gelegen in het bouwblok Wijnhaven, Punt, Scheepmakershaven, Scheepmakerspassage, Wijnbrugstraat;

- op de begane grond van Waterstadstoren 3 gelegen aan de Bierstraat, Wijnhaven, Wijnbrugstraat.

De detailhandel wordt in meters beperkt tot de huidige detailhandel in het plangebied. Het betreft 3.240m² b.v.o. In ontwikkelafspraken is vastgelegd dat een deel van de ontwikkelde plinten worden gevuld met horeca.

Voor een rekenoverzicht wordt verwezen naar WNKLN N RTTRDM en Detailhandel in Rotterdam.

Dienstverlening is toegestaan binnen de centrumbestemmingen op de begane grond.

4.4.7 Dubbelbestemmingen

Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 3

In de regels zijn ter bescherming van de archeologische waarden in het plangebied de dubbelbestemmingen waarde - archeologie opgenomen. Voor bepaalde werkzaamheden in de grond is een omgevingsvergunning nodig. Zie voor een beschrijving van de archeologische waarden: 3.2 Archeologie

Waarde - Cultuurhistorie

In de regels zijn ter bescherming van de cultuurhistorische waarden in het plangebied de dubbelbestemming waarde - cultuurhistorie opgenomen. Voor beeldbepalende objecten geldt een sloopverbod met een tenzij regeling. Zie voor een beschrijving van de cultuurhistorische waarden: 3.1 Cultuurhistorie

Waterstaat - Waterkering

De dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering is opgenomen ter bescherming van de waterkeringen Blaak, Schiedamsedijk en de Boompjes. Ter plaatse bouwen is niet toegestaan. Vrijstelling hiervan is mogelijk waarbij contact opgenomen moet worden met de dijkbeheerder.

Waterstaat - Waterstaatkundige functie

De dubbelbestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie is opgenomen ter bescherming van de oever van hoofdwatergangen zodat o.a. onderhoud kan worden gepleegd. Ter plaatse bouwen is niet toegestaan. Vrijstelling hiervan is mogelijk waarbij contact opgenomen moet worden met het betreffende Waterschap

4.4.8 Horeca

In de "Horecanota Rotterdam" worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Horeca definitie en afbakening

Het bedrijfschap Horeca en Catering deelt horeca in vier bedrijfsgroepen in, te weten de drankensector, fastfoodsector, restaurantsector en hotelsector. Voor de definitie van een horecabedrijf zoals in de horecanota bedoeld wordt, is aangesloten bij het begrip 'openbare horeca-inrichting' uit de Rotterdamse APV. Binnen een openbare horeca-inrichting kan een ondernemer verschillende activiteiten ontplooien op het gebied van etenswarenverstrekking, het schenken van (alcoholhoudende) drank en het aanbieden van amusement. Beleidsonderwerpen die wel voor de horecabranche gelden of sterke raakvlakken hebben maar niet binnen de horecanota expliciet beschreven worden, zijn de hotelsector, de kwaliteitseisen ten aanzien van terrassen (nota kwaliteitseisen voor terrassen) en het programma gericht op het tegengaan van (overmatig) alcohol- en drugsgebruik en uitgaansgeweld.

Vergunningvrij exploiteren (wordt geregeld in het horecagebiedsplan)

Rotterdam biedt een groot aantal bedrijven, waarbij horeca ondergeschikt is aan de primaire detailhandelfunctie en bedrijven waar het exploiteren van horeca een minimale weerslag heeft op de omgeving, de mogelijkheid om vergunningvrije horeca te exploiteren. Dit betreft bijvoorbeeld het koffiehoekje in de supermarkt, de bakkerij waar ook een gebakje gegeten kan worden en het restaurant in ouderenhuisvesting. Vergunningvrij betekent dat geen vergunning hoeft te worden aangevraagd en derhalve ook geen leges verplicht zijn. De exploitatie van de volgende inrichtingen kan zonder vergunning plaatsvinden:

  • 1. inrichtingen die geopend zijn tussen 07.00 en 22.00 uur, geen (zwak of sterk) alcoholische drank schenken, geen versterkt geluid ten gehore brengen, geen vergunningplichtig terras exploiteren (gevelzitplaats wel mogelijk) en geen speelautomaten hebben.
  • 2. bedrijfskantines, voor zover deze uitsluitend als zodanig in gebruik zijn;
  • 3. inrichtingen in musea, crematoria, begraafplaatsen en rouwcentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering;
  • 4. inrichtingen in ziekenhuizen, ouderenhuisvesting en verpleegtehuizen, voor zover deze uitsluitend gericht zijn op de bewoners/patiënten en hun bezoekers;
  • 5. horeca in tuincentra en congrescentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering en uitsluitend gericht zijn op hun bezoekers.

Exploitatievergunning nodig
Voor alle overige inrichtingen, waar horeca de primaire bedrijfsfunctie betreft, is een exploitatievergunning vereist. De horeca-exploitatievergunning wordt afgegeven voor de inpandige m² alsmede voor de eventuele m² terras en heeft een looptijd van vijf jaar. Voor de beoordeling van de aanvraag van de exploitatievergunning geldt dat het bestemmingsplan van de betreffende locatie leidend is. Of een vergunning wordt toegewezen, hangt daarnaast onder andere af van afwegingen die ten aanzien van het beleid worden gemaakt (horecagebiedsplannen). Daarnaast wordt beoordeeld of het pand bouwtechnisch en geluidstechnisch geschikt is voor de door de ondernemer aangevraagde activiteiten. Voor het proces en vereisten van de vergunningverlening wordt verwezen naar paragraaf 4.3 van de horecanota 2012-2016.

Horeca op de verdieping

Horeca is in het bestemmingsplangebied toegestaan op de begane grond. Door middel van een afwijkingsprocedure is het mogelijk horeca ook op de verdiepingen toe te staan, met dien verstande dat de functie op de verdieping het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast. Het bestemmingsplan legt verder geen beperkingen op ten aanzien van horeca in het plangebied (conform het vorige bestemmingsplan). Of nieuwe horeca kan worden toegestaan hangt mede af van het beleid beschreven in het horecagebiedsplan. Zie ook: 2.4.1 Horecagebiedsplan deelgemeente centrum.

Terrassen
Binnen de bestemmingen "Verkeer-Verblijfsgebied", "Verkeer-Wegverkeer" en "Water-1" zijn tevens terrassen toegestaan ten behoeve van een horecavestiging die is toegelaten op grond van een aangrenzende bestemming.

4.4.9 Hotel

Hotels zijn toegestaan binnen de bestemmingen Centrum 1 t/m 4.

Tevens is een drijvend hotel toegestaan in de Wijnhaven in de bestemming Water - 1. Vanwege het specieke uiterlijke karakter / grootschaligheid van een drijvend hotel is slechts het bestaande hotel toegestaan. Wel zijn er binnen de bestemming Water-1 op varende woonschepen de functie bed & breakfast toegestaan, gelet op het kleinschalige karakter.

4.4.10 Kantoren

Met betrekking tot kantoren geldt het volgende:

Binnen de bestemming Centrum- 1 zijn kantoren toegestaan

Binnen de bestemming Centrum -2 zijn kantoren op de verdieping toegestaan

Binnen de bestemming Centrum - 3 zijn kantoren toegestaan.

Binnen de bestemming Centrum-4 zijn kantoren niet toegestaan.

In het gehele plangebied Waterstad is een maximum van 254.084 b.v.o kantoren toegestaan, dit betreft het huidige aantal b.v.o. Voor een rekenoverzicht verwijzen wij naar Bijlage 3 Bvo kantoren bp Waterstad. Dit betekent dat toename van kantoren op een locatie enkel mogelijk is als op een andere locatie kantoren zijn verdwenen.

4.4.11 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden sociale, medische, educatieve en levensbeschouwelijke voorzieningen verstaan. Dit betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere passende functie.

Nieuwe vestigingen van scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en van kinderopvang zijn in verband met het geldende beleid ten aanzien van luchtkwaliteit niet toegestaan binnen 50 meter vanaf de rand van de buitenste rijbaan van de volgende wegen:

Blaak, Boompjes, Burgemeester van Walsumweg, Nieuwe Leuvebrug, Schiedamsedijk en Verlengde Willemsbrug.

4.4.12 Parkeerregeling

Algemeen
Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is gelegen in het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.
Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014.Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.


Regeling
In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de bijlage Parkeernormen. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam 2010. Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.
Uitvoering
Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan. De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.


Afwijkingsbepaling
In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling.


Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.


Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.


Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.


Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.

4.4.13 Seksinrichtingen

Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de nota "Het Rotterdams prostitutiebeleid" (juni 2000) staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van uitbreiding van het aantal seksinrichtingen.

Eén van de criteria waar de vergunningaanvraag voor een seksinrichting aan wordt getoetst is het bestemmingsplan. Nieuwe vestigingen zijn niet toegestaan als dit niet past in het bestemmingsplan. Voor de bestaande vestigingen, seksinrichtingen die bestonden vóór 1-2-2000, geldt dat zij gevestigd mogen zijn in strijd met het bestemmingsplan (overgangsrecht). Deze vestigingen worden als zij ook aan de andere criteria voldoen positief bestemd in nieuwe bestemmingsplannen.

Binnen dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen bestemd.

4.4.14 Toetsingsvlakken LVNL

Over het plangebied zij toetsingsvlakken gelegen t.b.v. communicatie- en navigatieapparatuur van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) om de kwaliteit hiervan te waarborgen. Enkele van de kegelvormige toetsingsvlakken liggen ter hoogte van het bestemmingsplan op circa 70 tot 80 meter NAP. De toetsingsvlakken kunnen als volgt worden uitgelegd: als de bebouwing lager is dan de hoogte van de toetsingsvlakken, dan is er geen toestemming van de LVNL nodig. Zodra de bebouwing hoger is dan de toetsingsvlakken dient LVNL te beoordelen of de bebouwing een belemmering is voor respectievelijk de apparatuur en de vliegbewegingen.

In het bestemmingsplan zijn bouwhoogten toegestaan die deze toetsingsvlakken doorkruisen. In de regels is opgenomen dat wanneer hoger gebouwd wordt dan 70 meter, een advies van de Luchtverkeersleiding Nederland noodzakelijk is, om aan te tonen dat de voorgenomen bouwactiviteiten geen gevaar of hinder opleveren voor het luchtverkeer.

Deze verplichting is opgenomen binnen de bestemmingen "Centrum-2" en "Centrum-3".

4.4.15 Verkeers- en verblijfsgebied

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen, tramlijnen met bovenleidingen en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies.

De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

Ter plaatse van de functieaanduiding "centrum" zijn centrumfuncties toegestaan onder de verkeersweg: bedrijven t/m categorie 2, dienstverlening, horeca, maatschappelijke voorzieningen, die niet vallen onder de geluidsgevoelige functies genoemd in artikel 1 van deze regels en cultuur en ontspanning. Het betreft hier de ruimtes nabij en onder de opgang naar de Willemsbrug.

Kunstobjecten vallen binnen de standaardregeling en zijn niet specifiek benoemd.

Terrassen
Binnen de bestemmingen "Verkeer-Verblijfsgebied", "Verkeer-Wegverkeer" zijn tevens terrassen toegestaan ten behoeve van een horecavestiging die is toegelaten op grond van een aangrenzende bestemming.

4.4.16 Voorzieningen van openbaar nut

Deze voorziening is toegestaan ten behoeve van gebouwen voor de elektriciteitsvoorziening zoals, watervoorziening etc. Kleine bouwwerken van openbaar nut zijn toegestaan binnen de bestemming Verkeer-Wegverkeer en Verkeer-Verblijfsgebied en binnen de centrumbestemmingen. Het gaat hierbij om gebouwtjes/voorzieningen met een inhoud van minder dan 80 m3.

