direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oud-IJsselmonde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1020OudIJsselmo-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De nu geldende bestemmingsplannen zijn aan vernieuwing toe. Het opstellen van het bestemmingsplan gebeurt in het kader van het Meerjarenprogramma actualisering bestemmingsplannen.

1.2 Gekozen planopzet

Het vorige bestemmingsplan voor Oud-IJsselmonde was een gedetailleerd plan en kende enkele globale bestemmingen, waarvan enkele uit te werken bestemmingen. Inmiddels zijn de uit te werken bestemmingen uitgewerkt en ontwikkeld. Een daarvan is gewijzigd in een wijzigingsbevoegdheid. Dit betreft de ontwikkeling Symbiosa, langs de rivieroever.

De andere twee bestemmingsplannen zijn meer gedetailleerd en kunnen vrijwel ongewijzigd overgenomen worden. Het nieuwe bestemmingsplan is daardoor meer gedetailleerd dan het vorige plan. Het nieuwe plan legt de huidige planologische situatie vast, maar biedt daarbij enige flexibiliteit om in te kunnen spelen op een mogelijk veranderende behoefte op termijn.

1.3 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen in het gebied IJsselmonde, tussen de gemeentegrens halverwege de Nieuwe Maas, de Finnjolstraat, de Oostdijk, de Arthurweg en de John F. Kennedyweg. Het omvat het woongebied van Oud-IJsselmonde, inclusief de passantenhaven en de nieuwere woonbuurten aan beide zijden van die haven en inclusief het IJsselmondseplein met de op- en afritten van de A16.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1020OudIJsselmo-va01_0002.png"

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

De volgende geldende plannen zijn geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied van het bestemmingsplan gelegen. Bij elk plan is aangegeven wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland:

444 Brienenoordcorridor (LMO)

Vastgesteld 18-09-1986 Goedgekeurd 21-04-1987 Onherroepelijk 13-10-1988

501 Oud-IJsselmonde (+ 1e uitwerking)

Vastgesteld 24-06-1993 Goedgekeurd 14-12-1993 Onherroepelijk 02-10-1995

555 Brienenoord Corridor

Vastgesteld 13-04-2006 Goedgekeurd 26-07-2006 Onherroepelijk 22-09-2006

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de beleidsvisie "Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte" van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Daarnaast gaat het Rijk duidelijke prioriteiten stellen en aangeven welke cultuurhistorische gebieden en opgaven voor het Rijk van (inter)nationaal belang zijn en waar het Rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:

  • 1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  • 2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave; focus op groei en krimp;
  • 4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  • 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Besluit ruimtelijke ordening

Als gevolg van de koers om cultureel erfgoed te verankeren in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 in het besluit Ruimtelijke Ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Een Cultuurhistorische Verkenning of quick scan kan inzicht geven in de cultuurhistorische waarden van een gebied en is de basis voor de verwerking van cultuurhistorie in het bestemmingsplan.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Visie ruimte en mobiliteit vastgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit geeft het perspectief van Zuid-Holland als geheel en is zelfbindend voor de provincie. De Visie is op onderdelen uitgewerkt in het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. In deze programma's is tevens een realisatiestrategie voor de desbetreffende doelen opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.

Voor het bestemmingsplan "Oud-IJselmonde" zijn de volgende onderwerpen uit de Visie ruimte en mobiliteit alsmede het Programma ruimte van belang.

Detailhandel

Uit de visie blijkt dat de provincie streeft naar levendige, qua functies gemengde stads- en dorpsgebieden met een aantal krachtige en kwalitatief onderscheidende centra. Het provinciale detailhandelsbeleid is gericht op een gezonde detailhandelsstructuur, waarbij leegstand, afname van ruimtelijke kwaliteit en aantasting woon- en leefklimaat worden voorkomen. In het algemeen spoort het planaanbod niet met de gewijzigde maatschappelijke vraag en neemt leegstand toe.

De gezamenlijke inspanning van de provincie en andere partijen is erop gericht om het winkelvloeroppervlak en de planvoorraad op de die plaatsen waar ruimtelijke gezien de minste vraag is terug te brengen. Toevoeging van winkelmeters kan slechts in enkele perspectiefrijke onderdelen van de bestaande provinciale detailhandelstructuur aan de orde zijn.

Buiten de centra van steden, dorpen en wijken wordt alleen ruimte geboden aan enkele specifieke branches vanwege aard of omvang van de goederen die niet goed inpasbaar zijn in de centra zelf. Dit zijn perifere branches die in het Programma ruimte nader worden omschreven. Voor de concentratie van de detailhandel in winkelcentra werkt de provincie met een driedeling van detailhandelscentra. Deze driedeling "in te ontwikkelen locaties", "te optimaliseren locaties" en "overige locaties" is uitgewerkt in het Programma ruimte. Voor de te optimaliseren locaties en de overige locaties zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden.

Gelet op het voorgaande, is in het bestemmingsplan "Oud-IJselmonde" voor detailhandel uitgegaan van de feitelijk aanwezige winkels. Aangenomen kan worden dat deze hoeveelheid voldoende tegemoetkomt aan de wensen ten aanzien van detailhandel voor de duur van het bestemmingsplan.

Kantoren

Uit de Visie blijkt dat leegstand toeneemt en de provincie zo veel mogelijk wil dat in de behoefte wordt voorzien via de bestaande voorraad. Dat kan door hergebruik en zo nodig vernieuwbouw. Voor bedrijven en gemeenten is daarnaast transformatie van kantoren naar andere functies een belangrijke opgave. De provincie bevordert dat het aanbod aan plannen voor kantoorlocaties beter aansluit bij de ontwikkeling van de vraag. Met deze inzet ontstaat volgens de provincie op termijn een gezonde markt en wordt nieuwe leegstand voorkomen. Aan samenwerkende gemeenten wordt gevraagd om een selectie van nog uit te voeren plannen te maken met inachtneming van de criteria in het Programma ruimte. De bijdrage aan de agglomeratiekracht is een belangrijk criterium.

In het Programma ruimte is aangegeven dat de provincie ernaar streeft om leegstand te beperken door plancapaciteit te reduceren en door bestaande leegstaande kantoren te herstructrureren of te transformeren. Er is geen specifiek provinciaal beleid om hergebruik of functieverandering te bevorderen. Nieuwe plancapaciteit wordt zoveel mogelijk gebundeld op concentratielocaties. Het aantal locaties is ten opzichte van de voorgaande provinciale visie verder beperkt. Concentratielocaties betreffen treinstations en het invloedgebied daarvan. Het plangebied van "Oud-IJselmonde" valt daar buiten.

In aanvulling op de concentratielocaties is ook een aantal scienceparken aangewezen waar nieuwe kantoren mogelijk zijn. Tevens wordt een uitzondering gemaakt voor onder meer kleinschalige, zelfstandige kantoren tot een b.v.o. van 1.000 m2 per vestiging, kantoren met een lokaal verzorgingsgebied en bedrijfsgebonden kantoren. Dit is aangegeven in de Verordening ruimte.

Blijkens het Programma ruimte betekent het voorgaande niet dat harde plancapaciteit buiten de concentratiegebieden niet kan worden gerealiseerd. Aanpassing daarvan is pas aan de orde indien de locaties niet worden opgenomen in de actuele kantorenvisies.

Gezien het voorgaande en gelet op de huidige marktsituatie is in het bestemmingsplan "Oud-IJselmonde" voor kantoren uitgegaan van de feitelijk aanwezige kantoren.

2.2.2 Provinciale Verordening ruimte 2014

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De Verordening ruimte is met voornoemde Visie en Programma's op 9 juli 2014 vastgesteld. De verordening bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen. Voor het onderhavige plangebied zijn de volgende onderwerpen uit de Verordening van belang.

Detailhandel

In paragraaf 2.1 van de Verordening zijn regels gegeven voor de bebouwde ruimte en mobiliteit. Onder deze regels valt onder meer het onderwerp "Detailhandel".

In artikel 2.1.1 van de regels van de Verordening is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. De ladder schrijft voor aan welke voorwaarden voldaan moet worden indien een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. De eerste voorwaarde betreft het aantonen dat de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd. Vervolgens dient bekeken te worden of in de die behoefte binnen het bestaande stads- en dorpsgebied voorzien wordt door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Indien geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling binnen het bestaande stads- en dorpsgebied, dan moet van locaties, die aan bepaalde randvoorwaarden dienen te voldoen, gebruik worden gemaakt.

In artikel 2.1.4 van de regels is vervolgens aangegeven hoe met nieuwe detailhandel omgegaan dient te worden in aanvulling op voornoemde ladder. Dat betekent dat indien aan artikel 2.1.1 is voldaan, met inachtneming van artikel 2.1.4 nieuwe detailhandel kan worden toegestaan.

Zoals hiervoor al is aangegeven, is er in het onderhavige plangebied voor gekozen om uit te gaan van de bestaande detailhandel en derhalve geen nieuwe detailhandel mogelijk te maken.

Kantoren

De Ladder voor duurzame verstedelijking is ook van toepassing op het onderwerp "Kantoren". In aanvulling daarop is in artikel 2.1.2 aangegeven hoe met nieuwe kantoren omgegaan dient te worden.

Zoals hiervoor al is aangegeven, is er in het onderhavige plangebied voor gekozen om uit te gaan van de bestande kantoren en derhalve geen nieuwe kantoren mogelijk te maken.

Bescherming landgoed- en kasteelbiotoop

De historische landgoederen in Zuid-Holland bepalen in sterke mate de identiteit en unieke kwaliteit van een gebied en daarmee ook de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers. Het provinciaal beleid is gericht op de bescherming en versterking van de historische landgoederen en hun ontsluiting voor een breed publiek. De provincie wil de waarden van de historische landgoederen integraal meewegen in ruimtelijke ordenings- en ontwikkelingsprocessen. Dit provinciaal belang wordt geborgd aan de hand van een ‘landgoed- en kasteelbiotoop’ in deze verordening. Het instellen van een landgoed- en kasteelbiotoop is niet bedoeld om de exploitatie van het landgoed te bemoeilijken. Ontwikkelingen op het landgoed zelf zijn met het oog op de exploitatie van het landgoed nadrukkelijk niet uitgesloten. Het gaat immers om behoud door ontwikkeling. De grootste bedreiging van het landgoed komt in de meeste gevallen namelijk niet van binnen uit, maar van buiten af.

Onder een kasteel- en landgoedbiotoop wordt een beschermingszone verstaan, die als contour om respectievelijk een kasteel/kasteellocatie of historische buitenplaats heen getrokken kan worden en waarvoor bij planvorming dezelfde uitgangspunten gelden. De term ‘landgoed- en kasteelbiotoop’ heeft in dit geval dus betrekking op de bescherming van respectievelijk de historische buitenplaats of het kasteel/de kasteellocatie. Aan deze biotopen zijn regels verbonden.

In het plangebied van Oud-IJsselmonde is er sprake van een kasteelbiotoop. Deze beschermingszone wordt niet opgenomen op de verbeelding. In het bestemmingsplan, binnen deze zone, is niets mogelijk gemaakt wat in strijd is met deze regels.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 

Voor Oud-IJsselmonde wordt ingezet op gentrification in en rond de historische kern. Daarnaast stelt men tot doel het cultuurhistorisch erfgoed in te zetten als ontwikkelingskracht.

2.3.2 Nota Detailhandel Rotterdam

Deze detailhandelsnota is een kaderstellend en faciliterend beleidsdocument, waarbij de economische uitgangspunten van Rotterdam de basis zijn. De gemeente heeft vooral een faciliterende rol richting marktpartijen en consumenten. Dit houdt in dat de gemeente Rotterdam mee wil werken aan plannen die de detailhandelsstructuur als geheel versterken. Dit kan zijn op het terrein van detailhandel, maar zeker ook initiatieven voor transformatie van winkelgebieden.

