direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Provenierswijk-Bentincklaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1050ProvBentln-va04

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het nu geldende bestemmingsplan is verouderd. Het opstellen van het bestemmingsplan gebeurt in het kader van het Meerjarenprogramma actualisering bestemmingsplannen.

Het accent ligt in dit bestemmingsplan op het vastleggen van de bestaande situatie. Voor het overige geldt dat met dit bestemmingsplan de geldende, maar verouderde bestemmingsplannen worden geactualiseerd. Veranderingen die in de loop van de jaren hebben plaatsgevonden en nieuw beleid van de gemeente en andere overheden zijn meegenomen. Daarmee wordt voldaan aan de actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen die is opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen in Gebied Noord. De noordgrens van het plangebied ligt op de Bentincklaan en Walenburgerweg. De west- en de oostgrens van het bestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan worden gevormd door respectievelijk de van Aerssenlaan en de Schiekade. De zuidgrens wordt bepaald door het Centraal Station en het spoorwegemplacement.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

De volgende geldende plannen zijn geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied van het bestemmingsplan gelegen. Bij elk plan is aangegeven wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland:

(265) Centrum Blijdorp
(vastgesteld d.d. 14-06-1956 en goedgekeurd d.d. 19-11-1956)

(423) Bentincklaan - Zuidzijde
(vastgesteld d.d. 23-06-1983 en goedgekeurd d.d. 27-03-1984)

(464) Spoortunnel Rechter Maasoevers (CS - Hoogstraat)
(vastgesteld d.d. 12-11-1987 en goedgekeurd d.d. 29-03-1988)

(473) Provenierswijk
(vastgesteld d.d. 26-11-1987 en goedgekeurd d.d. 02-08-1988)

(539) RandstadRail
(vastgesteld d.d. 03-07-2003 en goedgekeurd d.d. 14-10-2003)

Het bestemmingsplan met nummer 265 dateert van voor de invoering van de WRO uit 1965 en heeft (vanwege art. 9.3.2 van de Invoeringswet Wro) per 1 juli 2013 zijn rechtsgeldigheid verloren als planologisch kader. De overige vier plannen zijn inmiddels ouder dan 10 jaar en aan vernieuwing toe.

Voor enkele gedeelten van het plangebied geldt nog geen bestemmingsplan. Wel geeft de actuele bouwveroderning voor bepaalde regels een indeling in zones. In dit geval A1e en A2e zone.

Inmiddels is voor de school aan de Walenburgerweg 130 een aparte bestemmingsplanprocedure gevolgd. Om ervoor te zorgen dat er niet twee aparte procedures voor eenzelfde gebied gevoerd worden is, besloten dit projectbestemmingsplan met nummer 2076 niet langer onderdeel uit te laten maken van dit gebiedsbestemmingsplan. Mogelijk wordt er in de onderliggende uitgevoerde onderzoeken nog wel naar dit gedeelte verwezen, maar gaat het te ver om deze onderzoeken hierop aan te passen. afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1050ProvBentln-va04_0002.jpg"

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzigingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die door werken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.2 Beleidsvisie 'Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte'

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de beleidsvisie 'Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan en consistent met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M.

Daarnaast geeft het rijk in 'Kiezen voor Karakter' aan welke cultuurhistorische gebieden en opgaven van (inter)nationaal belang zijn en waar het rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:

  • 1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  • 2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
  • 4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  • 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Besluit ruimtelijke ordening

Als gevolg van de koers om cultureel erfgoed te verankeren in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Een Cultuurhistorische Verkenning of quick scan kan inzicht geven in de cultuurhistorische waarden van een gebied en is de basis voor de verwerking van cultuurhistorie in het bestemmingsplan.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridisch mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De Visie ruimte en mobiliteit bestaat uit verschillende delen:

  • De Visie ruimte en mobiliteit omvat de doelen van het provinciale beleid en is zelfbindend voor de provincie.
  • Het Programma mobiliteit en het Programma ruimte: in deze twee programma’s worden de doelen uitgewerkt en is een realisatiestrategie opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.
  • De verordening Ruimte 2014 bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen.

Het bestemmingsplan Provenierswijk - Bentincklaan houdt rekening met de volgende provinciale belangen:

Detailhandel

Het bestemmingsplan beperkt de ontwikkelmogelijkheden voor detailhandel uit het vorige bestemmingsplan in dit nieuwe bestemmingplan op basis van nieuw vastgesteld provinciaal en gemeentelijk beleid. Het betreft de detailhandelsvoorzieningen in de plinten van gebouwen. De locaties voor detailhandel worden teruggebracht op basis van de nota's WNKLN N RTTRDM en Detailhandel in Rotterdam. De toegestane hoeveelheid detailhandel in het gebied is gebaseerd op de bestaande aanwezige detailhandel. Het bestemmingsplan is daarmee niet in strijd met het provinciale beleid.

Kantoren

Het bestemmingsplan beperkt de ontwikkelmogelijkheden voor kantoren uit het vorige bestemmingsplan in dit nieuwe bestemmingsplan op basis van nieuw vastgesteld provinciaal en gemeentelijk beleid. De niet ingevulde mogelijkheid van een groot aantal meters kantooroppervlak in het Raampoortkwartier is niet langer direct bestemd, maar is slechts mogelijk met een wijzigingsbevoegdheid. De locatie Raampoortkwartier staat op de reservelijst voor kantoorontwikkeling, is regionaal afgestemd en is voor de helft gelegen in het bestemmingsplangebied, waardoor in de drie wijzigingslocaties maximaal 10.000 m2 b.v.o. kan worden toegevoegd. Daarnaast voorziet het plan in de mogelijkheid om 20.400 m2 b.v.o. kantoren te onttrekken door transformatie naar een ander gebruik. Hiermee wordt een reductie van leegstaande kantoorruimte in het gebied mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid.

Archeologie

De archeologische waarden in het bestemmingsplan worden zorgvuldig beschermd. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid.

Transport gevaarlijke stoffen over het spoor

Direct ten zuiden van het plangebied ligt het station Rotterdam Centraal en het spoor aan weerszijden daarvan. Over dit spoor vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het bestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan maakt omvangrijke nieuwbouwontwikkelingen mogelijk met drie in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden. Voor de locaties moet dan een wijzigingsplan worden opgesteld, waarin het effect van de ontwikkelingen op het groepsrisico zal moeten worden verantwoord.

In de regels bij deze wijzigingsbevoegdheden is vastgelegd dat het college alleen tot wijziging kan overgaan als er eerst een groepsrisicoberekening heeft plaatsgevonden. En nadat het berekende groepsrisico en het advies van de Veiligheidsregio, door het college verantwoord is geacht.

De gemeente acht het aannemelijk dat het groepsrisico bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden kan worden verantwoord, zodat het opnemen van de wijzigingsbevoegdheden niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid.

2.2.2 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)

Vastgesteld door college Gedeputeerde Staten in 2002

De CHS biedt een overzicht in hoofdlijnen van het cultureel erfgoed van de provincie. Daartoe zijn de belangrijkste archeologische, historisch-landschappelijke en historisch-stedenbouwkundige structuren, patronen en terreinen op kaart gezet en gewaardeerd. De provincie heeft met de CHS een onderlegger willen verschaffen voor een integraal - in samenhang met overige beleidsvoornemens - en gebiedsgericht erfgoed- en monumentenbeleid. Deze CHS legt een basis voor lokaal ruimtelijk beleid en vormt een toetsingsinstrument voor de provincie voor de gemeentelijke plannen.

Regioprofielen

Op basis van deze CHS zijn in 2005 vervolgens 15 topgebieden voor cultureel erfgoed aangewezen. In deze gebieden zijn de belangrijkste landschappen van de provincie te vinden en komen belangrijke archeologische, historisch landschappelijke en historisch bouwkundige waarden voor. Het is een provinciaal belang om zorgvuldig om te gaan met de topgebieden en cultuurhistorische thema's. Dit betekent allerminst dat grote gebieden 'op slot' zouden moeten, maar dat dynamiek en verandering zich verhouden tot de aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten en essenties.

Voor deze topgebieden zijn zogenaamde Regioprofielen Cultuurhistorie gemaakt, een algemene sturingsstrategie voor behoud en inpassing van de cultuurhistorische waarden in de betreffende gebieden. Daarmee wordt voor gemeenten, rijk en andere partijen duidelijk wat de provincie onder het provinciaal belang cultuurhistorie verstaat en wat daarvan de consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen zijn.

2.2.3 Regionaal Kantorenprogramma 2013 - 2014 Stadsregio Rotterdam

Vastgesteld op 9 oktober 2013 door het algemeen bestuur van de Stadsregio Rotterdam 

Voor het Regionaal Kantorenprogramma vindt jaarlijks actualisering plaats. De doelen van dit programma zijn een scherper zicht op de regionale Rotterdamse kantorenmarkt en een gemeenschappelijk kader voor ontwikkeling. Daarnaast zijn in het programma de daarbij behorende werkwijze, de spelregels en de besluitvorming afgesproken. In tegenstelling tot eerdere jaren heeft de stadsregio dit keer eigen onderzoek laten uitvoeren ter onderbouwing van haar kantorenprogramma. Het betreft drie onderzoeken naar behoefteramings en vestigingsdynamiek, langdurige leegstand en marktgerichte aanpak leegstand.

Uit onderzoek blijkt dat specifieke gebruikersgroepen kiezen voor specifieke locaties en locaties een eigen gebruikersprofiel hebben. Een eenzijdige focus op een bepaald type locatie helpt dus allerminst om de gedifferentieerde kantorenmarkt gezond te maken. Die vraagt dus niet om een generiek beleid maar om een gebiedsgerichte aanpak. Leegstand en nieuwbouw zullen daardoor ook in de toekomst naast elkaar blijven bestaan.

Verder blijkt de kantorenmarkt bovenal een lokale oriëntatie te hebben. Veel kantoorgebruikers blijven bij een verhuizing binnen de gemeentegrenzen of verhuizen hooguit over een afstand van tien kilometer en blijven daarmee in het algemeen binnen ‘hun’ stedelijke regio.

De werkgelegenheidsontwikkeling is een belangrijke drijver voor de kantorenmarkt. Tot 2020 is er sprake van een relatief groeiende vraag, leidend tot een gemiddelde nieuwbouwvraag geraamd van 65.000 m² bvo.

De leegstand loopt nog op. In 2013 tot 13.5% (in m² vvo). Tot 2020 zal het overaanbod aan kantoren in de Rotterdamse regio teruglopen naar 8%. Na 2020 zal een toenemend deel van de nu nog jonge voorraad verouderen tot een niveau van 20% van de voorraad in 2040. Het accommoderen van de groei zal dus steeds meer overgaan in het accommoderen van de vervangingsvraag, zodat het aantal kantoorlocaties niet toeneemt, maar vernieuwt. Het is daarbij onvermijdelijk dat een deel van de locaties substantieel zal moeten krimpen omdat het vastgoed incourant is geworden of zelfs zal verdwijnen. Inzet op transformatie is een goede aanpak, maar zal niet voor alle locaties een oplossing zijn. Er worden forse slagen gemaakt door de gemeente Rotterdam. In de afgelopen periode is er aan 150.000 m² bvo incourante, leegstaande kantoorruimte een andere functie gegeven, waarvan 100.000 m² bvo definitief. Er loopt nog voor ca. 200.000 m² bvo aan initiatieven in diverse stadia.

‘De markt is aan zet’ is ook het geluid dat wordt opgehaald uit de gesprekken met de markt. De overheid moet vooral een focus hebben op haar ‘eigen’ taken, waarbij snelheid en flexibiliteit randvoorwaardelijk zijn. Onderdeel van die overheidsrol is het maken van afspraken over planreductie. Er is opnieuw sprake van een aanzienlijke planreductie. Deze komt de komende periode tot en met 2020 zelfs uit onder de geraamde nieuwbouwbehoefte. Een duidelijk signaal dat de shift van kwantiteit naar kwaliteit noodzakelijk is.

De strategische afweging op gebieds- en knooppuntniveau wordt verdiept. In de Rotterdamse regio blijven de regionale knooppunten dé strategische locaties voor duurzame verstedelijking. Dit vraagt echter een bredere afweging tussen meerdere functies. In de komende periode zal de stadsregio de integrale kwaliteit van de knooppunten in beeld brengen. Het beleidsuitgangspunt dat het gewenst is dat 80% van de kantoren op deze knooppunten landt wordt grotendeels gehaald. In dit Kantorenprogramma zijn de doelstellingen van de Duurzame Verstedelijkingsladder (ook wel SER-ladder genoemd) toegepast. Het planaanbod op de groslijst van kantoren heeft deze afweging dan ook doorlopen. De stadsregio ziet geen meerwaarde in toetsing op individueel projectniveau, wel op programmaniveau.

Met dit programma wordt recht gedaan aan de primaire ontwikkelingsrol die bij marktpartijen en gemeenten ligt, wordt de overprogrammering gereduceerd, wordt gestuurd op een beter evenwicht tussen ruimtevraag en -aanbod en blijft er, zij het na onderlinge afstemming, ruimte voor maatwerk.

Plangebied Provenierswijk - Bentincklaan

De mogelijke transformatie van kantoren naar andere functies is in lijn met het regionaal beleid en is van toepassing voor het hele plangebied.

De locatie Hofplein/Pompenburg is onderdeel van de centrumlocaties nabij regionale knooppunten en maakt onderdeel uit van het studie/reserveprogramma van de regionale groslijst.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. In Rotterdam zijn er een viertal structuurvisies in ontwikkeling: structuurvisie "Stadshavens", "Central District", "Hart van Zuid" en "Stadionpark". Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door de cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 

2.3.2 Woonvisie Wonen in Rotterdam

Vastgesteld op 19 juni 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad

De gemeentelijke woonvisie beschrijft de aanpak van de huisvesting tot 2006 en de koers naar 2017. Het verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Om het woningaanbod substantieel om te vormen, is de eerste voorwaarde dat het bouwtempo omhoog gaat. Ook wil de gemeente het eigen woningbezit in de stad stimuleren. Verder wordt het verbeteren van woningen, woonomgeving, buitenruimte en voorzieningen nagestreefd waarvoor herstructurering de meeste aangewezen oplossing is. Tevens is de wenselijkheid aangegeven om in beperkte mate en onder strikte randvoorwaarden nieuwe woningen te realiseren in een hoogwaardige woonmilieu om mensen met hogere inkomens voor de stad te behouden. De woonvisie doet geen gebiedsgerichte uitspraken. Op 11 oktober 2007 is de geactualiseerde visie "wonen in Rotterdam, geactualiseerde woonvisie 2007-2010" vastgesteld. Het betreft een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De geactualiseerde woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.3 Horecanota Rotterdam 2012-2016

Vastgesteld op 3 juli 2012 door College van burgemeester en wethouders

Doel

Centraal in de horecanota 2012-2016 staat het stimuleren van goede initiatieven, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod, het vooraf bieden van duidelijke richtlijnen, het beperkt sturen door vergunningverlening en gebiedsgerichte aanpak en het normeren door toezicht en handhaving.

Visie

Vanuit de markt- en leefbaarheidsanalyse op horeca, de uitkomsten van de evaluatie van de vorige horecanota en de stedelijke ambities is de visie op de horeca als volgt geformuleerd: 'bruisende, aantrekkelijke stad met ruimte voor initiatieven van ondernemers'. Deze visie is nader uitgewerkt in een drietal ambities:

  • kwaliteitshoreca: het creëren van een aantrekkelijk en bruisend horeca-aanbod dat aansluit op de zakelijke markt, de wensen van de bezoekers en de bewoners;
  • dynamisch ondernemerschap: het stimuleren van nieuwe initiatieven;
  • horeca en leefbaarheid in balans: de samenwerking tussen ondernemers en overheid versterken, waardoor een veilig uitgaansklimaat gecreëerd wordt zonder overlast voor omwonenden. "High trust, High penalty" is een belangrijks uitgangspunt.

Stedelijke focusgebieden, algemene gebiedskaders en horecagebiedsplannen

Naast wat het bestemmingsplan nu toestaat, worden er gebiedsgerichte vestigingsvoorwaarden opgesteld om in de toekomst beter te kunnen sturen op welke horeca zich in een bepaald gebied kan vestigen. Dit gebeurt in het kader van het stimuleren van kwaliteitshoreca en het waarborgen van leefbaarheid. Om te komen tot gedegen vestigingsvoorwaarden in een gebied zijn vijftien stedelijke focusgebieden beschreven. De omschrijvingen van de focusgebieden geven de ambitie en visie weer hoe deze gebieden zich afzonderlijk en in verhouding tot elkaar zouden moeten ontwikkelingen, om recht te doen aan de bovenlokale horecafunctie die in de stad gewenst is. Naast de visie op bovenlokale horeca en de ontwikkelrichting hiervan, is ook in zijn algemeenheid ten aanzien van de hoofdfunctie van gebieden gekeken wat de gewenste ontwikkelrichting is. Hierbij is onderscheid gemaakt in 'woongebieden', 'gemengde woongebieden', 'publieksintensieve recreatiegebieden', 'bedrijventerreinen/ industriegebieden/ havengebied'. Bij inwerkingtreding van de horecanota gelden deze gebiedskaders als toetsingskader voor de vergunningverlening totdat de horecagebiedsplannen zijn vastgesteld. Deelgemeenten maken integrale vierjaarlijkse gebiedsplannen, waar het gebiedsplan horeca nu deel van uit gaat maken. In deze horecagebiedsplannen wordt per deelgemeente de horeca-ontwikkelrichting per buurt/straat/pand weergegeven.

Een logische wijze om via vestigingsvoorwaarden te sturen op kwaliteit en waarborging van de leefbaarheid zijn de Rotterdamse bestemmingsplannen. Bestemmingsplannen bieden echter geen tot zeer weinig sturingsmogelijkheden voor kwalitatieve horeca. In bestemmingsplannen staan ruime omschrijvingen van de mogelijkheden om in bepaalde panden horeca te exploiteren. Tevens worden de plannen voor 10 jaar vastgesteld en is tussentijdse aanpassing niet gebruikelijk. Dit alles betekent dat gerichte planvorming, het stellen van vestigingsvoorwaarden ten aanzien van bepaalde exploitatie categorieën in bepaalde gebieden, op basis van het bestemmingsplan niet mogelijk is. Daarom worden horecagebiedsplannen opgesteld waarin de gewenste ontwikkelrichtingen voor horeca beschreven staat.

Ontwikkelrichtingen horeca

De volgende ontwikkelrichtingen kunnen aan een gebied (buurt/straat/pand) worden toegekend in de horecagebiedsplannen:

  • Ontwikkelen: Uitbreiding van het aantal horecagelegenheden, uitbreiding van het aantal m² vloeroppervlakte en uitbreiding van het aantal (m²) terrassen is mogelijk. Alle soorten exploitatie categorieen mogen zich vestigen in het gebied (mits voldaan wordt aan overige eisen van vergunningverlening).
  • Gericht ontwikkelen: Uitbreiding van het aantal horecagelegenheden, en/of uitbreiding van het aantal m² vloeroppervlakte en/of uitbreiding van het aantal (m²) terrassen is mogelijk ten aanzien van een of meerdere exploitatie categorieen en /of een beschrijving van een bepaalde gewenste mix aan activiteiten (mits voldaan wordt aan de overige eisen van vergunningverlening).
  • Consolideren: Er zijn geen nieuwe horecagelegenheden toegestaan. Het aantal horeca-inrichtingen, het aantal m² vloeroppervlakte en het aantal (m²) terrassen kan voor geen enkele exploitatie categorie verruimd woren. Tenzij eisen worden gesteld in landelijke wetgeving waardoor ondernemers gedwongen worden aanpassingen aan het pand te maken.
  • Gericht verminderen: Terugdringen van het aantal horecagelegenheden, het aantal m2 vloeoppervlakte en het aantal (m²) terrassen ten aanzien van een of meerdere exploitatie categorieen en/of een beschrijving van een bepaalde niet meer gewenste mix aan activiteiten. Bestaande inrichtingen worden gestimuleerd zich elders te vestigen indien zij vallen onder de te verminderen exploitatiecategorie. Overdracht van een horeca-inrichting aan een andere exploitant is mogelijk, bij voorkeur aan een ondernemer die een exploitatie categorie gaat exploiteren die wel in het gebied toegelaten is.
  • Verminderen: Terugdringen van het aantal horecagelegenheden, het aantal m² vloeroppervlakte en het aantal (m²) terrassen. Alle exploitatiecategorieen worden teruggedrongen in het gebied. Bestaande inrichtingen worden gestimuleerd zich elders te vestigen. Overdracht van een horeca-inrichting aan een andere exploitant is mogelijk, maar alleen in dezelfde exploitatie categorie en onder dezelfde voorwaarden als de huidige exploitatie. Indien in een pand met een horecabestemming al geruimte tijd geen horecabedrijf meer is gevestigd, wijzigd de gemeente de bestemming van het pand.

Voor de beschrijving van de exploitatie categorieen verwijzen we naar de horecanota. Deze zijn voor het bestemmingsplan niet relevant. De ontwikkelrichting is wel relevant voor het bestemmingsplan.

2.3.4 Nota Detailhandel Rotterdam

Vastgesteld op 14 mei 2013 door het College van Burgemeester en Wethouders

Deze stedelijke detailhandelsnota "Detailhandel Rotterdam, Een stad waar winkelen een plezier is!" sluit aan op het stadsregionale detailhandelsbeleid en "WNKLN N RTTRDM" (gericht op de Binnenstad). De nota biedt een stedelijk kader voor de detailhandel voor de overige winkelgebieden in Rotterdam. De ambities en beleidsuitgangspunten betreffen, onder andere:

  • keuze voor toekomstbestendige winkelgebieden;
  • winkelcentra zijn compleet, compact, comfortabel en levensvatbaar;
  • concentratie en clustering van winkelvoorzieningen;
  • focus op de Binnenstad, waaraan overige en complementair en niet concurrerend voor de Binnenstad;
  • vernieuwing in winkelgebieden faciliteren als deze zorgen voor versterking van de stedelijke structuur en niet ten koste van toekomstigebestendige winkelgebieden;
  • kwaliteit is belangrijker dan kwantiteit;
  • supermarkten in of nabij winkelgebieden;
  • solitaire vestiging van winkels (en supermarkten) wordt afgewezen;
  • ruimte voor innovaties;
  • er is geen behoefte aan nieuwe perifere winkelconcentraties buiten de bestaande perifere (Alexandrium Woonmall, Bigshops Parkboulevard, Stadionweg/Veranda) en grootschalige detailhandelsconcentraties (Alexandrium Megastores);
  • voor tuincentra en bouwmarkten is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden bespreekbaar;
  • geen vestiging van detailhandel op bedrijventerreinen;
  • winkels in kringloopartikelen kunnen worden toegestaan op een bedrijventerrein of een pdv-locatie;
  • internethandel zonder bezoekersfunctie kan zich overal vestigen waar bedrijven zich mogen vestigen;
  • internethandel met een bezoekersfunctie wordt enkel toegestaan in de winkelgebieden en op knooppuntlocaties.

Gebied Noord kent in de huidige situatie 6 winkelgebieden. De grote winkelgebieden zijn 'Het Oude Noorden' en de 'Benthuizerstraat'. Daarnaast is in Gebied Noord een viertal buurt- en kleine wijkcentra te vinden: Eudokiaplein, Bentinckplein, Stadhoudersplein en Statenweg. Deze centra zijn de plekken voor het doen van de dagelijkse boodschappen.

Deze boodschappencentra behouden ook in de toekomstige detailhandelsstructuur deze positie. Compleetheid, compactheid en comfortabel zijn de sleutelwoorden voor deze gebieden.

De nota betekent voor het bestemmingsplan dat de bestaande winkels verspreid door de wijk zonder meer blijven toegestaan, net als in het vorige bestemmingsplan. De ook nu weer gebruikte bestemming “Gemengde Bebouwing” maakt het mogelijk dat ook een ander gebruik is toegestaan, zodat nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn en leegstand voorkomen wordt.

De mogelijkheid uit het vorige bestemmingsplan om detailhandel te realiseren op de locatie Hofplein/Pompenburg, het gebied met de drie wijzigingsbevoegdheden, is komen te vervallen. Immers, de wijzigingsgebieden liggen niet binnen of direct aansluitend op de bestaande winkelconcentratiegebieden en de locatie hoort niet tot het centrumgebied als bedoeld in de provinciale Verordening ruimte 2014.