4.4.17 Water-1 en Water-2

Leidend voor dit bestemmingsplan is het lonkend perspectief. Dit perspectief is verwoord in de in 2009 door B&W vastgestelde Ontwikkelingsvisie Waterstadhavens 2020. Het koesteren van de collectie historische en/of bijzondere schepen wordt in deze visie verbreed met ruimere mogelijkheden voor dynamiek en diversiteit op het water. De sturing hierop vindt plaats door middel van een stelsel van verhuring. Op deze wijze kan vanuit de huidige situatie optimaal worden toegewerkt naar het lonkend perspectief.

De bestemming Water-1 is toegekend aan het water van de binnenhavens, terwijl Water-2 is toegekend aan het water van de Nieuwe Maas. Het water van de binnenhavens is in beheer bij de stichting Erfgoedhavens Rotterdam. De stichting is als beheerder verantwoordelijk voor het verhuren van de ligplaatsen en het toegestane gebruik binnen de planologisch toegestane mogelijkheden.

Woonfunctie op varende woonschepen

Binnen de bestemming Water-1 zijn ligplaatsen voor varende woonschepen toegestaan. Het betreft hier wonen op schepen die uit zichzelf kunnen wegvaren, dus niet zijnde woonarken en dergelijke. Een definitie is gegeven in de begripsbepaling van de regels voor varende woonschepen.

Bedrijven tot en met categorie 2

Ook zijn binnen de bestemming Water-1 bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan. Daarnaast is kleinschalige scheepsreparatie ter plaatse van Leuvehaven 52, Wolfshoek 3, Koningsdam 1 en de Hertekade toegestaan.

Recreatieve functies

Ook zijn binnen de bestemming Water-1 recreatieve functies toegestaan, zoals voorzieningen ten behoeve van het beheer en verhuur van boten, kano's waterfietsen etc. en ook het recreatief gebruik van het water.

Museale en culturele activiteiten

Museale en culturele activiteiten zijn toegestaan, zoals een openluchtmuseum.

Horeca

Horeca is toegestaan binnen de bestemming Water-1. Tevens is één drijvend hotel in de bestemming Water-1 toegestaan. Vanwege het specifieke uiterlijke karakter / grootschaligheid van een drijvend hotel is slechts het bestaande hotel (hotelboot) in de Wijnhaven toegestaan. Wel zijn er binnen de bestemming Water-1 op varende woonschepen de functie bed & breakfast toegestaan, gelet op het kleinschalige karakter.

Terrassen

Binnen de bestemming Water-1 zijn tevens terrassen toegestaan ten behoeve van een horecavestiging.

Bruggen

Bruggen zijn binnen de bestemming Water-1 overal toegestaan. De bestemming Water-2 is toegekend aan de Nieuwe Maas. Ter plaatse van de functie-aanduiding "brug" is de Willemsbrug toegestaan.

4.4.18 Werken aan huis

In de regels is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

4.4.19 Vrijwaringszone Spoor

De gebiedsaanduiding Vrijwaringszone - Spoor is opgenomen op de verbeelding van het plan ter bescherming van de spoor- en metrotunnel. De gronden mogen niet worden gebouwd dan ten behoeve van het spoor. Afwijken hiervan kan als het spoor- en metroverkeer niet geschaad wordt en contact opgenomen is met de spoorweg-/metrobeheerder.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is het resultaat van het samenvoegen van een achttal waterbeheerwetten, zoals de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één watervergunning.

Het relevante Rijksbeleid voor buitendijkse gebieden is de "Beleidslijn grote Rivieren". deze beleidslijn is gebaseerd op de regelgeving in het Waterbesluit. De beleidslijn bevat een kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid - vanuit rivierkundig en ruimtelijk oogpunt - van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. Op Waterstad is artikel 6.16 van het Waterbesluit van toepassing. Op basis van dit artikel is in bijlage IV van het besluit een aantal gebieden aangewezen waarvoor de restricties uit paragraaf 6.6 niet van toepassing zijn aangezien die gebieden rivierkundig van minder belang zijn (de vroegere Wbr artikel 2a gebieden). In deze gebieden is het vergunningsregime dan ook niet van toepassing.

Dit betekent dat er voor de realisatie van gebouwen en andere (bouw)werken in Waterstad geen vergunning van Rijkswaterstaat is vereist.

De beleidslijn gaat uit van een eigen risico en verantwoordelijkheid ten aanzien van ontstane schade door hoog water aan activiteiten in het rivierbed (het buitendijks gebied). Initiatiefnemers in het rivierbed zijn zelf aansprakelijk voor schade en zelf verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om zich tegen potentiële schade te beschermen. De gemeente is verantwoordelijk voor de veiligheid in openbaar gebied. Bij bestaande situaties kan de gemeente bijdragen aan een goede veiligheidssituatie door het opstellen van evacuatieplannen, bij nieuwe situaties kan dit ook door het opnemen van bepalingen in het ruimtelijk plan.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

In de provinciale Verordening Ruimte is als verplichting opgenomen dat bij bestemmingsplannen die ontwikkelingen in buitendijks gebied mogelijk maken een inschatting en verantwoording van het slachtofferrisico bij een overstroming wordt gegeven.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De beheerder van het oppervlaktewater in Waterstad is het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Kwantiteit

Binnen het plangebied is veel oppervlaktewater aanwezig, namelijk de oude stadshavens: Leuvehaven, Wijnhaven, Bierhaven, Rederijhaven, Scheepmakershaven en Oude Haven. Dit water valt onder het beheer van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard en (voor wat betreft waterkwaliteit) Rijkswaterstaat. Verder loopt de Nieuwe Maas door het plangebied, de waterbeheerder hier is Rijkswaterstaat. In het gebied zijn geen hoofdwatergangen. Het gebied kent geen wateropgave om meer oppervlaktewater of andere waterberging te creëren.

De oude stadshavens staan via de Nieuwe Leuvebrug, de Boerengatsluis en een verbinding aan de oostkant van het Buizengat in open verbinding met de Nieuwe Maas. Bij hoge waterstanden in de rivier worden deze verbindingen afgesloten en hebben de oude stadshavens een bergende funcie voor het door het gemaal Schiltsluis uitgeslagen water. Het verkleinen van de bergingscapaciteit van deze zogenaamde voorboezems door demping is op grond van de Keur van het hoogheemraadschap verboden en eveneens op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan.

Kwaliteit

Het water in het gebied staat via de Leuvehavensluis in direct contact met de Nieuwe Maas. De waterkwaliteit zal dus vooral bepaald worden door de waterkwaliteit van het water uit de Nieuwe Maas. Rijkswaterstaat is de beheerder van de waterkwaliteit voor zowel de Nieuwe maas als de oude stadshavens.

5.3.2 Grondwater

Voor grondwater liggen er een aantal peilbuizen in het plangebied. Deze peilbuizen meten de ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwaterpeil). Uit de peilbuizen blijkt dat de ontwateringsdiepte in het plangebied variëert tussen circa 2 meter en circa 3 meter. Een afstand tussen maaiveld en grondwaterpeil van meer dan 80 centimeter betekent dat (de kans op) grondwateroverlast beperkt zal blijven. Aangezien de ontwateringsdiepte ruim lager is dan 80 centimeter is de kans op grondwateroverlast in het plangebied zeer gering.

5.3.3 Waterkering en waterveiligheid

Ter plaatse van de Boompjes ligt de primaire waterkering langs de Nieuwe Maas, deze is inclusief de beschermingszone aan weerszijden bestemd met de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering. Bouwen ten behoeve van de andere bestemmingen binnen de dubbelbestemming is alleen toegestaan als de belangen van de waterkering daardoor niet worden geschaad. Ter hoogte van de Blaak en de Schiedamsedijk ligt een secundaire waterkering die eveneens met de dubbelbestemming op de verbeelding is aangegeven.

Het plangebied ligt grotendeels binnendijks, binnen de waterkeringen van dijkring 14 (Zuid-Holland). Deze dijkring heeft een overschrijdingskans van 1/10.000 jaar. Dit houdt in dat deze kering bescherming biedt op een niveau waarbij de kans op overschrijding 1 op 10.000 is. Het Leuvehoofd en de Boompjeskade liggen buitendijks. De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico's te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire kering onder water lopen en indicatief welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden. Uit deze berekening blijkt dat Waterstad bij een dijkdoorbraak (vanwege de relatief hoge ligging van het maaiveld t.o.v. NAP) niet onder water komt te staan.

5.3.4 Riolering

Het bestemmingsplangebied valt grotendeels binnen rioleringsdistrict 10 (W.M. Schurmannstraat) . Alleen de Schiedamsedijk valt binnen rioleringsdistrict 9 (Westersingel).

In het plangebied is grotendeels sprake van een gemengd rioolstelsel, wat betekent dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI). Alleen langs de Wijnkade, de Jufferkade en de Scheepssmakerskade is er een gescheiden stelsel. District 9 voert het afvalwater af naar AWZI Dokhaven en district 10 naar AWZI Kralingse Veer. Binnen het plangebied is een vuilwateroverstort aanwezig aan de Hertekade. Deze overstort mondt uit op de Scheepmakershaven.

5.4 De wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

Kwantiteit

De ontwikkelingen in het gebied bestaan voornamelijk uit het uitbreiden van bestaande gebouwen en het transformeren van kantoorfunctie naar woonfunctie. Een nieuwe ontwikkeling is mogelijk op de Domuslocatie. Deze locatie is thans nog grotendeels onverhard maar het bestemmingsplan voorziet in een volledige bebouwing/verharding van deze locatie. Het verharde oppervlak neemt daardoor met maximaal 1.230 m2 toe. Het hoogheemraadschap voert gebiedsgerichte berekeningen uit bij een verhardingstoename groter dan 500 m2. Het hoogheemraadschap heeft aangegeven dat vanwege de ligging van dit gebied vooralsnog geen compenserende waterberging nodig is. In de keur is voor dit gebied geen verbod opgenomen om verharde oppervlakten van meer dan 500 m2 aan te brengen. De andere ontwikkelingen in het gebied leiden niet tot toename van het verharde oppervlak.

Kwaliteit

De uitbreiding van de scheepshelling en andere activiteiten op het water (jachthaven, aanlegsteigers) mogen geen negatieve invloed hebben op de waterkwaliteit. Bij de nadere uitwerking van de plannen is het noodzakelijk tijdig in contact te treden met de waterbeheerder. Voor de materiaalkeuze bij nieuwbouw geldt dat verontreiniging van afstromend hemelwater voorkomen dient te worden. Uitloogbare materialen vormen een belasting voor de waterkwaliteit.

5.4.2 Grondwater

De beperkte toename van het verharde oppervlak heeft naar verwachting geen invloed op de grondwaterstand. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden voor de afvoer van water direct naar het oppervlaktewater. Bovendien is de aanwezige ontwateringsdiepte ruim voldoende.

5.4.3 Waterveiligheid

De provincie Zuid-Holland heeft een beleidskader opgesteld voor het bouwen in buitendijks gebied. Dit beleid is opgenomen in de Provinciale verordening Ruimte (artikel 12: bouwen in buitendijks gebied). Dit artikel verplicht gemeenten om in bestemmingsplannen voor buitendijks gebied waarin nieuwe bebouwing mogelijk wordt gemaakt een inschatting te maken van het slachtofferrisico van een eventuele overstroming, en om duidelijk te maken hoe met dat risico wordt omgegaan. Het bestemmingsplan Waterstad maakt geen nieuwe bebouwing mogelijk in het buitendijks gebied. Daarom behoeft voor dit bestemmingsplan geen inschatting van het slachtofferrisico van een overstroming te worden gemaakt.