Het belangrijkste sturingsinstrument van de gemeente is het bestemmingsplan. In bestemmingsplannen kunnen gewenste ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt en ongewenste ontwikkelingen worden voorkomen. De huidige bestemmingsplannen maken vestiging van winkels mogelijk binnen de winkelgebieden, maar ook verspreid over de stad.

In deze stedelijke detailhandelsnota staat de gewenste detailhandelsstructuur omschreven. Bij bestemmingsplanwijzigingen op dit gebied is deze nota voortaan uitgangspunt bij het economisch advies. Samengevat is het beleid dat sterke en toekomstbestendige winkelgebieden hun functie behouden. Voor gebieden zonder of met een beperkte toekomst als winkelgebied is het advies om (waar mogelijk) de detailhandelsbestemming op te heffen.

Deelgebied IJsselmonde beschikt in de huidige situatie over zeven winkelcentra. Naast deze winkelgebieden zijn er in IJsselmonde zeer veel strips aanwezig, die vroeger als buurtsteunpunt functioneerden. In de huidige situatie zijn deze vaak al van functie veranderd, of zitten in een proces van verandering. In de huidige situatie gaat het om de Kasteelweg.

2.3.3 Horecanota Rotterdam 2012-2016

Vastgesteld op 3 juli 2012 door College van burgemeester en wethouders

Doel

Centraal in de horecanota 2012-2016 staat het stimuleren van goede initiatieven, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod, het vooraf bieden van duidelijke richtlijnen, het beperkt sturen door vergunningverlening en gebiedsgerichte aanpak en het normeren door toezicht en handhaving.

Visie

Vanuit de markt- en leefbaarheidsanalyse op horeca, de uitkomsten van de evaluatie van de vorige horecanota en de stedelijke ambities is de visie op de horeca als volgt geformuleerd: 'bruisende, aantrekkelijke stad met ruimte voor initiatieven van ondernemers'. Deze visie is nader uitgewerkt in een drietal ambities:

  • kwaliteitshoreca: het creëren van een aantrekkelijk en bruisend horeca-aanbod dat aansluit op de zakelijke markt, de wensen van de bezoekers en de bewoners;
  • dynamisch ondernemerschap: het stimuleren van nieuwe initiatieven;
  • horeca en leefbaarheid in balans: de samenwerking tussen ondernemers en overheid versterken waardoor een veilig uitgaansklimaat gecreëerd wordt zonder overlast voor omwonenden. "High trust, High penalty" is een belangrijks uitgangspunt.


Stedelijke focusgebieden, algemene gebiedskaders en horecagebiedsplannen

Om (naast wat het bestemmingsplan nu toestaat) in de toekomst beter te kunnen sturen op welke horeca zich in een bepaald gebied kan vestigen, in het kader van het stimuleren van kwaliteitshoreca en waarborgen van leefbaarheid, worden gebiedsgerichte vestigingsvoorwaarden opgesteld. Om te kunnen komen tot gedegen vestigingsvoorwaarden in een gebied, die recht doen aan de ambities ten aanzien van de horecafunctie van de stad Rotterdam in zijn geheel, zijn een vijftiental stedelijke focusgebieden beschreven. De omschrijvingen van de focusgebieden geven de visie weer hoe deze gebieden zich afzonderlijk en in verhouding tot elkaar zouden moeten ontwikkelingen om recht te doen aan de bovenlokale horecafunctie die in de stad gewenst is. Naast de visie op bovenlokale horeca en de ontwikkelrichting hiervan, is ook in zijn algemeenheid ten aanzien van de hoofdfunctie van gebieden gekeken wat de gewenste ontwikkelrichting is, waarbij onderscheid is gemaakt in 'woongebieden', 'gemengde woongebieden', 'publieksintensieve recreatiegebieden', 'bedrijventerreinen/industriegebieden/havengebied'. Bij inwerkingtreding van de horecanota gelden deze gebiedskaders als toetsingskader voor de vergunningverlening totdat de horecagebiedsplannen zijn vastgesteld. Deelgemeenten maken integrale vierjaarlijkse gebiedsplannen, waar het gebiedsplan horeca nu deel van uit gaat maken. In deze horecagebiedsplannen wordt per deelgemeente de horeca-ontwikkelrichting per buurt/straat/pand weergegeven.

2.3.4 Horeca Gebiedsplan IJsselmonde 2015 - 2016

Vastgesteld op 7 april 2015 door het college van B&W

Het Horecagebiedsplan heeft als doelstelling het sturen op het evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk aanwenden van de sociaalrecreatieve en economische waarde van horeca.

Met een restaurant gelegen aan het Kasteelplein en een café-restaurant en cafetaria gesitueerd op het IJsselmondsehoofd, is het quotum gevuld voor dat deel van de wijk. Voor Oud IJsselmonde wordt geen uitbreiding van horeca voorzien.

2.3.5 Gebiedsplan IJsselmonde 2015-2018

In Oud-IJsselmonde wordt het accent gelegd op het realiseren van bereikbare maatschappelijke voorzieningen.

De Sagenbuurt zal in de planperiode in het teken staan van een geïntensiveerde aanpak op de strategieën wonen, zelfredzaamheid, buurtbetrokkenheid en wijkveiligheid.

In nauwe samenwerking met de corporatie worden dan ook de vervolgfasen van de woningverbeteringsinspanningen op de voet gevolgd en daar waar noodzakelijk worden de vereiste ingrepen of verbeteringen in de buitenruimte door het cluster Stadsbeheer aangebracht.

2.3.6 Woonvisie Wonen in Rotterdam

Vastgesteld op 19 juni 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad

De gemeentelijke woonvisie beschrijft de aanpak van de huisvesting tot 2006 en de koers naar 2017. Het verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen, en specifiek mensen met hogere inkomens en hoge opleiding, om die voor de stad te behouden. Om het woningaanbod substantieel om te vormen, is de eerste voorwaarde dat het bouwtempo omhoog gaat. Ook wil de gemeente het eigen woningbezit in de stad stimuleren. Woningen worden gerealiseerd in hoogwaardige woonmilieus. Verder wordt het verbeteren van woningen, woonomgeving, buitenruimte en voorzieningen nagestreefd waarvoor herstructurering de meeste aangewezen oplossing is. Tevens is de wenselijkheid aangegeven om in beperkte mate en onder strikte randvoorwaarden nieuwe goedkope woningen te realiseren. De woonvisie doet geen gebiedsgerichte uitspraken.

2.3.7 Visie Werklocaties 2030

Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).

De opgave van Rotterdam Zuid is vooral gericht op het behouden en versterken van de werkgelegenheid. Ruimte voor de dynamiek van de haven, versterken van het food-cluster Barendrecht en Ridderster en ontwikkeling van grootschalige voorzieningenclusters.
Kantoorgebruikers worden geaccommodeerd in de Waalhaven Oostzijde (maritieme dienstverlening) en Hart van Zuid (regionale bedrijvigheid). Bij de revitalisering van de voorzieningen in het Hart van Zuid dient rekening gehouden te worden met het (beperkte) verzorgingsgebied van deze locatie. Het Ahoy complex heeft als evenementenlocatie wel een groot verzorgingsgebied. Versterking van het complex met verwante elementen kan aan het hele Hart van Zuid ten goede komen.
Het is nog niet duidelijke welke marktvraag bediend zal worden met het omvangrijke programma van het Stadionpark. Voorkomen moet worden dat de regionale markt en in het bijzonder het Hart van Zuid onder dit project gaat lijden. Realisatie van het Maasstad Ziekenhuis in IJsselmonde biedt mogelijkheden voor vestiging van aanverwante bedrijvigheid.

2.3.8 Verkeer- en vervoersplan Rotterdam 2003-2020

Vastgesteld op 18 februari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad
Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Het plan beschrijft de noodzakelijke ontwikkelingen in Rotterdam op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 15 a 20 jaar. Rotterdam is onderdeel van de stedelijke regio die grofweg wordt gevormd door het gebied tussen het stadsgewest Haaglanden, Gouda en de Drechtsteden. Deze Zuidvleugel van de Randstad functioneert steeds meer als een samenhangend gebied van wonen, werken, winkelen en recreëren. Rotterdam heeft de ambitie en potentie om zich te ontwikkelen tot centrum van deze Zuidvleugel. Als wereldhaven heeft Rotterdam Europese uitstraling en is de stad een belangrijke kern in de Randstad. In Europees perspectief is het voor de economische concurrentiepositie van levensbelang dat de Randstad zich de komende jaren ontwikkelt tot een samenhangende Europese deltametropool. De mate van bereikbaarheid bepaalt of deze deltametropool levensvatbaar is. Verkeer en vervoer zijn succesfactoren in het realiseren van onze ambities. Een paar uitgangspunten zijn:
- We plaatsen haven en stad in het grotere verband van de regio en Europa;
- Mobiliteit mag: burgers moeten kunnen kiezen binnen de grenzen die schaarste aan geld en ruimte stellen;
- We baseren de vervoersstructuur op de ontwikkeling van stadsleefgebieden;
- De vervoersstructuur verstekt de stad als geheel en de economische centra;
- De gewenste economische ontwikkeling leidt tot groei van het autoverkeer; dit accommoderen en concentreren we op een beperkt aantal hoofdroutes;
- We investeren in verkorting van de reistijden en garanderen de gewenste rijsnelheden;
- We verleiden mensen gebruik te maken van de fiets en het openbaar vervoer als ze op meerdere plekken in de stad moeten zijn;
- De parkeervoorzieningen en de parkeertarieven vergroten zowel de bereikbaarheid als de leefbaarheid.
Het RVVP sluit nauw aan op het in 2003 vastgestelde Regionale Verkeer- en vervoersplan 2002-2020. Rotterdam legt het accent op een stapsgewijze invulling van het streefbeeld voor de langere termijn. In uitvoeringsprogramma's zullen projecten op een rij worden gezet voor de huidige en de volgende college periodes die volgen.

2.3.9 Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie

Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad

In de beleidsnota uit 2002 zijn wensen en oplossingsrichtingen opgenomen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten. De nota sluit aan op nationaal antennebeleid waarin ook onderscheid gemaakt wordt in vergunningsvrije en vergunningsplichtige bouwwerken.

2.3.10 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.11 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad.
In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Ontstaansgeschiedenis

IJsselmonde was eeuwenlang een zelfstandig dorp aan de rivier. De kerk, de pastorie en het kasteel van IJsselmonde met zijn wandelbos waren sinds de middeleeuwen de ankerpunten van het dorp. Het dorpsleven speelde zich verder af langs het dijklint met de karakteristieke bebouwing van de Beneden- en Bovenstraat. De dijk zelf was tot aan de negentiende eeuw overigens grotendeels onbebouwd. Aan de voet van de dijk lagen de boerderijen en het uitgestrekte polderland.

IJsselmonde had van oudsher een intensieve relatie met de rivier. Vanaf het IJsselmondse Hoofd vertrok het veer naar Kralingen. Dit was ook de plek van de jaarlijkse paardenmarkt. De zalmvisserij was de belangrijkste economische activiteit van IJsselmonde. In de negentiende eeuw vestigden zich aan de Maas een steenbakkerij, scheepswerven en een houtfabriek. Ook stond er een markante watertoren. Na de verwoestingen van de oorlog moest snel begonnen worden met de wederopbouw van de haven en de stad. De open polder van Oud-IJsselmonde maakte al snel plaats voor 301 nieuwe woningen. De groene opzet van de Sagenbuurt met woonpaden, hagen en woningen in stroken was in die tijd een noviteit.

De jaren zestig werden voor Oud-IJsselmonde de periode van de grote ingrepen. Met de aanleg van de hoge Deltadijk ging de innige relatie tussen het dorp en de rivier verloren. In 1965 werd de Van Brienenoordbrug feestelijk geopend. De brug met het aanliggende verkeersplein sloeg een enorme bres in het lint van de Bovenstraat. Ook de Koninginneweg werd in tweeën gedeeld. De impact van de brug was enorm.