2.3.5 Verkeer- en vervoersplan Rotterdam 2003-2020

Vastgesteld op 18 februari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad
Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Het plan beschrijft de noodzakelijke ontwikkelingen in Rotterdam op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 15 a 20 jaar. Rotterdam is onderdeel van de stedelijke regio die grofweg wordt gevormd door het gebied tussen het stadsgewest Haaglanden, Gouda en de Drechtsteden. Deze Zuidvleugel van de Randstad functioneert steeds meer als een samenhangend gebied van wonen, werken, winkelen en recreëren. Rotterdam heeft de ambitie en potentie om zich te ontwikkelen tot centrum van deze Zuidvleugel. Als wereldhaven heeft Rotterdam Europese uitstraling en is de stad een belangrijke kern in de Randstad. In Europees perspectief is het voor de economische concurrentiepositie van levensbelang dat de Randstad zich de komende jaren ontwikkelt tot een samenhangende Europese deltametropool. De mate van bereikbaarheid bepaalt of deze deltametropool levensvatbaar is. Verkeer en vervoer zijn succesfactoren in het realiseren van onze ambities. Een paar uitgangspunten zijn:
- We plaatsen haven en stad in het grotere verband van de regio en Europa;
- Mobiliteit mag: burgers moeten kunnen kiezen binnen de grenzen die schaarste aan geld en ruimte stellen;
- We baseren de vervoersstructuur op de ontwikkeling van stadsleefgebieden;
- De vervoersstructuur verstekt de stad als geheel en de economische centra;
- De gewenste economische ontwikkeling leidt tot groei van het autoverkeer; dit accommoderen en concentreren we op een beperkt aantal hoofdroutes;
- We investeren in verkorting van de reistijden en garanderen de gewenste rijsnelheden;
- We verleiden mensen gebruik te maken van de fiets en het openbaar vervoer als ze op meerdere plekken in de stad moeten zijn;
- De parkeervoorzieningen en de parkeertarieven vergroten zowel de bereikbaarheid als de leefbaarheid.
Het RVVP sluit nauw aan op het in 2003 vastgestelde Regionale Verkeer- en vervoersplan 2002-2020. Rotterdam legt het accent op een stapsgewijze invulling van het streefbeeld voor de langere termijn. In uitvoeringsprogramma's zullen projecten op een rij worden gezet voor de huidige en de volgende college periodes die volgen.

2.3.6 Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie

Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad

In de beleidsnota uit 2002 zijn wensen en oplossingsrichtingen opgenomen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten. De nota sluit aan op nationaal antennebeleid waarin ook onderscheid gemaakt wordt in vergunningsvrije en vergunningsplichtige bouwwerken.

In het bestemmingsplangebied zijn verschillende soorten antennemasten aanwezig ten behoeve van telecommunicatie. Deze bouwwerken hebben geen aanduiding nodig op de verbeelding.

2.3.7 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.8 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 september 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad.

In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten. Een van de instrumenten voor de uitvoering van het monumentenbeleid is de Monumentenverordening Rotterdam 2010.

De inzet van cultuurhistorisch erfgoed en architectuur bij ontwikkelingen van de stad is één van de kernbeslissingen uit de Stadsvisie Rotterdam 2030. Het gaat uit van het versterken van de bestaande kwaliteiten van de stad bij nieuwe ontwikkelingen.

Besluit cultuurhistorie in gebiedsontwikkelingen

Sinds eind 2007 is het besluit van Burgemeester en Wethouders (B&W) van toepassing dat bij gebiedsontwikkeling een Cultuurhistorische Verkenning (CV) wordt opgesteld door de gemeente en/of corporaties & ontwikkelaars, als blijkt dat er cultuurhistorische waarden in een gebied aanwezig zijn. In een CV worden de cultuurhistorische waarden van een gebied benoemd, geanalyseerd en gewaardeerd. De CV is een bouwsteen voor een visie, masterplan, stedenbouwkundig plan en/of bestemmingsplan. Door deze manier van werken wordt in het begin van een ontwikkelingsproces inzichtelijk gemaakt of er cultuurhistorische waarden in een gebied zijn; zo ja, welke dat zijn; en wat de plek is van deze waarden in de planontwikkeling.

2.4 Beleid (voormalige) deelgemeente

Algemeen

Het beleid voor gebied Noord, aanvullend aan het stedelijk beleid, is opgesteld door de voormalige deelgemeente. Deelgemeenten hadden een adviesrol bij het tot stand komen van Rotterdamse gebiedsbestemmingsplannen, zodat zij hun beleidsdoelen ook kunnen realiseren. Gebiedsbestemmingsplannen worden door de Gemeenteraad van Rotterdam vastgesteld.

2.4.1 Horecagebiedsplan 2012-2014, deelgemeente Noord

Het horecagebiedsplan 2012-2014 van de deelgemeente Noord heeft als ondertitel 'Voor ieder wat wils' balans tussen horeca en prettig wonen.

Het stedelijke horecabeleid 2012-2016 is op een aantal onderdelen gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat niet meer vergund wordt op de exploitatievorm (bijvoorbeeld café of restaurant), maar op de activiteiten van een ondernemer. Per gebied, buurt, straat en plein is het nu beter mogelijk gedetailleerd aan te geven welke soort horeca met welke activiteiten het beste past. Door vestigingsvoorwaarden te stellen, is meer sturing mogelijk op welke horeca zich in een bepaald gebied kan vestigen. Het afwegingskader wordt vooral gevormd door de economische wenselijkheid en het ter plaatse aanwezige woon- en leefklimaat om de leefbaarheid in positieve zin te waarborgen.

Een tweede relevante wijziging is de mogelijkheid om tijdelijke horecaconcepten toe te staan in leegstaande panden. Daarbij is wel toetsing aan het bestemmingsplan noodzakelijk. Indien er strijdigheid is, heeft het bestuur de mogelijkheid om ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen of om het concept formeel te gedogen. Het uitsluiten van vergunningvrije inrichtingen is ook in het nieuwe beleid mogelijk. Sturen op kwaliteit is helaas niet opgenomen in het nieuwe stedelijk kader. De deelgemeente wil hiermee wel experimenteren, bijvoorbeeld bij nieuwe inrichtingen waarbij de bestemming moet worden gewijzigd en een exploitatievergunning noodzakelijk is. Bestemmingswijziging is immers een deelgemeentelijke bevoegdheid en dus een mogelijkheid te sturen op kwaliteit.

In het gebiedsgericht horecaplan sluit de deelgemeente aan bij het stedelijk kader en is aangegeven welke ontwikkeling per wijk, buurt en straat wenselijk is. Hierbij zoekt de deelgemeente de balans tussen economische wenselijkheid en het voorkomen van onaanvaardbare druk op het aanwezige woon- en leefklimaat. De volgende onderdelen komen hierbij aan de orde en worden in de horeca gebiedsvisie nader beschreven:

Gewenste ontwikkeling   Er zijn vijf ontwikkelrichtingen mogelijk:
- ontwikkelen;
- gericht ontwikkelen;
- consolideren;
- gericht verminderen;
- verminderen
Nadere omschrijving van het beleid en eventuele vestigingsvoorwaarden.  
Vergunningsvrij   Indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- het verstrekken van alcoholvrije drank;
- openingstijden van 07.00 uur tot 22.00 uur;
- geen versterkt geluid ten gehore brengen;
- geen speelautomaten.  
Terrassen   Mogelijk of niet mogelijk. Gevel- en/of overterras. Mogelijkheid om
parkeerplaatsen op te heffen teneinde terrassen te realiseren.  
Kortlopende exploitatievergunning   Wel of niet mogelijk. Bedoeld voor leegstaande panden en heeft een geldigheidsduur van 6 maanden. Er zijn enkele voorwaarden aan verbonden.  
Afwegingskader   Kwaliteitsnormen voor nieuwe nog niet bestaande inrichtingen waarvoor een bestemmingswijziging noodzakelijk is.  

Horecagebiedsbeschrijving

De gebiedsbeschrijving is noodzakelijk om te bepalen welke exploitatiecategorie wenselijk is in een gebied/wijk, straat of aan een plein. Daarnaast kan zo vastgelegd worden welke mix van horeca-activiteiten gewenst is.

De Provenierswijk ligt aan de noordzijde van het Centraal Station. Het is een rustige wijk met een statige en rustieke 19e-eeuwse uitstraling. De singels versterken dit karakter en geven de wijk ruimte, rust en groen. Door de gunstige ligging is de wijk goed en snel bereikbaar met het openbaar vervoer en per auto. De wijk wordt bewoond door Rotterdammers van verschillende culturele achtergrond, met verschillende inkomens- en opleidingsniveaus. De wijk kent kleinschalige economische bedrijvigheid. Tevens zijn er diverse onderwijsinstellingen. De aanwezigheid van deze onderwijsvoorzieningen en de centrale ligging aan het station zorgen dagelijks voor een grote stroom van studenten en reizigers
door de wijk. Zij verlaten CS aan de zijde van het Proveniersplein, waar nu één horecazaak is gevestigd (een snackkiosk) en lopen via de Proveniersstraat richting de Teilingerstraat. In de ontwikkelingen rondom het CS zijn er geen middelen beschikbaar om deze horecazaak aantrekkelijker te maken of beter te situeren.

Lange lijnen: Walenburgerweg, profiel Gemengd woongebied

De Walenburgerweg is een doorgaande, drukke weg met gemengde functies; wonen, detailhandel, kantoren en horeca. Het ligt niet in de verwachting dat de functie en structuur hiervan in de nabije toekomst sterk zal wijzigen. Alle verkeersassen, waaronder de Walenburgerweg, zijn door de jaren heen veel drukker geworden en opnieuw ingericht. Het effect daarvan is negatief voor de winkels en de persoonlijke dienstverlening. Boodschappen doen of winkelen is er niet meer aantrekkelijk. Uit het huidige aanbod blijkt dat dergelijke wegen nog wel geschikt zijn voor de vestiging van winkels die zich vooral richten op doelgerichte aankopen. De Walenburgerweg heeft een belangrijke woonfunctie. Deze functie mag niet worden verstoord door de komst van een onbeperkt aantal horeca-inrichtingen. Aan de Walenburgerweg zijn reeds voldoende inrichtingen aanwezig die voldoen aan de behoefte.

Er is derhalve geen ruimte voor verdere ontwikkelingen. Voor de reeds bestaande inrichtingen zijn er verder geen uitbreidingsmogelijkheden qua inpandige oppervlakte, activiteiten of terras.

Lange lijnen: Schiekade, profiel Gemengd woongebied

De Schiekade is een drukke hoofdverzamelweg tussen de A20 en het centrum van Rotterdam. Deze verbindingsroute scheidt Noord in oost en west. In de bouwblokken zijn diverse functies gevestigd zoals detailhandel, horeca, dienstverlening en andere bedrijvigheid met daarboven woningen. Boodschappen doen of winkelen is er niet meer aantrekkelijk. Uit het huidige aanbod blijkt dat deze wegen nog wel geschikt zijn voor de vestiging van winkels die zich vooral richten op doelgerichte aankopen. Er is op dit moment voldoende horeca aanwezig die voorziet in de behoefte. Tevens heeft de drukke verkeersweg een woonfunctie.

Gewenste ontwikkeling: consolideren. De komst van nieuwe horeca is niet gewenst, vanwege druk op het woon- en leefklimaat. Voor de reeds bestaande inrichtingen zijn er verder geen uitbreidingsmogelijkheden qua inpandige opperlvakte, activiteiten of terras.

MiniMall, profiel Gemengd woongebied / publieksintensief recreatiegebied

Halverwege 2011 is in de eerste zeven bogen de MiniMall geopend. Het is een compacte shopping mall met een grote diversiteit aan creatief ondernemerschap op het gebied van mode, muziek, kunst design, lifestyle en horeca. De afgelopen twee jaar zijn de boogruimtes geheel gerenoveerd en in hun originele monumentale staat teruggebracht. Aan de kant van de Katshoek zijn woningen gevestigd. De Raampoortstraat vormt de meest directe verbinding met het centrum. De komende jaren worden de overige 9 bogen gelegen aan beide straten opgeknapt en ingevuld. Deze fase start begin 2013. Met de komst van horeca en verschillende winkelformules betekent dat nieuw leven is geblazen in een bijna vergeten gebied. Door deze ontwikkelingen wordt dit centraal gelegen deel van de Hofbogen een verzamelplek voor kwalitatief consumeren. De ruimte voor nieuwe creativiteit vlak bij het stadscentrum zal het imago van dit deel van de stad verder verfraaien, de stedelijke economie en innovatie stimuleren en bovendien (nieuwe) consumenten naar deelgemeente Noord trekken. Het voormalige Station Hofplein zal veranderen in een levendige hotspot met gezellige terrasjes en flanerend winkelend en uitgaand publiek. De voortdurende stroom van bezoekers zorgt ervoor dat de sociale controle en het gevoel van veiligheid in het gebied zal toenemen.

Het dak van de Hofbogen zal zich verder ontwikkelen als ‘semiopenbaar verblijfsgebied’ voor het ontplooien van culturele activiteiten. Dit zal nog meer bezoekers naar het gebied trekken en ten goede komen aan de verdere economische ontwikkeling van de MiniMall. Deze ontwikkeling wordt nog eens versterkt door De Luchtsingel. Dit idee is verkozen tot beste stadsinitiatief en heeft als doel om Noord opnieuw met het Centrum te verbinden door middel van een houten voetgangersbrug, gemaakt voor en door burgers en bedrijven. De brug vormt een ketting van nieuwe plekken. Hierdoor zal het Hofplein de komende jaren nog een extra (economische) impuls krijgen.

Gewenste ontwikkeling: gericht ontwikkelen:Categorie C: restaurants, met sluitingstijden tot 01:00 / 02:00 uur, met terras; óf uit de categorie D ( = zwaar, wel alcohol, gericht op grootschalige activiteiten en/of bieden van entertainment), met vrije openings- en sluitingstijden, met terras (Raampoortstraat en Katshoek). Voor de reeds bestaande inrichtingen zijn er verder wel uitbreidingsmogelijkheden qua inpandige oppervlakte, activiteiten of terras (Raampoortstraat en Katshoek).

Provenierssingel en Spoorsingel, profiel Gemengde woonwijk

Het nieuwe CS biedt kansen voor het ondernemerschap in de Provenierswijk. De verwachting is bijvoorbeeld dat er behoefte ontstaat aan een (kleinschalig) hotel en een bed & breakfast waar reizigers kunnen verblijven. Dergelijke ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt aan één van de singels in de Provenierswijk. Het gaat nadrukkelijk om kleinschalige ontwikkelingen, binnen de bestaande bebouwing (dus geen nieuwbouw). Het is niet de bedoeling dat een hotel of bed & breakfast een zelfstandige horecafunctie voert die als publiekstrekker fungeert.

Gewenste ontwikkeling: Gericht ontwikkelen. Er zijn 2 nieuwe inrichtingen mogelijk: Categorie B: een hotel of bed & breakfast, geen zelfstandige horecafunctie met sluitingstijd tot 01:00 / 02:00 uur met terras. Voor de reeds bestaande inrichtingen zijn er verder geen uitbreidingsmogelijkheden qua inpandige oppervlakte, activiteiten of terras.

Kruispunt Proveniersstraat - Molenwaterweg

Dit afgebakende gebied is door de deelgemeente aangewezen als voorzieningencluster met ruimere mogelijkheden ten aanzien van terrassen. Er is sprake van een unieke clustering van vijf concepten die elkaar versterken, zowel buurtbewoners als gerichte eters (bezoekers) trekken, en die nauwelijks overlast veroorzaken. De clustering is gelegen op een levendig kruispunt met smalle stoepen. De horecazaken hebben alle een terras waar in het seizoen veelvuldig gebruikt van wordt gemaakt door bewoners en bezoekers. In goed overleg met de ondernemers is een terrassenplan opgesteld om de terrasmogelijkheden optimaal te benutten.

Gewenste ontwikkeling: Gericht ontwikkelen. Er is geen ruimte voor de komst van nieuwe horeca. Voor de reeds bestaande inrichtingen gelden verder wel uitbreidingsmogelijkheden qua inpandige oppervlakte of activiteiten. Niet voor terrassen.

Overige straten, parken en pleinen in de Provenierswijk

Alle straten, parken en pleinen die hier niet eerder genoemd zijn vallen onder het woongebied van de Provenierswijk. Hier moet vooral rustig gewoond en geleefd kunnen worden, voor horeca uitbreiding is derhalve geen plek.

Gewenste ontwikkeling: Consolideren. De komst van nieuwe horeca is niet gewenst, vanwege druk op het woon- en leefklimaat. Voor de reeds bestaande inrichtingen zijn er verder geen uitbreidingsmogelijkheden qua inpandige oppervlakte, activiteiten of terras.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het gebied

3.1 Ontstaansgeschiedenis

De Provenierswijk was samen met andere wijken bedoeld om de overvolle binnenstad van Rotterdam te ontlasten. De binnenstad was al krap bemeten, omdat tot ongeveer 1850 werd geprobeerd Rotterdam binnen de oorspronkelijke stadsgrenzen te houden. Door de enorme groei van de haven vanaf 1870 namen, mede door de aanleg van de Nieuwe Waterweg, de handel en industrie een enorme vlucht, waardoor veel mensen van buitenaf werden aangetrokken. Hierdoor moesten nieuwe wijken buiten de stadsgrenzen worden aangelegd. De Provenierswijk dankt haar naam aan het in 1898 gesloopte Proveniershuis, dat aan de Schiekade stond, daar waar nu de Provenierssingel begint. Het huis begon ooit als tehuis voor lepralijders in de 15e eeuw. Later konden mensen zich ook inkopen voor levenslange verzorging (kostkopers of proveniers). In 1806 werden de bejaarden uit het Oudemannenhuis er ondergebracht. In 1898 verhuisden de Oudemannen naar het Heilig Geesthuis in het Oude Noorden. De wijk is in snel tempo ontstaan aan het eind van de 19e en begin 20e eeuw.

De Provenierssingel is in 1898 aangelegd in het kader van de uitbreidingsplannen, die onder leiding van directeur Gemeentewerken De Jongh werden uitgevoerd. De Spoorsingel is aangelegd in het kader van het waterplan van stadsbouwmeester Rose. Dit plan dat rond 1860 werd uitgevoerd voorzag in de aanleg van een systeem van singels die een rol gingen spelen in het waterbeheer van de stad, het vergroten van de hygiëne en die bovendien een recreatieve groenvoorziening boden. Naast de Spoorsingel werden op enige afstand van de stedelijke bebouwing de Westersingel, Diergaardesingel, Stationssingel, Spoorsingel, Noordsingel, Crooswijksesingel en Boezemsingel in een groene ring rond de stad aangelegd. De eveneens in deze buurt gelegen Stationssingel werd wegens de bouw van het Centraal Station gedempt.

3.2 Archeologie

3.2.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.2.2 Bewoningsgeschiedenis

In de diepere ondergrond van het plangebied bevinden zich (delen van) rivierduinen. Rivierduinen werden gevormd aan het einde van de laatste ijstijd, zo'n 10.000 jaar geleden. De rivierduinen werden later, toen door de zeespiegelrijzing een groot deel van westelijk Nederland vernatte, als woonplaats benut. Bewoningssporen uit het laat Mesolithicum op rivierduinafzettingen zijn ontdekt bij onderzoek in het kader van de aanleg van Randstadrail, onder het emplacement van het Centraal Station juist ten zuiden van het plangebied. Het gaat om vuursteen, zaden, bot en visresten uit de periode van circa 6200-4800 voor Christus, aangetroffen op 7,5 meter beneden NAP en dieper.

Het plangebied maakte daarna in de late prehistorie lange tijd deel uit van een uitgestrekt veengebied ter weerszijden van het veenriviertje de Rotte. Bewoningssporen zijn in het veengebied bekend uit de IJzertijd (800 voor Christus - begin jaartelling), zoals stroomopwaarts langs de Rotte bij Terbregge. In de Romeinse tijd ( begin jaartelling - 450 na Christus) werd in een groot deel van het plangebied klei afgezet op het veen. Uit de directe omgeving zijn aanwijzingen dat er in de Romeinse tijd op de kleiige zone langs de Rotte is gewoond, onder meer langs de Binnenrotte in de binnenstad.

Het gebied werd in de Middeleeuwen vanaf de 10e eeuw ontgonnen, mogelijk vanuit iets oudere nederzettingen, die direct bij de Rotte op de oevers vanaf de 8e/9e eeuw waren gesticht. Het gaat dan om de nederzetting 'Rotte', die in de 11e eeuw voor het eerst historisch is vermeld. De laatste 25 jaar zijn in de binnenstad van Rotterdam regelmatig bewoningssporen en vondsten gedocumenteerd van deze nederzetting, ook in de zuidoosthoek van het plangebied, tijdens de aanleg van de Willemsspoortunnel. De aanwezigheid van de vondsten hier kan samenhangen met de loop van een voormalig zijtakje van de Rotte (dat mogelijk de Wijde Aa heette), waarvan delen in de ondergrond van het plangebied aanwezig zijn.

In de 12e eeuw gaan grote delen van de dan ontgonnen gebieden ter weerszijden van de Rotte, inclusief de bovengenoemde nederzetting direct langs de Rotte, verloren door overstromingen. Vanaf circa 1200 wordt het gebied herontgonnen door middel van bedijkingen. Een van deze dijken was de uit circa 1200 daterende dijk, die het tracé van de huidige Beukelsdijk volgde, onder het Centraal Station doorliep en daarna het tracé van de Walenburgerweg volgde. In het verlengde hiervan, langs de Bergweg, is archeologisch onderzoek naar de opbouw, omvang en ouderdom van deze dijk gedaan. Een volgende, iets jongere bedijking wordt gezocht in het tracé van de Hofdijk, dat doorliep in de richting van het Rodezand in de binnenstad. Het sluitstuk van de bedijkingen werd gevormd door de afdamming van de Rotte ter plaatse van de Hoogstraat, circa 1270. Dit vormde tevens het begin van het ontstaan van de stad Rotterdam.

De oude dijktracés zijn belangrijke structuurgevende elementen gebleven in het landschap, waar ook vaak op of aan werd gewoond. Eén van die bewoningslocaties is het voormalige kasteel Weena, dat aan de Hofdijk lag. Het dateert uit de 13e eeuw en bestond uit een omgrachte woontoren van 10x12 meter. Het was de woonplaats van het geslacht Bokel. Bij de aanleg van de grachten van het kasteel is mogelijk gebruik gemaakt van het zijtakje de Wijde Aa, en is ook het kasteel naar het riviertje genoemd. Het kasteel is in de 15e eeuw vernield.

In 1905 is muurwerk van het kasteel aangetroffen bij de bouw van het station Hofplein. Ook in 1941 en 1990 zijn sporen aangetroffen, die samenhangen met het kasteelterrein.

Het plangebied lag gedurende de Middeleeuwen buiten de stad, maar er was wel sprake van enige bewoning langs de voormalige Schie (nu de Schiekade). Een bijzondere locatie was die van het voormalige Proveniershuis, dat in 1898 werd gesloopt. Proveniers zijn kostkopers, mensen die zich inkochten voor de oude dag. Op de locatie stond in de 15e eeuw, en misschien al eerder, een leprooshuis, waar de melaatsen moesten wonen, omdat ze uit de stad werden verbannen. In de 17e en 18e eeuw werd de bebouwing langs de Schie sterk uitgebreid, en ging het gebied deel uitmaken van de stad.

3.2.3 Archeologische verwachting

In het gebied bevinden zich twee Archeologische Belangrijke Plaatsen van de stad Rotterdam (ABP's). Resten van het kasteel en de grachten van de Hof van Weena uit de 13e eeuw zijn te verwachten onder en nabij het voormalige station Hofplein (ABP nr. 15). Dit terrein staat als terrein van hoge archeologische waarde aangeduid op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland (monument nr. 16123). In de diepere ondergrond is bij de Statenweg de randzone van een rivierduin met bewoningssporen uit het Mesoliticum aanwezig (ABP nr. 27). Langs de Schiekade liggen mogelijk de resten van het voormalig Leprooshuis, later Proveniershuis.