5.4.4 Riolering

Afvalwater

Het bestemmingsplan maakt een toename van bebouwing mogelijk, waarbij het vooral om woningen gaat. Hierdoor neemt de hoeveelheid afvalwater toe, en daarmee ook de belasting van het rioleringssysteem. Aangezien er al veel bebouwing in het plangebied aanwezig is, en de toename van bebouwing ten opzichte van de bestaande bebouwing relatief gering is, biedt het huidige rioleringssysteem naar verwachting voldoende capaciteit om de toename van afvalwater door de nieuwbouw op te vangen.

Hemelwater

Wat betreft het afvoeren van water ligt de voorkeur in principe bij het gescheiden afvoeren van afval- en hemelwater. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, hetgeen de waterkwaliteit ten goede komt, en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering. Het plangebied biedt door de ruime aanwezigheid van oppervlaktewater de gelegenheid om regenwater zoveel mogelijk af te koppelen van de riolering en rechtstreeks af te voeren naar het oppervlaktewater. Het lozen van hemelwater op oppervlaktewater dient in overleg met het hoogheemraadschap, als beheerder van het oppervlaktewater, plaats te vinden.

De gemeente stimuleert de toepassing van groene daken. Groene daken houden hemelwater tijdelijk vast en verminderen en vertragen de afvoer ervan. Groene daken worden echter niet meegeteld als compensatie voor de toename van verharding.

Voor projecten binnen het gebied waarbij ingrepen in de openbare ruimte plaatsvinden dient afdeling Watermanagement van gemeente Rotterdam vroegtijdig in het planproces te worden benaderd om gevolgen voor het rioolstelsel en mogelijke aanpassingen aan het rioolstelsel af te stemmen.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Het bestemmingsplan maakt de volgende ontwikkelingen mogelijk: De realisatie van 800 woningen door nieuwbouw danwel de transformatie van bestaande kantoren in maximaal 1.600 woningen (of elke combinatie van nieuwbouw en transformatie die evenveel verkeer genereert). Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. In het bestemmingsplan zijn geen activiteiten opgenomen die voorkomen op de C/D-lijst. De ontwikkelingen liggen niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Bovendien hebben de ontwikkelingen vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.

Op grond van het bovenstaande is het bestemmingsplan Waterstad niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Waterstad is in de Rotterdamse systematiek aangeduid als stadscentrum. Dit betekent dat in dit gemengde gebied in principe ook bedrijven in milieucategorie 3 zijn toegestaan. Echter de beschikbare bedrijfsruimte is overwegend op de begane grond van panden waarin ook woningen aanwezig zijn of zich kunnen vestigen. Bovendien is deze ruimte van beperkte omvang zodat een gemiddeld bedrijf in milieucategorie 3 hier niet gewenst of denkbaar is. Ook vanwege de reeds ingezette versterking van de woonfunctie in het plangebied is nieuwvestiging van categorie 3 bedrijven niet wenselijk, zodat het bestemmingsplan alleen bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 toestaat.

Bij het Havenmuseum vindt, op de kade en in het water van de Leuvehaven, onderhoud en reparatie van schepen plaats. Op de tegenovergelegen Wolfshoek vindt bedrijfsmatige scheepsreparatie plaats. Bij de Koningspoort bevindt zich een scheepshelling, het bestemmingsplan voorziet in een beperkte uitbreiding van de bebouwing en activiteiten van deze scheepshelling. Voor een gemiddeld bedrijf in nieuwbouw en reparatie van schepen van metaal geldt een indicatieve afstand van 200 meter ten opzichte van een woongebied (bij schepen van hout is de indicatieve afstand 50 meter). Op de drie genoemde locaties wordt ook met schepen danwel scheepsonderdelen van metaal gewerkt, de omvang van de activiteiten ligt echter ruim onder die van een gemiddeld bedrijf in nieuwbouw en reparatie van schepen. Bovendien zijn de drie locaties niet direct naast bestemmingen gelegen waarin woningen aanwezig of mogelijk zijn, de afstand tot deze bestemmingen bedraagd tenminste 50 meter. Deze activiteiten, en een beperkte uitbreiding daarvan, worden daarom als passen gezien binnen het gemengde centrumgebied Waterstad.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn, zoals kinderdagverblijven.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

Plangebied

Voor het bestemmingsplan Waterstad is alleen wegverkeer (inclusief tramverkeer) als wettelijke geluidsbron van belang. De spoorlijn Rotterdam-Barendrecht en de metrolijnen noord-zuid (onder de Schiedamsedijk) en oost-west (onder de Blaak) zijn in en nabij het plangebied gelegen. De drie spoortrajecten zijn ondergronds gelegen, zodat het geluid dat deze spoorlijnen produceren wordt afgeschermd door het tunnellichaam. Deze spoortrajecten hebben daarom geen toetsingszone waarbinnen aan de normen van de Wet geluidhinder moet worden getoetst. De vastgestelde 50 dB(A) geluidscontour van het industrieterrein Maas- en Rijnhaven ligt ten zuiden van de Nieuwe Leuvebrug. De nieuwe geluidsgevoelige situaties liggen niet binnen de geluidzone van dit industrieterrein. Industrielawaai is daarom niet van belang voor dit bestemmingsplan.

Waterstad is een bestemmingsplan met een grote mate van flexibiliteit in het uitwisselen van functies en het toevoegen van programma. Nagenoeg overal maakt het bestemmingsplan nieuwe woningen (De realisatie van 800 woningen door nieuwbouw danwel de transformatie van bestaande kantoren in maximaal 1.600 woningen (of elke combinatie van nieuwbouw en transformatie die evenveel verkeer genereert)) en geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Bijna alle binnen het plangebied aanwezige bebouwingsvlakken zijn daarom te beschouwen als ontwikkellocaties. De woontoren Wijnhaeve is geen nieuwe geluidsgevoelige situatie omdat dit een gerealiseerd woongebouw zonder uitbreiding is. Bij andere bestaande woongebouwen is toevoeging van woningen bovenop de bestaande bebouwing mogelijk. In de gebouwen langs de Nieuwe Maas zijn geen woningen en andere geluidsgevoelige functies mogelijk in verband met de veiligheidsaspecten van het transport over de rivier.

Het Ingenieursbureau van de gemeente Rotterdam heeft alle 32 ontwikkellocaties (nieuwe geluidsgevoelige situaties), die op onderstaande kaart zijn aangegeven, onderzocht op de geluidsbelasting veroorzaakt door het wegverkeer. De locaties zijn als A t/m AG aangeduid (locatie W ontbreekt). De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1054Waterstad-va01_0007.png"

6.4.1 Wegverkeer

6.4.1 Wegverkeer

Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Tabel Breedte geluidszones langs wegen

Soort gebied   Stedelijk-   -gebied   Buiten-   -stedelijk-   -gebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  

Rekenresultaten

De geluidsbelasting vanwege alle relevante zoneplichtige wegen op de gevels van de ontwikkellocaties is onderzocht, de rekenresultaten zijn opgenomen in het ten behoeve van het bestemmingsplan Waterstad opgestelde akoestisch onderzoek. De geluidbelastingen vanwege de Spanjaardsbrug, Oudehoofdplein, Schiedamse Vest, Schilderstraat, Zalmstraat, Gedempte Zalmhaven, Keizerstraat, Ds. Jan Scharpstraat, Baan, Pierre Baylestraat, Blekerstraat, Groenendaal, Kipstraat, Verlengde Nieuwstraat en Zalmhaven zijn onderzocht en liggen ruim onder de voorkeurswaarde van 48 dB, daarom blijven deze wegen hieronder buiten beschouwing.

Op de gevels van de ontwikkellocaties die binnen de zone van een weg zijn gelegen zijn in het rekenmodel een aantal rekenpunten aangebracht, op deze rekenpunten is op verschillende rekenhoogtes een geluidsberekening uitgevoerd. In de tabel is per weg de hoogste berekende geluidsbelasting op de gevel van een locatie opgenomen. Deze geluidsbelastingen zijn het uitgangspunt voor de toets van het bestemmingsplan aan de normen van de Wet geluidhinder en voor de keuzes die met betrekking tot geluid zijn gemaakt, waaronder het gemotiveerd vaststellen van hogere waarden.

Bij geluidsonderzoek dat voor een bestemmingsplan wordt uitgevoerd moet 10 jaar vooruit worden gekeken, zodat bij het opstellen van het plan rekening wordt gehouden met de toename van het verkeer veroorzaakt door o.a. ontwikkelingen in en in de omgeving van het plangebied. In het onderzoek is daarom gebruik gemaakt van de geprognosticeerde verkeersintensiteiten in 2024. Tegenover de toename van het verkeer staat de prognose dat het verkeer stiller wordt. In artikel 110g van de Wet geluidhinder is bepaald dat vanwege het stiller worden van het verkeer een aftrek van 5 dB op de berekende geluidsbelasting mag worden toegepast, in de onderstaande tabel zijn de geluidsbelastingen inclusief deze aftrek aangegeven.

Tabel Maximale geluidsbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige situaties per zoneplichtige weg

Locatie   Weg   Berekende geluidsbelasting (dB)   Aan te vragen hogere waarden (dB)  
A   Blaak + trambaan   61,4   61  
  Schiedamsedijk + trambaan   64,6   63*  
  Westblaak   54,0   54  
  Coolsingel + trambaan   59,1   59  
B   Blaak + trambaan   61,7   62  
  Posthoornstraat   62,8   63  
  Wijnstraat   54,6   55  
  Schiedamsedijk + trambaan   52,9   53  
  Coolsingel + trambaan   50,1   50  
C   Blaak + trambaan   61,8   62  
  Posthoornstraat   62,9   63  
  Wijnstraat   56,2   56  
D   Blaak + trambaan   61,0   61  
  Wijnstraat   60,8   61  
  Mostraat   54,3   54  
E   Blaak + trambaan   61,4   61  
  Wijnstraat   61,0   61  
  Zwartehondstraat   62,4   62  
  Molstraat   54,3   54  
F   Verlengde Willemsbrug   58,8   59  
  Blaak + trambaan   59,2   59  
  Wijnstraat   53,8   54  
  Zwartehondstraat   61,4   61  
  Vissteeg   53,6   54  
G   Willemsbrug   49,1   49  
  Verlengde Willemsbrug   66,6   63*  
  Blaak + trambaan   52,1   52  
  Wijnhaven   58,5   58  
  Wijnstraat   48,6   49  
  Vissteeg   53,1   53  
  Gapersteeg   55,4   55  
H   Verlengde Willemsbrug   51,2   51  
  Blaak + trambaan   49,3   49  
  Wijnhaven   60,9   61  
  Wijnstraat   54,8   55  
  Zwartehondstraat   60,1   60  
  Vissteeg   50,4   50  
  Gapersteeg   55,7   56  
I   Blaak + trambaan   54,9   55  
  Regentessebrug   53,8   54  
  Posthoornstraat   62,9   63  
  Wijnhaven   56,8   57  
  Wijnstraat   58,9   59  
  Zwartehondstraat   62,0   62  
  Schiedamsedijk + trambaan   49,9   50  
J   Blaak + trambaan   51,2   51  
  Regentessebrug   53,6   54  
  Posthoornstraat   62,8   63  
  Wijnhaven   54,5   54  
  Wijnstraat   55,7   56  
  Schiedamsedijk + trambaan   53,8   54  
  Wolfshoek   53,0   53  
K   Regentessebrug   53,7   54  
  Posthoornstraat   48,8   49  
  Glashaven   55,9   56  
  Wijnkade   59,1   59  
  Schiedamsedijk + trambaan   57,3   57  
L   Regentessebrug   49,4   49  
  Glashaven   59,4   59  
  Jufferkade   55,8   56  
  Schiedamsedijk + trambaan   50,5   50  
M   Glashaven   56,7   57  
  Jufferkade   58,9   59  
  Schiedamsedijk + trambaan   56,1   56  
N   Rederijstraat   54,4   54  
  Glashaven   59,3   59  
  Scheepmakerskade   55,8   56  
O   Boompjes   48,9   49  
  Rederijstraat   54,5   54  
  Scheepmakerskade   59,0   59  
  Schiedamsedijk + trambaan   53,2   53  
P   Rederijstraat   56,3   56  
  Regentessebrug   53,4   53  
  Glashaven   59,1   59  
  Schiedamsedijk + trambaan   51,2   51  
Q   alle wegen   < 48   n.v.t.  
R   alle wegen   < 48   n.v.t.  
S   Maasboulevard   48,6   49  
  Verlengde Willemsbrug   54,3   54  
  Wijnhaven   49,3   49  
T   Willemsbrug   54,6   55  
  Boompjes   65,3   63*  
  Verlengde Willemsbrug   62,1   62  
U   Hertekade   54,6   55  
  Boompjes   64,7   63*  
V   Hertekade   55,4   55  
  Boompjes   65,1   63*  
  Rederijstraat   57,6   58  
X   Boompjes   66,5   63*  
  Rederijstraat   56,8   57  
  Terwenakker   56,1   56  
Y   Boompjes   66,5   63*  
  Erasmusbrug + trambaan   54,2   54  
  Terwenakker   57,1   57  
  Schiedamsedijk + trambaan   51,9   52  
  Nieuwe Leuvebrug   58,2   58  
Z   Boompjes   51,2   51  
  Erasmusbrug + trambaan   52,1   52  
  Terwenakker   49,6   50  
  Nieuwe Leuvebrug   57,0   57  
AA   Erasmusbrug + trambaan   60,6   60  
  Vasteland + trambaan   58,0   58  
  Schiedamsedijk + trambaan   65,6   63*  
  Nieuwe Leuvebrug   63,2   63  
AB   Schiedamsedijk + trambaan   65,8   63*  
AC   Schiedamsedijk + trambaan   66,1   63*  
AD   Schiedamsedijk + trambaan   66,1   63*  
AE   Willemsbrug   52,0   52  
  Maasboulevard   51,7   52  
  Blaak + trambaan   65,3   63*  
  Mariniersweg   56,2   56  
  Geldersekade   49,3   49  
  Burg. van Walsumweg + trambaan   61,9   62  
  Haringvliet   58,1   58  
AF   Willemsbrug   52,3   52  
  Maasboulevard   52,9   53  
  Verlengde Willemsbrug   53,2   53  
  Geldersekade   54,6   55  
AG   Verlengde Willemsbrug   61,9   62  
  Blaak + trambaan   65,4   63*  
  Geldersekade   52,3   52  