Als een enclave ligt het ‘dorp’ nu opgesloten tussen IJsselmonde, de Beverwaard, de rivier en de snelwegen van de stad. Maar de rijke geschiedenis is er nog altijd te beleven. De historische gelaagdheid van Oud-IJsselmonde met alle bijbehorende breuken en ongelukken is nog zichtbaar en voelbaar. Dat maakt Oud-IJsselmonde tot een markante plek in Rotterdam. De kans ligt er in het verder verstevigen en uitbuiten van het karakter dat IJsselmonde al eeuwen heeft; dat van een Rotterdams dorp aan de rivier.

3.2 Archeologie en cultuurhistorie

Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis

Het plangebied ligt in een omgeving met een lange bewoningsgeschiedenis. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich in de ondergrond een drie kilometer lange zone waar rivierduinen voorkomen. Er zijn in dat gebied verschillende vindplaatsen met bewoningssporen en vondsten uit het Mesolithicum (8000-5300 voor Christus) en het Neolithicum ( 5300-2000 voor Christus) bekend. Sporen en vondsten uit de IJzertijd en de Romeinse tijd zijn gevonden in de wijk Beverwaard, ten oosten van het plangebied. Bewoning vond toen plaats in een (klei-op-) veengebied dat zich in de loop der tijd heeft ontwikkeld bij de samenloop van Hollandse IJssel en Merwe (nu Nieuwe Maas).

In de 10e-12e eeuw is het gebied ontwaterd en bewoonbaar gemaakt door het graven van sloten en is het ingericht voor akkerbouw en veeteelt. Vindplaatsen uit die periode liggen meer landinwaarts op het eiland IJsselmonde. De naam IJsselmonde wordt voor het eerst genoemd in 1072. Er is dan sprake van een sterkte, die aangelegd is door de Utrechtse bisschop. De locatie van deze burcht, die in 1076 door de graaf van Holland werd vernield, is niet bekend.

Vóór 1300 vonden al bedijkingen plaats en maakte het gebied deel uit van de grote Riederwaard. De noordelijke dijk van de Riederwaard is mogelijk opgenomen in de rivierdijk, die nu nog in het plangebied Oud-IJsselmonde aanwezig is als het tracé van Oostdijk (oostelijk deel) en Bovenstraat. De locatie van verschillende laatmiddeleeuwse vindplaatsen uit de 13e -14e eeuw lijkt samen te hangen met de locatie van deze dijk van de Riederwaard. Zo zijn onder meer in de wijk Beverwaard, juist ten oosten van het plangebied, sporen van een dubbel omgracht terrein met resten van een bakstenen gebouw uit de 13e-14e eeuw ontdekt. In 1308 is sprake van een pastoor Diederik van IJsselmonde. De plaats waar zijn kerk stond kennen we helaas niet.

In 1373 gaat de Riederwaard door overstromingen ten onder. Ook IJsselmonde ging toen verloren. In 1437 wordt de polder Oost-IJsselmonde bedijkt, waarbij aan de noordkant vermoedelijk gebruik is gemaakt van de oude dijk van de Riederwaard. Hier ontstond ook het dorp IJsselmonde. In het dorp woonden later vooral ambachtslieden en er was het belangrijke veer op Kralingen gesitueerd. In de 18e en 19e eeuw was de zalmvisserij van belang. In 1448 werd er een kerk gebouwd, de Adriaen Janszkerk, en in 1483 een kasteel. Later werd het kasteel eigenlijk meer een fraai herenhuis, dat als buitenverblijf diende van de heren van IJsselmonde. Het kasteel werd in 1900 afgebroken. De funderingen ervan werden in 1972 blootgelegd en verwijderd in verband met het op deltahoogte brengen van de rivierdijk en de aanleg van de Willem van Gelderstraat. Een deel van de grachten en een klein deel van het kasteelterrein zijn nog bewaard gebleven in het terrein. De meest ingrijpende verbouwing van de kerk vond plaats in 1923, toen grotere transepten en een nieuw koor in bijpassende gotische stijl werden gebouwd.

De middeleeuwse dijk vormt nog altijd de basis van de ruimtelijke structuur van de binnen het plangebied gelegen historische kern van het voormalige dorp IJsselmonde, dat in 1941 is opgegaan in de Rotterdamse wijk Oud-IJsselmonde. Behalve de invloed van de uitbreidingen van Rotterdam zoals de bouw van de wijk Beverwaard, hebben de aanleg (jaren '60) en latere verbreding (jaren '80) van de Van Brienenoordbrug en de dijkverzwaring langs de Nieuwe Maas (jaren '70) het oude dorpsgezicht verder gewijzigd. Ook het buitendijks gebied is sterk van karakter veranderd door de ophogingen en de aard van de bebouwing.

Archeologische verwachting

In het hele plangebied kunnen bewoningssporen en vondsten uit de Prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen voorkomen. In verband met de geologische opbouw van de ondergrond, maar ook door grote verschillen in ophoging die samenhangen met de bovenbeschreven moderne ontwikkelingen in het plangebied, kunnen de archeologische waarden tot op grote diepte onder het maaiveld aanwezig zijn. Een zeer hoge verwachting voor bewoningssporen en vondsten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd geldt voor de dijk en de oude kern van Oud-IJsselmonde.

Aanbevelingen

Waarde - Archeologie 1

Bij de terreinen van de Adriaen Janszkerk en het voormalige kasteel staat behoud van de archeologische resten in de bodem voorop. Ze zijn opgenomen in de lijst van Archeologisch Belangrijke Plaatsen van de gemeente Rotterdam (ABP-terreinen 39 en 40) en genieten derhalve bescherming op grond van de gemeentelijke archeologieverordening. Het bodemarchief ter plaatse dient in principe behouden te blijven. Voor deze terreinen (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld, ongeacht de oppervlakte.

Waarde - Archeologie - 2

Voor de dijk en directe omgeving en voor het oude dorpsgebied (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 100 vierkante meter beslaan.

Waarde - Archeologie 3

Voor het tijdens de aanleg van de wijk Beverwaard overbouwde polderland (Waarde - Archeologie 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 200 vierkante meter beslaan.

Waarde - Archeologie 4

Voor het buitendijks gelegen deel van het plangebied (Waarde - Archeologie 4) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0 meter NAP en die tevens een oppervlakte groter dan 200 vierkante meter beslaan.

Waarde - Archeologie 5

Voor het tracé van het IJsselmondseplein en de A-16 (Waarde - Archeologie 5) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de bestaande weg- en leidingcunetten (zandcunetten) en die tevens een oppervlakte groter dan 200 vierkante meter beslaan.

Waarde - Archeologie 6

Voor het watergedeelte van het plangebied (Waarde - Archeologie 6) geldt dat bij bagger- en andere werkzaamheden (uitgezonderd het op normale diepte houden van de vaarwegen), een archeologisch vooronderzoek dient te worden uitgevoerd. Voor het gehele watergedeelte van het plangebied geldt daarom een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 vierkante meter en die tevens dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem.

3.3 Stadsgezichten en Monumenten

Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Monumentenwet (1988) die dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar (Monumentenwet). Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen (Wet RO). Beschermde stadsgezichten komen in het plangebied niet voor.

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status. Wederopbouwaandachtsgebieden komen in het plangebied niet voor.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening Rotterdam 2003. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object tenminste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beeldbepalende objecten (BO)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden.

3.3.1 Monumenten in Oud-IJsselmonde

Het bestemmingsplangebied kent diverse rijks- en gemeentelijke monumenten.

Hieronder zijn de rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1020OudIJsselmo-va01_0003.png"

Er zijn een paar monumenten in het bestemmingsplangebied Oud-IJsselmonde.

Mon. nr   Mon.type   Adres   Oorspronkelijke functie   Bouwjaar  
E-188   GM   Benedenstraat 9-17   woongebouw   1895  
E-189   GM   Bovenstraat 132   schoolgebouw   1872  
E-190   GM   Bovenstraat 176   woongebouw   1869  
E-191   GM   Bovenstraat 61-63   openbaar gebouw   1875  
E-192   GM   Bovenstraat 71-73   bedrijfsgebouw   1895  
E-193   GM   Bovenstraat 96   woongebouw   1880  
E-196   GM   Kasteelweg 52   religieus gebouw   1885  
32943   RM   Kasteelweg 50   religieus gebouw   1923  

3.3.2 Cultuurhistorische waarde Oud-IJsselmonde

De huidige historische linten van Oud IJsselmonde

Benedenrijweg, Boven- en Benedenstraat

Langs de drie straten Benedenrijweg, Benedenstraat en Bovenstraat is de oudste bebouwing van het dorp Oud IJsselmonde gesitueerd. De straten zijn aangelegd langs de oude dijk die uit iets na 1446 dateert. De bebouwing van de verschillende linten is bepaald door hun nabijheid van het centrum. Rond de kerk en het vroegere kasteel was de bebouwing erg dicht. De Bovenstraat en Benedenstraat, noordelijk ten opzichte van kasteel en kerk, vormen de kern van het historische dorp. De namen van de straten hebben hun oorsprong in de locatie op of achter de dijk. Meerdere panden hebben hun gevel aan de Bovenstraat, die vroeger ook Dorpsstraat werd genoemd, maar lopen door tot aan de Benedenstraat. De bebouwing van de straat zoals die nu nog is te zien, is vooral tussen 1850 en 1910 tot stand gekomen. De nog bestaande winkelpuien aan de Benedenstraat en Bovenstraat wijzen erop dat hier vooral winkels en bedrijfjes waren.

De Benedenrijweg, het verlengde van de Benedenstraat, en de uiteindes van de Bovenstraat, die nu gelegen zijn aan de andere kant van de Oostdijk of verdwenen zijn, vormen de historische linten. De uiteindes van de Bovenstraat hebben hetzelfde karakter als het overige deel van de Benedenstraat en Bovenstraat aangezien het vroeger een aan elkaar gesloten en doorlopende bebouwing was. De Benedenrijweg daarentegen is veel ruimer qua opzet. Hier zijn vooral agrarische panden en grotere woonhuizen te vinden. Veel van de boerderijen stonden hier al voor het midden van de negentiende eeuw terwijl de woonhuizen ook later tussen 1850 en 1910 gebouwd zijn. Een andere categorie panden op de Benedenrijweg zijn de arbeiderswoningen. De woningen staan in verband met de bedrijven aan de Nieuwe Maas. In totaal zijn er zes clusters van arbeiderswoningen langs het lint te vinden.

Tussen 1910 en 1930 is weinig gebouwd in Oud IJsselmonde. Vanaf de jaren twintig van de twintigste eeuw brak een nieuwe bouwperiode aan die niet alleen de aanleg van de Koninginneweg met zich meebracht, maar ook meerdere huizenrijen aan de Benedenrijweg. Deze wijken af van de karakter van het lint, met zijn boerderijen en ruime plattegronden.

De bouw van de Deltadijk op de plek van de vroegere Bovenstraat (nu Oostdijk, 1973) en de Van Brienenoordbrug (1969) hebben grote invloed gehad op de historische structuur van de linten. Grote delen van de Bovenstraat en van de historische kern zijn verdwenen voor de aanleg van de brug.

Het Deltadijkplan leidde tot de afbraak van veel huizen en bedrijven noordelijk van de Benedenrijweg. Verder had het plan grote gevolgen voor de Bovenstraat. Door de aanleg van de nieuwe dijk, zoals die er nu is, kwamen veel huizen die vroeger op de dijk stonden nu achter de nieuwe dijk te liggen en daardoor is de historische structuur aangetast. Dat is vooral zo bij de Bovenstraat waar de dijk ook delen van de bebouwing laat verdwijnen en een grotere ingreep te voelen is. Op de Benedenrijweg waar de dijk de hele noordelijke bebouwing laat verdwijnen is de ingreep nu minder te voelen. Wel zijn veel panden verdwenen, maar bleef het contrast tussen bebouwing en industrie langs de Nieuwe Maas behouden.