In het hele plangebied is de diepere ondergrond kansrijk voor het aantreffen van bewoningssporen uit het Mesoliticum. Op het veen kunnen bewoningssporen uit de IJzertijd aanwezig zijn. Daar waar rond de jaartelling klei op het veen is afgezet kunnen resten uit de Romeinse tijd voorkomen. De oeverzone van de Rotte is kansrijk voor het aantreffen van sporen uit de Middeleeuwen (tot circa 1170). In het hele plangebied zijn resten uit de Late Middeleeuwen (1200-1500) te verwachten, met een concentratie langs de voormalige Schie. De tracés van de oude dijken zijn als archeologische structuren van belang. Ook van bewoning op en langs de dijken vanaf de 13e eeuw zijn relicten te verwachten. Het oostelijk deel van het plangebied kwam in de 17e en 18e eeuw binnen de stad te liggen, waardoor er een grote kans is op sporen vanaf die tijd.

Zie ook: Afbeelding Archeologie in de bijlage bij de toelichting.

3.2.4 Aanbevelingen

Voor de twee in het plangebied aanwezige Archeologisch Belangrijke Plaatsen geldt dat behoud van de archeologische waarden in situ (in de bodem) voorop staat, conform de bepalingen in de Archeologieverordening 2009 en de door het College van B&W vastgestelde Lijst van Archeologisch Belangrijke Plaatsen. Het gaat om de nummers 15 en 27 van de lijst, zoals hieronder omschreven:

Waarde - Archeologie 1

ABP terrein nr. 15. Het terrein van het kasteel Weena (Waarde - Archeologie 1).

Voor dit terrein geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 meter beneden het maaiveld, ongeacht de oppervlakte.

Waarde - Archeologie 2

ABP terrein nr. 27. Het noordelijk deel van een rivierduin met bewoningssporen uit de Steentijd. Dit terrein vormt samen met de waarschijnlijke locatie van het Proveniershuis één beleidszone (Waarde - Archeologie 2). Voor beide terreinen geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,0 meter beneden het maaiveld, ongeacht de oppervlakte.

Waarde - Archeologie 3

Voor de stedelijke kern van de stad Rotterdam in haar uitbreiding van 1850, evenals voor het oevergebied van de voormalige Rotte (Waarde - Archeologie 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,0 meter beneden het maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 100 m2 beslaan.

Waarde - Archeologie 4

Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie 4) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,0 meter beneden het maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan. Voor de singels geldt de onderwaterbodem als marge van toegestane ontgravingsdiepte, hiervan uitgezonderd de werken in het kader van het normale onderhoud van de singels.

3.3 Huidig gebruik

Het plangebied Provenierswijk-Bentincklaan kan van west naar oost worden onderverdeeld in drie subgebieden. Het gebied ten zuiden van de Bentincklaan tussen de Van Aerssenlaan en de Statenweg wordt gedomineerd door twee scholen met het centraal gelegen sportcomplex. Tussen de Schimmelpennickstraat en de Statenweg ligt een wooncomplex. Tussen de Statenweg en de Stationssingel is het voormalig kantoor van de deelgemeente Noord gesitueerd, afgeschermd van het spoor door bedrijfsbebouwing. Het centrale gebied wordt gevormd door de Provenierswijk. De Provenierswijk is gebouwd als woonwijk met de daarbijbehorende kleinschalige voorzieningen en bedrijvigheid. Met de rustige en groene uitstraling gesitueerd rondom Spoorsingel en de Provenierssingel heeft de Provenierswijk een statige 19e-eeuwse uitstraling. Door de singels in oude glorie te herstellen, krijgen de wijken eromheen ook een nieuwe impuls. Met de herinrichting van de Provenierssingel en de Spoorsingel zal het verblijfsklimaat langs deze twee singels naar verwachting toenemen. Het derde deelgebied, het gebied rondom het voormalige station Hofplein wordt globaal begrensd door de Schiekade, de Heer Bokelweg, de Katshoek en het Stroveer.

Het voormalige treinstation Hofplein in Rotterdam start een nieuw leven als Mini Mall. Met de overdracht van het voltooide casco pand wordt het langlopende renovatietraject afgerond. In de Mini Mall zijn de eerste zeven spoorbogen van het voormalige station Hofplein samengevoegd tot één ruimte van 2500 vierkante meter. De ruimte is bestemd voor detailhandel en horecagelegenheden. Het dak van het gebouw kan gebruikt worden als verblijfsgebied op een opgetild niveau.

Het perrongebouw van het station Hofplein was voor de Tweede Wereldoorlog berucht om zijn uitgaansgelegenheden. Na de oorlog raakte het gebied in de vergetelheid en verslechterde. De herontwikkeling van de eerste zeven bogen begon in 2008. Insteek van de vernieuwing is de sfeer van destijds op een eigentijdse manier terugbrengen. De komende tijd zullen ondernemers één voor één hun zaak openen.

3.4 Stadsgezichten en Monumenten

3.4.1 Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Monumentenwet (1988) die dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar (Monumentenwet). Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen (Wet RO).

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object tenminste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1050ProvBentln-va04_0003.png"

3.4.2 Rijksbeschermde stadsgezichten in voorbereiding

Om te voorkomen dat in de periode die ligt tussen het indienen van een formele aanvraag om aanwijzing tot beschermd stadsgezicht op grond van artikel 35 lid 1 van de Monumentenwet 1988 en die formele aanwijzing de gronden en/of bouwwerken minder geschikt of ongeschikt worden voor het conserveren van de cultuurhistorische waarden die aan de oorspronkelijke aanvraag om een aanwijzing ten grondslag liggen, zijn deze waarden op grond van een goede ruimtelijke ordening in dit (ontwerp)bestemmingsplan opgenomen. De voorbereiding van een formele aanwijzing duurt namelijk een aantal jaren. In het kader van deze bestemmingsplanprocedure wordt onder een “beschermd stadsgezicht in voorbereiding” verstaan een “ontwerpaanwijzing tot beschermd stadsgezicht” waarover ten minste door de gemeenteraad reeds positief is geadviseerd ingevolge artikel 35 lid 1 van de Monumentenwet 1988. Het is immers de gemeenteraad die het bestemmingsplan vaststelt. Het positieve advies impliceert dat de gemeenteraad geen bedenkingen heeft tegen het aanwijzingsvoorstel.

Niet alleen vanwege een goede ruimtelijke ordening is de bescherming van deze waarden nu al noodzakelijk, maar ook om proceseconomische redenen. Indien namelijk ten tijde van het beslissen op de aanvraag om een aanwijzing ingevolge artikel 36, lid 2 van de Monumentenwet 1988 een bestemmingsplan in werking is getreden, dan wordt in die aanwijzing bepaald of in dat bestemmingsplan de te beschermen belangen reeds afdoende zijn veiliggesteld, waardoor het opstarten van een bestemmingsplanprocedure ter implementatie van de aanwijzing overbodig is.

Zodra deze formele aanwijzing ingevolge de Monumentenwet 1988 een feit is en dit conform de Monumentenwet 1988 bekend is gemaakt, vervalt het verplichte Welstandsadvies slechts in het geval dat ingevolge artikel 36 lid 1 een nieuw bestemmingsplan moet worden vastgesteld. Vanaf dat moment immers is de minister van OCW de verplichte adviesinstantie geworden (artikel 3:3, lid 4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Wabo).

In het plangebied Provenierswijk-Bentincklaan liggen delen van twee rijksbeschermde stadsgezichten in voorbereiding: het stadsgezicht “Blijdorp-Bergpolder” en het stadsgezicht Waterproject.

3.4.3 In voorbereiding "Blijdorp-Bergpolder"

De Bentincklaan, het Bentinckplein, het Baljuwplein en delen van Walenburgerweg, Walenburghof en Stationssingel vallen binnen het rijksbeschermd stadsgezicht in voorbereiding “Blijdorp-Bergpolder”.

In het rijksbeschermd stadsgezicht in voorbereiding “Blijdorp-Bergpolder” zijn als specifieke waarden genoemd voor het deel dat in het plangebied valt:

Het cultuurhistorisch belang van Blijdorp-Bergpolder is gelegen in het feit dat het ontwerp van W. Kromhout Czn. en W.G. Witteveen is voortgekomen als deelplan uit een op grond van onderzoek
verkregen totale visie op de stad en regio - Studie voor den algemeenen uitleg van Rotterdam in verband met omliggende gemeenten (1928) - waarbij de focus op een adequate hoofdverkeersstructuur (zowel weg- als waterverkeer) richtinggevend was. Daarnaast werd de opzet van het plan bepaald door het streven naar een harmonieuze grootstedelijke woonwijk met optimale recreatieve - en groenvoorzieningen en een verbetering van de woningtypologie voor de doelgroep (arbeiders en middenstand). De samenwerking tussen Witteveen en Kromhout heeft geleid tot een even functioneel als esthetisch stedenbouwkundig plan, dat kenmerkend is voor de ontwikkeling van de stedenbouwkunde van de jaren twintig en dertig.

De oorspronkelijke stedenbouwkundige structuur van Blijdorp-Bergpolder is grotendeels intact en van belang vanwege de heldere structuur en ruimtelijke opbouw, geconstrueerd op een logisch stramien van hoofdverkeerswegen en bestaande uit een symmetrische en geometrische ordening van architectonische eenheden, overwegend in de vorm van monumentale ensembles van gesloten (woning-)bouwblokken en stroken met een stedelijke schaal en vormgeving. Groenstroken en laanbeplanting van de (hoofd-)wegen en parkvoorzieningen in de vorm van groene ‘assen’ in een regelmatige spreiding over de wijk voegen een ruime hoeveelheid groen toe.

Het is van belang dat de groenstructuur aantakt aan het Rotterdamse singelcircuit (Statensingel/ Spoorsingel, Provenierssingel, Diergaarde-Van Aersenlaan/Heemraadssingel) en dat het in het westen en noorden een dominante groene begrenzing kent in de vorm van respectievelijk de Diergaarde, het Vroesenpark en de zoom van volkstuinen langs het Noorderkanaal.

De voor Blijdorp-Bergpolder karakteristieke eenheid in het stadsbeeld is behalve op stedenbouwkundig niveau (d.m.v. een strak regime betreffende de bebouwingsprofielen) ook op architectonisch niveau tot stand gebracht. Dit door het bij de gronduitgifte en welstandstoezicht gehanteerde principe van de architectonische eenheden. De architectuurhistorische waarde van Blijdorp-Bergpolder wordt verder bepaald doordat er ondanks het ingetogen en soms zelfs sobere karakter van de architectuur sprake is van een grote mate van rijkdom in variatie in de vormgeving van vele uiteenlopende architectonische details.

Blijdorp-Bergpolder ‘huisvest’ buiten het plangebied Provenierswijk-Bentincklaan een bijzondere reeks van architectuurhistorische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke objecten en/of ensembles met (inter)nationale betekenis, waaronder bijvoorbeeld “De Eendracht” (J.H. van den Broek), diergaarde Blijdorp (S. van Ravesteyn), de Bergpolderflat (W. van Tijen e.a.), het Sportfondsenbad (J.H. de Roos en W.F. Overeijnder), het woningbouwproject van M.J. Granpré Molière en woonhuis Gestel (J.A. Brinkman en J.H. van den Broek). Oostelijk wordt de wijk begrensd door een markant infrastructureel monument: het spoorwegviaduct van de Hofpleinlijn (1905).

Een aantal van deze objecten of ensembles is tevens van belang als variatie op het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan en doorbreekt de homogeniteit ervan. Deze ‘incidenten’ illustreren de vooroorlogse zoektocht naar nieuwe verkavelings- en bebouwingsvormen: gesloten bouwblok / strokenbouw, laagbouw/hoogbouw.

De Gordelweg/Schieweg, Schiekade, Statenweg en Stadhoudersweg vormen belangrijke routes in de ontsluiting van het Rotterdamse centrum en Rotterdam Zuid. Hierdoor is het harmonieuze stedenbouwkundige, architectonische en lommerrijke karakter van Blijdorp-Bergpolder van beeldbepalende waarde als noordwestelijke ‘entree’ tot de stad.

Waardering

De wijken Blijdorp-Bergpolder zijn (grotendeels) in 1932-1942 aangelegd volgens het in 1931 aangenomen “Uitbreidingsplan voor het Noord- en Noordwestelijk stadsgedeelte”, ontworpen door stadsarchitect W.G. Witteveen in samenwerking met architect W. Kromhout Czn.. Het stadsdeel is vooral van belang als geslaagd voorbeeld van zowel esthetisch als functioneel/civieltechnisch georiënteerde stedenbouw, sterk gericht op het realiseren van een adequate hoofdverkeersstructuur, optimale centrale, recreatieve - en groenvoorzieningen en een verbetering van de woningtypologie voor arbeiders en middenstand. Tevens heeft een strikte regie van de architectonische uitvoering - door de particuliere bouwondernemers - tot een grote mate van architectonische en visuele eenheid en een grootstedelijk karakter geleid.

Koepelnota Welstand Rotterdam

In de Koepelnota is het toekomstig beschermd stadsgezicht aangemerkt als 'bijzonder welstandsgebied'. De nota bevat voor specifieke gebeiden en structuren criteria waarbij ook specifieke aandacht wordt besteed aan verschillende beschermde stadsgezichten. Als beschermd stadsgezicht krijgt Blijdorp - Bergpolder een bijzonder welstandsniveau. De koers is het behoud en herstel van de uitzonderlijk hoge ruimtelijke kwaliteit in het gebied. De welstandstoets is gericht op de gevolgen van ingrepen voor het gebouw zelf, en voor het gebied als geheel, en op de gevolgen voor de samenhang tussen beide. In het toekomstig beschermd stadsgezicht zal daarbij het accent liggen op de stedenbouwkundige compositie als geheel, de gelijksoortige behandeling van ingrepen per architectonische eenheid en de continuïteit van het straatbeeld. Bovendien is uitgangspunt dat ingrepen worden gedaan conform de oorspronkelijke detaillering, kleur en materiaalgebruik. De specifieke architectonische kenmerken van dit beschermd gebied worden hiermee adequaat beschermd. Naast regels in de Koepelnota zijn in dit bestemmingsplan regels opgenomen om het stadsgezicht te beschermen en om alleen bij zwaarwegende overwegingen sloop-nieuwbouw toe te staan.

3.4.4 In voorbereiding "Waterproject"

Een deel van de Walenburgerweg, de Spoorsingel en de Provenierssingel, inclusief de woonhuizen en de achtertuinen van de woonhuizen die daaraan grenzen, vallen binnen het tweede rijksbeschermde stadsgezicht in voorbereiding: Waterproject. Dit project van stadsarchitect W.N. Rose en fabriekslandmeter van het Hoogheemraadschap J.A. Scholten is een fraai voorbeeld van een grootschalig, samenhangend waterstaatkundig en stedenbouwkundig concept. Het stadsgezicht Waterproject is van grote historische en stedenbouwkundige waarde als tastbare erfenis van de strijd tegen een van de grootste maatschappelijke problemen van de Negentiende Eeuw: de explosieve bevolkingsgroei in de steden met alle stedenbouwkundige, sociale en hygiënische problemen die daarbij hoorden. Het unieke van het Waterproject ligt vooral in de bijzondere combinatie van maatschappelijke, waterstaatkundige en stedenbouwkundige doelstellingen, samengebracht in een integraal planconcept.

Het gezicht 'Waterproject' is een geplande stedenbouwkundige structuur uit de tweede helft van de 19e eeuw. Het gaat om een langgerekte gordel van singels, met aangrenzende bebouwing, op enige afstand van de oude binnenstad van Rotterdam. Dit gebied, dat bekend stond als de 'polderstad', kende in de loop van de 19e eeuw een explosieve groei, die voor de nodige problemen zorgde. Het Waterproject moest hierop een antwoord geven. Het project kende meerdere doelstellingen: verbetering van de waterhuishouding en de stedelijke hygiëne, ordening van de snelle groei, verfraaiing van de stedelijke omgeving, en het bieden van een kader voor toekomstige stadsuitbreiding. Deze ingreep heeft geleid tot een stedenbouwkundige structuur die enerzijds uniek is voor Nederland.

Het Waterproject is een ontwerp van ingenieur-architect (en rijksbouwmeester van 1858-1867) W.N. Rose (1801-1877), in zijn functie als respectievelijk stadsarchitect (1839-1854) en ingenieur-adviseur van Rotterdam (1854-1877). Het uiteindelijke plan werd in 1854 door Rose uitgewerkt in samenwerking met de 'fabriekslandmeter' van het Hoogheemraadschap Schieland J. A. Scholten. De singelaanleg is later voortgezet door directeur gemeentewerken G.J. de Jongh, die in aansluiting op het Waterproject de Provenierssingel (1896) en de Bergsingel (1910) ontwierp. Het Waterproject is van belang als voorbeeld van het oeuvre van ingenieur-architect en rijksbouwmeester W.N. Rose en de landschapsarchitect J.D. Zocher jr. Het beschermd stadsgezicht Waterproject beoogt nadrukkelijk om deze belangrijke 19e-eeuwse structuur weer als één samenhangend ontwerp te beschouwen. Als 19e eeuwse 'groene wandeling' en als 'gouden rand', gekenmerkt door sierlijke vormgeving, is het Waterproject van grote beeldbepalende waarde en nog steeds goed herkenbaar.

Het te beschermen stadsgezicht Waterproject omvat een tweetal singeltrajecten door de stad, respectievelijk westelijk en noordoostelijk gesitueerd van de oude stadsdriehoek. Het westelijk tracé bestaat uit twee delen die oorspronkelijk met elkaar verbonden waren, maar nu van elkaar zijn gescheiden door het stationsgebied. Het noordelijk deel omvat globaal de Spoorsingel en de Provenierssingel, welke binnen dit bestemmingsplangebied vallen. Het zuidelijk deel globaal de Westersingel tussen Kruiskade en Westzeedijk, inclusief Eendrachtsplein. Het oostelijk tracé is een aaneengesloten gebied en omvat globaal de Bergsingel, de Noordsingel, het Noordplein, de brug over de Rotte, de Crooswijksesingel en het noordwestelijk deel van de Boezemsingel. De singeltrajecten bestaan alle uit een strikt profiel met centraal de wetering (aI dan niet gedempt) met in landschappelijke stijl aangelegde taluds, deels voorzien van wandelcircuit, deels van tramsporen, de singelstraten aan weerszijde van de wetering, met aanpalende bebouwing, inclusief de eventuele voor- en achtertuinen of -terreinen.

Het Waterproject Rotterdam, ontworpen door stadsarchitect W.N. Rose en J.A. Scholten, is een fraai voorbeeld van een grootschalig, samenhangend stedenbouwkundig concept, met verschillende voor de 19e eeuw exemplarische oogmerken: de verbetering van de stadshygiëne en de stedelijke waterhuishouding; de ordening van explosieve stedelijke groei, en het verfraaien van de stedelijke leefomgeving. Het Waterproject is een waterstaatkundige en stedenbouwkundige ingreep die zowel uniek als exemplarisch is voor Nederland, vooral als middel om de problemen van de snel groeiende Nederlandse steden en daarbij behorende problemen van ziekte en chaos het hoofd te bieden. Als 19e eeuwse 'groene wandeling' en als 'gouden rand', gekenmerkt door sierlijke vormgeving, is het Waterproject van grote beeldbepalende waarde en nog steeds goed herkenbaar.

Naast regels in de Koepelnota zijn in dit bestemmingsplan regels opgenomen om het stadsgezicht te beschermen en om alleen bij zwaarwegende overwegingen sloop-nieuwbouw toe te staan.

3.4.5 Monumenten in Provenierswijk-Bentincklaan

Er zijn een paar monumenten in het bestemmingsplangebied Provenierswijk-Bentincklaan.

Straat   Mon- type   Functie   Architect   Bouw- jaar  
Hofpleinlijn   RM   Weg- en waterwerk     1904  
Kerkbrug   GM   Weg- en waterwerk     1925  
Schiekade 73   GM   Woningen   J. & Zn. Verheul   1906  
Schiekade 77   RM   Herenhuis   P.G. Buskens   1896  
Schimmelpenninckstraat 17   GM   Onderwijs   Van den Broek & Bakema   1951  
Statenweg (tunneltraverse)   RM   Weg- en waterwerk      
Ungerplein 2   RM   Woning(en) flat   J.H. van den Broek   1928  
Ungerplein 3-19   RM   Woningen met bedrijfsruimte   J.H. van den Broek   1930  
3.4.6 Cultuurhistorische waarde Provenierswijk

Inleiding

De Provenierswijk is een negentiende eeuwse uitbreidingswijk die voor het grootste gedeelte niet volgens een integraal stedenbouwkundig ontwerp tot stand kwam, maar werd ontwikkeld op basis van een particulier stratenplan, zoals ook bijvoorbeeld de Agniesebuurt en het Oude Noorden tot stand kwamen op basis van particuliere stratenplannen. Hierbij werd de middeleeuwse verkaveling van de polder als uitgangspunt genomen voor het stratenpatroon.

Provenierswijk

Het grondgebied van de Provenierswijk wordt bepaald door de vroegere gemeentegrens met Overschie die achter landgoed Walenburg en langs de Blommersdijk (de huidige Walenburgerweg) liep. Tot de annexatie in 1903 behoorde de Blijdorpse polder waar later de Provenierswijk zou verrijzen tot de gemeente Overschie.

De Provenierswijk bestaat uit een westelijk deel met middenstandswoningen en een oostelijk deel met arbeiderswoningen. Het westelijk deel van de Provenierswijk werd door C.J. Tussenbroek in ontwikkeling genomen; het oostelijk deel door C.J. Zaaijer en C. Kurpershoek.

Ontwikkeling

Zaaijer nam de bestaande polderverkaveling in zijn stratenplan over; de straten hebben een noord-zuidelijke lengterichting. In het stratenplan diende rekening gehouden te worden met de nog aan te leggen Provenierssingel met de evenwijdig lopende singelstraten. Deze structuur maakte deel uit van de door stadsarchitect G.J. de Jongh geprojecteerde ceintuurweg tussen de Spoorsingel en de wijk Cool enerzijds, en de Teilingerstraat in de Agniesebuurt anderzijds. Voor de aanleg van deze weg zou het Proveniershuis worden gesloopt. Aanvankelijk was het tracé ten noorden van het Proveniershuis gedacht, maar de gemeente verkreeg echter geen medewerking van de eigenaar van deze gronden, houthandel Abraham van Stolk & Zonen. De Provenierssingel en de Jacob Loisstraat vormen de belangrijkste structuren in het stratenplan van Zaaijer en Kurpershoek. De Provenierssingel werd in 1896 aangelegd in de gemengde landschapsstijl. De Jacob Loisstraat kreeg de functie van centrale straat met winkels. Deze straat liep dood op het bedrijfsterrein van de houthandel.

Na het vertrek van houthandel Abraham van Stolk en Zonen werd het bedrijfsterrein in de periode 1929-1936 verkaveld tot woongebied. Langs de Schiekade werd een plein aangelegd. Van het plein naar de Van Sluysstraat werden twee korte woonstraten aangelegd. Opvallend is dat geen van beide straten aansluiten op de Jacob Loisstraat.

Van Tussenbroek nam de bestaande polderkverkaveling niet over in zijn stratenplan, omdat het terrein ten westen van de Spoorsingel daarvoor een te krappe afmeting had. In plaats daarvan werden haaks op de verkavelingsrichting straten aangelegd.

Bebouwing

De Provenierswijk heeft een overwegend consistent bebouwingsbeeld van compacte laagbouw in gesloten bouwblokken. De bebouwing bestaat voor het grootste gedeelte uit oorspronkelijk negentiende eeuwse bebouwing en stadsvernieuwing. De negentiende eeuwse bebouwing bevindt zich vooral in het westelijk deel, langs de singels en de Proveniersstraat. De stadsvernieuwing concentreert zich aan weerszijden van de Jacob Loisstraat.