Uit de tabel blijkt dat de geluidbelasting op locaties Q en R vanwege alle voor deze locaties relevante zoneplichtige wegen aan de voorkeurswaarde (48 dB) voldoet. Op de overige onderzochte locaties wordt de voorkeurswaarde (48 dB) overschreden vanwege één of meerdere wegen.

Op de met een * aangegeven locaties is hoogste berekende geluidsbelasting hoger dan 63 dB (de hoogste geluidsbelasting die als hogere waarde is vast te stellen). De maximale hogere waarde van 63 dB wordt voor deze locaties als hogere waarde aangevraagd. Bij de realisatie van geluidsgevoelige functies op deze locaties zal per gevel moeten worden bekeken of de vastgestelde hogere waarde al dan niet met maatregelen wordt gehaald, of dat een zogenaamde dove gevel moet worden toegepast.

6.4.2 Railverkeer

Omdat de spoorlijn en de twee metrolijnen ondergronds liggen hebben deze spoortrajecten zoals gezegd geen toetsingszone waarbinnen aan de normen van het Wet geluidhinder moet worden getoets. Bij bebouwing nabij ondergrondse spoorlijnen kan wel trillingshinder optreden. In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. De richtlijnen van de Stichting Bouwresearch (SBR) vormen het belangrijkste toetsingskader voor trillingen. De ervaring leert dat trillingen niet onderscheidend zijn bij woningen op een minimale afstand van 25 meter van het spoor. Het onderzoeksgebied van trillingen bij de (ondergrondse) spoortracés in Rotterdam beslaat daarom, naast de ruimte boven en onder het spoortracé, het gebied binnen een afstand van 25 meter vanaf de buitenste spoorstaaf. Buiten dit gebied treden vrijwel nooit voelbare trillingen op. Om schade aan gebouwen en trillinghinder bij personen in gebouwen als gevolg van de passages van de treinen te voorkomen, dient in de bouwplanfase aandacht te worden besteed aan het trillingsniveau bij de gebouwen die boven, onder of binnen 25 meter afstand van het spoor zijn gepland.

6.4.3 Scheepvaartlawaai

Voor Scheepvaartlawaai bestaat geen wettelijk kader. Het is echter wel een geluidsbron die in het kader van een goede ruimtelijke ordening in overweging moet worden genomen bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs scheepvaartroutes. In de milieueffectrapportage voor de 2e Maasvlakte (in hoofdstuk 8 van de bijlage geluid) is de geluidsbelasting van de scheepvaart voor nagenoeg heel Rotterdam in beeld gebracht. Hierbij is als streefwaarde voor scheepvaartlawaai de voorkeursgrenswaarde bij spoorweglawaai genomen (55 dB). Omdat er in tegenstelling tot wegverkeerslawaai bij spoor en scheepvaart geen sprake is van een continue geluidsbelasting ligt de streefwaarde hoger.

Langs Waterstad varen alleen binnenvaartschepen. Uit het bovengenoemde onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van scheepvaartlawaai bij de ontwikkellocaties lager is dan de streefwaarde van 55 dB.

6.4.4 Conclusie

Het in een bestemmingsplan mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, en daarmee samenhangend het vaststellen van hogere waarden (het toestaan van een hogere maximale geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige situaties), moet worden gemotiveerd. Bij deze motivering moeten de volgende aspecten worden betrokken:

  • De hoogte van de geluidsbelasting vanaf zoneplichtige geluidsbronnen (waarbij een toets aan de normen van de Wet geluidhinder plaatsvindt);
  • De hoogte van de geluidsbelasting vanaf niet zoneplichtige geluidsbronnen (30 km/uur wegen en tramlijnen);
  • De gecumuleerde geluidsbelasting;
  • Maatregelen aan de geluidsbron, overdrachtsmaatregelen en maatregelen ter plaatse van de geluidsbelaste locatie;
  • De regel uit het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder dat nieuwe woningen in principe over een geluidluwe gevel moeten beschikken (een gevel waarop de maximale geluidsbelasting van wegverkeer niet hoger is dan 53 dB en van railverkeer niet hoger is dan 55 dB).

Relevante geluidsbronnen

Op 30 van de 32 onderzochte locaties wordt de voorkeurswaarde als gevolg van één of meerdere (toetsingsplichtige) 50 km/uur wegen overschreden. Daarnaast wordt bij 13 locaties de maximaal toelaatbare grenswaarde voor woningen en ander geluidgevoelige gebouwen (63 dB) overschreden.

De geluidsbelasting vanaf 30 km/uur wegen hoeft niet te worden getoetst aand e normen van de Wet geluidhinder. Conform het gemeentelijke ontheffingsbeleid alsmede ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening dient echter ook de geluidbelasting vanwege relevante 30 km/uur wegen inzichtelijk te worden gemaakt. Een 30 km/uur weg is relevant indien de weg direct langs een ontwikkellocatie ligt en er meer dan 900 motorvoertuigen per etmaal overheen rijden. De voor dit bestemmingsplan relevante 30 km/uur wegen zijn de Wijnhaven, Wijnbrugstraat en Scheepmakershaven. De geluidsbelasting vanaf deze wegen op de gevels ligt op de meeste rekenpunten lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB. Op sommige punten langs de Scheepmakershaven zijn er geluidsbelastingen tot 54 dB. Dit is voor een stedelijk gebied geen hoge geluidsbelasting. De geluidsbelasting vanaf de drie relevante 30 km/uur wegen is niet hoog en de gemeente ziet daarom geen aanleiding om op basis van deze geluidsbelasting tot een andere afweging ten aanzien van het vaststellen van hogere waarden te komen dan op basis van de geluidsbelasting vanaf de toetsingsplichtige 50 km/uur wegen.

Maatregelen

Omdat de voorkeurswaarde en soms de maximaal toelaatbare waarde wordt overschreden is bekeken of het mogelijk/wenselijk is de geluidsbelasting op de gevel terug te dringen door het treffen van bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen of ontvangermaatregelen.

Bronmaatregelen als het invoeren van 30-km wegen in het centrum en het toepassen van stil asfalt zijn effectief om de geluidsbelasting in het plangebied te reduceren. Beide maatregelen kunnen tot een geluidsreductie van 3 á 4 dB leiden. Deze maatregelen zijn echter lastig te borgen in het bestemmingsplan. Bovendien is Waterstad een flexibel bestemmingsplan. Omdat nagenoeg overal woningen kunnen worden gerealiseerd is het gericht invoeren van 30 km wegen en toepassen van stil asfalt niet mogelijk.

Overdrachtsmaatregelen zoals geluidschermen of afschermende bebouwing, of het vergroten van de afstand tussen de weg en de gevel, zijn in het centrumgebied vanuit planologisch en stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk en niet voorstelbaar.

Bron en/of overdrachtsmaatregelen zijn bovendien vaak niet afdoende om de geluidbelasting bij woningen en andere geluidsgevoelige functies te beperken tot de maximaal toegestane geluidsbelasting. Omdat wegens de bovenstaande redenen niet ot het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen wordt overgegaan is het treffen van ontvangermaatregelen en/of het vaststellen van hogere waarden noodzakelijk. Bij de relevante gevels van de locaties A, G, T, U, V, X, Y, AA, AB, AC, AD, AE en AG zullen dove gevels moeten worden toegepast. Of, als alternatief daarvoor, vlliesgevels, loggia's of binnenbalkons.

Ontheffingsbeleid Rotterdam

Het Ontheffingsbeleid is alleen van toepassing op nieuwe woningen waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld en geldt niet voor andere geluidgevoelige bestemmingen. Eén van de belangrijkste criteria van het gemeentelijke ontheffingsbeleid is het creëren van minimaal één geluidluwe gevel en indien van toepassing minimaal één geluidluwe buitenruimte per woning. Van een geluidluwe gevel/buitenruimte is sprake als de gecumuleerde geluidsbelasting van alle wegen niet hoger is dan 53 dB en de gecumuleerde geluidsbelasting van alle spoorwegen niet hoger is dan 55 dB. Bij woningen met een geluidluwe gevel wordt gesteld dat deze een goede geluidskwaliteit hebben, ook als de geluidsbelasting op andere gevels van de woning hoog is, omdat dan aan tenminste één kant van de woning buiten kan worden gezeten of een raam open kan zonder last te hebben van het lawaai.

Zoals uit de onderstaande afbeelding blijkt is er bij circa de helft van de huidige gevels in het plangebied sprake van een geluidluwe gevel. De kleur groen geeft aan dat de maximale geluidsbelasting op een punt lager is dan 53 dB, en dus geluidluw. Bij de groene punten is de gevel op alle (reken)hoogtes geluidluw. Bij de rode punten is de gevel overwegend niet geluidluw maar langs de minder drukke wegen zijn de gevels op de hogere bouwlagen ook geluidluw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1054Waterstad-va01_0008.png"

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 800 woningen door nieuwbouw danwel de transformatie van bestaande kantoren in maximaal 1.600 woningen (of elke combinatie van nieuwbouw en transformatie die evenveel verkeer genereert mogelijk). De nieuwbouwwoningen en de transformatiewoningen worden bij het toepassen van het Ontheffingenbeleid als twee verschillende categorieën gezien. Bij de nieuwbouwwoningen is de locatie, de oriëntatie en de vormgeving nog vrij. Een nieuwbouwwoning zal daarom altijd over een geluidluwe gevel kunnen beschikken. Daarom worden de hogere waarden voor de nieuwbouwwoningen verleend onder voorwaarde dat deze woningen over tenminste één geluidluwe gevel beschikken.