Koninginneweg

Volgens de welstandsnota is een straat een lint als de bebouwing langs het lint pandsgewijs voor 1900 door de eigenaar gebouwd is. Verder zijn de panden vaak vrijstaand en verschillen in perceelgrootte en uitwerking. De Koninginneweg is volgens deze definitie van de welstandsnota geen historisch lint, omdat de straat pas na 1900, namelijk vanaf 1920, aangelegd is. Toch wordt de Koninginneweg cultuurhistorisch tot de historische linten gerekend, omdat de weg ruim voor de stedelijke ontwikkeling in het gebied ontstond.

De Koninginneweg is de verbindingsweg van Oud IJsselmonde met Barendrecht. Met de aanleg van de straat is men in het begin van de jaren twintig van de twintigste eeuw begonnen. Op de kadasterkaart van 1920 is nog geen bebouwing te zien. In de kadasterkaart van 1938 zijn beide kanten van de straat al geheel bebouwd. De straat is een rechte lijn naar het zuiden. De reden voor zo een rechte aanleg is waarschijnlijk dat de straat langs gedempte sloten gebouwd is. De straat was tot in de jaren dertig vooral alleen aan de oostzijde bebouwd. De bouwactiviteiten aan de straat waren in de jaren veertig grotendeels afgesloten en toen zag de straat er bijna net zo uit als nu. De reden van de aanleg van de Koninginneweg was het gebrek aan ruimte binnen de oude dorpskern. Door een straat haaks op de al bestaande straten te plaatsen bood dit ruimte voor nieuwe uitbreidingsmogelijkheden. Langs de straat zijn voornamelijk woonhuizen en sociale instellingen gebouwd. Vooral de hoeveelheid scholen, maar liefst vier, is opvallend.

De woonhuizen zijn vrijstaande eengezinswoningen en rijtjeshuizen met erker en voortuin. In veel van de vrijstaande woonhuizen was vroeger ook een klein bedrijf of werkplaats gevestigd. De Koninginneweg kenmerkt zich door een uniforme bebouwing van woningen qua hoogte en verschijningsvorm. De grotere schoolgebouwen vormen hier een uitzondering op.

De Koninginneweg is sinds de aanleg van de Rijksweg A16, de verbinding tussen Rotterdam en Dordrecht, in tweeën gedeeld. Met de aanleg van de Van Brienenoordbrug kwam voor de A16 een brug over de Koninginneweg. De tunnel deelt daarmee niet alleen de Koninginneweg in tweeën, maar scheidt ook Oud IJsselmonde van Groot IJsselmonde.

Het Inventariserend en waarderend objectenonderzoek in historische kern en linten van Oud IJsselmonde (mei 2013), dat is gedaan onder andere ten behoeve van dit bestemmingsplan, benoemt ook beeldbepalende objecten. Deze objecten hebben, in tegenstelling tot de monumenten, geen juridische status op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening Rotterdam 2010. De Beeldbepalende panden krijgen in het bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 1.

Beeldbepalende panden en Beeldondersteunende panden in Oud-IJsselmonde:

Afdres
 
Type/naam   Oorspronkelijke functie   Waardering  
Benedenrijweg 100   Woonhuis   Arbeiderswoning   Beeldondersteunend Object  
Benedenrijweg 493   Woonhuis   Boerderij   Beeldbepalend Object  
Benedenrijweg 495   Woonhuis   Woonhuis   Beeldbepalend Object  
Benedenrijweg 559   Woonhuis   Woonhuis   Beeldbepalend Object  
Benedenrijweg 569
 
Woonhuis   Woonhuis   Beeldbepalend Object  
Benedenstraat 4   Woonhuis   - *   Beeldondersteunend Object  
Benedenstraat 29   Woonhuis   - *   Beeldondersteunend Object  
Benedenstraat 65   Woonhuis   - *   Beeldbepalend Object  
Benedenstraat 77   Woonhuis   - *   Beeldbepalend Object  
Benedenstraat 79   Woonhuis   Winkel   Beeldbepalend Object  
Benedenstraat 83-85   Woonhuis     Beeldbepalend Object  
Benedenstraat 87   Woonhuis   Armenhuis   Beeldbepalend Object  
Benedenstraat 115
 
Sportinstelling   Winkel   Beeldondersteunend Object  
Bovenstraat 17   Woonhuis   Bakkerij   Beeldbepalend Object  
Bovenstraat 19-23   Woonhuis   Woonhuis   Beeldondersteunend Object  
Bovenstraat 25   Woonhuis   Winkel   Beeldbepalend Object  
Bovenstraat 27   Woonhuis   Winkel   Beeldbepalend Object  
Bovenstraat 33-35   Woonhuis   Smederij   Beeldbepalend Object  
Bovenstraat 39   Woonhuis   Winkel/Woonhuis   Beeldbepalend Object  
Bovenstraat 41   Woonhuis   - *   Beeldbepalend Object  
Bovenstraat 47   Woonhuis   Winkel   Beeldbepalend Object  
Bovenstraat 49   Woonhuis   Winkel   Beeldbepalend Object  
Bovenstraat 53   Woonhuis   - *   Beeldondersteunend Object  
Bovenstraat 55   Woonhuis   Winkel   Beeldbepalend Object  
Bovenstraat 57   Woonhuis   Winkel   Beeldbepalend Object  
Bovenstraat 59   Woonhuis   Winkel   Beeldbepalend Object  
Bovenstraat 67   Woonhuis   Klooster/Winkel   Beeldbepalend Object  
Bovenstraat 80   Woonhuis   Winkel   Beeldondersteunend Object  
Bovenstraat 83   Woonhuis   Winkel   Beeldondersteunend Object  
Bovenstraat 87   Woonhuis   Winkel   Beeldbepalend Object  
Bovenstraat 88   Woonhuis   Bedrijf   Beeldondersteunend Object  
Bovenstraat 100-102   Woonhuis   Bedrijf/Bakkerij   Beeldondersteunend Object  
Bovenstraat 110   Woonhuis   Woonhuis   Beeldbepalend Object  
Bovenstraat 112   Woonhuis   Winkel   Beeldbepalend Object  
Bovenstraat 116   Woonhuis   Bedrijf   Beeldbepalend Object  
Bovenstraat 118-122   Woonhuis   Arbeiderswoning   Beeldondersteunend Object  
Bovenstraat 121   Woonhuis   Bakkerij   Beeldbepalend Object  
Bovenstraat 134   Woonhuis   Onderwijzerswoning   Beeldbepalend Object  
Bovenstraat 178
 
Woonhuis   Bedrijf   Beeldbepalend Object  
Dierenstraat 14-24
 
Woonhuis   Arbeiderswoning   Beeldbepalend Object  
Graze Weitje 1-3
 
Woonhuis   Woonhuis   Beeldbepalend Object  
IJsselmondsehoofd 1-3   Horecapand   Horecapand   Beeldondersteunend Object  
IJsselmondsehoofd 11-13   Woonhuis   Postkantoor   Beeldondersteunend Object  
IJsselmondsehoofd 15
 
Woonhuis   Dienstwoning   Beeldondersteunend Object  
Kasteelweg 51-55   Kantoor   Onderwijsgebouw   Beeldbepalend Object  
Kasteelweg 53
 
Partycentrum   Koetshuis   Beeldbepalend Object  
Koninginneweg 2 C   Onderwijsgebouw   Onderwijsgebouw   Beeldbepalend Object  
Koninginneweg 5
 
Onderwijsgebouw   Onderwijsgebouw   Beeldbepalend Object  

*) Een streep geeft aan dat tijdens het onderzoek niet duidelijk werd wat de primaire functie van het pand was

Waardenkaart Oud-IJsselmonde

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1020OudIJsselmo-va01_0004.png"

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan legt grotendeels de huidige planologische situatie vast. In die situatie is in beperkte mate ruimte voor ontwikkelingen. Wel bieden de gehanteerde gemengde bestemmingen ruimte voor een flexibele invulling, waarbij functies uitwisselbaar zijn. De gerealiseerde bouwplannen van de afgelopen jaren zijn in het bestemmingsplan verwerkt.

In paragraaf 4.3 worden de bestemmingen nader omschreven die in dit plan op de verbeelding en in de regels worden gebruikt. De verwachte ontwikkelingen in Oud-IJsselmonde en zijn omgeving zijn apart beschreven in Paragraaf 4.2.

4.2 Ontwikkelingen

De gewenste ontwikkelrichting voor Oud-IJsselmonde is het verder verstevigen en uitbuiten van het karakter dat het gebied al eeuwen heeft: dat van een Rotterdams dorp aan de rivier. Dit betekent ook en vooral het versterken van de woonfunctie. Daarom is voor locaties waar wonen reeds mogelijk is, deze mogelijkheid uitgebreid. Waar wonen nog niet mogelijk was, is de mogelijkheid geboden om niet -woonfuncties naar wonen te transformeren; eventueel na sloop gevolgd door het oprichten van nieuwbouw.

In dit bestemmingsplan worden locaties met name aan de Bovenstraat, Benedenstraat waar wonen en bedrijvigheid een onderdeel van uitmaken voorzien van een gemengde bestemming. Ook in panden aan met name de Bovenstraat en het Kerkplein, waar nu geen woningen aanwezig zijn, zijn woningen wel mogelijk gemaakt. Het gaat hier om in totaal 10 locaties binnen het plangebied. Deze locaties hebben een gemengde bestemming. Daarnaast zijn er drie locaties met een woonbestemming, waarvan slechts één geval een braakliggend terrein betreft tussen de Benedenstraat 65 - 75 met de bestemming "wonen". De overige twee woonbestemmingen zijn de transformatielocaties aan de Bovenstraat 87 en 121.

Overig gebruik van panden zoals winkel of kantoor of als maatschappelijke voorziening is met een aanduiding op de plankaart weergegeven. Deze overige functies zijn in een beperkte mate in het plangebied aanwezig. In de Bovenstraat is er sprake van enkele winkeltjes.

Locatie van de voormalige pastorie

De pastorie die ten zuiden van de Adriaen Janszkerk aanwezig was, is gesloopt. In het oude bestemmingsplan was deze locatie bestemd voor maatschappelijke functies. Omdat er geen nieuwe maatschappelijke voorziening op deze locatie wordt voorzien, heeft deze locatie de bestemmingen verblijfsgebied en tuin gekregen.

Transformatiemogelijkheid van "niet-woning" naar "woning" en het oprichten van nieuwbouwwoningen

Het plangebied Oud-IJsselmonde ligt direct ten oosten van de snelweg A16. De geluidsbelasting vanaf de A16 t.o.v. de locaties van de beoogde woningvorming (transformatie of nieuwbouw), overschrijdt het wettelijk toegestane maximum. Omdat de Wet geluidhinder geen mogelijkheid biedt voor een nog hogere geluidbelasting is dit een belemmering voor de beoogde woningen op eerdergenoemde 10 locaties.

De Interimwet stad-en-milieubenadering maakt het mogelijk de beoogde woningen toch te realiseren na het nemen door de Raad van een zogenoemd Stap 3-besluit. Met dit instrument kan worden afgeweken van o.a. wettelijke geluidsnormen uit de Wet geluidhinder, mits er hiertegenover compenserende maatregelen worden getroffen. In bijlage 5 Stap 3-besluit Oud-IJsselmonde en in hoofdstuk 6.2 Stad- en milieubenadering wordt dit nader besproken.


Wijzigingsbevoegdheden

In dit bestemmingsplan zijn de volgende drie ontwikkelingen als wijzigingsbevoegdheden opgenomen:  

Waterside II / Symbiosa

De locatie Symbiosa, wetgevingzone - wijzigingsgebied 1, het voormalige Biosoilterrein, is gelegen in het buitendijks gelegen deel van Oud IJsselmonde. Naar maat en schaal sluit dit braakliggende terrein aan op het aanliggende woongebied. De wijzigingsbevoegdheid maakt max. 50 woningen mogelijk op deze particuliere locatie aan de rivier. Met het bebouwen van deze locatie wordt de naastgelegen eerder gerealiseerde woningbouw aan de rivieroever afgerond. Met realisatie van dit plan wordt de kade openbaar gemaakt en vrij van autoverkeer en parkeren gehouden. Vanuit stedenbouwkundige optiek is dit een absolute kwaliteit. Langs de noordzijde wordt de gevellijn ten opzicht van de waterkant 25 meter terug gelegd; dit i.v.m. de plasbrandgrens. Dit is in de wijzigingsregels van het bestemmingsplan geborgd, artikel 40.1.3, sub d. Eveneens is in de wijzigingsregels geborgd dat deze woningen krachtens het vastgestelde Stap 3-besluit zullen voldoen aan een maximale geluidbelasting (binnenwaarde) van 30 dB, artikel 40.1.3, sub c.