De bouwhoogte van de negentiende eeuwse laag bestaat in het oostelijk deel voornamelijk uit twee en drie lagen, een enkele keer voorzien van een souterrain. Langs de westzijde van de Spoorsingel is een verloop van het aantal bouwlagen te zien. Nabij het station gaat het om vier bouwlagen of drie met souterrain. Richting de Walenburgerweg tellen panden twee lagen.

De nieuwbouw uit de stadsvernieuwing bestaat uit drie tot vijf lagen en bestaat uit zogenaamde KOGPON bebouwing.

De bouwstijl die het meest is toegepast, is die van de neorenaissance. Langs de Spoorsingel staan enkele panden die de invloed van Jugendstil en rationalisme laten zien. In het westelijk deel van de Provenierswijk is de negentiende eeuwse bouwstijl gevarieerder, als ook in materiaalgebruik en decoraties. De bebouwing uit de jaren dertig manifesteert zich vooral rond het Ungerplein.

Waardering 

De Provenierswijk heeft in stedenbouwkundig opzicht grote consistentie, de oorspronkelijke stratenplannen zijn bovendien intact. Ook tijdens de stadsvernieuwing die in 1980 inzette zijn geen grote ingrepen in de structuur gedaan. Door die periode is de Jacob Loisstraat veranderd van een levendige straat met tal van kleine winkels in een rustige woonstraat met een autovrije speelzone.

In architectonisch opzicht laat de Provenierswijk een wisselend beeld zien. Waardevol is dat het negentiende eeuwse bebouwingsbeeld dat bij de negentiende eeuwse stedenbouwkundige structuur hoort voor een groot deel bewaard is gebleven en grote delen eruit sprongen doordat ze zeer representatief zijn voor die periode. Renovaties hebben echter ook delen van de bebouwing aangetast. De architectuur van de stadsvernieuwing bestaande uit KOGPON bebouwing is in z'n opzet uniek, maar heeft geen sterke relatie met de directe omgeving.

Bijzondere stedenbouwkundige structuur: de Singels van het Waterproject

Bijzondere structuur in het gebied zijn de singels die onderdeel uitmaken van het Waterrproject van stadsarchitect W.N. Rose met fabriekslandmeter J.A. Scholten van het het Hoogheemraadschap Schieland. Het ontwerp bestaat uit een stelsel van singels rond de bebouwing in de polders ter verbetering van het aan- en afvoer van water. Het plan werd in 1854 aangenomen door de gemeente. Bestaande weteringen en sloten werden tot singels omgevormd. Het was noodzakelijk dat singels van dijk tot dijk liepen, anders was het niet mogelijk om het water uit de vesten in de singels te leiden of het grondwater te laten zakken, zodat de polders geschikt werden gemaakt voor woningbouw. De Spoorsingel en de Noordsingel werden tot aan de Blommersdijk doorgetrokken.

De Provenierssingel dateert uit 1896. Het was opgenomen in het uitbreidingsplan van G.J. de Jongh. Het groenplan werd net als de singels van het Waterproject van Rose vormgegeven door de landschapsarchitecten J.D. en L.P. Zocher.

Het waterproject is een fraai voorbeeld van een grootschalig samenhangend stedenbouwkundig concept met verschillende, voor de negentiende eeuw exemplarische oogmerken: de verbetering van de stadshygiëne en de stedelijke waterhuishouding; de ordening van explosieve stedelijke groen en het verfraaien van de leefomgeving. Daarmee is het uniek voor Rotterdam en voor Nederland. Vandaar ook dat het de status van rijksbeschermd stadsgezicht heeft.

Beeldbepalende panden

In het gebied komen meerdere beeldbepalende panden voor. Dit zijn panden die in grote mate bijdragen aan de ruimtelijke identiteit van het gebied. Dit zijn panden die het meest kenmerkend zijn voor het gebied in cultuurhistorisch oogpunt en in hoge mate representatief zijn voor de belangrijkste bouwperiodes in het gebied, en/of binnen een bepaalde bouwperiode bijzonder kenmerkend zijn en waarvan het gevelbeeld redelijk gaaf is of waarvan de door de tijd aangebrachte wijzigingen reversibel zijn.

Het gaat om panden aan de: Walenburgerweg, Schiekade, Van der Sluysstraat, Pieter de Raadtstraat, Van der Schellingstraat, Jacob Loisstraat, Schefferstraat, Obreenstraat, Spoorsingel, Provenierssingel, Proveniersstraat, Molenwaterweg, Hoevestraat, Klein-Coolstraat, Harddraverstraat, Stationssingel, Heer Bokelweg en Raampoortstraat.

Vertaling naar regels voor het bestemmingsplan

Aan de beeldbepalende objecten buiten de beschermde stadsgezichten wordt een dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie 2" toegekend. Het gaat om de volgende adressen:

  • Hoevestraat 7 t/m 11, 15, 17, 27 t/m 31, 6 t/m 32;
  • Klein Coolstraat 17 t/m 27, 18 t/m 46;
  • Harddraverstraat 25 t/m 43, 6 t/m 44;
  • Stationssingel 7 t/m 31;
  • Van der Schellingstraat 43 t/m 51;
  • Pieter de Raadtstraat 3 t/m 9, 6, 46 t/m 72;
  • Van der Sluysstraat 142 t/m 390, 394 t/m 454, 460 t/m 544, 93 t/m 107;
  • Walenburgerweg 2 t/m 24, 30 t/m 34, 38 t/m 50;
  • Jacob Loisstraat 25 t/m 31, 37;
  • Schefferstraat 41 t/m 67, 8 t/m 40;
  • Obreenstraat 7 t/m 55, 2 t/m 76;
  • Proveniersstraat 3 t/m 9, 19 t/m 31, 33 t/m 47, 6 t/m 12, 30 t/m 38, 40 t/m 52;
  • Molenwaterweg 9 t/m 15, 4, 6, 8 t/m 16;
  • Schiekade 1 t/m 9, 45, 47, 75, 79, t/m 85, 95 t/m 99, 101 t/m 117, 131 t/m 135, 151 t/m 157, 161;
  • Heer Bokelweg 258, 260;
  • Raampoortstraat 15.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Het ontwerpbestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan is in overwegende mate conserverend. Het plan voorziet in de actualisering van de binnen het plangebied geldende planologische regelingen. Op daartoe geschikte locaties wordt flexibiliteit in de gebruiksmogelijkheden geboden en is het bestemmingsplan kaderstellend van aard. Tegelijkertijd geeft het bestemmingsplan ruimte aan nieuwe ontwikkelingen. De mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkelingen betreffen "Wonen", "Hotels" en "Kantoren".

De ruimtelijk economische onderbouwing voor het ontwerpbestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan wordt opgebouwd conform de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals deze in het Bro is opgenomen. Trede 3 van de ladder voor duurzame verstedelijking is in dit geval niet aan de orde, omdat het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied valt.

Conform artikel 2 van de provinciale Verordening Ruimte zullen de functies met nieuwe ontwikkelingen "Wonen", "Hotels" en "Kantoren" worden onderbouwd in overeenstemming met de methodiek van de ladder voor duurzame verstedelijking. Trede 3 van de ladder is hier niet aan de orde, omdat het plangebeid binnen het bestaand stedelijk gebied ligt.

4.2 Benutten van bestaand aanbod

De stadsregio Rotterdam heeft in samenspraak met de gemeenten al sinds 2005 een selectief knooppuntenbeleid gevoerd. Daartoe is een tiental knooppunten geselecteerd, die worden gekenmerkt door een zeer goede bereikbaarheid met verschillende modaliteiten en met een gemengd programma van bovenlokaal belang voor duurzame verstedelijking.

In de nieuwe provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit geldt een betere benutting van het bestaande stedelijke gebied en de bestaande infrastructuur als een hoofdopgave van het provinciaal ruimtelijk en economisch beleid. Dit sluit aan bij de vraag naar wonen en werken die zich met de groei van de kenniseconomie steeds meer op het stedelijk gebied richt. De provincie wil de verstedelijkingsopgave vooral realiseren door verdichting, herstructurering en transformatie en geeft daarbij ruimte aan de groei van bovenregionale en internationale toplocaties in de nabijheid van hoogwaardige ov-locaties als het Rotterdam CS.

Het bestemmingsplangebied heeft 51 kantoorpanden met een totaal van 33.200 m2 b.v.o. kantoorruimte De kantoorpanden zijn gemiddeld ruim 85 jaar oud. Van de kantoorruimte werd op 1 januari 2014 4.900 m2 b.v.o. (is 14,6% van de totale voorraad) te huur en/of te koop aangeboden. Daarmee is er een overaanbod aan kantoorruimte van 3.500 m2 b.v.o. Het bestemmingsplan maakt de transformatie van maximaal 20.400 m2 b.v.o. mogelijk. Daarmee is het aannemelijk dat het huidige overaanbod binnen de bestemmingsplanperiode zal afnemen naar het gewenste evenwichtsaanbod.

Voor het accommoderen van de in paragraaf 2.2.3 genoemde behoefte aan nieuwe, eigentijdse kantoorruimte is er in de huidige bebouwing dan ook weinig tot geen ruimte beschikbaar. Wel is er nog onbebouwde ruimte op de locatie 'Hofplein/Pompenburg'. De locatie is goed bereikbaar per auto en wordt met een voetgangersverbinding ('de luchtsingel') rechtstreeks aangesloten op Rotterdam Centraal. Om deze locatie te kunnen benutten voor een dan aan te tonen behoefte aan nieuwe kantoorruimte zijn in het bestemmingsplan op deze locatie drie 'wetgevingzones' opgenomen en is in het regionale kantorenprogramma voorzien in een reserve volume van 20.000 m2 b.v.o.

4.3 Ontwikkelingen

Voor de omzetting van het voormalige deelgemeentekantoor aan de Walenburgerweg 128-130 (nabij Bentinckplein) naar een schoolgebouw is inmiddels een projectbestemmingsplan procedure gevolgd. Het plan maakt niet langer onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Als concrete ontwikkelingen binnen dit bestemmingsplangebied worden genoemd: de mogelijkheid van transformatie van kantoorgebouwen, de herinrichting van het Proveniersplein, alsmede de uitbreidingsmogelijkheid van het aantal hotels aan Provenierssingel en Spoorsingel.

4.3.1 Transformatie van kantoorgebouwen

Het bestemmingsplan maakt geen directe ontwikkeling van nieuwe kantoorruimte mogelijk. Wel wordt voorzien in de mogelijkheid 20.400 m2 bvo kantoorruimte te onttrekken door transformatie naar ander gebruik. Hiermee wordt een reductie van leegstaande kantoorruimte in dit gebied mogelijk gemaakt.

In de Provenierswijk, vooral langs de Schiekade en de Proveniersstraat en Provenierssingel, is in het voorgaande bestemmingsplan een aantal panden geheel als kantoor bestemd. De kantoorpanden hebben veelal een omvang en uitstraling die past bij de woonfunctie. Het zijn zelfs in meerdere gevallen van oorsprong woningen. Ook staan deze panden met een kantoorbestemming tussen woonpanden in. Het past in het stedelijk beleid, vanuit de problematiek van leegstaande kantoren, om aan deze panden een meer flexibele bestemming te geven. Daarom worden in het nieuwe bestemmingsplan in een aantal panden naast kantoren ook woningen en soms hotels (zie 4.3.2) toegestaan. Op de begane grond zijn bovendien niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen, praktijkruimten en dienstverlening toegestaan.

In totaal is een transformatie mogelijk van circa 20.400 m2 bruto vloeroppervlak kantoorruimte naar ruwweg 160 woningen. De milieugevolgen van deze transformatie zijn onderzocht en beschreven in Hoofdstuk 6.

4.3.2 Hotels aan Provenierssingel Spoorsingel

In relatie tot het vernieuwde Centraal Station en de herinrichting van de omgeving wordt de mogelijkheid geschapen aan het reeds bestaande hotel twee hotels toe te voegen, met een maximale grootte van 1.000 m2 b.v.o. per vestiging.

De ontwikkelingen rondom station Rotterdam Centraal worden gezien als positief voor het ondernemersklimaat. Er wordt een behoefte gesignaleerd aan horecavestigingen die erop zijn gericht de verblijfsduur van de reiziger te verlengen, zoals bijvoorbeeld restaurants, lunch- en tearooms, bistro's of hotels. Hiertoe wordt een beperkt ontwikkelbeleid gevoerd met ruimte voor 2 nieuwe inrichtingen aan de Provenierssingel en Spoorsingel: Categorie B: een hotel of bed & breakfast, geen zelfstandige horecafunctie. Deze mogelijkheid is opgenomen in de bestemmingen 'Gemengd - 2 t/m - 4', 'Maatschappelijk - 2' en 'Wonen'. Inclusief het reeds bestaande hotel aan Spoorsingel 24 zijn maximaal drie vestigingen toegestaan, elk ter grootte van maximaal 1000 m2.

4.3.3 Omgeving Hofplein/Pompenburg

Nieuw toe te voegen kantoorruimte wordt pas mogelijk gemaakt als daar aantoonbaar behoefte aan is. Hiertoe zijn bij het voormalige station Hofplein drie 'wetgevingzones' opgenomen. De locaties maken deel uit van het project Hofplein/Pompenburg, waarover met een combinatie van marktpartijen een ontwikkelrecht vastgelegd. In het kantorenprogramma van de stadsregio Rotterdam is op deze locatie voorzien in een reserveprogramma van 20.000 m2 b.v.o.

De'wetgevingzones' zijn opgenomen om tijdig te kunnen inspelen op een extra ruimtevraag bij economisch herstel. Met een combinatie van marktpartijen, te noemen de 'Ontwikkelcombinatie' voor Pompenburg, is een afspraak gemaakt over een ontwikkelrecht op de drie locaties met een totaal ontwikkelvolume van 65.000 m2 b.v.o.. In het kantorenprogramma van de stadsregio Rotterdam is voor deze locatie voorzien een reservering opgenomen van 20.000 m2 b.v.o. kantoorruimte. Omdat de helft van de locatie is gelegen in dit bestemmingsplangebied, is in de regels opgenomen dat het kantooroppervlak in de drie wijzigingsgebieden niet meer dan 10.000 m2 b.v.o. mag bedragen. Tevens is geregeld dat B&W kunnen afwijken onder de voorwaarde dat de behoefte aan kantoren aangetoond is en dat het programma afgestemd is met de regionale behoefte.

Het betreft de volgende drie locaties:

  • Schiekade / Raampoortstraat
  • Hofpleinstation
  • Stroveer / Couwenburg

Indien er concrete plannen voor deze locaties zijn, kan het college deze met toepassing van de wijzigingsbevoegdheden toestaan. Er moet dan een wijzigingsplan worden opgesteld, waarin het effect van de ontwikkelingen op het groepsrisico zal moeten worden verantwoord. In hoofdstuk 3 van de regels van het bestemmingsplan zijn de algemene regels en de algemene procedureregels opgenomen voor de opgenomen wetgevingzones. Zie verder 4.5.23 Wijzigingsgebieden (wetgevinzones).

4.3.4 Herinrichting Proveniersplein

Het Proveniersplein is het plein bij de noordingang van het Centraal Station. Na de grootschalige aanpak van het complete centraal station is dringend behoefte aan een herinrichting van dit plein. Deze herinrichting is procedureel mogelijk gemaakt met een omgevingsvergunning en planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan.

De waterpartijen van Spoorsingel en de Provenierssingel zijn met elkaar verbonden. Ter plaatse van het Proveniersplein zullen de straten Spoorsingel en Provenierssingel via een brug verbonden zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1050ProvBentln-va04_0004.png" artist impressie herinrichting Proveniersplein

4.3.5 Mogelijk nieuwbouw De Provenier

Naast bovengenoemde ontwikkelingen bestaat ook het voornemen tot vervangende nieuwbouw van het verzorgingstehuis de Provenier. Daarbij wordt gedacht aan meer bouwlagen dan thans en mogelijk een vergroting van het oppervlak van het gebouw. Deze plannen zijn echter nog niet concreet genoeg om als ontwikkeling te kunnen worden meegenomen in het bestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan. Voor de Provenier wordt de wijze van bestemmen overgenomen uit het vorige bestemmingsplan (473 Provenierswijk).

4.4 Bestaande bouwmogelijkheden

4.4.1 Proveniersstraat

Het betreft een locatie van circa 4 panden aan de Proveniersstraat 11-17. Het is een bestaande bouwmogelijkheid in het oude plan, welke mogelijkheid ook in dit plan weer is opgenomen. De locatie had en heeft de bestemming Wonen en is feitelijk geen planologische ontwikkeling te noemen, omdat het om een bestaande bouwmogelijkheid gaat.

4.5 Juridische planbeschrijving

4.5.1 Bedrijven

Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als gemengd woongebied. Dit houdt in dat binnen het plangebied in principe activiteiten in de milieucategorieën 1 t/m 3 zijn toegestaan, zoals een veldsportcomplex.

Binnen de gemengde bebouwing met woningen zijn in bestemming 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2' bedrijven slechts toegestaan in de milieucategorieën 1 of 2 en dan slechts op de begane grond. Garagebedrijven zijn in deze gemengde bestemming echter niet toegestaan, met uitzondering van de reeds aanwezige garagebedrijven. Voor die locaties is op de verbeelding een functieaanduiding opgenomen. Dit geldt voor de Molenwaterweg 23-25, de Walenburgerweg 68-70 en voor de Walenburghof.

Waar vanuit de historische situatie sprake is van een zwaardere categorie is deze met een maatbestemming aangegeven. Dit geldt voor het timmerbedrijf aan de Versijdenstraat 35 met milieucategorie 3.1. In de bestemmingsregels is een "passieve" uitsterfregeling opgenomen, waarin bepaald is dat het bedrijf hier voortgezet mag worden. Echter als de activiteit stopt en overgaat in gebruik door een activiteit met een lagere milieucategorie, dan is een bedrijf in categorie 3.1 niet langer meer toegestaan.

Aan de Walenburghof en aan de Molenwaterweg komen bedrijven niet alleen voor in de gemengde bestemming, maar ook als bestemming 'Bedrijf'. Aan de Walenburghof heeft dit betrekking op onder meer een garagebedrijf met showroom. Aan de Walenburghof is het tankstation bestemd als 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen'. Naast bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2 van de lijst bij het bestemmingsplan zijn in de flexibele bestemming "Bedrijf" ook niet-geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en praktijkruimten toegestaan.

4.5.2 Belwinkels

De aanwezigheid van belwinkels in Rotterdam in menig Gebied in toenemende mate als problematisch ervaren. Weliswaar moeten belwinkels die goederen te koop aanbieden zich net als winkels houden aan de Winkeltijdenwet, maar voor uitsluitend het bieden van de mogelijkheid om goedkoop te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd. Het voorkomen van overlast in verband met de bescherming van de leefbaarheid van een gebied, wordt in dit bestemmingsplan vertaald in direct werkende beperkende gebruiksregels. 

Overeenkomstig Rotterdams beleid in de 'leefmilieuverordening belhuizen' (in werking getreden op 10 juli 2008) legt dit bestemmingsplan de realisatie van belwinkels aan banden. Het beleid is gericht op het beperken van het aantal belwinkels in Rotterdam tot het aantal dat aanwezig was ten tijde van het van kracht worden van de genoemde leefmilieuverordening.

In het plangebied van dit bestemmingsplan komen dergelijke bestaande belwinkels niet voor. Belwinkels zijn doorgaans toelaatbaar in bestemmingen die de functie 'dienstverlening' mogelijk maken. In dit bestemmingsplan is in de begripsbepalingen opgenomen dat belwinkels niet onder Dienstverlening worden begrepen.

Het opnemen van de regeling in de 'leefmilieuverordening belhuizen' in dit bestemmingsplan is overigens ook noodzakelijk omdat een leefmilieuverordening slechts voorrang heeft op een bestemmingsplan dat in werking is getreden voorafgaand aan de inwerkingtreding van een leefmilieuverordening.

4.5.3 Cultuurhistorie

Twee beschermde stadsgezichten die in de nabije toekomst als zodanig zullen worden aangewezen bevinden zich partieel binnen het onderhavige plangebied en worden hieronder nader besproken.

4.5.3.1 Het (toekomstig) beschermd stadsgezicht 'Blijdorp - Bergpolder'

Het (toekomstig) beschermd stadsgezicht 'Blijdorp - Bergpolder' kent een bijzonder welstandsniveau, geregeld in de Koepelnota Welstand Rotterdam. Zie hoofdstuk 3.4. Aangezien gedurende de looptijd van de aanvraag om het betreffende gebied aan te wijzen als beschermd stadsgezicht geen bescherming geldt, zijn in dit bestemmingsplan regels opgenomen om bescherming te verzekeren. Er is in artikel 30.2.1 Algemeen van de regels bepaald, dat voor de gebouwen binnen de waarde cultuurhistorie geen andere kapvorm is toegestaan, dan de kapvorm welke het pand had op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

Bovendien kent het bestemmingsplan een bijzondere vergunningvereiste voor het slopen van bouwwerken binnen de bestemming Cultuurhistorie. Voor vergunningverkrijging zal sprake moeten zijn van zwaarwegende maatschappelijke, technische, dan wel van economische overwegingen, en bovendien zal nieuwbouw mogelijk moeten zijn. Aanvrager zal aannemelijk moeten maken dat op de plaats van het (gedeeltelijk) te slopen bouwwerk nieuwbouw zal plaatsvinden met inachtneming van de vanuit cultuurhistorisch oogpunt van belang zijnde stedenbouwkundige, bouwkundige, architectonische en ensemble waarden, die onder andere worden gevormd door de situering, schaal, vorm en geleding van de bebouwing. Artikel 30.5.2 Uitzondering op verbod geeft een opsomming van gevallen waarin het sloopverbod niet geldt.

4.5.3.2 Het (toekomstig) beschermd stadsgezicht 'Waterproject

Bij brief van 14/16 augustus 2007 hebben B&W aan de minister van OCW verzocht het Waterproject (Singels van Rose) aan te wijzen als beschermd stadsgezicht. Hierop is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp nog niet beslist. Het is wel de verwachting dat tegen het einde van het jaar 2013 dit wel het geval zal zijn.

Aangezien gedurende de looptijd van de aanvraag om het betreffende gebied aan te wijzen als beschermd stadsgezicht geen bescherming geldt, zijn in dit bestemmingsplan diverse regels opgenomen om bescherming te verzekeren. Er is in artikel 30.2.1 Algemeen van de regels bepaald, dat voor de gebouwen binnen de waarde cultuurhistorie geen andere kapvorm is toegestaan dan de kapvorm welke het pand had op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

Ten aanzien van de stedenbouwkundige structuur langs de Provenierssingel en de Spoorsingel geldt, dat de bestaande indeling in bouwblokken blijft gehandhaafd, evenals de wegenstructuur. De huidige breedte van de straten is gehandhaafd, evenals het aantal rijstroken. Daarmee is het huidige stratenprofiel vastgelegd en beschermd.

Teneinde te garanderen dat de bestaande situatie zo veel mogelijk gehandhaafd blijft, worden krachtens artikel 30.2 Bouwregels, binnen de bestemming cultuurhistorie bouwwerken geweerd op de bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied", "Verkeer - Wegverkeer" en "Groen". Hiervan kan uitsluitend bij omgevingsvergunning worden afgeweken t.b.v. kleine bouwwerken voor voorzieningen van openbaar nut, verkeer en vervoer (niet groter dan 80 m3). Voorts is voor aanlegwerkzaamheden een omgevingsvergunningvereiste gekoppeld aan de bestemmingen "Tuin", "Verkeer - Erf" en "Groen". Voor deze bestemmingen is voorgeschreven dat terrein niet verhard mag worden en niet meer dan een halve meter opgehoogd of ontgraven mag worden zonder omgevingsvergunning. Hetzelfde geldt voor de voortuinen van gebouwen.

T.a.v. de bestemming "Water - 1" is geregeld dat het verboden is zonder vergunning waterlopen te dempen of om te leggen.

T.a.v. de bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied", "Verkeer - Wegverkeer" is geregeld dat het verboden is zonder omgevingsvergunning wegwerkzaamheden te verrichten, tenzij het bestaande wegprofiel niet wordt aangetast.