Bij een bestaand kantoorgebouw zijn de locatie, oriëntatie en vormgeving een gegeven. Als van dit bestaande gebouw een woongebouw zou worden gemaakt zal vaak een deel van de nieuwe woningen niet over een geluidluwe gevel kunnen beschikken. Op locatie G is voorzien in de nieuwbouw van kleine wooneenheden voor o.a. studenten en starters. Hoewel het hier nieuwbouw betreft gelden dezelfde argumenten als bij transformatie. Vanwege de situering van de locatie, en vanwege het gegeven dat deze wooneenheden een beperkt oppervlak hebben en (daardoor) meestal één gevel, is het niet mogelijk een gebouw te ontwerpen waarin alle wooneenheden een geluidluwe gevel hebben. De gemeente Rotterdam kiest er in deze gevallen bij het bestemmingsplan Waterstad voor van haar beleid af te wijken dat nieuwe woningen over een geluidluwe gevel dienen te beschikken. De motivering daarvoor is als volgt:

  • Er wordt, in verband met de gewenste versterking van de woonfunctie in de binnenstad en de leegstand van kantoren, een groot belang gehecht aan het kunnen transformeren van kantoren naar woningen. Daarnaast wordt een groot belang gehecht aan het beschikbaar zijn van voldoende kleine wooneenheden voor studenten en starters en aan het geven van een stedelijke invulling aan locatie G;
  • Dat de nieuwe woningen geen goede geluidskwaliteit zullen hebben wordt gecompenseerd door de ligging in een levendig centrumgebied, met een grote nabijheid tot allerlei voorzieningen.

Conclusie

Vanwege de bovenstaande redenen zal aan het college worden voorgesteld de hoogste berekende geluidsbelasting van een verkeersweg op een locatie als hogere waarde vast te stellen. Deze hogere waarde geldt dan als maximaal toegestane geluidsbelasting vanwege de betreffende geluidsbron op de betreffende locatie. Een uitzondering hierop vormen de situaties waarin de hoogste berekende geluidsbelasting hoger is dan de maximaal toegestane geluidsbelasting van 63 dB. Bij gevels waar dit speelt kan mogelijk de geluidsbelasting worden teruggebracht door het aanbrengen van een vliesgevel (een geluidscherm aan de woningen), of een loggia of binnenbalkon. Een andere mogelijkheid om bij een overschrijding van de wettelijk maximale geluidsbelasting woningen te kunnen realiseren is het toepassen van een 'dove gevel'. Deze goed geïsoleerde gevels hoeven niet aan de normen uit de Wet geluidhinder voor de geluidsbelasting op de gevel te worden getoets (maar moeten wel aan de norm voor de binnenwaarde voldoen). Op de locaties waar de berekende geluidsbelasting hoger is dan de maximaal toegestande geluidsbelasting zal de maximale hogere waarde van 63 dB als hogere waarde worden aangevraagd. Deze hogere waarde is dan van toepassing op de delen van de locatie waar de geluidsbelasting wel 63 dB of lager is en voor de delen van de locatie waar met toepassing van een vliesgevel e.d. de geluidsbelasting alsnog 63 dB of lager is geworden.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient de kwaliteit van de buitenlucht te worden meegenomen bij het bestemmen van ruimtelijke ontwikkelingen. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoeliger zijn voor luchtverontreiniging zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel projecten met ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL is in uitvoering genomen. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden en loopt tot 1 augustus 2014.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.

Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt.

Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 Plangebied

Een van de projecten die in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is opgenomen is het project Rotterdam Centrum. Het NSL loopt tot 1 augustus 2014, maar geeft wat opgenomen programma's betreft een doorkijk naar 2020. In het centrum van Rotterdam zijn tot 2020 (de NSL periode) circa 52 bouwprojecten voorzien, die voor een deel nog met een ruimtelijke procedure (bestemmingsplan of omgevingsvergunning) mogelijk gemaakt moeten worden. Deze 52 projecten in het centrum zijn als één NSL-project in het NSL opgenomen omdat het verkeer van en naar deze projecten over dezelfde wegen rijdt. Deze projecten zijn daarom bij het effect op de luchtkwaliteit niet afzonderlijk te beschouwen. Een bestemmingsplan dat één of meerdere van deze projecten mogelijk maakt zal daarom een beroep op het NSL-project Rotterdam Centrum moeten doen. Ook andere projecten/ontwikkelingen in het centrum, die bij de melding aan het NSL niet waren voorzien, moeten een beroep op het NSL-project Rotterdam Centrum doen. Voor dergelijke projecten is aanvullend aan het totale programma van de 52 projecten op twee manieren programmaruimte in het NSL-project aangebracht:

  • Het in het NSL opgenomen programma betreft nieuwbouw, maar het bestaande programma (de bestaande bebouwing) dat aanwezig is op de meeste ontwikkellocaties is hier niet van afgetrokken. Dit bestaande programma, dat verdwijnt bij sloop, vormt programmaruimte die gebruikt kan worden voor ontwikkelingen die niet zijn voorzien maar die wel als wenselijk worden gezien en daarom in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt;
  • Het totale programma is naar boven afgerond, zie onderstaande tabel. Voor deze programmaruimte geldt hetzelfde als hierboven.

Programmaruimte door ophoging:

  totaal programma van de 52 concrete projecten   in het NSL opgenomen programma   programmaruimte  
woningen   4.352   5.000   648  
kantoren   297.600 m2   315.000 m2   17.400 m2   
voorzieningen   138.650 m2   145.000 m2    6.350 m2  

In de bestemmingsplannen Lijnbaankwartier-Coolsingel, Waterstad en Dijkzigt (die thans voor het centrum worden opgesteld en dus een beroep op het NSL moeten doen) wordt, naast een deel van de 52 concrete projecten, ook ruimte geboden voor nieuwbouw en transformatie van kantoren naar woningen. Daarom moeten deze bestemmingsplannen gebruik maken van de programmaruimte die in het NSL-project Rotterdam Centrum is aangebracht. Omdat het bij het effect op de luchtkwaliteit om de hoeveelheid verkeer gaat die door de nieuwe ontwikkelingen wordt gegenereerd is uitwisseling tussen programmaonderdelen mogelijk, mits de totale hoeveelheid verkeer daardoor niet toeneemt. Dit betekent dat de programmaruimte die bij kantoren en voorzieningen in het NSL is opgenomen ook gebruikt kan worden voor woningen. Aangezien extra kantoren en (commerciële) voorzieningen gelet op de leegstand niet als wenselijk worden gezien en extra woningen wel, zal deze programmaruimte aan woningen worden toegekend.

Bestemmingsplan Waterstad

In het bestemmingsplan Waterstad wordt de mogelijkheid geboden tot toevoeging van 800 woningen door nieuwbouw. Omdat een woning in het centrum bij een 'worst-case' benadering twee keer zoveel verkeer genereert dan 100 m2 kantoren staat dit wat ritgeneratie betreft gelijk aan de transformatie van minimaal 160.000 m2 kantoren in 1.600 woningen. Het bestemmingsplan staat 800 woningen door nieuwbouw toe of 1.600 woningen door transformatie. Ook alle mogelijkheden daartussenin zijn toegestaan, waarbij geldt dat er in plaats van 1 nieuwbouwwoning (toegevoegd zonder dat daar ander programma door verdwijnt) 2 woningen in plaats van elk minimaal 100 m2 kantoren kunnen worden gerealiseerd. Ook de toevoeging van studenteneenheden is mogelijk, waarbij geldt dat in plaats van 1 nieuwbouwwoningen 10 studenteneenheden mogen worden gerealiseerd. Aan het transformeren van kantoren tot studenteneenheden is geen maximum gesteld omdat deze transformatie voor minder verkeer zorgt.

Van de 800 nieuwe woningen die Waterstad mogelijk maakt zijn er 450 al met de projecten Boompjes 55-57, Juffertoren en Domus-locatie in het NSL opgenomen. Voor de overige 350 nieuwe woningen doet het bestemmingsplan Waterstad een beroep op de extra programmaruimte die in het NSL-project Rotterdam Centrum is ingebouwd. Het bestemmingsplan Waterstad is niet het eerste bestemmingsplan dat een beroep doet op deze extra programmaruimte. Het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel maakt, voor de 650 nieuwe woningen die hierin zijn opgenomen, gebruik van de extra programmaruimte van 648 woningen. Voor de twee resterende woningen wordt een beroep gedaan op de programmaruimte voor kantoren en voorzieningen. Voorzieningen (een mix van verschillende functies) genereren gemiddeld genomen per 100 m2 2 keer zoveel verkeer dan 1 woning (bij kantoren is dit de helft van 1 woning). De programmaruimte aan kantoren en voorzieningen genereert derhalve evenveel verkeer als 213 woningen. Van 2 van deze 213 woningen maakt het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel gebruik. Van de overige 211 woningen maakt het bestemmingsplan Waterstad gebruik. Er blijven dan in Waterstad nog 139 woningen over die een beroep doen op de programmaruimte die ontstaat doordat er door het realiseren van nieuwe projecten bestaand programma verdwijnt. Bij de meeste van de 52 projecten die bekend waren tijdens het opnemen van het 'verzamelproject' Rotterdam Centrum is/was bestaand programma aanwezig dat niet van het nieuwe programma is afgetrokken. Aangezien het NSL is gericht op het compenseren van de netto toename van verkeer mag dit bestaande programma worden toegekend aan andere projecten. In Waterstad is het project Honderd Hoog gerealiseerd. Om ruimte voor dit project te maken is bebouwing gesloopt met daarin 40 woningen, circa 1.000 m2 detailhandel en circa 4.000 m2 bedrijven. Dit staat gelijk aan minimaal 60 woningen. Het project Boompjes 55-57 is in het NSL opgenomen met 200 woningen, thans is op deze locatie 7.600 m2 aan kantoren aanwezig. Deze kantoorruimte staat wat het aantal autoritten per etmaal betreft gelijk aan 38 woningen. Ten behoeve van het project Rotta Nova in het Laurenskwartier zijn 30 woningen en 1.200 m2 aan voorzieningen gesloopt. Dit staat wat het aantal autoritten per etmaal betreft gelijk aan 54 woningen. Het bestaande en reeds gesloopte programma op deze drie locaties staat wat ritgeneratie betreft gelijk aan 152 woningen. De 139 woningen die het bestemmingsplan Waterstad mogelijk maakt, en waarvoor nog programmaruimte moest worden gevonden, doen een beroep op de 152 woningequivalenten die vrijkomen door de sloop van de bebouwing op de drie genoemde ontwikkellocaties.

Met de bovenstaande analyse is aangetoond dat de ontwikkelingen die het bestemmingsplan Waterstad mogelijk maakt passen binnen de programmaruimte die voor ontwikkelingen in het centrum van Rotterdam in het NSL is opgenomen. Met andere woorden: de hoeveelheid verkeer die door de ontwikkelingen in Waterstad en de andere delen van het centrum wordt gegenereerd is niet hoger dan de toename van het verkeer waarvan de uitstoot van luchtverontreiniging door het NSL wordt gecompenseerd.

Het bestemmingsplan Waterstad maakt naast toevoeging van programma ook uitwisseling van programma voor verschillende functies mogelijk. Waar nu kantoren of maatschappelijke voorzieningen zitten staat het bestemmingsplan ook detailhandel of culturele voorzieningen toe. Daardoor kan in theorie een verschuiving optreden van programma dat weinig verkeer genereert naar programma dat veel verkeer genereert. Bij de functies die (veruit) het meeste verkeer per m2 genereren, bioscopen en theaters, is in de regels vastgelegd dat deze niet mogen uitbreiden. Nu de functies die het meeste verkeer aantrekken zijn beperkt tot waar ze aanwezig zijn is het aannemelijk dat verschuivingen van functies per saldo niet tot een significante toename van verkeer zullen leiden.