Met het bebouwen van deze locatie wordt de verontreinigde locatie gesaneerd, waardoor een beter woon- en leefklimaat ontstaat voor de aangrenzende woningen. Omdat plannen voor de ontwikkeling van deze locatie nog niet concreet genoeg zijn is het direct bestemmen van de locatie niet opportuun. Daarom zal de locatie worden bestemd als verblijfsgebied, met hieraan gekoppeld een wijzigingsbevoegdheid naar 'Woongebied-1' waarin eengezinswoningen van max.12 meter hoog mogelijk gemaakt worden.

Cranendonckweg

In de bocht ten zuiden en oosten van de Cranendonckweg, wetgevingzone - wijzigingsgebied 2, staan drie woonblokken met in totaal 36 tweekamerappartementen. Het masterplan Oud IJsselmonde voorziet in sloop van deze woningen en nieuwbouw met minder maar grotere woningen. Omdat de nieuwe woningen ook zijn voorzien ter plaatse van de bestemmingen Tuin en Groen past deze ontwikkeling niet binnen het thans nog geldende bestemmingsplan.

Hoewel de woningen op geringe afstand van de (toegang tot) de snelweg staan is het belangrijk om hier - na de sloop van de oude woningen - woningen terug te bouwen. De locatie ligt aan één van de entrees van Oud IJsselmonde en vormt samen met de aangrenzende straten één stedenbouwkundig geheel. In de wijzigingsregels is geborgd dat deze woningen krachtens het vastgestelde Stap 3-besluit zullen voldoen aan een maximale geluidbelasting (binnenwaarde) van 30 dB, artikel 40.2.3, sub e.

Deze ontwikkeling is nog niet concreet genoeg om met een directe bestemming te worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Vanwege de aannemelijkheid dat er zich binnen de planperiode concrete plannen zullen aandienen wordt voorgesteld voor deze locatie een wijzigingsbevoegdheid naar 'Woongebied-2' op te nemen.

Hoek Koninginneweg / Benedenstraat

Op de locatie Hoek Koninginneweg / Benedenstraat wetgevingzone - wijzigingsgebied 3 zijn bedrijfsruimtes met opslag gesitueerd. De bedoeling is, om op basis van het masterplan Oud IJsselmonde,maximaal 18 woningen (twee lagen plus kap) te realiseren met een maximumhoogte van 9 meter (twee lagen plus kap) in plaats van de aanwezige bedrijven.

Het gaat om een onaantrekkelijk geheel van oude loodsen die deels leeg staan en waar sprake is van bodemverontreiniging en asbest. Door op deze locatie woningen te realiseren - na verontreiniging - ontstaat een veel beter woon- en leefklimaat voor de bewoners in de aangrenzende woningen. In de wijzigingsregels is geborgd dat deze woningen krachtens het vastgestelde Stap 3-besluit zullen voldoen aan een maximale geluidbelasting (binnenwaarde) van 30 dB, artikel 40.3.3 sub c.

Deze ontwikkeling is nog niet concreet genoeg om met een directe woonbestemming te worden opgenomen. Vanwege de aannemelijkheid dat er binnen de planperiode een aanvraag tot realisatie van woningen wordt ingediend wordt voorgesteld voor deze locatie een wijzigingsbevoegdheid naar 'Woongebied-3' op te nemen.

4.3 Juridische planbeschrijving

Gemengd

In het plangebied komen vier gemengde bestemmingen voor. Ter vergroting van de flexibiliteit en het tegengaan van leegstand zijn de gebruiksmogelijkheden op de verschillende locaties verruimd.met o.a de functies praktijkruimte en dienstverlening.

Gemengd 1

Deze bestemming, Gemengd - 1, is toegekend aan 2 in elkaars nabijheid gelegen locaties aan de Benedenstraat/Kasteelweg. In het vorige bestemmingsplan was de bestemming van beide locaties "bedrijven met erf", maar was geen woonfunctie opgenomen. In het nieuwe bestemmingsplan is de functie bedrijf gehandhaafd in de vorm van bedrijven t/m cat. 2, m.u.v. bedrijven die handelen in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven. Aan de Kasteelwegweg 53 en de Benedenstraat 115 bevinden zich respectievelijk een detailhandelszaak op de begane grond en een sportschool. Deze zijn met een functieaanduiding op de verbeelding opgenomen. Het wijzigen van een niet-woning in woning is een nieuwe situatie als bedoeld in de Wet geluidhinder. Daarom was het nodig krachtens het Stap 3-besluit te bepalen dat de binnenwaarde voor geluid van een woning die binnen een bestaand pand in de plaats komt van een "niet-woning" maximaal 35 dB bedraagt, zie artikel 5.2.2.

Gemengd 2

Deze bestemming, Gemengd - 2, is toegekend aan slechts 1 locatie, welke zich bevindt ten oosten van de Adriaen Janszkerk. Het vorige bestemmingsplan liet hier gestapelde en/of laagbouwwoningen toe in maximaal 3 bouwlagen. Op een gedeelte van de begane grond was een winkel of kantoor toegestaan. In het nieuwe bestemmingsplan zijn - naast wonen op alle verdiepingen - uitsluitend op de begane grond toegestaan: maatschappelijke voorzieningen, detailhandel, dienstverlening, praktijkruimten kantoor, bedrijven t/m categorie 2, m.u.v. handel in auto's en motorfietsen. Ofschoon op de begane grond ook wonen is toegestaan, is een feitelijke (her)ingebruikname van een niet-woning als woning een nieuwe situatie als bedoeld in de Wet geluidhinder. Daarom was het nodig krachtens het Stap 3-besluit te bepalen dat de binnenwaarde voor geluid van een woning die binnen een bestaand pand in de plaats komt van een "niet-woning" maximaal 35 dB bedraagt, zie artikel 6.2.2.

Gemengd 3

Deze bestemming, Gemengd - 3, is toegekend aan locatie IJsselmondsehoofd heeft in het oude bestemmingsplan de bestemming "Horeca". Ten behoeve van een flexibel gebruik van de locatie zijn in het nieuwe bestemmingsplan tevens de functies wonen en hotel mogelijk gemaakt. Ofschoon ook wonen is toegestaan, is een feitelijke (her)ingebruikname van een niet-woning als woning een nieuwe situatie als bedoeld in de Wet geluidhinder, zodat aan de geluidsnormen van die wet moet zijn voldaan. Daarom was het nodig krachtens het Stap 3-besluit te bepalen dat de binnenwaarde voor geluid van een woning die binnen een bestaand pand in de plaats komt van een "niet-woning" maximaal 35 dB bedraagt, zie artikel 7.2.2.

Gemengd 4

Deze bestemming, Gemengd - 4, sluit fysiek aan bij de locatie voor gemengd - 3 aan de IJsselmondsehoofd. Daarnaast komt deze bestemming nog voor aan de Bovenstraat. Beide locaties hadden in het oude bestemmingsplan de bestemming "Bedrijven met erf". In het nieuwe bestemmingsplan zijn opnieuw bedrijven t/m categorie 2 toegestaan, met uitzondering van de handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven. Ten slotte nog is ook wonen mogelijk gemaakt evenals een gebruik als praktijkruimte of als ruimte voor dienstverlening. Ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca', is een horecavestiging toegestaan. Dit betreft het adres IJsselmondsehoofd 7. Binnen de bestemming Gemengd - 4 komen geen nieuwe geluidsgevoelige situaties voor.

Wonen

Wonen komt op een aantal adressen voor, soms met ander (mede)gebruik. Dit is met een functieaanduiding aangegeven op de verbeelding. Deze situatie doet zich vooral voor langs de oude linten van Bovenstraat en Benedenstraat, waar van oudsher gemengd gebruik in voorkwam. Daarnaast wordt er ook gewoond in een aantal gemengde bestemmingen. Het nieuwe bestemmingsplan schept ook de mogelijkheid om via transformatie, nieuwbouw, sloop gevolgd door nieuwbouw, nieuwe woningen te creëren. Hierdoor zal de woningvoorraad toenemen.

De woningbouwlocatie tussen Benedenstraat 65 en 75 bevindt zich op een braakliggend terrein. De geluidbelasting ter plaatse vormt een belemmering voor de effectuering van de bestemming. Daarom is ook voor deze locatie het Stap 3-besluit toegepast. In de regels is geborgd dat woningen krachtens het vastgestelde Stap 3-besluit zullen voldoen aan een maximale geluidbelasting (binnenwaarde) van 30 dB.

De locaties Bovenstraat 87 en 121, betreffen tranformatielocaties waar wonen weliswaar mogelijk is, maar die nu anders worden gebruikt. Een feitelijke (her)ingebruikname van een niet-woning als woning is een nieuwe situatie als bedoeld in de Wet geluidhinder. De geluidbelasting ter plaatse van beide locaties, vormt een belemmering voor een eventuele heringebruikname van een niet-woning als woning. Daarom is ook hier het Stap 3-besluit toegepast. In de regels is geborgd dat woningen krachtens het vastgestelde Stap 3-besluit zullen voldoen aan een maximale geluidbelasting (binnenwaarde) van 35 dB.

Groen

In het plangebied wordt een onderscheid gemaakt naar twee soorten groen: Groen - 1 en Groen - 2. Het onderscheid heeft te maken met het toestaan van o.a. speeltoestellen en ballenvangers in de bestemming Groen - 2. Deze zijn in Groen - 1, niet is toegestaan. In Groen - 1, ter plaatse van de functieaanduiding 'antennemast', is een antennemast toegestaan. Dit betreft de locatie aan de Arthurweg.

Horeca

In de "Horecanota Rotterdam" worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Horeca definitie en afbakening

Het bedrijfschap Horeca en Catering deelt horeca in vier bedrijfsgroepen in, te weten de drankensector, fastfoodsector, restaurantsector en hotelsector. Voor de definitie van een horecabedrijf zoals in de horecanota bedoeld wordt, is aangesloten bij het begrip 'openbare horeca-inrichting' uit de Rotterdamse APV. Binnen een openbare horeca-inrichting kan een ondernemer verschillende activiteiten ontplooien op het gebied van etenswarenverstrekking, het schenken van (alcoholhoudende) drank en het aanbieden van amusement. Beleidsonderwerpen die wel voor de horecabranche gelden of sterke raakvlakken hebben maar niet binnen de horecanota expliciet beschreven worden, zijn de hotelsector, de kwaliteitseisen ten aanzien van terrassen (nota kwaliteitseisen voor terrassen) en het programma gericht op het tegengaan van (overmatig) alcohol- en drugsgebruik en uitgaansgeweld.

Vergunningvrij exploiteren

Rotterdam biedt een groot aantal bedrijven, waarbij horeca ondergeschikt is aan de primaire detailhandelfunctie en bedrijven waar het exploiteren van horeca een minimale weerslag heeft op de omgeving, de mogelijkheid om vergunningvrije horeca te exploiteren. Dit betreft bijvoorbeeld het koffiehoekje in de supermarkt, de bakkerij waar ook een gebakje gegeten kan worden en het restaurant in ouderenhuisvesting. Vergunningvrij betekent dat geen vergunning hoeft te worden aangevraagd en derhalve ook geen leges verplicht zijn. De exploitatie van de volgende inrichtingen kan zonder vergunning plaatsvinden:

  • 1. inrichtingen die geopend zijn tussen 07.00 en 22.00 uur, geen (zwak of sterk) alcoholische drank schenken, geen versterkt geluid ten gehore brengen, geen vergunningplichtig terras exploiteren (gevelzitplaats wel mogelijk) en geen speelautomaten hebben.
  • 2. bedrijfskantines, voor zover deze uitsluitend als zodanig in gebruik zijn;
  • 3. inrichtingen in musea, crematoria, begraafplaatsen en rouwcentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering;
  • 4. inrichtingen in ziekenhuizen, ouderenhuisvesting en verpleegtehuizen, voor zover deze uitsluitend gericht zijn op de bewoners/patiënten en hun bezoekers;
  • 5. horeca in tuincentra en congrescentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering en uitsluitend gericht zijn op hun bezoekers.