Overigens is geen omgevingvergunning vereist indien het gaat om werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen, werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan of voor werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Naast het weren van bouwwerken op bepaalde bestemmingen, het eisen van omgevingsvergunning voor bepaalde aanlegwerkzaamheden, kent dit bestemmingsplan ook nog een bijzondere vergunningvereiste voor het slopen van bouwwerken binnen de bestemming Cultuurhistorie. Voor vergunningverkrijging zal sprake moeten zijn van zwaarwegende maatschappelijke, technische, dan wel van economische overwegingen, en bovendien nieuwbouw mogelijk moeten zijn. Aanvrager zal alsdan aannemelijk moeten maken dat op de plaats van het (gedeeltelijk) te slopen bouwwerk nieuwbouw zal plaatsvinden met inachtneming van de vanuit cultuurhistorisch oogpunt van belang zijnde stedenbouwkundige, bouwkundige, architectonische en ensemble waarden, die onder andere worden gevormd door de situering, schaal, vorm en geleding van de bebouwing. Artikel 30.5.2 Uitzondering op verbod geeft een opsomming van gevallen waarin het sloopverbod niet geldt.

Met deze instrumenten kunnen de gronden van het Waterproject gelegen langs de Spoorsingel en Provenierssingel een optimale bescherming krijgen die zij vanuit cultuur-historisch oogpunt verdienen. Het belang van de gewenste bescherming ligt niet zo zeer op de individuele kenmerken van de afzonderlijke panden, alswel op het ensemble van het gehele gebied.

De Koepelnota Welstand Rotterdam onderscheidt de singels uit het Waterproject (zoals de Provenierssingel en Spoorsingel) als een apart gebiedstype waarvoor aparte welstandscriteria zijn geformuleerd. Het Welstandscollege zal voor dit gebied als toekomstig beschermd stadsgezicht extra zorgvuldig toetsen, ook op het punt van materiaalgebruik. Materiaalgebruik (toepassing baksteen, hout, keramische dakpannen) betreft een zaak van welstand, alsmede een uitvoeringsaspect dat buiten het bestek van een bestemmingsplan valt.

4.5.3.3 Commissie voor Welstand en Monumenten

In alle gevallen waarin door B&W over vergunningverlening moet worden beslist in het kader van de bestemming Cultuurhistorie wordt vooraf advies ingewonnen bij de Commissie voor Welstand en Monumenten.

4.5.4 Dakterrassen

Omdat dakterrassen meestal niet expliciet in bestemmingsplannen zijn geregeld, bestaat er onduidelijkheid over de vraag of deze zijn toegestaan, en als dit het geval is: onder welke voorwaarden.

In het aangrenzende bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder is de volgende regeling opgenomen voor dakterrassen: “Ten behoeve van het realiseren van een dakterras is voor de daktoegang op het dak een gebouwde voorziening toegestaan, met een oppervlak van maximaal 4 m² en een hoogte van maximaal 2,50 meter. Deze voorziening dient minimaal 2,50 meter uit de dakrand te liggen. Het hekwerk dient minimaal 1,5 meter uit de dakrand te staan, met een hoogte van maximaal 1,20 meter.”

De regeling in het bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder uit 2006 blijkt in de praktijk te vaak te weinig ruimte te bieden voor een goede en veilige toegang tot het dak. In dit bestemmingsplan wordt deze regeling ook in dit gebied mogelijk gemaakt, met dat verschil dat het maximale oppervlak van een gebouwde voorziening voor de daktoegang 6 m2 bedraagt. Het toegestane oppervlak komt inclusief gevelconstructie neer op een ruimte van circa 2m40 bij 2m50.”

4.5.5 Detailhandel en dienstverlening

In het plangebied komt detailhandel in beperkte mate voor. De aanwezige detailhandel is voornamelijk gelegen als delen van winkelplinten aan de Walenburgerweg, maar ook nog steeds op een flink aantal hoekpandjes verspreid gelegen in het plangebied. In verband met de gewenste flexibiliteit naar de toekomst zijn de winkelplinten niet uitsluitend bestemd voor detailhandel, maar tevens voor dienstverlening zoals kapsalons, reisbureaus, maatschappelijke voorzieningen en ook vaak horeca.

In de verspreid door het gebied gelegen pandjes met gemengde bestemming is het naast bovengenoemde functies van oudsher ook mogelijk deze als wonen te gebruiken of voor bedrijvigheid in milieucategorie 1 of 2.

4.5.6 Fietsenstallingen utiliteitsgebouwen

In het Bouwbesluit 2012 keert de verplichte fietsberging bij woningen terug. Maar de fietsparkeernorm voor utiliteitsgebouwen verdwijnt juist uit het Bouwbesluit. De toelichting op het Bouwbesluit 2012 geeft aan dat de normen voor fietsparkeren bij utilitaire nieuwbouw voortaan, evenals de parkeervoorzieningen voor motorvoertuigen, in de regels van het bestemmingsplan moeten worden opgenomen. Er is een overgangsperiode van 5 jaar, de in het Bouwbesluit opgenomen eis van een fietsenstalling bij utiliteitsgebouwen komt per 01-01-2017 te vervallen.

Het bestemmingsplan vormt geen belemmering voor de nieuwe fietsparkeernormen voor utiliteitsgebouwen. Er zijn echter geen normen opgenomen voor te realiseren stallingsplaatsen voor fietsen of dergelijke in het bestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan.

4.5.7 Gemengde bebouwing

De bestemming gemengde bebouwing komt op diverse plaatsen in het gebied voor. Het betreft vaak de pandjes op de hoek, of een serie met uiteenlopend gebruik in combinatie met wonen op de begane grond en verdiepingen. Deze bestemming biedt sinds jaar en dag een flexibel gebruik van de begane grondlaag. Daarmee kon en kan ingespeeld worden op veranderde behoefte in de loop der tijd, waarbij min of meer planologisch vergelijkbare functies uitwisselbaar zijn. Zo wordt leegstand voorkomen en zijn geen overbodige procedures nodig. Zo kunnen kleinschalige bedrijven, detailhandel, dienstverlening of woningen met elkaar uitgewisseld worden.

Planologisch vergelijkbaar gaat in dit verband over schaalniveau en invloed op en van de omgeving. Daarom wordt onderscheid gemaakt in 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2', waarbij de tweede de meest voorkomende gemengde bestemming is en waarbij op de begane grond geen nieuwe geluidsgevoelige functies zijn toegestaan. In verband met Rotterdams ontheffingsbeleid en het terugdringen van het aantal geluidgehinderden zijn geen nieuwe geluidsgevoelige functies toegelaten in situaties met een mogelijk hoge geluidsbelasting op de gevel.

Het voorgaande plan kent aan de Walenburgerweg een vijftiental pandjes met gemengde bestemming met winkels op de begane grond en woningen op de verdiepingen. In de loop der jaren is dit gebruik minder specifiek geworden en is tegemoet gekomen aan de wens tot een meer flexibele gebruik. Hiervoor wordt nu de bestemming 'Gemengd - 3' gebruikt, waarin niet alleen detailhandel, maar ook dienstverlening en niet-geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan. Overigens heeft een aantal panden een functieaanduiding, waarmee op de begane grond de aanwezige horeca wordt toegelaten.

De vierde gemengde bestemming is gegeven aan een aantal panden aan de Schiekade die in het voorgaande plan bestemd waren voor kantoren en woningen. Ook deze bestemming is in de praktijk in loop der jaren minder specifiek geworden (met verleende vergunningen, en door gebruikmaking van ontheffingen). Om tegemoet te komen aan de wens tot het terugdringen van het areaal aan kantooroppervlak alsmede een meer flexibel gebruik, zijn binnen 'Gemengd - 4' in het gehele pand naast kantoren ook woningen en soms hotels (zie 4.3.2) toegestaan. Op de begane grond zijn bovendien niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen, praktijkruimten en dienstverlening toegestaan. In het kader van het bestemmingsplan is onderzocht in hoeverre een meer flexibel gebruik ook past binnen de milieuwetgeving en bijvoorbeeld het Rotterdamse ontheffingenbeleid inzake geluidhinder.

De bestemming 'Gemengd - 5' is gegeven aan het complex met de Hofbogen. Hier is detailhandel toegestaan, een hoeveelheid horeca en ateliers of bedrijven in milieucategorie 1 of 2. De functie wonen is hier niet toegestaan. Ook het dak van de de Hofbogen heeft uiteenlopende gebruiksmogelijkheden. Niet alleen als verblijfsgebied en verbinding naar omliggende wijken op een tweede niveau. Ook is het gebruik voor recreatieve doeleinden, zoals een openluchtbioscoop hier mogelijk gemaakt.

De bestemmingen 'Gemengd - 6, - 7 en - 8' zijn gereserveerd voor de bouwmogelijkheden nabij de Schiekade en de omgeving van het voormalige station Hofplein. De bestemmingen volgen uit de wijzigingsbevoegdheid om het verblijfsgebied te wijzigen. Deze bestemmingen bestaan in feite nog niet.

4.5.8 Groen, sport- en speelterreinen

Structurele groengebieden zijn bestemd als 'Groen'. In dit geval gaat het over de groene zones rond Provenierssingel, de Spoorsingel, de Statenweg en het Baljuwplein, alsmede enkele binnenterreinen Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, auto-ontsluitingen en speeltoestellen toegestaan. Binnen de bestemming 'Groen' is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming). De voetbalkooi aan het Baljuwplein heeft een bestemming 'Sport - Sport- en speelterrein' gekregen, dat de noodzakelijke hekken en dergelijke zijn toegestaan. Deze bestemming is ook gebruikt voor het sportcomplex aan de Bentincklaan.

4.5.9 Hoogtebeperkingen vanwege luchtverkeer

Over het plangebied zijn toetsingsvlakken gelegen t.b.v. communicatie- en navigatieapparatuur van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) om de kwaliteit hiervan te waarborgen. De maximum bouwhoogte is in het hele gebied lager dan de hoogte van de toetsingsvlakken. Van een belemmerde doorgang van signalen en luchtverkeer is door dit plan geen sprake.

4.5.10 Horeca en hotels

Met de revitalisering van station Rotterdam Centraal krijgt de gemeente een aantrekkelijk, dynamisch, goed functionerende openbaarvervoerterminal. Het nieuwe Rotterdam Centraal wordt een vervoersknooppunt van regionale en internationale betekenis. De ontwikkelingen rondom station Rotterdam Centraal worden gezien als positief voor het ondernemersklimaat. Er wordt een behoefte gesignaleerd aan horecavestigingen die erop zijn gericht de verblijfsduur van de reiziger te verlengen, zoals bijvoorbeeld restaurants, lunch- en tearooms, bistro's of hotels. Hiertoe wordt een beperkt ontwikkelbeleid gevoerd met ruimte voor 2 nieuwe inrichtingen aan de Provenierssingel en Spoorsingel: Categorie B: een hotel of bed & breakfast, geen zelfstandige horecafunctie. Deze mogelijkheid is opgenomen in de bestemmingen 'Gemengd - 2 t/m - 4', 'Maatschappelijk - 2' en 'Wonen'.

Het overig deel van de Provenierswijk wordt door de (voormalige) deelgemeente omschreven als een wijk waar de woonfunctie centraal staat en voert daartoe het consolidatiebeleid.

In het gedeelte van de Schieweg / Schiekade dat binnen dit bestemmingsplan valt is reeds vrij veel horeca aanwezig. Hierover wordt geconcludeerd dat het voldoet aan de behoeften van de consument. De (voormalige) deelgemeente hanteert het consolidatiebeleid.

Ook voor de Walenburgweg geldt een consolidatiebeleid.

Het ruimtelijk relevante deel van het horecabeleid wordt vastgelegd in dit bestemmingsplan. De toegestane horeca is in de huidige panden bestemd en op de verbeelding van het bestemmingsplan aangegeven. In een enkel geval is het pand volledige bestemd met de bestemming "Horeca", terwijl in de bestemming Gemengd - 5 (de Mini Mall) overal horeca is toegestaan. In de overige gevallen is sprake van een functieaanduiding in een Gemengde of Wonen-bestemming.

  • Jacob Loisstraat 35 (Koffie Theehuis Ayan in bestemming Gemengd - 2);
  • Provenierssingel 30 (Café filmhuis Cano in bestemming Gemengd - 2);
  • Proveniersstraat 29 (Caférestaurant Blue Mekong in bestemming Wonen);
  • Proveniersstraat 31 (Restaurant Boon in bestemming Gemengd - 2);
  • Proveniersstraat 33 (vh Café De Twaalf Heeren in bestemming Gemengd - 2);
  • Proveniersstraat 38 (Caférestaurant La Cazuela in bestemming Gemengd - 2);
  • Proveniersstraat 40 (Restaurant Dunya Lokanta in bestemming Gemengd - 2);
  • Schiekade 131 (Restaurant Munzur in bestemming Wonen);
  • Schiekade 135 (Restaurant Tehran in bestemming Wonen);
  • Spoorsingel 24 (Hotel Bienvenue in bestemming Wonen);
  • Spoorsingel 77 (Konak Restaurant in bestemming Horeca);
  • Walenburgerweg 50 (Shoarma-Pizzeria Argancelo in bestemming Gemengd - 3);
  • Walenburgerweg 66 (Café Walenburg in bestemming Gemengd - 2).
4.5.11 Kantoren

In het vorige bestemmingsplan kwamen kantoren zowel in gemengde bestemmingen voor als in de bestemming Kantoren. In het nieuwe bestemmingsplan zijn kantoren niet langer bestemd met laatstgenoemde bestemming. Om transformatie mogelijk te maken en leegstand te verminderen zijn alleen nog gemengde bestemmingen gebruikt die ook andere functies toelaten. Zie ook 4.3 Ontwikkelingen

4.5.12 Leidingen

In het plangebied zijn geen leidingen gelegen die planologisch relevant zijn, zodat nadere aanduiding van dergelijke leidingen in het bestemmingsplan achterwege kan blijven.

4.5.13 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden sociale, culturele, medische, educatieve, levensbeschouwelijke en publieke voorzieningen verstaan. Het betekent dat een voorziening die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere passende voorziening.

Op de plankaart zijn voorzieningen met 'Maatschappelijk - 1' bestemd, waarbij geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen, zoals scholen, kinderdagverblijven (sinds Wgh 1-7-2012), ziekenhuizen en niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen, zoals een buurthuis of kerkgebouw toegestaan zijn.

De bestemming 'Maatschappelijk - 2' houdt in dat er alleen maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan die niet geluidsgevoelig zijn, zoals een buurthuis of consultatiebureau.

4.5.14 Parkeren en parkeergarages

In het plangebied komen meerdere gebouwde en ongebouwde parkeervoorzieningen voor. Voor de ongebouwde parkeervoorzieningen is de bestemming 'Verkeer - Parkeerterrein' gebruikt. Voor gebouwde voorzieningen wordt de bestemming 'Verkeer - Parkeergarage' of een enkele keer 'Verkeer - Garagebox' gebruikt. Tevens zijn gebouwde voorzieningen in veel bestemmingen mede toegestaan. Daarnaast is parkeren toegestaan op de bestemming 'Verkeer - Erf' en in de overige verkeersbestemmingen. Op het Proveniersplein is tevens een grotere gebouwde parkeervoorziening voor fietsen toegestaan. Hiervoor is een aanduiding op de verbeelding gebruikt.

4.5.15 Seksinrichtingen

Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de nota "Het Rotterdams prostitutiebeleid" (juni 2000) staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van uitbreiding van het aantal seksinrichtingen.

Eén van de criteria waaraan de vergunningaanvraag voor een seksinrichting wordt getoetst is het bestemmingsplan. Nieuwe vestigingen zijn niet toegestaan als dit niet past in het bestemmingsplan. Voor de bestaande vestigingen, seksinrichtingen die bestonden vóór 1-2-2000, geldt dat zij gevestigd mogen zijn in strijd met het bestemmingsplan (overgangsrecht). Deze vestigingen worden als zij ook aan de andere criteria voldoen positief bestemd in nieuwe bestemmingsplannen.

Binnen dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen aanwezig en derhalve ook niet bestemd.

Nota Bene: Cano flimhuis aan de Provenierssingel 30 is geen seksinrichting, maar een filmhuis.

4.5.16 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden, alsmede het Besluit omgevingsrecht (Bor). Gelijktijdig is het Besluit bouwvergunningvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken van de Woningwet vervallen.

De vergunningvrije activiteiten zijn nu opgesomd in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht Bor).

Een omgevingsvergunningvrij bouwwerk op grond van artikel 2 van het Bor is zonder meer toegestaan, hiervoor hoeft niet naar het bestemmingsplan te worden gekeken. Voor bouwwerken die toegestaan zijn op grond van artikel 3 van het Bor is bij strijdigheid met het bestemmingsplan wel een omgevingsvergunning vereist.

In de bestemming 'Tuin' zijn, net als in het vorige bestemmingsplan, bijgebouwen toegestaan. Om te voorkomen dat binnenterreinen te veel worden volgebouwd, zijn bijgebouwen alleen toegestaan bij tuinen met voldoende afmetingen.

In de bestemming 'Verkeer - Erf' is, net als in het vorige bestemmingsplan, onder voorwaarden bebouwing als achterbouw toegestaan. De bebouwing dient aan te sluiten aan de voorliggende bebouwing en mag niet voor woondoeleinden gebruikt worden, wel voor bergingen ten dienste van woondoeleinden.

Verschillende locaties waarbij de voorliggende bebouwing bestemd is als Wonen, zijn in dit plan niet langer als erf bestemd, maar als Tuin. Deze locaties krijgen daarmee te maken met de meer passende bouw- en gebruiksmogelijkheden die horen bij het gebruik als tuin in combinatie met de voorliggende bestemming Wonen.

4.5.17 Tunnel en ondergronds spoorverkeer

Onder de Statenweg ligt de tunnel voor de metro/sneltramverbinding tussen Rotterdam en Den Haag. Deze tunnel is met een functieaanduiding "tunnel" aangegeven in de betreffende verkeersbestemmingen.

Op de verbeelding is tevens de "vrijwaringszone - spoor" aangegeven. In de regels zijn extra voorwaarden meegegeven ter bescherming van de tunnel.

4.5.18 Verkeers- en verblijfsgebied

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" gekregen. Het zijn wegen met een relatief hoge verkeersintensiteit: Diergaardesingel, Bentincklaan, Statenweg, Stationssingel, Walenburgerweg, Schiekade, Heer Bokelweg en Pompenburg. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen en viaducten, tramlijnen met bovenleidingen en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen deze bestemming is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is.

De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemming is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

4.5.19 Voorwaardelijke verplichting over parkeren
4.5.19.1 Algemeen

Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is gelegen in het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.
Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014. Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.

Voor gebieden waar geen bestemmingsplan meer geldt, is het moment van inwerkingtreding van een nieuw bestemmingsplan de referentiedatum (artikel 133 lid 2 Woningwet). Maar, voor alle plannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld of worden herzien, geldt de Bouwverordening niet meer.

4.5.19.2 Regeling

In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de bijlage Parkeernormen. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam 2010. Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.

4.5.19.3 Uitvoering

Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan. De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.

4.5.19.4 Afwijkingsbepaling

In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling.

Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.

Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.

Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.

Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.

4.5.20 Voorzieningen van openbaar nut

Kleine gebouwen voor voorzieningen van openbaar nut, zoals elektriciteitsvoorziening (trafohuizen), watervoorziening, riolering, zijn toegestaan binnen verkeersbestemmingen en groenbestemmingen. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3. Grotere gebouwen zijn in dit bestemmingsplan als "Bedrijf - Nutsvoorziening" bestemd.

4.5.21 Werken aan huis

In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

4.5.22 Wonen en bijzonder woongebouw

Binnen de bestemming 'Wonen' komen meer incidenteel ook andere functies voor. Conform de huidige vergunde situatie en/of gebruik zijn ter plaatse van de aanduidingen op de verbeelding ook kantoren of horeca op de begane grond toegestaan.

Kantoren ter plaatse van de adressen Provenierssingel 16 en 79, Proveniersstraat 9 en 66, Schiekade 95, Spoorsingel 49, 57, 59, 63 en 65, Stationssingel 7, 9 en 11, Ungerplein 13, 14 en 17.

De bestemming 'Bijzonder woongebouw' is in principe een woonbestemming, maar laat naast de bijzondere woonvormen, ook bepaalde bijzondere doeleinden en maatschappelijke voorzieningen toe.

4.5.23 Wijzigingsgebieden (wetgevinzones)

In het plangebied zijn drie wetgevingzones opgenomen, die bouwmogelijkheden bieden na een daartoe bestemde procedure. Het betreft de volgende locaties:

  • Schiekade / Raampoortstraat
  • Hofpleinstation
  • Stroveer / Couwenburg

Indien er concrete plannen voor deze locaties zijn, kan het college deze met toepassing van de wijzigingsbevoegdheden toestaan. Er moet dan een wijzigingsplan worden opgesteld, waarin het effect van de ontwikkelingen op het groepsrisico zal moeten worden verantwoord. In hoofdstuk 3 van de regels van het bestemmingsplan zijn de algemene regels en de algemene procedureregels opgenomen voor de opgenomen wetgevingzones.

In die algemene regels zijn per wijzigingsgebied bebouwingsnormen gegeven, zoals maximale bouwhoogte en totale hoeveelheid b.v.o.. Voor de drie locaties samen is een maximum gegeven van 10.000 m2 b.v.o. voor te realiseren kantoren. Tevens is geregeld dat B&W kunnen afwijken onder de voorwaarde dat de behoefte aan kantoren aangetoond is en dat het programma afgestemd is met de regionale behoefte.

1. wetgevingzone - wijzigingsgebied 1 Schiekade / Raampoortstraat

In het vorige bestemmingsplan was sprake van een bouwmogelijkheid rondom de monding van de nieuw aangelegde spoortunnel, ter geleiding van de Schiekade. Een invulling met kantoren, bedrijven in de milieucategorie 1 of 2, parkeervoorzieningen, detailhandel, horeca, showrooms en expositieruimte was hier toegestaan in een gebouw van maximaal 50 meter hoog aan de Schiekade, met een mogelijk bredere 'plint' van 7 meter en een maximale bouwhoogte van 28 aan de Raampoortstraat. Dit komt neer op maximaal circa 35.000 m2 b.v.o. (in dit deel van het bestemmingsplangebied).

De gemeente heeft ontwikkelafspraken gemaakt met een combinatie van partijen, te noemen de "Ontwikkelcombinatie" voor Pompenburg. De Ontwikkelcombinatie heeft voor eigen rekening en risico een Masterplan gemaakt, maar gegeven de huidige marktomstandigheden is het niet opportuun om een volgende stap in dat ontwikkelproces te zetten. Er is een afspraak gemaakt over ontwikkelrecht voor 9.000 m2 b.v.o. op de locatie aan de Schiekade (deels buiten het plangebied) indien de marktomstandigheden dit toelaten.

In het kader van het bestemmingsplan is milieuonderzoek verricht, gebaseerd op de maximale hoeveelheid toe te voegen functies. Uit het milieuonderzoek komen verschillende aandachtspunten in beeld. In het bijzonder kan geconcludeerd worden dat de externe veiligheid en het daarmee samenhangend groepsrisico een belangrijk aandachtspunt is.

De locatie is onderdeel van Hofplein/Pompenburg en geldt als een centrumlocatie nabij een regionaal knooppunt. De locatie maakt onderdeel uit van het studie/reserveprogramma van de groslijst met het regionale kantorenprogramma.

2. wetgevingzone - wijzigingsgebied 2 Hofpleinstation

In het vorige bestemmingsplan was sprake van een bouwmogelijkheid rondom het voormalige station Hofplein. Naast de bestemming voor het spoorwegstation en spoorweg zijn op begane grond en eerste verdieping winkels, horeca en kleinere kantoren toegestaan. Aan de hogere verdiepingen is de bestemming kantoren gegeven met hoogteaanduidingen van 28 meter en plaatselijk 40 meter.

De uitbreiding van het bouwvolume tussen de spoortunnel en het gebouw van de Hofbogen kan oplopen tot circa 9.000 m2 bvo.