6.5.2 Conclusie

Het extra verkeer dat door het bestemmingsplan Waterstad wordt gegenereerd blijft, in combinatie met het extra verkeer dat door andere bestemmingsplannen in het centrum wordt gegenereerd, binnen de hoeveelheid verkeer dat door het opgegeven NSL-programma wordt gegenereerd. Waterstad kan voor luchtkwaliteit een beroep doen op het NSL, daarom is luchtkwaliteit voor dit bestemmingsplan geen knelpunt.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. Voor het plangebied van Waterstad is het algemene beeld dat de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) zeer licht is verontreinigd. De ondergrond (dieper dan 1 meter) is licht verontreinigd. Plaatselijk kunnen er concentraties van zwaardere verontreiniging aanwezig zijn. Deze verontreinigingen zijn ontstaan door bedrijfsactiviteiten in het verleden, zoals: kolen op- en overslag, een bierbrouwerij, smederijen en drukkerijen. Op een aantal locaties waar in de afgelopen jaren is gebouwd heeft sanering van zwaardere bodemverontreinigingen plaatsgevonden.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over rail

Tunnelmonden

De afstand van de zuidelijke tunnelmond van de Willemsspoortunnel tot het plangebied (excl. deel in de Nieuwe Maas) bedraagt 1,5 kilometer. De afstand van de noordelijke tunnelmond tot de plangrens bedraagt 0,9 kilometer. De effecten bij een calamiteit ter hoogte van de tunnelmonden reiken door deze grote afstanden niet over het plangebied Waterstad heen en worden om die reden niet beschouwd.

Station Blaak

Het treinstation Blaak vormt een opening in de Willemsspoortunnel. De gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen kunnen zich door deze opening naar de omgeving manifesteren. Het bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk op ten minste 80 meter (plangrens) van het station Blaak. Er is volgens de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geen plaatsgebonden risico in de Willemsspoortunnel. Uit onderzoek blijkt dat de kansen van optreden van ongevallen in de Willemsspoortunnel lager zijn dan in het geval van een bovengronds spoor in een open lucht situatie. Deze lagere kans is een gevolg van de aanwezigheid van ontsporingsbeveiliging, de onmogelijkheid van flankbotsingen in de tunnel en het feit dat goederentreinen niet mogen stoppen in de tunnel. Er zijn in de Willemsspoortunnel vier gescheiden tunnelbuizen. Een goederentrein mag pas een tunnelbuis binnenrijden als in die betreffende tunnelbuis geen andere trein aanwezig is. Door deze set van veiligheidsmaatregelen is een ongeluk met een goederentrein niet volledig uit te sluiten. Door menselijk of technisch falen is in theorie een botsing tussen een goederentrein en een personentrein mogelijk, echter is dat zeer onwaarschijnlijk. Voor de warme bleve met brandbaar gas, als maatgevend ongevalscenario, is een frequentie van 1 maal in de 100 miljoen jaar (10-8/jr) berekend. Gezien deze kans van optreden en de waarschijnlijkheid dat de ongevalscenario's effecten buiten het station hebben, wordt op basis van expert-judgement verondersteld, dat het groepsrisico externe veiligheid bij het station Blaak, als gevolg van een incident in de spoortunnel kleiner is dan 1% van de oriëntatiewaarde. Ontwikkelingen in het plangebied Waterstad hebben een geringe invloed op dit risico. Door het ontbreken van rekenmodellen kan deze bijdrage niet worden gekwantificeerd.

6.7.2 Transport gevaarlijke stoffen over water

Ingaande juli 2012 is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gewijzigd. Voor wat betreft transport van gevaarlijke stoffen in zeeschepen wordt in de circulaire geadviseerd een kwalitatieve inschatting te maken van de risico's. Reden hiervoor is enerzijds dat de het rekenmodel Rbm-II voor deze berekeningen nog niet geschikt is en dat anderzijds uit de berekeningen van Basisnet Water blijkt dat er tot ver na 2020 geen knelpunten en aandachtspunten te verwachten zijn. Ook niet op vaarwegen waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor dit bestemmingsplan betekent dit, dat als het gaat om het vervoer over de Nieuw Maas, geen kwantitatief onderzoek nodig is maar kan worden volstaan met een kwalitatieve beschouwing. Deze kwalitatieve beschouwing wordt hier gemaakt op basis van een rapport over een kwantitatief onderzoek (QRA) van een ander ontwikkelgebied in de haven, zijnde het gebied Katendrecht.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die op een bepaalde plek permanent aanwezig is komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. De norm voor het plaatsgebonden risico is een kans van 1 op 1 miljoen (10-6) per jaar. Het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas zorgt nergens voor een risico van 10-6 per jaar. De 10-8 plaatsgebonden risicocontour ligt ongeveer op de oever van de Nieuwe Maas. In Waterstad is het plaatsgebonden risico dus meer dan 100 keer lager dan de wettelijke norm.

Groepsrisico

Het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas ligt ter plaatse van Waterstad zeer ruim (meer dan een factor 2000) onder de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan Waterstad zorgt niet voor een toename van dit groepsrisico.

Veiligheidszonering

Het plangebied is gelegen aan de Nieuwe Maas. Naast het overheidsbeleid is hierop tevens van toepassing de Provinciale Verordening Ruimte, art.11 “Veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas”. In de verordening heeft de Provincie Zuid-Holland een veiligheidszone gedefinieerd waarbinnen niet gebouwd mag worden (in dit geval gaat het om binnenvaart: een zone vanaf de kade van 25m) en een veiligheidszone waarbinnen alleen gebouwd mag worden indien een voldoende motivering wordt overlegd van de noodzaak en een advies vanuit de hulpverleningsorganisaties is gegeven (in geval voor binnenvaart: een zone vanaf de kade van 25 tot 40m). De veiligheidszone geldt niet voor insteekhavens.

Binnen de veiligheidszone wordt geen nieuwbouw mogelijk gemaakt maar is wel bestaande bebouwing aanwezig. Deze gebouwen zijn bestemd als Centrum-1, de veiligheidszonering heeft betrekking op nieuwbouw en voorziet niet in sanering van bestaande bebouwing. Binnen deze gebouwen zijn geen woningen, scholen en kinderdagverblijven aanwezig. Gezien de ligging in de veiligheidszone zijn deze kwetsbare functie hier ook niet gewenst, daarom worden deze in de regels uitgesloten.

6.7.3 Conclusie

Externe veiligheid geeft voor wat betreft plaatsgebonden risico (10-6/ jaar) en groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas geen belemmeringen voor dit plan. Het bestemmingsplan Waterstad maakt geen nieuwbouw mogelijk binnen 40 meter vanaf de kade, zodat wordt voldaan aan de veiligheidszone.

Externe veiligheid geeft voor wat betreft plaatsgebonden risico (10-6/ jaar) en groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen per trein door de Willemsspoortunnel geen belemmeringen voor dit plan.

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

6.8.1 Plangebied

Domuslocatie

Deze locatie is nu nog begroeid met ruw gras. Om die reden en vanwege de geïsoleerde ligging van deze locatie zijn geen beschermde soorten te verwachten. De Domuslocatie ligt echter wel zeer dicht bij de nestlocatie van de Slechtvalk (Falco peregrinus) en dichtbij een groeiplaats van de beschermde Zwartsteel (varen). Een onderzoek in het kader van de flora- en faunawet is daarom nog noodzakelijk alvorens met het bouwrijp maken van de locatie begonnen kan worden. Voor zowel de Slechtvalk als voor de Zwartsteelvaren zijn voldoende mogelijkheden tot compensatie respectievelijk mitigatie voorhanden zodat een ontheffing verkregen zal kunnen worden mocht er een conflict met de Flora- en Faunawet ontstaan.

Jachthaven bij de Red Apple

Om de sloep- en plezierjachthaven nabij de kop van het Wijnhaveneiland/Red Apple mogelijk te maken worden watersteigers toegestaan. Alvorens vergunning afgegeven kan worden voor de aanleg van de steigers moet eerst een onderzoek naar de ter plaatse aanwezige wettelijk beschermde muurflora uitgevoerd worden. Het is aannemelijk dat de jachthaven aangelegd kan worden zonder dat eventueel aanwezige beschermde muurvegetaties daardoor worden aangetast. Indien er toch een negatieve impact verwacht kan worden moet een ontheffingsprocedure in het kader van de Flora- en Faunawet doorlopen worden. De ontheffing zal verkregen kunnen worden.

Scheepshelling Hertekade

Uit de natuurdatabase blijkt dat deze ontwikkellocatie deel uit maakt van het leefgebied van de Huismus. De verwachting is dat de functionaliteit voor de mussen niet hoeft te verslechteren bij de uitbreiding van de Scheepshelling. Het is goed mogelijk dat de mussen het huidige gebouwtje op de locatie gebruiken als nestplaats. Nestplekken van Mussen zijn jaarrond beschermd. Het is daarom noodzakelijk in de bouwplanfase onderzoek te doen hoe de scheepshelling zo kan worden ingericht dat het als leefgebied voor mussen blijft functioneren. Indien dat niet mogelijk is zal in de directe omgeving compensatie gezocht moeten worden. Daarmee kan dan een ontheffing van de Fora- en Faunawet verkregen worden.

Overige ontwikkelingen

Bestemmingsverandering binnen bestaande bebouwing zal in dit plangebied meestal geen grote gevolgen hebben voor de aanwezige flora en fauna. Het plangebied is echter nauwelijks onderzocht. Het is daarom verstandig bij renovatie van gebouwen met pannendaken eerst een onderzoek in het kader van de flora en faunawet te laten uitvoeren in verband met de kans op het voorkomen van huismussen en Gierzwaluwen. De gevolgen voor de aanwezige flora en fauna van sloop, renovatie en herinrichting dienen voorafgaand aan de uitvoering van die werkzaamheden onderzocht te worden. Bij veranderingen nabij de kademuren moet altijd eerst een onderzoek naar wettelijk beschermde muurflora worden uitgevoerd.

6.8.2 Conclusie

De (mogelijk) in het gebied aanwezige wettelijk beschermde soorten flora en fauna vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan Waterstad. Voordat er werkzaamheden worden uitgevoerd die de belangen van wettelijk beschermde soorten kunnen schaden dient nader onderzoek te worden uitgevoerd.

6.9 Duurzaamheid en energie

Rotterdam ambieert een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad, de regio en de haven.

Binnen de stad speelt het streven naar duurzaamheid op alle schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad als geheel, als op het niveau van de verschillende stadsdelen: de binnenstad, wijken en buurten en op het niveau van een gebouw. Deze duurzaamheidsambitie is uitgewerkt in een aantal beleidsplannen, zoals het Programma Duurzaamheid, Rotterdamse Woningkwaliteit (RWK), het Waterplan Rotterdam, Gezond in de stad, de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit (RAL) en het Rotterdam Climate Initiative (RCI).

6.9.1 Programma Duurzaam

Het Programma Duurzaam benoemt de volgende Rotterdamse duurzaamheidsprincipes:

  • Elke ontwikkeling moet leiden tot een meer gezonde, groene, kindvriendelijke en schone leefomgeving;
  • Elke ontwikkeling moet leiden tot waardecreatie en toekomstbestendigheid;
  • Elke ontwikkeling moet leiden tot minimaal 50% CO2-reductie en 100% climateproof in 2025.

Deze ambitie is in het Programma Duurzaam geconcretiseerd in 10 duurzaamheidsopgaven. Bij ruimtelijke plannen is opgave 10 “bevorderen van duuzame gebiedsontwikkeling” de overkoepelende opgave. Een aantal van de andere opgaven vormen een specificering hiervan.