Exploitatievergunning nodig
Voor alle overige inrichtingen, waar horeca de primaire bedrijfsfunctie betreft, is een exploitatievergunning vereist. De horeca-exploitatievergunning wordt afgegeven voor de inpandige m² alsmede voor de eventuele m² terras en heeft een looptijd van vijf jaar. Voor de beoordeling van de aanvraag van de exploitatievergunning geldt dat het bestemmingsplan van de betreffende locatie leidend is. Of een vergunning wordt toegewezen, hangt daarnaast onder andere af van afwegingen die ten aanzien van het beleid worden gemaakt (horecagebiedsplannen). Daarnaast wordt beoordeeld of het pand bouwtechnisch en geluidstechnisch geschikt is voor de door de ondernemer aangevraagde activiteiten. Voor het proces en vereisten van de vergunningverlening wordt verwezen naar paragraaf 4.3 van de horecanota 2012-2016.

Horeca is toegestaan op de volgende adressen:

IJsselmondsehoofd 1-3;

IJsselmondsehoofd 7;

Watersportvereniging "IJsselmonde" Oostdijk 45.

Terrassen
Binnen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" en de bestemming ''Recreatie - Jacht- en passantenhaven'' zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.

Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden sociale, medische, educatieve en levensbeschouwelijke voorzieningen verstaan. Dit betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere passende functie. Dit is de ruimste definitie, op de verbeelding met "Maatschappelijk - 1" bestemd, wat inhoudt dat er geluidsgevoelige voorzieningen toegestaan zijn. In de bestemming "Maatschappelijk - 2" zijn geen geluidsgevoelige voorzieningen toegestaan.

Parkeerregeling

Algemeen
Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is gelegen in het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.
Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014.Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.

Regeling
In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de bijlage Parkeernormen. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam 2010. Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.

Uitvoering
Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan. De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.

Afwijkingsbepaling
In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling.

Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.

Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.

Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.

Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.

Straalverbinding en luchtverkeersleiding

Over het plangebied ligt een straalpad ten behoeve van de telecommunicatie. Om de onbelemmerde doorgang van de signalen te waarborgen geldt een hoogtebeperking voor bouwwerken binnen het straalpad. Er mag niet hoger dan 49 m. boven N.A.P. gebouwd worden, indien daardoor de belangen van de straalverbinding worden geschaad. De onbelemmerde doorgang is vanwege de gegeven maximum bouwhoogten niet in het geding. Het is derhalve niet nodig het straalpad op de verbeelding weer te geven.

In het plangebied ligt een trechtervorming toetsingsvlak, om het baken van de luchtverkeersleiding (LVNL) aan de Arthurweg. Om de onbelemmerde doorgang van de signalen te waarborgen geldt een hoogtebeperking voor bouwwerken oplopend van 0 meter ter hoogte van het noordelijk gedeelte van Arthurweg tot circa 55 meter ter hoogte van de rivieroever. De onbelemmerde doorgang is vanwege de gegeven maximum bouwhoogten niet in het geding. Het is derhalve niet nodig het toetsingsvlak op de verbeelding weer te geven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1020OudIJsselmo-va01_0005.png"

Tuin

Binnen het plangebied is de bestemming tuin gesplitst in "Tuin - 1" en "Tuin - 2". Tuin - 2 komt voor in de nieuwere woongebieden, in het buitendijkse gebied. Tuin - 1 betreft het oude plangedeelte, binnendijks gelegen, van het plangebied. De tuinregelingen uit het oude bestemmingsplan zijn in het nieuwe bestemmingsplan gehandhaafd. Dit betekent dat het ook in nieuwe bestemmingsplan mogelijk is met een afwijkingsmogelijkheid gebouwtjes in de tuin neer te zetten, woningen uit te breiden, een garage/carport op te richten.

Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden, alsmede het Besluit omgevingsrecht (Bor). Gelijktijdig is het Besluit bouwvergunningvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken van de Woningwet vervallen.

De vergunningvrije activiteiten zijn nu opgesomd in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht Bor).

Een omgevingsvergunningvrij bouwwerk op grond van artikel 2 van het Bor is zonder meer toegestaan, hiervoor hoeft niet naar het bestemmingsplan te worden gekeken. Voor bouwwerken die toegestaan zijn op grond van artikel 3 van het Bor is bij strijdigheid met het bestemmingsplan wel een omgevingsvergunning vereist.

Verkeers- en verblijfsgebied

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen en viaducten, tramlijnen met bovenleidingen en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies.

De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

Voorzieningen van openbaar nut

Kleine gebouwen voor voorzieningen van openbaar nut, zoals elektriciteitsvoorziening (trafohuizen), watervoorziening, riolering, zijn toegestaan binnen verkeersbestemmingen en groenbestemmingen. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3. Grotere gebouwen zijn in dit bestemmingsplan als "Bedrijf - Nutsvoorziening" bestemd.

Water

De bestemming "Water" is toegekend aan de binnenwateren. Bruggen zijn binnen de bestemming "Water - 1" overal toegestaan. Water in de rivier krijgt bestemming ''Water - 2''. Daar zijn bruggen en aanlegsteigers alleen toegestaan ter plekke van een aanduiding.

Werken aan huis

In de regels is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

Waarde - Cultuurhistorie 1 

Op gronden die vallen binnen de dubbele bestemming Waarde - Cultuurhistorie 1 is het bepaalde in Artikel 32 van de regels van toepassing. Dit artikel beoogt de bescherming van beeldbepalende objecten binnen het gebied. Een aantal van deze beeldbepalende objecten valt door een overlapping tevens binnen het gebied Waarde - Cultuurhistorie 2.

Bij sloop/terugbouw van de beeldbepalende objecten die tevens vallen Waarde - Cultuurhistorie 2 kunnen tevens werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde (aanlegwerkzaamheden), zijn vereist om verstoringen te voorkomen. Voor deze aanlegwerkzaamheden binnen Waarde - Cultuurhistorie 2 kan omgevingsvergunning zijn vereist. De commissie voor Welstand en Monumenten brengt bij een aanvraag om omgevingsvergunning advies uit aan burgemeester en wethouders. Zie tevens toelichting Waarde - Cultuurhistorie 2, hieronder.

Waarde - Cultuurhistorie 2

De waarden die deze dubbelbestemming (Artikel 33 beoogt te beschermen zijn overgenomen uit het oude bestemmingsplan. Voor alle bouwwerken in dit gebied geldt in principe het vereiste van sloopvergunning. Door een overlapping komen in het gebied ook bouwwerken voor die tevens vallen binnen de Waarde - Cultuurhistorie 1, de zogenoemde beeldbepalende objecten. In het belang van de uniformiteit en op grond van hun aanwijzing als beeldbepalend object, gelden dezelfde sloopvoorwaarden voor deze beeldbepalende objecten, als die welke vallen onder Waarde Cultuurhistorie 1. Dit neemt niet weg dat tevens een omgevingsvergunning kan zijn vereist voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde (aanlegwerkzaamheden), in het kader van sloop/terugbouw van een beeldbepalend object. Het is ook mogelijk dat bij terugbouw nadere regels worden gesteld. Deze mogelijkheden/eisen zijn ontleend aan het oude bestemmingsplan.

Op basis van de gebiedswaarden van dit plangedeelte, welke dit bestemmingsplan beoogt te beschermen en zijn beschreven in bijlage 3 van de regels, wordt nagegaan of omgevingsvergunning voor sloop en/of aanlegwerkzaamheden kan worden verleend. De commissie van Welstand en Monumenten brengt in het kader van de vergunningprocedure advies uit aan burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is het resultaat van het samenvoegen van een achttal waterbeheerwetten, zoals de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één watervergunning.

Het relevante Rijksbeleid voor buitendijkse gebieden is de "Beleidslijn grote Rivieren" Deze beleidslijn is gebaseerd op de regelgeving in het Waterbesluit. De beleidslijn bevat een kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid - vanuit rivierkundig en ruimtelijk oogpunt - van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. Op Oud-IJsselmonde is artikel 6.16 van het Waterbesluit van toepassing. Op basis van dit artikel is in bijlage IV van het besluit een aantal gebieden aangewezen waarvoor de restricties uit paragraaf 6.6 niet van toepassing zijn aangezien die gebieden rivierkundig van minder belang zijn. In deze gebieden is het vergunningsregime dan ook niet van toepassing.

Dit betekent dat er voor bouwen en aanleggen in het buitendijks gebied van Oud-IJsselmonde geen vergunning van Rijkswaterstaat is vereist.

De beleidslijn gaat uit van een eigen risico en verantwoordelijkheid ten aanzien van ontstane schade door hoog water aan activiteiten in het rivierbed (het buitendijks gebied). Initiatiefnemers in het rivierbed zijn zelf aansprakelijk voor schade en zelf verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om zich tegen potentiële schade te beschermen. De gemeente is verantwoordelijk voor de veiligheid in openbaar gebied. Bij bestaande situaties kan de gemeente bijdragen aan een goede veiligheidssituatie door het opstellen van evacuatieplannen, bij nieuwe situaties kan dit ook door het opnemen van bepalingen in het ruimtelijk plan.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

In de provinciale Verordening Ruimte is als verplichting opgenomen dat bij bestemmingsplannen die ontwikkelingen in buitendijks gebied mogelijk maken een inschatting en verantwoording van het slachtofferrisico bij een overstroming wordt gegeven.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De beheerder van het buitendijkse oppervlaktewater in Oud-IJsselmonde is Rijkswaterstaat. Het waterschap Hollandse Delta is de beheerder van het binnendijkse opprvlaktewater en de in het plangebied aanwezige waterkering. De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Bij het binnendijkse oppervlaktewater (bestemd als Water-1) wordt een onderscheid gemaakt in hoofdwatergangen en overig oppervlaktewater. Bij hoofdwatergangen is aan weerzijden van de waterbestemming de dubbelbestemming Waterstaat-Waterstaatkundige functie opgenomen. Deze zone is bedoeld voor de bescherming en het beheer van de hoofdwatergang. Er zijn ook ondergrondse hoofdwatergangen aanwezig, als verbinding tussen watergangen om zo een aansluitend watersysteem te hebben. Ondergrondse hoofdwatergangen zijn alleen met de dubbelbestemming aangeven. Het waterpeil in het grootste deel van het binnendijkse plangebied is 2,5 meter beneden NAP.

Het buitendijkse oppervlaktewater in het plangebied betreft de Nieuwe Maas en de passantenhaven. De Nieuwe Maas is bestemd als Water-2, deze waterbestemming is mede bedoeld voor het verkeer te water met bijbehorende voorzieningen. In de passantenhaven is een in- en uitlaat aanwezig die een verbinding vormt tussen de Nieuwe Maas en het binnendijkse watersysteem.

5.3.2 Grondwater

Voor grondwater liggen er een aantal peilbuizen in het plangebied. Deze peilbuizen meten de ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwaterpeil). Uit de peilbuizen blijkt dat de kleinste ontwateringsdiepte in het plangebied 84 centimeter is. Buitendijks is de ontwateringsdiepte veel groten (tussen 1,76 meter en 3,27 meter beneden maaiveld). Een afstand tussen maaiveld en grondwaterpeil van meer dan 80 centimeter betekent dat (de kans op) grondwateroverlast beperkt zal blijven. Aangezien de ontwateringsdiepte overal groter dan 80 centimeter is zal niet snel grondwateroverlast in het plangebied optreden. Er zijn uit Oud-IJsselmonde geen klachten over het grondwater bekend.