Voor dit deel van de ontwikkeling van Pompenburg geldt dezelfde situatie als in het eerder besproken deel aan Schiekade/Raampoortstraat. De gemeente heeft ontwikkelafspraken gemaakt met een combinatie van partijen, te noemen de "Ontwikkelcombinatie" voor Pompenburg. De Ontwikkelcombinatie heeft voor eigen rekening en risico een Masterplan gemaakt, maar gegeven de huidige marktomstandigheden is het niet opportuun om een volgende stap in dat ontwikkelproces te zetten. Er is een afspraak gemaakt over ontwikkelrecht voor 12.000 m2 b.v.o. op de locatie tussen Raampoortstraat, Couwenburg en Katshoek (deels buiten het plangebied) indien de marktomstandigheden dit toelaten.

In het kader van het bestemmingsplan is milieuonderzoek verricht, gebaseerd op de maximale hoeveelheid toe te voegen functies. Uit het milieuonderzoek komen verschillende aandachtspunten in beeld. In het bijzonder kan geconcludeerd worden dat de externe veiligheid en het daarmee samenhangend groepsrisico een belangrijk aandachtspunt is.

De locatie is onderdeel van Hofplein/Pompenburg en geldt als een centrumlocatie nabij een regionaal knooppunt. De locatie maakt onderdeel uit van het studie/reserveprogramma van de groslijst met het regionale kantorenprogramma.

3. wetgevingzone - wijzigingsgebied 3 Stroveer / Couwenburg

In het vorige bestemmingsplan was sprake van een uit te werken bestemming rondom de monding van de nieuw aan te leggen spoortunnel. In de uitwerkingsregels is sprake van maximaal 42.000 m2 b.v.o. en een bouwhoogte van maximaal 100 meter. De gronden zijn bestemd voor kantoren, bedrijven in de milieucategorie 1 of 2, detailhandel, horeca, showrooms, expositieruimte, maatschappelijke voorzieningen en parkeervoorzieningen. De helft van de uit te werken locatie is gelegen in dit bestemmingsplangebied.

Voor dit deel van de ontwikkeling van Pompenburg geldt dezelfde situatie als in het eerder besproken deel aan Schiekade/Raampoortstraat en Hofpleinstation. De gemeente heeft ontwikkelafspraken gemaakt met een combinatie van partijen, te noemen de "Ontwikkelcombinatie" voor Pompenburg. De Ontwikkelcombinatie heeft voor eigen rekening en risico een Masterplan gemaakt, maar gegeven de huidige marktomstandigheden is het niet opportuun om een volgende stap in dat ontwikkelproces te zetten. Er is een afspraak gemaakt over ontwikkelrecht voor 44.000 m2 b.v.o. op de locatie tussen Stroveer en Couwenburg (deels buiten het plangebied) indien de marktomstandigheden dit toelaten.

In het kader van het bestemmingsplan is milieuonderzoek verricht, gebaseerd op de maximale hoeveelheid toe te voegen functies. Uit het milieuonderzoek komen verschillende aandachtspunten in beeld. In het bijzonder kan geconcludeerd worden dat de externe veiligheid en het daarmee samenhangend groepsrisico een belangrijk aandachtspunt is.

De locatie is onderdeel van Hofplein/Pompenburg en geldt als een centrumlocatie nabij een regionaal knooppunt. De locatie maakt onderdeel uit van het studie/reserveprogramma van de groslijst met het regionale kantorenprogramma.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, zie paragraaf 2.1.1.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.

Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro.

Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is het resultaat van het samenvoegen van een achttal waterbeheerwetten, zoals de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één watervergunning.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030.

5.1.4 Gemeentelijk beleid

In 2009 is het deelgemeentelijk Waterplan Noord 2010-2015 vastgesteld. In het deelgemeentelijke waterplan wordt per deelgebied een visie gegeven op de kansen en knelpunten binnen het watersysteem en de stedelijke leefomgeving. Ook is een concreet uitvoeringsprogramma opgenomen waarin is aangegeven hoe aan deze visie de komende jaren invulling wordt gegeven. Het doel van het deelgemeentelijk waterplan is het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem, gebaseerd op de gezamenlijke visie van de gemeente en het hoogheemraadschap op een duurzame watrerhuishouding. Waarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen van een dicht stedelijk gebied.

In het bovengenoemde uitvoeringsprogramma is één maatregel opgenomen die betrekking heeft op het plangebied van Provenierswijk-Bentincklaan. Het betreft maatregel 8: Aanleggen van 5% à 10% natuurvriendelijke oevers langs de Spoorsingel en Provenierssingel.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

De beheerder van het oppervlaktewater in het plangebied Provenierswijk-Bentincklaan is het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden. Conform de Watertoets heeft de gemeente overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Binnen Gebied Noord (waaronder het plangebied) vindt een beperkte inzijging van water in de bodem plaats, en er treedt geen kwel op. Het polderwatersysteem in de het Gebied is verdeeld in twee delen:

  • 1. Peilgebieden binnen bemalingsgebied Rotte, met daarin de Bergsingel en Noordsingel;
  • 2. Peilgebieden binnen bemalingsgebied Vroesenpark, met daarin de Provenierssingel, Spoorsingel, Statensingel, singel Van Aerssenlaan, Vroesenpark en Roel Langerakpark c.a..

De Provenierssingel en Spoorsingel zijn gelegen binnen het plangebied Provenierswijk-Bentincklaan, Het plangebied valt daarmee geheel binnen het bemalingsgebied Vroesenpark. Het plangebied valt eveneens binnen één peilgebied, met een vast peil van 2,4 meter beneden NAP. Het watersysteem Provenierssingel-Spoorsingel-Statensingel, met hieraan gekoppeld de singel Van Aerssenlaan en het Vroesenpark, is een opzichzelfstaand systeem met inlaat vanuit de Delftse Vaart op de Provenierssingel. Hier vindt continu inlaat plaats via een vrijvervalleiding.

De Spoorsingel en de Provenierssingel zijn hoofdwatergangen. Langs deze hoofdwatergangen geldt een zogeheten 'onderhoudsstrook' of ook wel keurzone van ten minste 5 meter. Binnen deze zone (aan weerszijden van de watergang, gerekend vanaf de insteek van het talud) gelden restricties op grond van de Keur van het hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard. Voor werkzaamheden binnen deze zone is toestemming van de waterbeheerder vereist. Het onderhoud wordt uitgevoerd door de gemeente.

5.3.2 Grondwater

Recent is onderzoek uitgevoerd naar de grondwatersituatie rondom de Provenierssingel en de Spoorsingel. Hieruit is gebleken dat de ontwateringsdiepte in het openbaar gebied rond de singels thans dieper is dan 80 centimeter, en dat een verandering van het grondwater niet wordt verwacht. Een ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en grondwater) van meer dan 80 centimeter betekent dat (de kans op) grondwateroverlast beperkt zal blijven.

In het plangebied zijn geen nieuwe obstakels in de ondergrond en geen nieuwe bouwlocaties voorzien, die de grondwaterstand kunnen beïnvloeden.

5.3.3 Waterveiligheid

Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van een waterkering. Het bestemmingsplangebied ligt geheel binnen de primaire waterkering. Bij een dijkdoorbraak kan er in vrijwel het hele plangebied (behalve ter plaatse van het treinstation Hofplein) water op het maaiveld komen te staan. De maximale overstromingsdiepte varieert van 20 centimeter tot, ter plaatse van de singels, 2 meter.

5.3.4 Riolering

Het bestemmingsplangebied valt in zijn geheel binnen rioleringsdistrict 7 (Blijdorp), en heeft een gemengd rioleringsstelsel. District Blijdorp voert zijn afvalwater en regenwater af met gemaal Statensingel naar gemaal Heemraadssingel. Van daaruit wordt het getransporteerd naar de Afvalwaterzuiveringsinstallatie Dokhaven. In het plangebied bevinden zich vier vuilwateroverstorten die er bij hevige regen voor zorgen dat wateroverlast beperkt wordt (twee in de Spoorsingel en twee in de Provenierssingel). Het gebiedsplan riolering voor het Gebied Noord geeft aan dat er in Provenierswijk een vervangingsopgave ligt in de komende 5 jaar. Recentelijk is er door de rioolbeheerder een rioolstructuurplan opgesteld voor de Provenierswijk.

5.4 De wateropgave

5.4.1 Wateropgave

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zorgen niet voor een toename van het verhard oppervlak in het plangebied. Als onderdeel van de herinrichting van het Proveniersplein (waarvoor al een procedure is doorlopen) wordt een open verbinding tussen de Spoorsingel en de Provenierssingel gegraven. Hierdoor neemt het oppervlaktewater, en daarmee de waterbergingscapaciteit in het plangebied toe.

Het station Rotterdam Centraal, direct ten zuiden van het plangebied, heeft een nieuwe overkapping met een groot oppervlak gekregen. Voorheen kon het hemelwater infiltreren in de bodem tussen de sporen, thans valt een groot deel van dit water op de overkapping. Het is nodig dat dit hemelwater direct ten noorden van het station wordt geïnfiltreerd om het grondwater aan te vullen. Afvoeren van het water dat op de overkapping valt via het riool is niet mogelijk omdat het riool daarvoor onvoldoende capaciteit heeft.

Voor de toename van verhard oppervlak door de overkapping van C.S. (1,7 hectare) is volgens de norm een compensatie van 1.538 m3 waterberging nodig. Een belangrijk deel van de compensatie wordt buiten het stationsgebied geleverd, en wel in de Provenierswijk. Naast het extra oppervlaktewater bij het Proveniersplein, goed voor een compensatie van 700 m3 waterberging, bestaat de compensatie uit een geprojecteerde infiltratievoorziening ten zuiden van de Stationssingel (de weg), deels gelegen binnen het plangebied. De infiltratievoorziening heeft inclusief aanvoerende Ieidingen een volume van 445 m3. Waterhuishoudelijke berekeningen houden rekening met de ontwerpgegevens van de infiltratieberging en de specifieke omstandigheden van de waterdoorlaatbare bodem. De volgens de norm resterende 838 m3 waterberging kan bij de gegeven ontwerpomstandigheden gecompenseerd worden met een infiltratievoorziening met een volume van 425 m3. Daarmee wordt aan de norm voor compensatie voldaan. Het bestemmingsplan staat overigens nog meer infiltratievoorzieningen en oppervlaktewater toe.

In de Provenierswijk ontstaat er door wateronder- en overlast (een te Iage of te hoge grondwaterstand) problemen in laaggelegen binnentuinen en bij funderingen. Een (onderdeel van) de oplossing van dit probleem is mogelijk het aan de tuinzijde Ioskoppelen van de dakafvoeren van het riool. Deze aansluitingen kunnen vervolgens aan een irrigatieleiding worden gekoppeld die verbonden is met de singel. In natte tijden Ioopt het regenwater naar de singel en in droge tijden zorgt de singel voor compensatie van de wateronderlast. Het droogte-eiland onder het Centraal Station zorgt voor een blijvend Iagere grondwaterstand. De nadelige effecten hiervan kunnen wellicht op deze manier worden gecompenseerd. Een bijkomend voordeel hiervan is dat het riool wordt ontlast doordat er minder regenwater via het riool wordt afgevoerd.

5.4.2 Water in relatie tot de verbeelding en regels

De in het plangebied aanwezige watergangen en -partijen hebben de bestemming 'Water - 1' gekregen. De onderhoudstroken langs de hoofdwatergangen waarop de Keur van het Hoogheemraadschap van toepassing is, de Provenierssingel en de Spoorsingel, zijn met een aanduiding op de plankaart aangegeven. Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (artikel 67 lid 11 van de Keur) is het verboden, behoudens ontheffing, bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen respectievelijk boezemwatergangen, ten behoeve van het onderhoud van genoemde watergangen.

In de bestemmingen "Groen" en de verkeersbestemmingen is, onder de noemer van de overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, de realisatie van voorzieningen ten behoeve van het bergen van water mogelijk. Een infiltratievoorziening zoals bedoeld in paragraaf 5.4.1 valt hier ook onder.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Het bestemmingsplan maakt de volgende relevante ontwikkelingen mogelijk: de transformatie van circa 20.400 m2 aan kantoren naar 160 woningen. Deze mogelijkheid tot transformatie moet worden gezien als een activiteit (stadsproject, categorie D11.2) die voorkomt op de D-lijst van het Besluit m.e.r. De bovengenoemde ontwikkelmogelijkheden blijven echter ruim onder de drempelwaarde van deze activiteit. Daarom kan (met een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling) worden gemotiveerd dat het bestemmingsplan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

De ontwikkelingen liggen niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Bovendien hebben de ontwikkelingen vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.

Op grond van het bovenstaande is het bestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als gemengd woongebied. Dit houdt in dat binnen het plangebied in principe activiteiten in de milieucategorieën 1 t/m 3 zijn toegestaan, zoals bijvoorbeeld een sportcomplex.

Overige activiteiten in of nabij het plangebied

In en nabij het plangebied zijn er activiteiten die van invloed zijn op het plangebied in verband met geluid, lucht, externe veiligheid, te weten het spoor, doorgaande wegen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De invloed van de activiteiten komt aan de orde in de volgende paragrafen.

De overige activiteiten in of nabij het plangebied zijn niet belemmerend voor (nieuwe ontwikkelingen binnen) dit bestemmingsplan, anders dan die reeds in het bestemmingsplan zijn genoemd, en/of waarmee reeds rekening is gehouden.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden, maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidhinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeurswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zo veel mogelijk terug te dringen.

Nieuwe situaties in plangebied

Het bestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan maakt het mogelijk om circa 20.400 m2 met een kantoorbestemming te veranderen naar 160 woningen. Omdat kantoren niet geluidsgevoelig zijn en woningen en scholen wel, maakt het bestemmingsplan hierdoor een aantal nieuwe geluidsgevoelige situaties mogelijk. Bij de verandering van kantoren naar woningen gaat het om 18 nieuwe geluidsgevoelige situaties (de nummers 1 t/m 18 op onderstaande kaart), verspreid over de Provenierswijk. Bij de andere 6 locaties (19 t/m 24) waar nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt gaat het om de begane grond van panden aan de Walenburgerweg, waar thans o.a. winkels en bedrijven aanwezig zijn. Daarnaast is het mogelijk gemaakt om een kantoorgebouw aan de Walenburghof (circa 11.000 m2) te veranderen naar een school. Ook maakt het bestemmingsplan de vestiging van een kinderdagverblijf aan de Jacob Loisstraat mogelijk, dit is eveneens een nieuwe geluidsgevoelige situatie.

Op de onderstaande kaart is de ligging van de nieuwe geluidsgevoelige situaties aangegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1050ProvBentln-va04_0005.png"

6.4.1 Wegverkeer

Als in een zone langs een weg nieuwe geluidsgevoelige situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet (aan de hand van akoestisch onderzoek) een toets aan de normen van de Wet geluidhinder worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven. Voor 30 km/uur wegen geldt geen zone, en dus geen wettelijke toetsing.

Tabel 1: Breedte geluidszones langs wegen

Soort gebied   Stedelijk-   -gebied   Buiten-   -stedelijk-   -gebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  

Bij nieuwe geluidsgevoelige situaties is de voorkeurswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen, tot maximaal 63 dB. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd. De uitkomsten van het akoestisch onderzoek naar wegverkeer zijn aangegeven in de onderstaande tabel. De locaties 1 t/m 24 betreffen nieuwe woningen en locatie K betreft de mogelijkheid om een nieuw kinderdagverblijf te vestigen.

Tabel 2: Geluidsbelasting wegverkeer

Locatie   weg   rekenpunt   hoogte   LDEN   Overschrijding  
      rekenpunt [m]   [dB]   Voorkeur
(48 dB)  
Maximaal
(63 dB)  
1   WalenburgerwegOverige   W1.01
alle  
4,2
alle  
62,7
<= 48  
Ja
Nee  
Nee
Nee  
2   Walenburgerweg Overige   W2.01
alle  
3,7
alle  
62,2
<= 48  
Ja
Nee  
Nee
Nee  
3   Schiekade
Overige  
W3.01
alle  
6,5
alle  
65,3
<= 48  
Ja
Nee  
Ja
Nee  
4   Schiekade
Overige  
W4.01,W4.03alle   8,10
alle  
65,6
<= 48  
Ja
Nee  
Ja
Nee  
5   Schiekade
Overige  
W5.01
alle  
4,5
alle  
65,8
<= 48  
Ja
Nee  
Ja
Nee  
6   Schiekade
Overige  
W6.01
alle  
10,5
alle  
54,6
<= 48  
Ja
Nee  
Nee
Nee  
7   Schiekade
Overige  
W7.01
alle  
12,5
alle  
50,8
<= 48  
Ja
Nee  
Nee
Nee  
8 t/m 13   allen   alle   alle   <= 48   Nee   Nee  
14   Schiekade
Overige  
W14.01
alle  
4,5
alle  
65,1
<= 48  
Ja
Nee  
Ja
Nee  
15   Schiekade
Overige  
W15.01
alle  
6
alle  
64,4
<= 48  
Ja
Nee  
Ja
Nee  
16   Schiekade
overige  
W 16.02
alle  
7,5
alle  
65,2
<= 48  
Ja
Nee  
Ja
Nee  
17   Schiekade
Overige  
W 17.02
alle  
4.5
alle  
65,5
<= 48  
Ja
Nee  
Ja
Nee  
18   Schiekade
Overige  
W 18.01
alle  
8,5
alle  
63,9
<= 48  
Ja
Nee  
Ja
Nee  
19   Schiekade
Schieweg
Bergweg
Walenburgerweg
Overige  
W 19.02
W 19.02
W 19.02
W 19.01
alle  
1,5
1,5
1,5
1,5
alle  
53,6
55,3
50,2
63,4
<= 48  
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee  
Nee
Nee
Nee
Nee
Nee  
20   WalenburgerwegOverige   W 20.01
alle  
1,5
alle  
63,4
<= 48  
Ja
Nee  
Nee
Nee  
21   WalenburgerwegOverige   W 21.02
alle  
1,5
alle  
62,6
<= 48  
Ja
Nee  
Nee
Nee  
22   WalenburgerwegOverige   W 22.02
alle  
1,5
alle  
62,6
<= 48  
Ja
Nee  
Nee
Nee  
23   WalenburgerwegOverige   W 23.01
alle  
1,5
alle  
62,7
<= 48  
Ja
Nee  
Nee
nee  
24   WalenburgerwegOverige   W 24.01
alle  
1,5
alle  
62,6
<= 48  
Ja
Nee  
Nee
Nee  
K   alle   alle   alle   <= 48   Nee   Nee  

Uit de tabel blijkt dat de geluidbelasting bij locaties 8 t/m 13 vanwege alle wegen met een toetsingszone voldoet aan de voorkeurswaarde van 48 dB, dit geldt eveneens voor het kinderdagverblijf.

De voorkeurswaarde van 48 dB wordt bij locaties 1 en 2 en 19 t/m 24 vanwege de Walenburgerweg overschreden. De maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor woningen (63 dB) wordt daarbij net niet overschreden. De maximale berekende geluidsbelasting is op deze locaties afgerond 63 dB (behalve op locatie 2 met een geluidsbelasting van 62 dB).

De voorkeurswaarde van 48 dB wordt bij de locaties 3 t/m 7 en 14 t/m 18 vanwege de Schiekade overschreden. De maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor woningen (63 dB) wordt daarbij op alle locaties langs de Schiekade overschreden. Op de locaties 6 en 7, die langs de Provenierssingel zijn gelegen, is de geluidsbelasting een stuk lager.

30 km/uur wegen

Voor 30 km/uur wegen geldt geen toetsingsplicht aan de normen van de Wet geluidhinder. Dit omdat door de lagere rijsnelheid de geluidsbelasting vanaf deze wegen al is beperkt. De geluidsbelasting vanaf 30 km/uur wegen is echter wel van belang bij de afwegingen ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarom is bij de relevante 30 km/uur wegen die direct langs de nieuwe situaties liggen de geluids- belasting op de gevel berekend. Hieruit blijkt dat de geluidsbelasting vanaf de Provenierssingel circa 45 dB is. Bij het Proveniersplein is de geluidsbelasting tussen de 53 en 55 dB. En vanaf de Proveniersstraat is de geluidsbelasting bijna 57 dB.

Direct langs de locatie waar een kinderdagverblijf mogelijk wordt gemaakt liggen drie 30 km/uur wegen; de Jacob Loisstraat, de Van Waerschutstraat en de Versijdenstraat. Over deze wegen rijden minder dan 700 motorvoertuigen per etmaal. Uit indicatief onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting op de gevel vanaf 30 km/uur wegen met klinkers in keperverband in het algemeen lager is dan 53 dB als er minder dan 900 motorvoertuigen per etmaal over deze wegen rijden. Omdat deze drie wegen worden geacht een geluidsbelasting lager dan 53 dB te veroorzaken zijn er voor deze wegen geen berekeningen uitgevoerd.

Tramlijnen

Op de Schiekade en de Heer Bokelweg rijden de tramlijnen 4 en 25. Evenals bij 30 km/uur wegen vindt bij tramlijnen geen toetsing aan de Wet geluidhinder plaats. Maar de door het tramverkeer veroorzaakte geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe geluidsgevoelige locaties wordt wel berekend, om in het bestemmingsplan tot een goede afweging op geluid te kunnen komen. De hoogste geluidsbelasting vanwege de tramlijn 25 is berekend op locatie 4 en bedraagt 59 dB. De hoogste geluidsbelasting vanwege de tramlijn 4 is berekend op locatie 15 en bedraagt 35 dB.

6.4.2 Railverkeer

Overeenkomstig de systematiek van verkeerswegen hebben ook spoorwegen een toetsingzone voor geluidhinder. Ten zuiden van het plangebied ligt de spoorlijn bij Rotterdam CS. De zonebreedte van dit spoortraject bedraagt 200 tot 300 meter. Locaties 5 t/m 13, 15, 17 en 18 liggen binnen de toetsingszone van het spoortraject. In de onderstaande tabel is de hoogste berekende geluidsbelasting op de gevels van de ontwikkellocaties aangegeven. Ontwikkellocaties met een geluidsbelasting lager dan de voorkeurswaarde voldoen zonder nadere afweging aan de Wet geluidhinder. Deze locaties, die in de tabel met "Overige" zijn aangegeven, kunnen voor wat betreft railverkeer buiten beschouwing worden gelaten.

Tabel 3: Geluidsbelasting railverkeer

Locatie   Spoorlijn   rekenpunt   hoogte
rekenpunt [m]  
LDEN

[dB]  
Overschrijding  
       
 
Voorkeur
(53/55* dB)  
Maximaal
(68 dB)  
11   Rotterdam CS   W 11.02   10,5   64,0   Ja   Nee  
12   Rotterdam CS   W 12.02   10,5   63,3   Ja   Nee  
13   Rotterdam CS   W 13.02   10,5   63,7   Ja   Nee  
18   Rotterdam CS   W 18.05   17,5   59,4   Ja   Nee  
Overige   Rotterdam CS   alle   alle   <= 53/55   Nee   Nee  

* De voorkeurswaarde voor woningen is 55 dB en voor scholen en kinderdagverblijven 53 dB.

6.4.3 Conclusie

De geluidsbelasting op de gevel van de afzonderlijke locaties is berekend. De geluidsbelasting is getoetst aan de voorkeurswaarden voor wegverkeer en railverkeer, zoals die in de Wet geluidhinder zijn vastgelegd. Bij de locaties in de onderstaande tabel is de hoogste geluidsbelasting op de gevel hoger dan de voorkeurswaarde, maar niet hoger dan de maximale ontheffingswaarde (behalve waar dit met een * is aangegeven), zodat deze geluidsbelastingen als hogere waarden kunnen worden vastgesteld.

Tabel 4: Hogere waarden

locatie   Bestemming   Zoneplichtige bron   LDEN
Railverkeer

[dB]  
LDEN
Wegverkeer
(incl. aftrek art. 110g Wgh)
[dB]  
1   Woning   Walenburgerweg   -   63  
2   Woning   Walenburgerweg   -   62  
3   Woning   Schiekade   -   63*  
4   Woning   Schiekade   -   63*  
5   Woning   Schiekade   -   63*  
6   Woning   Schiekade   -   55  
7   Woning   Schiekade   -   51  
11   Woning   Spoorlijn Rotterdam CS   64   -  
12   Woning   Spoorlijn Rotterdam CS   63   -  
13   Woning   Spoorlijn Rotterdam CS   64   -  
14   Woning   Schiekade   -   63*  
15   Woning   Schiekade   -   63*  
16   Woning   Schiekade   -   63*  
17   Woning   Schiekade   -   63*  
18   Woning   Schiekade   59   63*  
19   Woning   Schiekade
Schieweg
Bergweg
Walenburgerweg  
-
-
-
-  
54
55
50
63  
20   Woning   Walenburgerweg   -   63  
21   Woning   Walenburgerweg   -   63  
22   Woning   Walenburgerweg   -   63  
23   Woning   Walenburgerweg   -   63  
24   Woning   Walenburgerweg   -   63  

* De maximaal berekende geluidsbelasting op deze locatie is hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB vanwege wegverkeerslawaai.