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan Waterstad mogelijk maakt dragen bij aan een aantal van deze duurzaamheidsopgaven. Het bestemmingsplan maakt een verdichting met woningen (met name op het Wijnhaveneiland) en een transformatie van kantoren naar woningen mogelijk. Verdichten met woningen in het centrum van Rotterdam is om een aantal redenen duurzamer dan een meer extensieve toevoeging van woningen. Stedelijke woningen zijn per saldo energiezuiniger en kunnen in Waterstad worden aangesloten op het warmtenet. Door de nabijheid van voorzieningen zorgen binnenstedelijke woningen voor minder autoverkeer. Dit draagt bij aan het verminderen van de CO2-uitstoot en het verbeteren van de energie efficiëntie. Transformeren van kantoren naar woningen is duurzamer dan het nieuw bouwen van woningen (zuinig ruimtegebruik en energie en bouwmaterialen in de realisatiefase). Ook de leefbaarheid van het gebied is gediend met de toevoeging van woningen, zeker als dit in de plaats van leegstaande kantoren is. De verdichting met woningen zorgt samen met de mogelijkheden om de horecafunctie te versterken en het beter benutten van de mogelijkheden van het water (o.a. de realisatie van een sloep- en plezierjachthaven) voor waardecreatie en een vergroting van de toekomstbestendigheid van Waterstad, uitgangspunten van het Programma Duurzaam. Op deze wijze bevordert het bestemmingsplan een duurzame gebiedsontwikkeling van Waterstad.

6.9.2 Duurzaam bouwen

Bij duurzaam bouwen is de insteek om er zorg voor te dragen dat tijdens de hele kringloop van bouwen, renoveren en beheren van bouwwerken, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het Bouwbesluit geeft aan welk kwaliteitsniveau ten minste is vereist. In Rotterdam geldt daarnaast 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Een aantal van de duurzaam bouwen maatregelen kunnen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied:

  • Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden.
  • Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief is stalen dakgoten.
  • Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is.
  • Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet.
  • Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen.
  • Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak.
6.9.3 Duurzame energie

Eén van de meest ambitieuze doelstellingen is om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Ook wordt in 2025 gestreefd naar een energieneutrale gebouwde omgeving.

Om een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Dit warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Daarbij wordt als warmtebron gebruik gemaakt van industriële restwarmte. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Dankzij de in 2007 doorgevoerde aanpassing van de bouwverordening wordt aansluiting op het warmtedistributienet bevorderd. Indien ter plaatse een warmtedistributienet aanwezig is, dan dient een te bouwen bouwwerk te worden aangesloten op dat net. Dit is aan de orde als het bouwwerk minder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.

De gemeente bevordert het opwekken van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Kleine windmolens ('urban wind') en photovoltaïsche zonnepanelen (PV) zijn nu nog niet concurrerend met netstroom, maar dat wordt in de nabije toekomst wel verwacht. Naast bovengenoemde maatregelen moeten nieuw op te richten gebouwen of gebouwen die gerenoveerd worden daarom wat betreft daklast ook geschikt zijn voor het (na)plaatsen van zonnepanelen, zonneboiler of een groen dak. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam dient bij het ontwerp van gebouwen rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen principes en de energieprestatie eisen. Zo is het reeds langer het verplicht om een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in de dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning.

6.9.4 Groene daken

De gemeente Rotterdam stimuleert de aanleg van groene daken in Rotterdam. Zo is er een aantrekkelijke subsidie voor huiseigenaren en heeft de stad inmiddels een aantal gemeentelijke gebouwen voorzien van een groen dak.

Wanneer groene daken op grote schaal worden toegepast dragen ze bij aan een duurzame en gezonde stad. Groene daken vangen regenwater op en voeren het vertraagd af. Hierdoor wordt het riool minder belast als het hard regent. Groene daken nemen stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen zo een buffer tegen luchtvervuiling. Daarmee leveren groene daken een bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot. Een beplant dak isoleert het pand eronder. Daardoor blijft het vooral in de zomer koeler in huis. Bovendien stralen groene daken bij hogere temperaturen minder warmte uit waardoor het ook een gunstige invloed heeft op de omgevingstemperatuur. En natuurlijk wordt de stad groener, waardoor er meer kansen komen voor flora en fauna en de leefbaarheid wordt verbeterd.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Met betrekking tot handhaving is er een groot verschil tussen een stedelijk gebied en een buitengebied. In tegenstelling tot in een buitengebied is het in een omvangrijk en dichtbebouwd stedelijk plangebied ondoenlijk alle bestaande illegale bebouwing en gebruik te inventariseren. In de praktijk is het lang niet altijd mogelijk om van buitenaf waar te nemen wat zich in een pand of op een besloten binnenterrein afspeelt en het ontbreekt aan capaciteit om hier in het kader van de opstelling van een bestemmingsplan een stelselmatig onderzoek naar in te stellen. Bovendien zou een dergelijke inventarisatie altijd een momentopname zijn. Het zou te ver voeren om uit de jurisprudentie, die leert dat er in beginsel een handhavingsplicht bestaat, af te leiden dat er ook in alle gevallen een opsporingsplicht bestaat.

Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties, die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan, worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat, op grond van de jurisprudentie, ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden, indien een situatie aan het licht komt die redelijkerwijze niet eerder bekend kon zijn. Juridisch zijn deze situaties immers wegbestemd. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.

Op 16 april 2002 hebben burgemeester en wethouders de "Kadernota handhaving dS+V" vastgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten voor de handhaving op het gebied van de dS+V zijn vastgelegd. Deze nota werd door de dagelijks besturen van de meeste (voormalige) Rotterdamse deelgemeenten formeel onderschreven. In de nota wordt de wijze waarop het handhavingsbeleid wordt georganiseerd vastgelegd. Zo is onder andere een Handhavingscommissie ingesteld, die advies uitbrengt. Voorts heeft het college een beleid ingezet dat is gericht op programmatisch handhaven (bijvoorbeeld horeca, kinderdagverblijven, verblijfsinrichtingen). Hierbij ligt de prioriteit bij veiligheid.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan maakt op verschillende plekken, zoals op en rondom het Wijnhaveneiland, de Boompjes en Domuslocatie, nieuwbouw mogelijk door een stedenbouwkundige regeling uit het oude bestemmingsplan. Hiermee worden eventuele initiatieven vanuit de markt mogelijk gemaakt. Tevens zijn op een aantal plekken binnen het gebied, de bestemmingsmogelijkheden in beperkte mate verruimd. Dit is o.a. de sloepenhaven in de nabijheid van de Red Apple en de uitbreiding van de Koningspoort bij de Oude Haven.

Uitbreiding scheepshelling Koningspoort

De uitbreiding van de scheepshelling Koningspoort betreft een kleinschalige uitbreiding van de huidige functie. Het doel van de uitbreiding is tweeledig. Enerzijds kunnen de huidige functie van Scheepswerf verder worden uitbreiding en anderzijds ontstaat er meer ruimte zodat ook de toegankelijkheid van de publiek functie verder vergroot kan worden Deze ontwikkeling is een onderdeel van de visie op het gebied waarbij het zogenaamde rondje Oude Haven mogelijk wordt gemaakt. Buiten een eventuele bijdrage voor de buitenruimte zijn aan deze ontwikkeling voor de gemeente geen kosten verbonden.

Sloep- en plezierjachthaven met aanlegsteigers nabij de Red Apple

De aanleg van een sloep- en plezierjachthaven met aanlegsteigers draagt bij aan een levendigere waterstad. Deze ontwikkeling is een particulier initiatief waaraan voor de gemeente verder geen kosten zijn verbonden. De aanleg en onderhoud van de steigers komen ten laste van de initiatiefnemer.

Wonen op en rond het Wijnhaveneiland

De ontwikkelruimte is opnieuw opgenomen uit het vorige bestemmingsplan. Het betreft ontwikkelruimte op particuliere grond. Het gebied rondom het Wijnhaveneiland wordt momenteel getransformeerd naar een woon- en verblijfsgebied. Om dit mogelijk te maken is het bestemmingsplan ruim opgezet waarbij er voor ontwikkelaars/beleggers voldoende ruimte is gaan ontstaan om deze transformatie in gang te zetten. Behoudens de Domuslocatie zijn het initiatieven vanuit de markt. Middels gesloten anterieure overeenkomsten zal aan de initiatiefnemers een bijdrage worden gevraagd om ook de investering in de buitenruimte te dekken. Bij afgeven van de toestemming voor het bijbouwen van volume zullen air rights betaald moeten worden.

Domuslocatie

De ontwikkelruimte opgenomen in dit bestemmingsplan, was reeds in het oude plan opgenomen. Het betreft hier een ontwikkeling op grond van de gemeente. Zowel de kosten als opbrengsten zijn opgenomen in de grondexploitatie, die voor deze ontwikkeling sluitend is.

Boompjes, het Waterfront

De ontwikkelruimte opgenomen in dit bestemmingsplan, was reeds in het oude plan opgenomen. Het betreft particuliere grond.

Het bestemmingsplan maakt ontwikkeling vanuit de markt mogelijk. Voor de gemeente zijn hieraan geen kosten verbonden. Eventuele kosten voor aanpassing buitenruimte en inzet gemeente zal middels gesloten anterieure overeenkomsten worden vastgelegd. Bij afgeven van de toestemming voor het bijbouwen van volume zullen air rights betaald moeten worden.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • 1. GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie Ruimte en Milieu (via e-formulier);
  • 2. DCMR, Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond;
  • 3. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
  • 4. BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
  • 5. VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  • 6. Dagelijks Bestuur (voormalige) deelgemeente Rotterdam Centrum;
  • 7. SRR, StadsRegio Rotterdam;
  • 8. KvK, Kamer van Koophandel Rotterdam;
  • 9. Tennet, Zuid-Holland, beheerder hoogspanningsnet;
  • 10. Stedin, regionale netbeheerder gas en elektriciteit;
  • 11. K.P.N. Telecom;
  • 12. N.V. Nederlandse Gasunie;
  • 13. Ministerie Infrastructuur en Milieu;
  • 14. Ministerie van Defensie, dienst gebouwen, werken en terreinen;
  • 15. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  • 16. Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland;
  • 17. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  • 18. Rijksluchtvaardienst;
  • 19. Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 20. Deltalinqs;
  • 21. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij;
  • 22. Rotterdam-Antwerpen Pijpleiding;
  • 23. Prorail.

Een reactie is ontvangen van:

9.1 GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie Ruimte en Milieu

9.1.1 Detailhandel

In het onderhavige bestemmingsplan wordt aangegeven dat dit plan deel uitmaakt van het stadscentrum en dat de ontwikkelrechten voor detailhandel uit het vorig bestemmingsplan zijn overgenomen. Het plangebied bevat, voorzover dat uit de toelichting is af te leiden, thans geen omvangrijk winkelaanbod. Met dit plan wordt detailhandel en dienstverlening toegestaan op de begane grond in het hele plangebied. Dit betekent dat in principe het hele plangebied als winkelconcentratiegebied wordt beschouwd. Daarenboven is een binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid opgenomen die het mogelijk maakt detailhandel en dienstverlening ook op de verdieping toe te staan, wanneer de functie geen onevenredige overlast geeft voor de omgeving.

In de toelichting van het plan wordt niet duidelijk hoeveel (nieuwe) ontwikkelruimte er nog is voor detailhandel in dit plan en hoeveel extra detailhandel met dit plan wordt mogelijk gemaakt (en hoe deze ontwikkeling zich verhoudt tot de gemeentelijke beleidslijn tot concentratie van de detailhandel in het stadscentrum). Conform de regels uit de VR (artikel 2, lid 1 en 2) dient het bestemmingsplan hierover een verantwoording te bevatten zodat wij ons hierover een oordeel kunnen vormen.