5.3.3 Waterkering

Door het plangebied loopt ter plaatse van de Oostdijk en langs de Bovendijk een primaire waterkering. Ten oosten van het plangebied is een regionale waterkering gelegen, die binnen het plangebied de A16 kruist. Deze waterkeringen en de beschermingszones aan weerszijden daarvan hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' gekregen.

5.3.4 Riolering

Het woongebied van Oud-IJsselmonde valt binnen rioleringsdistrict 29. Oud-IJsselmonde heeft een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering. De nieuwe woonbuurt ten oosten van de passantenhaven heeft een verbeterd gescheiden stelsel. Ook langs de Oostdijk ligt een verbeterd gescheiden stelsel. In het plangebied zijn twee rioolwateroverstorten aanwezig.

5.4 De wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

Een van de effecten die een bestemmingsplan op de waterhuishouding kan hebben is dat door een toename van verhard oppervlak het neerslagwater minder snel in de bodem kan infiltreren en kan er bij piekbelasting (veel neerslag) wateroverlast ontstaan. Daarom hanteert het waterschap als regel dat het toevoegen van extra verharding gecompenseerd moet worden door het toevoegen van 10% van het oppervlak van de extra verharding aan extra oppervlaktewater. Door twee van de ontwikkelingen in Oud-IJsselmonde wordt verhard oppervlak toegevoegd. Een aantal jaren geleden is de pastorie gesloopt, het bestemmingsplan maakt het mogelijk om een (pastorie)woning toe te voegen. Per saldo kan door sloop en nieuwbouw 100 m2 verhard oppervlak worden toegevoegd. Een extra verharding van minder dan 500 m2 is vrijgesteld van de compensatieplicht. De ontwikkellocatie Symbiosa is buitendijks gelegen. Buitendijks geldt de verplichting om te compenseren door de toevoeging van oppervlaktewater niet, aangezien een hevige regenbui snel kan afvloeien naar de rivier.

5.4.2 Grondwater

Door het bestemmingsplan neemt de verharding binnendijks nauwelijks toe ten opzichte van de huidige situatie. Het bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen in de ondergrond (zoals een parkeergarage). De invloed van het bestemmingsplan op het grondwater is daarom verwaarloosbaar.

5.4.3 Waterkering en waterveiligheid

Waterveiligheid binnendijks

Het plangebied ligt grotendeels binnendijks, binnen de primaire waterkeringen van dijkring 17 (IJsselmonde). Deze dijkring heeft een overschrijdingskans van 1/4.000 per jaar. Dit betekent dat deze waterkering is ontworpen om een waterhoogte te keren met een terugkeertijd van gemiddeld eens per 4.000 jaar.

De gevolgen van een overstroming binnendijks (bij een dijkdoorbraak) zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico's te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire waterkering onder water lopen en indicatief welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden. Hieruit blijkt dat een groot deel van het binnendijkse gedeelte van Oud-IJsselmonde bij een dijkdoorbraak zal overstromen, waarbij de waterstand op het maaiveld kan oplopen tot circa 0,8 meter.

Waterveiligheid buitendijks

Een deel van het plangebied is buitendijks gelegen. Dit betekent dat hoog water niet wordt tegengehouden door een waterkering. De kans dat een buitendijks gelegen locatie last krijgt van hoog water wordt bepaald door de terugkeertijd van hoge waterstanden in de Nieuwe Maas en de maaiveldhoogte van het plangebied ten opzichte van dat hoge water. Door de doorgaans relatief hoge ligging van het buitengebied is de kans op grote waterdieptes in het algemeen klein. Er is onderzocht hoe kwetsbaar het buitendijkse deel van Oud-IJsselmonde is voor wateroverlast door overstroming. Als uitgangspunt is daarbij een zeer hoge waterstand van 3,28 meter boven NAP genomen. De kans op deze waterstand is in het huidige klimaat 1 op 4.000 per jaar. De huidige buitendijks gelegen woongebieden in het plangebied zijn zo hoog gelegen dat zij ook bij deze zeer hoge waterstand niet overstromen. Om inzicht te krijgen in de toekomstbestendigheid van het buitendijks gebied is de maaiveldhoogte van het gebied ook vergeleken met een waterstand van 3,68 meter boven NAP, de kans op deze waterstand is in het jaar 2100 1 op 4.000 per jaar. Hieruit blijkt dat ook in de toekomst de bestaande buitendijkse woongebieden grotendeels droog blijven bij een extreme waterstand. De nieuwe woningen die buitendijks met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt (de ontwikkeling met de naam Symbiosa) zullen op tenminste dezelfde hoogte worden aangelegd als de huidige woningen. Het overstromingsrisico in het buitendijks gebied blijft daarom zowel bij de huidige als bij de nieuwe woningen beperkt.

De bovengenoemde nieuwbouwlocaties is voor een deel binnen de beschermingszone van de waterkering gelegen. In deze zone is alleen nieuwbouw toegestaan als het belang van de waterkering hierdoor niet wordt geschaad. Indien van de wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt is afstemming noodzakelijk met het waterschap Hollandse Delta.

5.4.4 Riolering

De hoeveelheid (huishoudelijk) afvalwater neemt met name toe door de ontwikkeling van Symbiosa. In de realisatiefase zal nagegaan moeten worden of zonder meer op het naastgelegen rioolstelsel kan worden aangesloten.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Stad- en milieubenadering

De Interimwet stad-en-milieubenadering richt zich op het realiseren van een optimale leefkwaliteit en een effectief ruimtegebruik in de stad. De wet is ontwikkeld om bouwen mogelijk te maken op plekken in de stad waar dat erg gewenst is, maar waar dit vanwege de milieunormen niet mogelijk lijkt. Essentieel is dat milieuaspecten vanaf het begin worden meegenomen in ruimtelijke plannen en daarmee een integraal onderdeel vormen van het plan.

Voor de integrale planvorming (inclusief milieuaspecten) is de stad en milieubenadering ontwikkeld, die in drie stappen verloopt en waarin vanaf het begin alle betrokkenen participeren.

Stap 1: het in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke planvorming op lokaal niveau integreren van milieubelangen, in combinatie met het zoveel mogelijk treffen van brongerichte maatregelen.

Stap 2: het maximaal benutten van de ruimte die de bestaande wetgeving reeds biedt: maatwerk.

Stap 3: het afwijken van wettelijke milieunormen voor bodem, geluid, lucht, stank en ammoniak. Stap 3 is alleen mogelijk met compenserende maatregelen binnen het problematische milieuthema, binnen een ander milieucompartiment en tenslotte binnen andere leefkwaliteitsaspecten en in deze volgorde.

6.2.1 Plangebied

Oud-IJsselmonde heeft over het geheel beschouwd geen slechte milieukwaliteit. Er is echter één bron van milieuhinder die voor een hoge belasting van het plangebied zorgt, dit is de geluidsbelasting vanaf de Rijksweg A16 die direct ten westen van het plangebied is gelegen. Ondanks dat langs de A16 schermen van 1 tot 3 meter hoog aanwezig zijn ligt de geluidsbelasting op de gevels van woningen in Oud-IJsselmonde in de meeste gevallen boven de maximaal toegestane geluidsbelasting van 53 dB die geldt voor de geluidsbelasting vanaf buitenstedelijke wegen op nieuwe geluidsgevoelige objecten. Dit wordt veroorzaakt door de nabijheid van de snelweg en doordat de snelweg op en ten zuiden van de Van Brienenoordbrug hoog is gelegen.

Oud-IJsselmonde kent een aantal bestaande panden waarin thans een niet-woonfunctie aanwezig is (soms in het hele pand, soms alleen op de begane grond). Deze locaties zij tussen of onder bestaande woningen gesitueerd en hebben vaak ook een woonbestemming. Het wordt door de gemeente Rotterdam als zeer wenselijk gezien dat op deze locaties woningen kunnen worden toegevoegd: om de woonfunctie van Oud-IJsselmonde te versterken, om leegstand te voorkomen en om bestaande rechten te behouden. Omdat de geluidsbelasting van de A16 op de meeste gevels van deze panden hoger is dan het wettelijk maximum kan de functie van deze panden alleen naar wonen worden veranderd als de uitzondering wordt toegepast die in de Wet geluidhinder wordt geboden: de 'dove gevel'. Dit zijn goed geïsoleerde gevels die geen te openen ramen mogen hebben ter plaatse van de geluidsgevoelige ruimten. Als alternatief voor een dove gevel kan een vliesgevel (een geluidscherm aan de woningen), een loggia of een binnenbalkon worden toegepast. Naar het oordeel van de gemeente is het voor de omzetting van de betreffende panden naar woningen een te grote financiele belemmering om aan de vereiste van een dove gevel of een alternatief daarvoor te moeten voldoen. Daarnaast zal het toepassen van dergelijke gevels afbreuk doen aan de woonkwaliteit. Bij de nieuwbouwlocatie voor woningen aan de rivier (Symbiosa) is het wel haalbaar woningen te ontwikkelen met een dove gevel of vliesgevel e.d. Omdat het hier om nieuwe woningen gaat kan hiermee bij het ontwerp rekening worden gehouden. Maar het is evenmin bevorderlijk voor de woonkwaliteit om dergelijke maatregelen toe te moeten passen.

Gezien het bovenstaande kiest de gemeente Rotterdam ervoor om voor de locaties waar het van belang is dat er woningen kunnen komen de stad-en-milieubenadering te volgen. Stap 1 biedt voor Oud-IJsselmonde geen mogelijkheden omdat het om bestaande panden en een nieuwbouwlocatie van beperkte omvang gaat (waar ook in het vorige bestemmingsplan reeds woningen mogelijk waren), en omdat brongerichte maatregelen aan de A16 niet aan de orde zijn. Stap 2 betreft maatwerk binnen de wet, bijvoorbeeld het realiseren met dove gevels. Ook deze stap biedt naar het oordeel van de gemeente geen reële mogelijkheden.

Daarom is ervoor gekozen om tegelijk met de procedure van het bestemmingsplan een Stap 3-besluit te nemen om af te wijken van de wettelijke geluidsnorm van 53 dB die geldt voor de geluidsbelasting vanaf buitenstedelijke wegen op nieuwe geluidsgevoelige objecten.

6.3 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.3.1 Plangebied

Het bestemmingsplan maakt de volgende ontwikkelingen mogelijk: nieuwbouw van of transformatie naar 95 woningen (al dan niet met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheden) en intensivering van een bedrijfsperceel van 4.000 m2. Deze ontwikkel- mogelijkheden moeten worden gezien als een activiteit (stadsproject, categorie D11.2) die voorkomt op de D-lijst van het Besluit m.e.r. De bovengenoemde ontwikkelmogelijkheden blijven echter ruim onder de drempelwaarde van deze activiteit. Daarom kan (met een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling) worden gemotiveerd dat het bestemmingsplan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

De ontwikkelingen liggen niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Bovendien hebben de ontwikkelingen vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.

Op grond van het bovenstaande is het bestemmingsplan Oud-IJsselmonde niet m.e.r.- beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.

6.4 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.4.1 Plangebied

Oud-IJsselmonde geldt in het Rotterdamse beleid als een gemengd woongebied. In deze gebieden kunnen bedrijven in milieucategorie 3 als passend worden gezien, mits deze een redelijke afstand tot de woonbebouwing hebben. De bedrijven die in de bedrijfsbestemming en de gemengde bestemmingen aanwezig zijn, en zijn toegestaan, zijn van beperkte omvang. Ook zijn deze bedrijfslocaties onder woningen of in de nabijheid van woningen gesitueerd. Bedrijven in een milieucategorie hoger dan categorie 2 zijn hier gezien de mogelijke overlast op de woningen niet toegestaan. In het zuid-oosten van het plangebied is een grotere bedrijfskavel gesitueerd op meer dan 50 meter afstand van de dichtstbijzijnde woningen. Deze locatie leent zich gezien de omvang en de afstand tot woningen voor een bedrijf in milieucategorie 3.1, en is als zodanig bestemd.