Het in een bestemmingsplan mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, en daarmee samenhangend het vaststellen van hogere waarden (het toestaan van een hogere maximale geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige situaties), moet worden gemotiveerd. Bij deze motivering moeten de volgende aspecten worden betrokken:

  • De hoogte van de geluidsbelasting vanaf zoneplichtige geluidsbronnen (waarbij een toets aan de normen van de Wet geluidhinder plaatsvindt);
  • De hoogte van de geluidsbelasting vanaf niet zoneplichtige geluidsbronnen (30 km/uur wegen en tramlijnen);
  • De gecumuleerde geluidsbelasting;
  • Maatregelen aan de geluidsbron, overdrachtsmaatregelen en maatregelen ter plaatse van de geluidsbelaste locatie;
  • De regel uit het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder dat nieuwe woningen in principe over een geluidluwe gevel moeten beschikken (een gevel waarop de maximale geluidsbelasting van wegverkeer niet hoger is dan 53 dB en van railverkeer niet hoger is dan 55 dB).

Cumulatie geluidsbronnen

Wanneer nieuwe geluidsgevoelige locaties zijn gelegen in verschillende geluidzones en de voorkeurswaarde vanwege meer dan één bronsoort wordt overschreden, moet de geluidsbelasting worden gecumuleerd. Dit betekent dat de geluidsbelastingen van verschillende wegen en spoorwegen bij elkaar worden opgeteld. Als er verschillende (spoor)wegen zijn die een hoge geluidsbelasting op de gevel veroorzaken, dan kan de gecumuleerde geluidsbelasting aanzienlijk hoger zijn dan de geluidsbelasting vanaf de geluidsbron met de hoogste bijdrage. De gecumuleerde geluidsbelasting moet worden betrokken bij de afwegingen om een nieuwe geluidsgevoelige bestemming toe te staan en hiervoor een hogere waarde vast te stellen.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbron die voor de hoogste geluidsbelasting op de gevel zorgt, sterk bepalend is voor de gecumuleerde geluidsbelasting. De gecumuleerde geluidsbelasting is in sommige gevallen nauwelijks hoger en in andere gevallen ruim 1 dB hoger dan de geluidsbelasting vanaf de bepalende geluidsbron. Gezien het geringe verschil tussen de geluidsbelasting per bron en de gecumuleerde geluidsbelasting, leidt de gecumuleerde geluidsbelasting niet tot een andere afweging ten aanzien van geluid.

Maatregelen

Voordat kan worden besloten de hoogste berekende geluidsbelastingen als hogere waarden vast te stellen, moet eerst worden bekeken of er door het treffen van maatregelen aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, danwel de geluidskwaliteit kan worden verbeterd. In het akoestisch onderzoek is aangegeven welke maatregelen overwogen kunnen worden.

Wat betreft maatregelen aan de geluidsbron zijn stille wegdekken een mogelijkheid. Bij bronmaatregelen voor railverkeer kan worden gedacht aan stiller materieel en raildempers, maar aangezien de gemeente hierop geen invloed heeft, blijven deze maatregelen buiten beschouwing.

Bij overdrachtsmaatregelen gaat het om geluidsschermen. Geluidsschermen langs stedelijke wegen zijn vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt geen optie. Een geluidsscherm langs het spoor ter plaatse van de locaties 11-13 is denkbaar.

Bij maatregelen aan de ontvangstkant (van de geluidsbelasting) is bij zowel wegverkeer als railverkeer het realiseren van een vliesgevel een mogelijkheid.

Afweging

Het bestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan maakt 160 nieuwe woningen mogelijk op locaties waar thans kantoren aanwezig zijn. Deze transformatie wordt door de gemeente als wenselijk gezien vanwege de huidige kantorenmarkt, het belang om panden flexibeler te kunnen gebruiken en om de woonfunctie in en om het centrum te versterken. Het grootste deel van de (mogelijkheden voor) nieuwe woningen ligt langs de Schiekade; waaronder 38 woningen op locatie 4, 30 woningen op locatie 16 en 24 woningen op locatie 17. De Schiekade is een drukke weg die voor een geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen zorgt die hoger is dan de maximale hogere waarde. Woningen zijn vanwege deze hoge geluidsbelasting hier alleen mogelijk als de naar de Schiekade toegekeerde gevel als een 'dove gevel' wordt uitgevoerd. Een dove gevel wil zeggen, een goed geïsoleerde gevel die geen te openen delen mag bevatten ter plaatse van de geluidsgevoelige ruimtes (de woonkamer en de slaapkamers). Voor de naar de Schiekade toegekeerde gevels zal de maximale ontheffingswaarden van 63 dB als hogere waarde worden vastgesteld. Dit geeft de mogelijkheid om in plaats van een dove gevel een balkonkamer of vliesgevel te realiseren, waardoor op de achterliggende (toetsingsplichtige) gevel aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan. In de regels van het bestemmingsplan is vastgelegd dat gevels waarop de geluidsbelasting van het wegverkeer hoger is dan 63 dB als dove gevels dienen te worden uitgevoerd.

Maatregelen om de geluidsbelasting te beperken ziet de gemeente niet als reële mogelijkheid, gezien de hoge kosten in relatie tot het relatief beperkte aantal woningen (die mogelijk worden gemaakt, maar waarvoor geen concrete plannen zijn). En vanwege de technische beperkingen van stille wegdekken (slijtage).

De geluidsbelasting vanaf de tramlijnen en de gecumuleerde geluidsbelasting geven geen ander beeld van de geluidskwaliteit dan indien alleen naar toetsingsplichtige geluidsbronnen zou worden gekeken. De geluidsbelasting vanaf de 30 km/uur wegen is van belang, omdat op de locaties 8 t/m 13 de 30 km/uur wegen voor een hogere geluidsbelasting zorgen dan de toetsingsplichtige wegen. De geluidsbelasting van de 30 km/uur wegen op de nieuwe geluidsgevoelige situaties ligt tussen de 53 dB en 57 dB. Dit zijn voor stedelijk gebied geen hoge geluidsbelastingen, zodat dit geen afbreuk doet aan de wenselijkheid van woningen op de genoemde locaties.

Het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder schrijft voor dat nieuwe woningen in principe over ten minste één geluidluwe gevel dienen te beschikken. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat alle bestaande kantoorpanden die omgezet kunnen worden naar woningen over ten minste één geluidluwe gevel beschikken. Voor de meeste locaties betekent dit dat ook alle nieuwe woningen die in deze panden kunnen worden gerealiseerd over een geluidluwe gevel zullen kunnen beschikken.

De motivering daarvoor is als volgt:

  • 1. Er wordt een groot belang gehecht aan het kunnen transformeren van kantoren naar woningen;
  • 2. Dat deze woningen geen goede geluidskwaliteit zullen hebben wordt gecompenseerd door de ligging in een kwalitatief hoogwaardig gebied, dicht bij het station en de voorzieningen in het centrum;

Om de hierboven genoemde redenen hebben burgemeester en wethouders de geluidsbelastingen zoals die in tabel 4 zijn aangegeven als hogere waarden pm vastgesteld. Het besluit hogere waarden is als bijlage in de toelichting opgenomen. (pm: volgt na terinzagelegging en vaststelling)

Binnenwaarde woningen

Bij de transformatie van niet-geluidsgevoelige functies naar woningen gelden er in tegenstelling tot de nieuwbouw van woningen geen geluidsnormen voor het geluidsniveau binnen de woning (de binnenwaarde). Bij voorkeur hebben deze woningen een binnenwaarde van 33 dB, maar het vastleggen van deze waarde zou een grote belemmering vormen voor transformatie, omdat de gevels van bestaande panden lastig tot dit niveau zijn te isoleren. Een binnenwaarde van 38 dB wordt bij stedelijk wonen als acceptabel gezien. Daarom is in de regels van dit bestemmingsplan vastgelegd dat woningen in bestaande panden die eerst een andere functie hadden aan een binnenwaarde van maximaal 38 dB moeten voldoen.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 Plangebied

het bestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan maakt de transformatie mogelijk van kantoren naar woningen. Door deze functieveranderingen kan het aantal verkeersbewegingen per etmaal toe- of afnemen. Bij een toename van het verkeer door het bestemmingsplan moet worden nagegaan of het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling. Uit de analyse die door de afdeling Verkeer & Vervoer van Stadsontwikkeling is uitgevoerd blijkt dat de transformaties leiden tot een afname van de verkeersbewegingen in het plangebied. Deze afname leidt tot een (minimale) verbetering van de luchtkwaliteit in het plangebied. Cumulatie met andere plannen in de omgeving is niet aan de orde, omdat de ontwikkelingen in het bestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan geen verslechtering geven van de luchtkwaliteit.

De nieuwe woningen liggen niet op locaties waar de grenswaarden worden overschreden. Het Besluit Gevoelige Bestemmingen is niet van toepassing door het ontbreken van rijkswegen en provinciale wegen in de omgeving.

Het bestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan voldoet gezien het bovenstaande aan de Wet luchtkwaliteit en aan het beleid van de gemeente.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. De Bodemkwaliteitskaart geeft aan dat de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) in de Provenierswijk licht is verontreinigd. In het gebied ten westen van de Stationssingel en ten zuiden van de Bentincklaan is de contactzone matig verontreinigd. Bij de bodem dieper dan 1 meter beneden het maaiveld is dit omgekeerd, een matige verontreiniging in de Provenierswijk en een lichte verontreiniging in de rest van het plangebied. Deze bodemverontreiniging is ontstaan door ondergrondse brandstoftanks en bedrijfsactiviteiten in het verleden (zoals drukkerijen, wasserijen, autowerkplaatsen en benzinepompen).

Het bestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan voorziet niet in nieuwbouw waarvoor ingrepen in de bodem nodig zijn. Het milieuaspect bodemverontreiniging speelt geen rol bij de functiewijzigingen van bestaande panden, en vormt geen belemmering voor het bestemingsplan.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriëntatiewaarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriëntatiewaarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR).

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over rail

Groepsrisico

Direct ten zuiden van het plangebied Iigt het station Rotterdam Centraal en het spoor aan weerszijden daarvan. Over dit spoor vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dit transport van gevaarlijke stoffen is voor het bestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan de enige relevante risicobron. Ten behoeve van het bestemmingsplan Provenierswijk—Bentincklaan is het plaatsgebonden risico berekend en is een berekening uitgevoerd om te kijken of de ontwikkelingen die dit plan mogelijk maakt voor een toename van het groepsrisico zorgen ten opzichte van de autonome ontwikkeling.

Er zijn twee groepsrisicoberekeningen uitgevoerd: een berekening met de persoonsdichtheid Iangs het spoor na de ontwikkeling van Rotterdam Central District (RCD) en het Laurenskwartier (de autonome ontwikkeling), en een berekening met de autonome ontwikkelingen en de geringe toename van de persoonsdichtheid die door het bestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan wordt veroorzaakt. Uit beide berekeningen komt een groepsrisico van 2,3 maal de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan zorgt dus niet voor een toename van het groepsrisico. De volledige realisatie van het RCD is als uitgangspunt genomen bij de autonome ontwikkeling. Het staat echter niet vast dat het RCD gerealiseerd zal worden met het omvangrijke programma waarmee eertijds rekening is gehouden, deze ontwikkeling gaat in ieder geval minder snel. De autonome ontwikkeling die werkelijk zal plaatsvinden zal derhalve tot een Iagere persoonsdichtheid Iangs het spoor Ieiden dan waarmee in de berekening rekening is gehouden. Hoeveel minder is moeilijk vast te stellen, daarom is van een worst-case benadering uitgegaan.

Het bestemmingsplan Spoorzone Rechter Maasoever maakt bij Pompenburg omvangrijke nieuwbouw mogelijk Iangs en boven het spoor tussen de Schiekade en de tunnelmond. Het bestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan maakt deze ontwikkelingsmogelijkheden niet mogelijk in het plan zelf, maar met drie in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden (zie paragraaf 4.3). lndien er concrete plannen voor deze Iocaties zijn kan het college deze met toepassing van de wijzigingsbevoegdheden toestaan. Er moet dan een wijzigingsplan worden opgesteld, waarin het effect van de ontwikkelingen op het groepsrisico zal moeten worden verantwoord. In de regels bij deze wijzigingsbevoegdheden, wetgevingzone - wijzigingsgebied 1 t/m 3, is vastgelegd dat het college alleen tot wijziging kan overgaan als er eerst een groepsrisicoberekening heeft plaatsgevonden. En nadat het berekende groepsrisico, mede gelet op kans en/of effectmaatregelen (die in het wijzigingsplan vastgelegd moeten zijn) en het advies van de Veiligheidsregio, door het college verantwoord is geacht.

Om bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde een toename van het groepsrisico verantwoord te kunnen achten is maatwerk nodig, waarbij uitvoerig moet worden gekeken naar maatregelen om het effect te verkleinen, naar de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor rampbestrijding en hulpverlening. Dit is alleen mogelijk als er duidelijkheid is over de te realiseren bebouwing, bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. Echter er is wettelijk bepaald dat een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan niet op voorhand in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening. Met andere woorden: als vaststaat of aannemelijk is dat het groepsrisico bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid redelijkerwijs niet verantwoord kan worden geacht, mag de wijzigingsbevoegdheid niet in het bestemmingsplan worden opgenomen. Ten aanzien daarvan overweegt de gemeente Rotterdam het volgende: Het berekende groepsrisico is het vertrekpunt voor een verantwoording waarbij aan het bevoegd gezag een grote beleidsvrijheid toekomt bij het afwegen van het risico, de mogelijke effecten en de maatregelen om die te beperken en het maatschappelijk belang van de ruimtelijke ontwikkelingen. Door het verlengen van de spoortunnel (hetgeen als een reële mogelijkheid wordt gezien) kan het groepsrisico en het effect van een calamiteit aanzienlijk worden teruggebracht. Om deze redenen acht de gemeente het aannemelijk dat het groepsrisico bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden kan worden verantwoord, zodat het opnemen van de wijzigingsbevoegdheden niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Plaatsgebonden risico

De 10-6 plaatsgebonden risicocontour van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rails ligt tussen de Willemsspoortunnel en de Schiekade op 7 meter uit het hart van het spoor. Vanaf de Schiekade tot de westgrens van het plangebied is dit 1 meter. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour blijft binnen het spoorterrein en vormt daarmee geen belemmering voor het bestemmingsplan Provenierswijk- Bentincklaan.

Effectmaatregelen en zelfredzaamheid

De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) heeft advies uitgebracht ten aanzien van; het (her)ontwikkellen van locaties bestemd voor zeer kwetsbare groepen mensen, zelfredzaamheid van mensen bij een calamiteit en maatregelen om het effect van een calamiteit te verminderen. Bestemmingen die zijn gericht op zeer kwetsbare groepen mensen zijn: kinderdagverblijven, scholen voor lager- en voortgezet onderwijs, ziekenhuizen en woongebouwen voor ouderen. De VRR adviseert om: binnen 140 meter vanaf het hart van het spoor geen (her)ontwikkeling van zeer kwetsbare bestemmingen mogelijk te maken, binnen 200 vanaf het hart van het spoor de gevels van zeer kwetsbare bestemmingen bestand te maken tegen brandoverslag en binnen 330 vanaf het hart van het spoor zorg te dragen voor goede ontvluchtingsmogelijkheden bij zeer kwetsbare bestemmingen. Het bestemmingsplan maakt de vestiging van een kinderdagverblijf mogelijk aan de Jacob Loisstraat, circa 225 meter vanaf de rand van het spoor. De eerst twee adviezen zijn op deze locatie niet van toepassing. De hoofdingang van het pand waarin het kinderdagverblijf zich kan vestigen is van het spoor af gericht en bovendien is deze locatie door bebouwing van het spoor afgeschermd. De ontvluchtingsmogelijkheden zijn bij deze locatie daarom goed.

De VRR adviseert om bij alle nieuwe ontwikkelingen binnen 30 meter vanaf de rand van het spoor de bebouwing zo te construeren dat deze bestand is tegen brandoverslag door een plasbrand op het spoor. En om eveneens bij nieuwe ontwikkelingen binnen deze 30 meter zorg te dragen voor ontvluchtings- mogelijkheden door middel van een van het spoor afgekeerde (nood)uitgang. De dichtst bij het spoor gelegen ontwikkellocaties liggen op circa 50 meter vanaf de rand van het spoor. Het betreft de locaties 11, 12 en 13, waar transformatie van kantoor naar woningen mogelijk is gemaakt. De voordeuren van deze locaties liggen van het spoor afgekeerd, zodat een goede ontvluchting via de Proveniersstraat mogelijk is.

6.7.2 Conclusie

Een calamiteit met het transport van gevaarlijke stoffen in of nabij het Provenierswijk-Bentincklaan kan leiden tot een zeer groot aantal dodelijke slachtoffers en gewonden. Een dergelijke calamiteit heeft een kans op voorkomen van minder dan 1 keer in de miljoen jaar. Dit is in vergelijking met andere ongevalkansen van andere gebeurtenissen klein. Als voorbeeld kan worden genoemd een kans van eenmaal op 10.000 jaar op een overstroming. Dit verklaart waarom het risico op een calamiteit met zeer veel dodelijke slachtoffers, uitgedrukt als kans maal effect, toch aanvaardbaar zou kunnen zijn.

Uit eerder onderzoek en dit onderzoek blijkt dat het gevolg van het stedenbouwkundige plan RCD voor het externe veiligheidsrisico groot is, dit risico is sterk afhankelijk van de vervoerssituatie en de infrastructuur. Uit dit onderzoek blijkt dat het RCD-gebied een grote invloed heeft op het groepsrisico van het spoor ter hoogte van het station Rotterdam Centraal. Er is een overlap van de maatgevende kilometervakken voor RCD en Provenierswijk-Bentincklaan. De populatie aan weerszijden (ten noorden het plangebied Provenierswijk-Bentincklaan, ten zuiden RCD) maakt deel uit van het groepsrisico. Ook blijkt uit dit onderzoek dat de bijdrage van de ontwikkellocaties die het bestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan mogelijk maakt, geen invloed heeft op het groepsrisico.

De waarde van 2,3 maal de oriëntatiewaarde is aanvaardbaar gelet op:

  • het voorkomen van (ongewenste) leegstand van vastgoed in de stad en de in dit plangebied gewenste transformatie van kantoren naar woningen en maatschappelijke voorzieningen;
  • het gegeven dat de ontwikkelingen in het bestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan niet zorgen voor een stijging van het groepsrisico.

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

6.8.1 Plangebied

Ten behoeve van het bestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan is ecologische onderzoek gedaan. In de afgelopen jaren zijn in het plangebied enkele beschermde soorten aangetroffen. Het betreft de huismus, sperwer, tongvaren en gewone dwergvleermuis. In de directe omgeving, grenzend aan het bestemmingsplangebied, zijn nog een aantal andere jaarrond beschermde vogelsoorten gezien (gierzwaluw en slechtvalk).

Huismus is onder de Flora- en faunawet aangemerkt als jaarrond beschermde soort, broedlocaties zijn daarmee ook buiten het broedseizoen beschermd. De huismus is waargenomen in binnentuinen bij woningen aan de spoorsingel. De kleinschalige tuinen met veel groen maakt het een geschikt foerageergebied voor huismus. De 19e eeuwse huizen in de Provenierswijk zijn geschikt als verblijfplaats voor huismussen. Gierzwaluw is eveneens een soort die vaak in oudere stadswijken wordt aangetroffen, maar er zijn geen waarnemingen bekend binnen de Provenierswijk. Ook de sperwer wordt de laatste jaren steeds meer in de (binnen)stad gezien. Binnen het plangebied zijn enkele waarnemingen bekend bij het sportterrein aan de Bentincklaan. Als verblijfplaats voor de sperwer is het plangebied minder geschikt. Het plangebied is geschikt voor vleermuizen en er zijn waarnemingen gedaan van de gewone dwergvleermuis. Bij de Spoorsingel is in het verleden een waarneming gedaan van de Tongvaren, een beschermde muurplant. Het belang van Provenierswijk voor muurflora lijkt in het algemeen echter gering.

6.8.2 Conclusie

Omdat het bestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan niet voorziet in nieuwbouw en grootschalige ingrepen is een vervolgonderzoek naar flora en fauna niet nodig. De ecologische waarden in het plangebied vormen geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

6.9 Duurzaamheid en energie

Rotterdam ambieert een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad, de regio en de haven. Binnen de stad speelt het streven naar duurzaamheid op alle schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad als geheel, als op het niveau van de verschillende stadsdelen: de binnenstad, wijken en buurten en op het niveau van een gebouw. Deze duurzaamheidsambitie is uitgewerkt in een aantal beleidsplannen, zoals het Programma Duurzaam, Rotterdamse Woningkwaliteit (RWK), het Waterplan Rotterdam, Gezond in de stad, de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit (RAL) en het Rotterdam Climate Initiative (RCI).

6.9.1 Programma Duurzaam

Het Programma Duurzaam benoemt de volgende Rotterdamse duurzaamheidsprincipes:

  • Elke ontwikkeling moet leiden tot een meer gezonde, groene, kindvriendelijke en schone leefomgeving;
  • Elke ontwikkeling moet leiden tot waardecreatie en toekomstbestendigheid;
  • Elke ontwikkeling moet leiden tot minimaal 50% CO2-reductie en 100% climateproof in 2025.

Deze ambitie is in het Programma Duurzaam geconcretiseerd in 10 duurzaamheidsopgaven. Bij ruimtelijke plannen is opgave 10 “bevorderen van duuzame gebiedsontwikkeling” de overkoepelende opgave. Een aantal van de andere opgaven vormen een specificering hiervan.

Ondanks dat het een overwegend conserverend bestemmingsplan is, zijn er enkele ontwikkelingen in het gebied die belangrijk bijdragen aan het vergroenen en verduurzamen van de stad, en aan de vergroting van de leefomgevingskwaliteit. Dit wordt hieronder aan de hand van de drie duurzaamheidsprincipes uiteengezet.

Elke ontwikkeling moet leiden tot een meer gezonde, groene, kindvriendelijke en schone leefomgeving 

Op een aantal locaties zal de buitenruimte worden verbeterd of heringericht, danwel krijgt de bestaande buitenruimte bescherming. In het eerste geval gaat het om de ontwikkelingen bij het voormalige station Hofplein, waar in combinatie met de vestiging van winkels en horeca een aantrekkelijk nieuw verblijfsgebied ontstaat. Dit gebied vormt een belangrijke schakel tussen de binnenstad (omgeving Hofplein) en de daarachter gelegen woonwijken. De beleving en bereikbaarheid wordt sterk verbeterd. De herinrichting van het Proveniersplein zorgt voor een aantrekkelijke koppeling tussen het centraal station en de Provenierswijk. In samenhang met de herontwikkeling van het station zelf ontstaat hier een aantrekkelijke koppeling tussen binnenstad en woonwijk. Het draagt sterk bij aan het slechten van de barrière tussen binnenstad en Provenierswijk / Blijdorp. Er ontstaan prettige verblijfsgebieden.

Het aanwijzen van de twee beschermd stadsgezichten in het gebied (Blijdorp-Bergpolder en het Waterproject) en de doortrekking van de singels bij het Proveniersplein dragen sterk bij aan het vergroenen van dit deel van de stad en aan het bewaren en versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ook worden cultureelhistorisch waardevolle panden in het gebied beschermd, hetgeen bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving.

Elke ontwikkeling moet leiden tot waardecreatie en toekomstbestendigheid

Waar mogelijk worden bestaande leegstaande gebouwen hergebruikt voor andere functies. Een voorbeeld is het voormalige deelgemeentekantoor, waar inmiddels een onderwijsinstelling is gevestigd.