Artikel 9, lid 4 van de VR schrijft voor dat een bestemmingsplan dat detailhandelsontwikkelingen mogelijk maakt op gronden die zijn gelegen binnen de in lid 1 bedoelde bestaande en nieuwe winkelconcentraties, groter dan 2.000 m2 bruto vloeroppervlak (bvo), vergezeld dient te gaan van een distributieplanologisch onderzoek (DPO). Uit het onderzoek moet blijken dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur. Tevens is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO). Dit ontbreekt.

Commentaar

Naar aanleiding van deze vooroverlegreactie hebben wij het bestemmingsplan aangepast. Het bestemmingsplan beperkt nu de ontwikkelsmogelijkheden voor detailhandel uit het vorige bestemmingsplan in dit nieuwe bestemmingplan op basis van nieuw vastgesteld provinciaal en gemeentelijk beleid. Het betreft de detailhandelsvoorzieningen in de plinten van gebouwen. De locaties voor detailhandel worden teruggebracht op basis van de nota's WNKLN N RTTRDM en Detailhandel in Rotterdam en de Ontwikkelingsvisie Waterstadhavens 2020'. De toegestane hoeveelheid detailhandel in het gebied is gebaseerd op de bestaande aanwezige detailhandel. Het maximum aantal vierkante meters detailhandel in de Waterstad is daarmee 3.440m² b.v.o. Voor een overzicht verwijzen we naar WNKLN N RTTRDM en Detailhandel in Rotterdam. Het bestemmingsplan is daarmee in lijn met het provinciale beleid.

9.1.2 Kantoren

Uitgangspunt van het provinciaal beleid is dat nieuwe kantoren alleen worden toegelaten binnen de invloedsfeer van de belangrijkste knooppunten van openbaar vervoer in de centra van de stedelijke gebieden. Onderhavig plangebied is in de actualisering Provinciale Structuurvisie en de verordening Ruimte als ontwikkelingslocatie voor kantoren opgenomen.De bestemming 'kantoor' past hierbij en heeft de instemming van de provincie.

Wij hebben geconstateerd dat artikel 5.2.3 onder c van de bestemming 'Centrum 3' uitbreiding van kantoren bevat en wijzen u op artikel 2, leden 1 en 2 van de VR. In dat kader is onduidelijk welke en hoeveel m2 kantoorontwikkelingsmogelijkheden feitelijk nog gebouwd kunnen worden en hoe die plancapaciteit past binnen de regionale kantorenstrategie van de Regio Rotterdam. De toelichting van het plan dient hierover een verantwoording te bevatten.

Commentaar

Naar aanleiding van deze vooroverlegreactie hebben wij het bestemmingsplan aangepast. Het bestemmingsplan beperkt nu de ontwikkelmogelijkheden voor kantoren uit het vorige bestemmingsplan in dit nieuwe bestemmingsplan op basis van nieuw vastgesteld provinciaal en gemeentelijk beleid. Het totaal aantal b.v.o kantoren mag ten opzichte van wat nu aanwezig is niet toenemen. De huidige omvang van kantoren binnen het bestemmingsplan Waterstad is 254.084 m² b.v.o. Zie voor een overzicht: Bvo kantoren bp Waterstad. Binnen het plangebied is uitbreiding van kantoren op een locatie enkel mogelijk wanneer op een andere locatie binnen het plangebied kantoren zijn verdwenen.

9.2 VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

9.3 VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

De afdeling Risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Zij doet dit door midddel van een analyse van de omgeving, waarbij risicobronnen, mogelijke scenario's en hun effecten worden beschouwd.

VRR geeft aan dat voor het beoordelen van het ruimtelijk plan het college van B&W een gemotiveerde afweging dient te maken tussen de overwegingen met betrekking tot externe veiligheid en de toegevoegde waarde van het ruimtelijk plan. Graag verneemt de VRR het besluit van B&W met betrekking tot de onderstaande adviespunten.

Ten behoeve van de verbetering van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid kunnen de volgende maatregelen geborgd worden binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening:

9.2.1 Afstand fundering ten minste drie meter van de Willemsspoortunnel

Een afstand van ten minste drie meter in acht nemen tot de Willemsspoortunnel bij het aanleggen van de fundering van nieuwbouw.

Commentaar:

Deze adviesafstand heeft betrekking op de mogelijkheid dat een ongeval in de tunnel met een trein met gevaarlijke stoffen een explosie veroorzaakt die via doorzetting in de bodem schade veroorzaakt aan nabijgelegen gebouwen. Wij onderschrijven dat het verstandig is in de bouwplanfase met deze mogelijkheid rekening te houden.

Het bestemmingsplan staat het niet toe dat er wordt gebouwd binnen de 'vrijwaringszone-spoor', die boven en binnen 5 meter aan weerszijden van de spoortunnel is gelegen. Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van dit bouwverbod, waarbij er een nadere afweging plaatsvindt. Wellicht biedt bij de fundering een technische voorziening een betere bescherming dan het hanteren van een afstand.

9.2.2 Geen zeer kwetsbare bestemmingen binnen 25 meter van de Nieuwe Maas

In artikel 7.1 lid i (Verkeer - Verblijfsgebied) is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding "centrum" de functies van artikel 3 - Centrum - 1 toegestaan zijn (art 3.1 a t/m i). Hierdoor zou de realisatie van zeer kwetsbare bestemmingen mogelijk gemaakt kunnen worden. De VRR adviseert om in de planregels de realisatie van zeer kwetsbare bestemmingen uit te sluiten binnen 25 meter van de oever van de Nieuwe Maas.

Commentaar:

Het advies van de VRR om zeer kwetsbare bestemmingen uit te sluiten binnen de veiligheidszone van 25 meter is overgenomen. Met de artikelen 3.3.5 en 7.1 lid i worden geluidsgevoelige bestemmingen uitgesloten binnen de bebouwing die in de veiligheidscontour is gelegen. Dit omdat vestiging van woningen, scholen en kinderdagverblijven (die zowel zeer kwetsbaar als geluidsgevoelig zijn) hier niet gewenst is, gezien de veiligheisdssituatie en de hoge geluidsbelasting.

9.2.3 Vluchtmogelijkheden opnemen binnen 40 meter contour

Eventuele (her)ontwikkeling(en) binnen de 15 kW/m2 contour (40 meter vanuit de oever) van de Nieuwe Maas zodanig te construeren dat aanwezige personen goede ontvluchtingsmogelijkheden hebben. Voor het ontvluchten is het wenselijk minimaal één (nood)uitgang van de Nieuwe Maas af te richten. Als niet veilig gevlucht kan worden (omdat de nooduitgang of de vluchtroute buiten het gebouw wordt blootgesteld aan een warmtestraling van meer dan 3 kW/m2) dient het gebouw zodanig geconstrueerd te worden dat aanwezige personen er gedurende de plasbrand veilig kunnen schuilen. Hierbij kan gedacht worden aan blinde gevels/daken, het beperken van het glasoppervlak of het inrichten van een schuilruimte binnen het gebouw. De gevels, daken en/of glasoppervlakken die gericht zijn naar de Nieuwe Maas, behoren bestand te zijn tegen een warmtestralingsflux > 15 kW/m2. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient bij de brandpreventieve toets rekening te worden gehouden met de effecten van een plasbrand op de gevel/dak.

Commentaar:

In de regels is het volgende opgenomen: gebouwen binnen 40 meter vanaf de oever van de Nieuwe Maas dienen ten minste één (nood)uitgang te hebben die van deze risicobron afgekeerd is.

9.2.4 Zelfredzaamheid binnen 150 meter vanuit hart van de vaarweg

Eventuele (her)ontwikkelingen binnen de 1% letaliteitscontour (150 meter vanuit het hart van de vaarweg van de Nieuwe Maas) zodanig te construeren dat bij een toxische wolk de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van aanwezigen verbeterd worden. Als deuren, ramen en ventialatieopeningen afsluitbaar zijn en het luchtverversingssysteem uitgeschakeld kan worden, is een object geschikt om enkele uren in te schuilen.

Commentaar:

Zoals door de Veiligheidsregio wordt gesteld valt dit advies niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan dit niet in het bestemmingsplan worden geregeld.

9.2.5 Zorgdragen voor goede voorlichting

Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezigen personen, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".

Commentaar

Zoals door de Veiligheidsregio wordt gesteld valt dit advies niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan dit niet in het bestemmingsplan worden geregeld.

9.3 Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Het bovengenoemde plan heeft geen nadelige invloed op het watersysteem. Het hoogheemraadschap heeft daarom geen bezwaar tegen de vaststelling van het plan. Wel geeft het hoogheemraadschap enkele tekstonderdelen aan, met de suggestie om deze over te nemen.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Kwantiteit

Binnen het plangebied is veel water aanwezig, namelijk de oude Stadshavens: Leuvehaven, Wijnhaven, Bierhaven, Rederijhaven, Scheepmakershaven en Oude Haven. Dit water valt onder het beheer van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard en Rijkswaterstaat. Verder loopt de Nieuwe Maas door het plangebied, de waterbeheerder hier is Rijkswaterstaat. In het gebied zijn geen hoofdwatergangen. Het gebied kent geen wateropgave om meer oppervlaktewater of andere waterberging te creëren.

De oude Stadshavens staan via de Nieuwe Leuvebrug, Boerengatsluis en een verbinding aan de oostkant van het Buizengat, in open verbinding met de Nieuwe Maas. Het water valt onder het kwaliteitsbeheer van Rijkswaterstaat. Bij hoge waterstanden in de rivier worden deze verbindingen afgesloten en hebben de oude Stadshavens een bergende functie voor het door gemaal Schilthuis uitgeslagen water. Het verkleinen van de bergingscapaciteit van deze zogenaamde voorboezems door dempingen is op grond van de Keur van het hoogheemraadschap verboden.

5.4 De wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

Kwantiteit

De ontwikkelingen in het gebied bestaan voornamelijk uit het optoppen van bestaande gebouwen en het transformeren van kantoorfunctie naar woonfunctie. Een nieuwe ontwikkeling is mogelijk op de Domuslocatie, deze is nu nog onverhard, maar het nieuwe bestemmingsplan blijft het net als het huidige plan mogelijk maken om deze locatie volledig te bebouwen. Het verharde oppervlak neemt daardoor met maximaal 1.230 m2 toe. Het hoogheemraadschap voert gebiedsgerichte berekeningen uit bij een verhardingstoename groter dan 500 m2. Het hoogheemraadschap heeft aangegeven dat vanwege de ligging van dit gebied vooralsnog geen compenserende waterberging nodig is. In de Keur is in dit specifieke geval geen verbod opgenomen om verharde oppervlakten aan te brengen met een totale oppervlakte van meer dan 500 m². maar alleen een verbod voor het dempen van de voorboezems. De andere ontwikkelingen in het gebied leiden niet tot toename van het verharde oppervlak.

Commentaar:

In hoofdstuk 5 is de aanvullende informatie opgenomen die het hoogheemraadschap in haar reactie voorstelt.

9.4 BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam

Het BOOR heeft enkele opmerkingen bij de toelichting en regels:

 
1. Enkele redactionele opmerkingen worden meegegeven voor de toelichting.

2. Op pagina 20 van de Toelichting, 'Waarde- Archeologie - 3' en Artikel 13 van de Regels: de zinsnede 'en die tevens een oppervlakte beslaan van meer dan 200 vierkante meter' vervangen door 'ongeacht de oppervlakte'. Dit heeft te maken met het mogelijk voorkomen van (kleinschalige) archeologische relicten op/in de bodem van de Oude Haven.

Commentaar:

Naar aanleiding van deze reactie zijn de toelichting en regels aangepast.

9.5 Participatie

Binnen het bestemmingsplantraject zal een inloop- of informatieavond worden gehouden. Bewoners en geinteresseerden worden in de bestemmingsplanprocedure geinformeerd via een huis-aan-huisblad en de website van de gemeente Rotterdam. Zij kunnen zienswijzen indienen wanneer het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.