Dit draagt bij aan het behoud van karakteristieke panden in de wijk, en voegt nieuwe onderwijskansen toe voor de aanwezige jeugd. Waar mogelijk worden panden herbestemd voor woonfuncties; hiermee wordt bijgedragen aan het binden van de bevolking aan de wijk, aan de sociale samenhang en krijgen mensen meer keuze in woonmilieu's. Ook wordt een bijdrage geleverd aan oplossing van de leegstandsproblematiek van kantoren in de stad. Meer mensen woonruimte bieden in de wijk betekent ook koopkrachtbinding en ondersteuning voor de lokale voorzieningen.

Elke ontwikkeling moet leiden tot minimaal 50% CO2-reductie en 100% climateproof in 2025

De ligging van het gebied t.o.v. de binnenstad maakt van het gebied een aantrekkelijk fietsgebied. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan milieuvriendelijke mobiliteit.

6.9.2 Duurzaam bouwen

Bij duurzaam bouwen is de insteek om er zorg voor te dragen dat tijdens de hele kringloop van bouwen, renoveren en beheren van bouwwerken, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het Bouwbesluit geeft aan welk kwaliteitsniveau ten minste is vereist. In Rotterdam geldt daarnaast 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Een aantal van de duurzaam bouwen maatregelen kunnen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied:

  • Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden.
  • Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief is stalen dakgoten.
  • Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is.
  • Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet.
  • Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen.
  • Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak.
6.9.3 Duurzame energie

Eén van de meest ambitieuze doelstellingen is om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Ook wordt in 2025 gestreefd naar een energieneutrale gebouwde omgeving.

Om een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Dit warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Daarbij wordt als warmtebron gebruik gemaakt van industriële restwarmte. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Dankzij de in 2007 doorgevoerde aanpassing van de bouwverordening wordt aansluiting op het warmtedistributienet bevorderd. Indien ter plaatse een warmtedistributienet aanwezig is, dan dient een te bouwen bouwwerk te worden aangesloten op dat net. Dit is aan de orde als het bouwwerk minder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.

De gemeente bevordert het opwekken van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Kleine windmolens ('urban wind') en photovoltaïsche zonnepanelen (PV) zijn nu nog niet concurrerend met netstroom, maar dat wordt in de nabije toekomst wel verwacht. Naast bovengenoemde maatregelen moeten nieuw op te richten gebouwen of gebouwen die gerenoveerd worden daarom wat betreft daklast ook geschikt zijn voor het (na)plaatsen van zonnepanelen, zonneboiler of een groen dak. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam dient bij het ontwerp van gebouwen rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen principes en de energieprestatie eisen. Zo is het reeds langer het verplicht om een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in de dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning.

6.9.4 Groene daken

De gemeente Rotterdam stimuleert de aanleg van groene daken in Rotterdam. Zo is er een aantrekkelijke subsidie voor huiseigenaren en heeft de stad inmiddels een aantal gemeentelijke gebouwen voorzien van een groen dak.

Wanneer groene daken op grote schaal worden toegepast dragen ze bij aan een duurzame en gezonde stad. Groene daken vangen regenwater op en voeren het vertraagd af. Hierdoor wordt het riool minder belast als het hard regent. Groene daken nemen stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen zo een buffer tegen luchtvervuiling. Daarmee leveren groene daken een bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot. Een beplant dak isoleert het pand eronder. Daardoor blijft het vooral in de zomer koeler in huis. Bovendien stralen groene daken bij hogere temperaturen minder warmte uit waardoor het ook een gunstige invloed heeft op de omgevingstemperatuur. En natuurlijk wordt de stad groener, waardoor er meer kansen komen voor flora en fauna en de leefbaarheid wordt verbeterd.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Met betrekking tot handhaving is er een groot verschil tussen een stedelijk gebied en een buitengebied. In tegenstelling tot in een buitengebied is het in een omvangrijk en dichtbebouwd stedelijk plangebied ondoenlijk alle bestaande illegale bebouwing en gebruik te inventariseren. In de praktijk is het lang niet altijd mogelijk om van buitenaf waar te nemen wat zich in een pand of op een besloten binnenterrein afspeelt en het ontbreekt aan capaciteit om hier in het kader van de opstelling van een bestemmingsplan een stelselmatig onderzoek naar in te stellen. Bovendien zou een dergelijke inventarisatie altijd een momentopname zijn. Het zou te ver voeren om uit de jurisprudentie, die leert dat er in beginsel een handhavingsplicht bestaat, af te leiden dat er ook in alle gevallen een opsporingsplicht bestaat.

Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties, die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan, worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat, op grond van de jurisprudentie, ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden, indien een situatie aan het licht komt die redelijkerwijze niet eerder bekend kon zijn. Juridisch zijn deze situaties immers wegbestemd. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.

Op 16 april 2002 hebben burgemeester en wethouders de "Kadernota handhaving dS+V" vastgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten voor de handhaving op het gebied van de Stadsontwikkeling zijn vastgelegd. Deze nota is door de dagelijks besturen van de meeste Rotterdamse deelgemeenten formeel onderschreven. In de nota wordt de wijze waarop het handhavingsbeleid wordt georganiseerd vastgelegd. Zo is onder andere een Handhavingscommissie ingesteld, die advies uitbrengt. Voorts heeft het college een beleid ingezet dat is gericht op programmatisch handhaven (bijvoorbeeld horeca, kinderdagverblijven, verblijfsinrichtingen). Hierbij ligt de prioriteit bij veiligheid.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is in belangrijke mate conserverend van aard of het betreft bestemmingsverruimingen waardoor er geen bouwplannen/ontwikkelingen op financiële haalbaarheid getoetst kunnen worden. Het bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar.

Voor de gebieden gelegen aan de Schiekade/Raampoortstraat, voormalig Hofpleinstation en Stroveer/Couwenburg zijn wijzigingsbevoegdheden voor B&W opgenomen waarmee de huidige bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' kan worden gewijzigd in respectievelijk de bestemmingen 'Gemengd – 6', 'Gemengd – 7' en 'Gemengd – 8'. Deze locaties kunnen dan worden gerealiseerd nadat een wijzigingsprocedure is doorlopen; dit zal niet plaatsvinden dan nadat de financiële uitvoerbaarheid van die projecten is vastgesteld.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan gestuurd naar:

  • 1. GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie Ruimte en Mobiliteit;
  • 2. DCMR, Milieudienst Rijnmond;
  • 3. Dagelijks bestuur (voormalige) Deelgemeente Noord;
  • 4. KvK, Kamer van Koophandel Rotterdam;
  • 5. VRR, Veiligheidsregio Rotterdam - Rijnmond;
  • 6. BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
  • 7. HHSK, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
  • 8. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  • 9. Rijksluchtvaartdienst;
  • 10. Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 11. ProRail;
  • 12. Ministerie van Defensie;
  • 13. Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit;
  • 14. Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland;
  • 15. Stadsregio Rotterdam;
  • 16. Tennet Zuid-Holland;
  • 17. KPN Telecom;
  • 18. Stedin;
  • 19. N.V. Nederlandse Gasunie, district West.

Van de volgende instanties zijn op het concept ontwerpbestemmingsplan reacties ontvangen.

9.1 GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland

De provincie geeft aan dat het provinciale beoordelingskader vastgelegd is in de provinciale Structuurvisie (PSV) en de Verordening Ruimte (VR). De provincie heeft het bestemmingsplan hieraan getoetst en geconstateerd dat het bestemmingsplan op enkele punten niet conform dit beleid is.

9.1.1 Externe veiligheid

In onderhavig plan worden nieuwe kantoren mogelijk gemaakt door middel van een drietal in het plan opgenomen wijzigingsbevoedheden. Daarnaast maakt het plan mogelijk dat bestaande kantoorgebouwen getransformeerd worden naar andere functies. Als gevolg hiervan zal er sprake zijn van een toename van het groepsrisico.

In de toelichting van het bestemmingsplan bij het onderdeel Externe Veiligheid is het spoor waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt niet bij de relevante risicobronnen opgenomen. Uitgangspunt van het provinciaal beleid ten aanzien van externe veiligheid is dat indien het groepsrisico, veroorzaakt door risicobronnen, als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen boven de oriëntatiewaarde komt te liggen, een goed onderbouwde risicoverantwoording nodig is. De beleidsvisie 'Duurzaamheid en Milieu' beschrijft het beleid op het gebied van externe veiligheid. Wanneer het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt, dient aannemelijk te worden gemaakt dat op termijn wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde en moet aangetoond worden dat een maximale inspanning is geleverd om de gevolgen van een ongeval tot een minimum te beperken.

Ten aanzien van transport van gevaarlijke stoffen over dit spoor dient een paragraaf externe veiligheid te worden opgenomen over de verantwoording van het groepsrisico (GR). Deze ontbreekt in de toelichting van het onderhavige bestemmingsplan.

Commentaar:

In paragraaf 6.7.1 was reeds de volgende tekst opgenomen: "Direct ten zuiden van het plangebied ligt het station Rotterdam Centraal en het spoor aan weerszijden daarvan. Over dit spoor vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dit transport van gevaarlijke stoffen is voor het bestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan de enige relevante risicobron". Door de transformatie van een kantoorgebouw naar een school en de transformatie van verschillende kantoorpanden naar woningen is er een lichte toename van de persoonsdichtheid. Er is een berekening naar het groepsrisico uitgevoerd waaruit blijkt dat deze lichte toename van de persoonsdichtheid niet leidt tot een toename van het berekende groepsrisico. De in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden zijn niet meegenomen in de groepsrisicoberekening, omdat niet vastligt of en op welke wijze deze bevoegdheden worden toegepast. Indien er concrete plannen voor deze locaties zijn kan het college deze met toepassing van de wijzigingsbevoegdheden toestaan. Er moet dan een wijzigingsplan worden opgesteld, waarin het effect van de ontwikkelingen op het groepsrisico zal moeten worden verantwoord. Om bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde een toename van het groepsrisico verantwoord te kunnen achten is maatwerk nodig, waarbij uitvoerig moet worden gekeken naar maatregelen om het effect te verkleinen, naar de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor rampbestrijding en hulpverlening.

Het groepsrisico in Provenierswijk-Bentincklaan is daarom gelijk aan het groepsrisico in Rotterdam Central District (RCD). Dit groepsrisico is met de komst van het Basisnet Spoor verlaagd van 5,2 maal de oriëntatiewaarde naar 2,3 maal de oriëntatiewaarde. Het is niet mogelijk om aannemelijk te maken dat op termijn aan de oriëntatiewaarde zal worden voldaan. Voldoen aan de oriëntatiewaarde is alleen mogelijk door maatregelen aan de bronkant (het verder terugdringen of staken van het transport van gevaarlijke stoffen) en/of door niet of minder verdichten in het RCD. Op het eerste heeft de gemeente geen zicht en geen invloed en het tweede is niet wenselijk gezien de functie van het RCD als belangrijk stedelijk knooppunt.

9.1.2 Kantoren

Uitgangspunt van het provinciaal beleid is dat nieuwe kantoren alleen worden toegelaten binnen de invloedsfeer van de belangrijkste knooppunten van openbaar vervoer in de centra van stedelijke gebieden. Onderhavig plangebied dat onderdeel uitmaakt van de concentratielocatie Rotterdam Centraal, het kantorencentrum van de regio, is in de actualisering van de PSV en de verordening Ruimte (VR) als ontwikkelingslocatie voor kantoren opgenomen. Het plan is gezien de stiuering in het plangebied in overeenstemming met artikel 7 van de VR.

Artikel 2 van de VR schrijft voor dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op nieuwe ontwikkelingen met wonen, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen voorziet in een aantoonbare behoefte en gebaseerd is op een regionale visie op het programma terzake of tenminste op regionaal niveau is afgestemd. De toelichting van het plan dient hierover een verantwoording te bevatten. Deze verantwoording ontbreekt.

Commentaar:

In paragraaf 2.2.3 van de toelichting is alsnog ingegaan op het regionale kantorenbeleid en de regionale afstemming hierover. Aangegeven is dat de locatie Hofplein/Pompenburg onderdeel uitmaakt van een regionaal knooppunt en dat het beoogd kantorenprogramma onderdeel is van de studie/reservelijst op de groslijst met kantorenprojecten.

9.1.3 Integrale herziening provinciaal beoordelingskader

De provincie wijst erop dat naar verwachting de Visie Ruimte en Mobiliteit (integrale herziening van de PSV) en de gewijzingde verordening Ruimte medio 2014 door Provinciale Staten zal worden vastgesteld. Dit kan ertoe leiden dat de gemeente het onderhavige bestemmingsplan opnieuw zal moeten aanpassen aan de toekomstige Verordening Ruimte.

Commentaar:

Van deze opmerking wordt kennisgenomen.

9.2 DCMR, Milieudienst Rijnmond

DCMR is in zijn algemeenheid van mening dat als er een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan is opgenomen, er globaal moet worden onderzocht of van die wijzigingsbevoegdheid gebruik gemaakt kan worden. Het is dus niet zo dat, wat in de toelichting van het plan staat, er knelpunten zijn en dat die doorgeschoven worden naar de toekomst. Dat is niet toegestaan.

Commentaar:

De toelichting paragraaf 4.4 en 6.7.1 zijn aangepast, zodat duidelijk wordt dat ook de gemeente van oordeel is dat dit plan geen "knelpunten naar de toekomst doorschuift".

In paragraaf 6.7.1 is nu aangegeven dat het berekende groepsrisico het vertrekpunt voor een verantwoording is, waarbij aan het bevoegd gezag een grote beleidsvrijheid toekomt bij het afwegen van het risico, de mogelijke effecten en de maatregelen om die te beperken en het maatschappelijk belang van de ruimtelijke ontwikkelingen. Bij het RCD (Rotterdam Central District) heeft het bevoegd gezag, gelet op onder andere de te treffen maatregelen, een groepsrisico van 5,2 keer de oriëntatiewaarde als verantwoord gezien. Door het verlengen van de spoortunnel (hetgeen als een reële mogelijkheid wordt gezien) kan het groepsrisico en het effect van een calamiteit aanzienlijk worden teruggebracht. Om deze redenen acht de gemeente het aannemelijk dat het groepsrisico bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden kan worden verantwoord, zodat het opnemen van de wijzigingsbevoegdheden niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

9.3 VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

De afdeling Risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Zij doet dit door midddel van een analyse van de omgeving, waarbij risicobronnen, mogelijke scenario's en hun effecten worden beschouwd.

VRR geeft aan dat voor het beoordelen van het ruimtelijk plan het college van B&W een gemotiveerde afweging dient te maken tussen de overwegingen met betrekking tot externe veiligheid en de toegevoegde waarde van het ruimtelijk plan. Graag verneemt de VRR het besluit van B&W met betrekking tot de onderstaande adviespunten.

9.3.1 Binnen 140 meter van spoorbaan geen zeer kwetsbare bestemmingen

Binnen de 100%-letaliteiscontour (140 meter vanuit het hart van de spoorbaan) geen (her)ontwikkeling van zeer kwetsbare bestemmingen mogelijk maken.

Commentaar:

Het bestemmingsplan voorziet niet in de (her)ontwikkeling van zeer kwetsbare objecten binnen deze contour.

9.3.2 Binnen 200 meter van spoorbaan bescherming tegen BLEVE

Eventuele (her)ontwikkeling van zeer kwetsbare bestemmingen binnen 200 meter vanuit het hart van de spoorbaan zodanig te realiseren dat deze beschermd zijn tegen brandoverslag als gevolg van een BLEVE. Hierbij kan voor de gevels gericht naar het spoor gedacht worden aan blinde gevels of het beperken van het glasoppervlak. De gevels en/of glasoppervlakken die gericht zijn naar het spoor, behoren bestand te zijn tegen een warmtestralingsflux > 35 kW/m2. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient bij de brandpreventieve toets rekening te worden gehouden met de effecten van een BLEVE op de gevel.

Commentaar:

Het bestemmingsplan voorziet niet in de (her)ontwikkeling van zeer kwetsbare objecten binnen deze contour. De enige locatie waar het bestemmingsplan een zeer kwetsbaar object mogelijk maakt door herontwikkeling van een bestaand gebouw betreft de mogelijkheid om aan de Jacob Loisstraat een kinderdagverblijf te vestigen. Deze locatie is op 225 meter vanaf de rand van het spoor gelegen.

9.3.3 Binnen 330 meter van spoorbaan goede ontvluchtingsmogelijkheden

Eventuele (her)ontwikkeling van zeer kwetsbare bestemmingen binnen de 1%-letaliteitscontour (330 meter vanuit het hart van de spoorbaan) zodanig construeren dat aanwezigen bij een dreigende BLEVE goede ontvluchtingsmogelijkheden hebben. Voor het ontvluchten is het wenselijk minimaal één (nood)uitgang van het spoor af te richten en in voldoende mate aan te laten sluiten op de infrastructuur van de omgeving.

Commentaar:

De bij 9.3.2 genoemde locatie heeft een hoofdingang die van de risicobron af is gelegen. Bovendien is deze locatie van het spoor afgeschermd door de tussenliggende bebouwing.

9.3.4 Informeer over vluchtmogelijkheden op recreatie- of sportterrein

Voor personen die aanwezig zijn op een recreatie- of sportterrein is vluchten de enige optie, aangezien de aanwezige voorzieningen doorgaans geen of onvoldoende schuilmogelijkhedid hebben bij een hitte- of toxisch scenario. Aanwezigen op een recreatie- of sportterrein moeten dus geïnformeerd worden over de mogelijke risico's. De eigenaar/beheerder zal daarnaast bij een (dreigend) incident zorg moeten dragen voor het informeren en alarmeren van aanwezigen. Hierbij is het van belang dat duidelijk kenbaar wordt gemaakt in welke richting men moet vluchten.

Commentaar:

Zoals door de Veiligheidsregio wordt gesteld valt dit advies niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan dit niet in het bestemmingsplan worden geregeld.

9.3.5 Binnen 30 meter spoorbaan beschermen tegen brandoverslag

Eventuele (her)ontwikkelingen binnen de 1%-letaliteitcontour (30 meter vanuit de rechterspoorbaan) zodanig te construeren dat deze beschermd zijn tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) als gevolg van een plasbrand. Hierbij kan voor de gevels gericht naar het spoor gedacht worden aan blinde gevels of het beperken van het glasoppervlak. De gevels en/of glasopppervlakken die gericht zijn naar het spoor behoren bestand te zijn tegen een warmtestralingsflux > 15 kW/m2. Bij de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient bij de brandpreventieve toets rekening te worden gehouden met de effecten van een plasbrand op de gevel.

Commentaar:

De dichtstbijzijnde locaties waar herontwikkeling naar wonen mogelijk wordt gemaakt (de locaties 11, 12 en 13) liggen op circa 50 meter vanaf de buitenste spoorbaan.

9.3.6 Binnen 30 meter spoorbaan goede ontvluchtingsmogelijkheden

Eventuele (her)ontwikkelingen binnen de 1%-letaliteitcontour (30 meter vanuit de rechterspoorbaan) van het spoor zodanig te construeren dat aanwezigen bij een (dreigende) plasbrand goede ontvluchtingsmogelijkheden hebben. Voor het ontvluchten is het wenselijk minimaal één (nood)uitgang van het spoor af te richten en in voldoende mate aan te laten sluiten op de infrastructuur van de omgeving.

Commentaar:

De dichtstbijzijnde locaties waar herontwikkeling naar wonen mogelijk wordt gemaakt (de locaties 11, 12 en 13) liggen op circa 50 meter vanaf de buitenste spoorbaan. De voordeuren van deze locaties zijn aan de Proveniersstraat gelegen en dus van het spoor afgericht.

9.3.7 Binnen 120 meter van spoor beschermen tegen toxische wolk

Eventuele (her)ontwikkelingen binnen de 1%-letaliteitcontour (120 meter vanuit het hart van het spoor) zodanig te construeren dat bij een toxische wolk de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van aanwezigen verbeterd wordt. Als deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar zijn en het luchtverversingssysteem uitgeschakeld kan worden, is een objecht geschikt om enkele uren in te schuilen.

9.3.8 Zorgdragen voor goede voorlichting

Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezigen personen, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".

Commentaar n.a.v. 9.3.2 en 9.3.8:

Zoals door de Veiligheidsregio wordt gesteld vallen deze adviezen niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan dit niet in het bestemmingsplan worden geregeld.

9.4 HHSK, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

HHSK merkt het volgende op: In paragraaf 5.4.1 is aangegeven dat de toename van verhard oppervlak door de overkapping van Rotterdam CS (1,7 hectare) wordt gecompenseerd met een waterberging van 1.538 m3. De compensatie bestaat voor een deel uit een infiltratievoorziening ten zuiden van de Stationssingel (de weg) die deels binnen het plangebied is gelegen.

Deze infiltratievoorziening dient te worden beschouwd als een bergingsgebied. In artikel 1.1 van de Waterwet is 'bergingsgebied' gedefinieerd als: Een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen. Uit de definitie volgt dat bergingsgebieden ruimtelijk moeten zijn bestemd - via het ruimtelijke ordeningsspoor - voor de tijdelijke berging van water.

HHSK verzoekt gemeente om medewerking te verlenen om het bergingsgebied planologisch in te passen (dus ook op de plankaart). Afhankelijk van eventuele wenselijke andere gebruiksfuncties van het betreffende gebied kan in goed overleg worden bezien of een zogenaamde dubbelbestemming mogelijk is en welke bestemming dan primair en welke secundair dient te zijn. Verder legt HHSK op de legger vast dat het bergingsgebied behoort tot de bij het hoogheemraadschap in beheer zijnde watersystemen.

Commentaar:

Een infiltratievoorziening is planologisch mogelijk gemaakt in de verkeersbestemmingen. De bestemmingsomschrijving geeft aan dat waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen tot de bestemmingen horen. Een infiltratievoorziening valt hier ook onder. Om dit te verduidelijken is in de toelichting paragraaf 5.4.2 aangepast, alsmede de opsomming in de bestemmingsomschrijving van de verkeersbestemmingen.

Een nadere of specifieke aanduiding waar een dergelijke voorziening is toegestaan is niet nodig en zou ertoe leiden dat de vrijheid van locatiekeuze binnen de bestemming zou worden beperkt tot die ene aangeduide locatie.

9.5 KPN Telecom

KPN heeft kennisgenomen van het plan en oordeelt dat het plan grote consequenties voor de huidige infrastructuur van KPN aan de Raampoortstraat kan hebben.

KPN maakt bezwaar tegen de voorgenomen bouwplannen, indien deze de huidige gevellijn overschrijden.

KPN vraagt gemeente om rekening te houden met de aanwezige infrastructuur van KPN en verzoekt gemeente om op voorhand een oriëntatiemelding te doen bij de KLIC, zodat gemeente rekening kan houden bij de planontwikkeling met de aanwezige kabels en leidingen in de ondergrond.

Als verleggingen van de kabels aan de orde komt, attendeer KPN de gemeente erop dat nadat gemeente KPN schriftelijke opdracht heeft doen toekomen, gemeente rekening dient te houden met een voorbereidings- en uitvoeringstijd van minimaal 6 maanden na opdrachtverstrekking. Een latere opdracht kan tot gevolg hebben dat het werk niet tijdig kan worden opgeleverd.

Commentaar:

Bij een mogelijke planontwikkeling van het gebied rond de Raampoortstraat zal zoals gebruikelijk rekening worden gehouden met de aanwezige kabels en leidingen in de ondergrond.

9.6 Participatie

Voor het bestemmingsplan "Provenierswijk-Bentincklaan" is bij aanvang afgesproken de algemene beleidslijn aan te houden voor de intensiteit van participatie. Conform de algemene beleidslijn om voor bestemmingsplannen geen inspraak te verlenen, tenzij er een bijzondere reden is om dat wel te doen. Van bijzondere reden is bij aanvang niet gebleken. Bovendien gaat het hier om een beperkt gebied met weinig of geen complexe planologisch relevante belangen.

Wel zal de mogelijkheid van een informatiebijeenkomst worden gebruikt. Aanwezigen zal de mogelijkheid geboden worden hun eventuele mening het karakter van een zienswijze te geven, waarna deze als zodanig zal worden behandeld in de bestemmingsplanprocedure.