In Oud-IJsselmonde en de omgeving daarvan zijn geen bedrijfsactiviteiten en andere activiteiten (zoals recreatie) gesitueerd die gezien de indicatieve afstanden voor milieuhinder van invloed zijn op de locaties waar woningen kunnen worden gerealiseerd. Zodat de ontwikkeling van woningen niet door milieuzonering in de weg wordt gestaan.

6.5 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige objecten genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn, zoals kinderdagverblijven.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

Plangebied

Indien een nieuw bestemmingsplan woningen (en andere geluidsgevoelige objecten) toelaat waar ze nog niet zijn gerealiseerd of vergund dan moeten deze locaties worden gezien als nieuwe geluidsgevoelige objecten zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Het bestemmingsplan Oud-IJsselmonde kent 10 van deze nieuwe geluidsgevoelige situaties (waarvan de ligging is aangeven op onderstaande kaart). De locaties 1 en 7 zijn komen te vervallen, locatie 1 wordt als bestaande woningen gezien en bij locatie 7 (de voormalige pastorie) is niet langer bebouwing mogelijk gemaakt. Het wegverkeer is de enige wettelijke geluidsbron die relevant is voor dit bestemmingsplan. De nieuwe geluidsgevoelige objecten liggen niet binnen de geluidszone van een luchtvaartterrein, een spoorweg of een industrieterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1020OudIJsselmo-va01_0006.png"

6.5.1 Wegverkeer

Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/uur geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Tabel Breedte geluidszones langs wegen

Soort gebied   Stedelijk-   -gebied   Buiten-   -stedelijk-   -gebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  

Bij nieuwe geluidsgevoelige situaties is de voorkeurswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen, tot maximaal 53 dB voor buitenstedelijke wegen (de A16) en tot maximaal 63 dB voor binnenstedelijke wegen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd. De uitkomsten van het akoestisch onderzoek naar wegverkeer zijn aangegeven in de onderstaande tabel.

Tabel Maximale geluidsbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige situaties per zoneplichtige weg

Locatie   Weg   Berekende geluidsbelasting (dB)   Aan te vragen hogere waarde (dB)  
2.   A16   60   stap 3-besluit  
  Willem van Gelderstraat   52   52  
  Oostdijk   52   52  
  Bovenstraat   50   50  
3.   A16   61   stap 3-besluit  
  Willem van Gelderstraat   49   49  
  Oostdijk   52   52  
  Bovenstraat   49   49  
4.   A16   61   stap 3-besluit  
  Willem van Gelderstraat   52   52  
  Oostdijk   52   52  
  Bovenstraat   52   52  
5.   A16   60   stap 3-besluit  
  Willem van Gelderstraat   54   54  
  Oostdijk   50   50  
6.   A16   57   stap 3-besluit  
8.   A16   60   stap 3-besluit  
9.   A16   59   stap 3-besluit  
10.   A16   61   stap 3-besluit  
  Oostdijk   61   61  
11.   A16   61   stap 3-besluit  
12.   A16   62   stap 3-besluit  
  Willem van Gelderstraat   53   53  
  Van Hoochstratenweg   50   50  

Rijksweg A16

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanaf de A16 bij alle onderzochte locaties hoger is dan zowel de voorkeurswaarde van (48 dB) als de maximale hogere waarde. Voor de geluidsbelasting vanaf buitenstedelijke wegen op de gevels van nieuwe woningen geldt 53 dB als de maximale hogere waarde.

Stedelijke wegen

Het akoestisch onderzoek laat zien dat de geluidsbelasting vanaf de relevante zoneplichtige stedelijke wegen op de gevels van de locaties 6, 8, 9 en 11 aan de voorkeurswaarde (48 dB) voldoet. Op de overige onderzochte locaties is de geluidsbelasting vanaf één of meerdere wegen hoger dan de voorkeurswaarde. De maximale hogere waarde van 63 dB, die geldt voor de geluidsbelasting vanaf binnenstedelijke wegen op de gevels van nieuwe woningen, wordt niet overschreden.

30 km/uur wegen

Voor 30 km/uur wegen geldt geen toetsingsplicht aan de normen van de Wet geluidhinder. Dit omdat door de lagere rijsnelheid de geluidsbelasting vanaf deze wegen al is beperkt. De geluidsbelasting vanaf 30 km/uur wegen is echter wel van belang bij de afwegingen ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarom is bij de relevante 30 km/uur wegen (meer dan 900 auto's per etmaal) die direct langs de nieuwe situaties liggen de geluidsbelasting op de gevel berekend. Er zijn drie relevante 30 km/uur wegen: de Flying Dutchmanstraat, de Bovenstraat en de Van Hoochstratenweg. De Bovenstraat zorgt bij locatie 2 (hoogste geluidsbelasting 61 dB) en in minder mate de locaties 3 en 4 voor een hoge geluidsbelasting op de gevel. Het gaat bij deze locaties echter om bestaande panden die in het vorige bestemmingsplan ook een woonbestemming hadden en die onder of direct naast woningen zijn gesitueerd. Het past naar oordeel van de gemeente in een goede ruimtelijke ordening om, ondanks de hoge geluidsbelasting, de woonbestemming bij deze panden te handhaven. Op de grens van locatie 10 Symbiosa) is een hoge geluidsbelasting (hoogste geluidsbelasting 59 dB) vanaf de Flying Dutchmanstraat berekend. Omdat er een tuin tussen de nieuwe woningen en de weg zal worden gerealiseerd zal de geluidsbelasting op de gevel aanzienlijk lager zijn. Daarom wordt de berekende geluidsbelasting niet als belemmerend voor de woningbouw gezien. De geluidsbelasting van de Van Hoochstratenweg op locatie 12 is laag (53 dB), zodat de geluidsbelasting vanaf deze weg geen nadere overweging behoeft.

6.5.2 Scheepvaartlawaai

Voor Scheepvaartlawaai bestaat geen wettelijk kader. Het is echter wel een geluidsbron die in het kader van een goede ruimtelijke ordening in overweging moet worden genomen bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs scheepvaartroutes. In de milieueffectrapportage voor de 2e Maasvlakte (in hoofdstuk 8 van de bijlage geluid) is de geluidsbelasting van de scheepvaart voor nagenoeg heel Rotterdam in beeld gebracht. Hierbij is als streefwaarde voor scheepvaartlawaai de voorkeursgrenswaarde bij spoorweglawaai genomen: 55 dB. Omdat er in tegenstelling tot wegverkeerslawaai bij spoor en scheepvaart geen sprake is van een continue geluidsbelasting ligt de streefwaarde hoger.

Langs Oud-IJsselmonde varen alleen binnenvaartschepen. Uit het onderzoek blijkt dat er in 2020 (en daarvoor) bij binnenvaart geen geluidsbelasting van 55 dB voorkomt. In 2033 is er door een voorziene toename van de binnenvaart wel sprake van een geluidsbelasting van 55 dB ter plaatse van het plangebied, de 55 dB contour ligt in 2033 ongeveer op de oever van de Nieuwe Maas.

Scheepvaartlawaai wordt, gezien de lage geluidsbelasting, niet als een belemmering gezien voor de nieuwe woningen (Symbiosa) die langs de rivier worden beoogd.

6.5.3 Conclusie

Geluidluwe gevel

Een van de belangrijkste criteria in het beleid dat de gemeente Rotterdam heeft voor het vaststellen van hogere toegestane geluidsbelastingen op de gevel van een woning is dat elke nieuwe woning in principe over tenminste één geluidsluwe gevel moet beschikken. Een geluidluwe gevel is een gevel waarop de gecumuleerde geluidsbelasting niet hoger is dan 53 dB, dit geldt als een geluidsniveau waarbij men in het algemeen buiten kan zitten of het raam open kan laten staan zonder dat de geluidsbelasting als hinderlijk wordt ervaren.

Oud-IJsselmonde is wat stedelijk verkeer betreft een rustige wijk waarin elke woning (aan de achterkant) over een geluidluwe gevel zou moeten kunnen beschikken. Maar de nabijheid van de A16 en met name de hoge ligging van deze snelweg zorgen ervoor dat er maar weinig gevels van de 10 onderzoekslocaties geluidluw zijn. Het geluid van de snelweg komt als het ware van boven, waardoor er minder afscherming is van (achter)gevels door de eigen woning en andere woningen.

Bij de 10 locaties waar het bestemmingsplan nieuwe woningen mogelijk maakt gaat het in de meeste gevallen om een verandering van functie in een bestaand pand, dat onder of naast bestaande woningen is gelegen. Een aantal van deze locaties had in het vorige bestemmingsplan al een woonbestemming. Vasthouden aan het criterium van een geluidluwe gevel betekent voor Oud-IJsselmonde: dat bestaande rechten moeten worden ontnomen; dat locaties onder of tussen woningen niet met een woning kunnen worden ingevuld; dat de woonfunctie van de wijk niet wordt versterkt; en een groter risico op leegstand. Gezien het bovenstaande kiest de gemeente ervoor bij de 10 locaties waar nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt van het beleid voor geluidluwe gevels af te wijken.

Rijksweg A16

Bij alle 10 locaties is op de meeste rekenpunten een geluidsbelasting berekend die hoger is dan 53 dB. Bij de geluidsbelasting vanaf een snelweg kan tot maximaal 53 dB een hogere waarde worden vastgesteld. Bekeken moet worden of de geluidsbelasting met maatregelen kan worden teruggebracht tot 53 dB of lager. Het treffen van bronmaatregelen (een lagere rijsnelheid, stiller asfalt) of overdrachtsmaatregelen (een geluidsscherm) bij de snelweg is aan Rijkswaterstaat. Deze denkbare maatregelen zorgen niet voor voldoende geluidsreductie op de gevels van de nieuwe woningen om tot een belasting van 53 dB of lager te komen, bovendien zijn deze maatregelen gezien het beperkte aantal woningen financieel niet doelmatig.

Gemeentelijke wegen

De geluidsbelasting vanaf de volgende wegen is op één of meerdere locaties hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB: de Willem van Gelderstraat (met geluidsbelastingen tussen 49 dB en 54 dB), de Oostdijk (met geluidsbelastingen tussen 50 dB en 61 dB), de Bovenstraat (met geluidsbelastingen tussen 49 dB en 52 dB) en de Van Hoochstraat (maximaal 50 dB). De maximaal toelaatbare geluidsbelasting vanaf een stedelijke weg op nieuwe woningen (63 dB) wordt niet overschreden. De berekende geluidsbelastingen kunnen daarom als hogere waarden worden vastgesteld. Maar eerst moet worden bekeken of de geluidsbelasting met maatregelen tot op of onder de voorkeurswaarde van 48 dB kan worden gebracht.

Bronmaatregelen als vermindering van verkeer of snelheidsverlaging zijn verkeerskundig niet wenselijk. Het toepassen van stil asfalt is vanwege de aanwezige kruisingen en bochten op veel plaatsen niet mogelijk en de geluidsreductie is beperkt. Bij de Oostdijk ter hoogte van locatie 10 is stil asfalt wel effectief, dit kan een geluidsreductie opleveren van 4 dB. Dit is echter niet voldoende om aan de voorkeurswaarde te voldoen. Ook wordt het toepassen van stil asfalt voor een beperkt aantal woningen niet als financieel doelmatig gezien. Bij overdrachtsmaatregelen kan worden gedacht aan het realiseren van de woningen op een grotere afstand tot de weg of aan afschermende maatregelen. Geluidsschermen bij stedelijke wegen zijn echter ongewenst vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt. De woningen op een grotere afstand van de weg realiseren is alleen bij locatie 10 denkbaar. Naar verwachting zullen de woningen op deze locatie op een grotere afstand van de weg worden gerealiseerd dan de grens van de wijzigingsbevoegdheid waarop de geluidsberekeningen zijn uitgevoerd.

Conclusie

Bij de gemeentelijke cq. binnenstedelijke wegen zal de berekende geluidsbelasting op de gevel (waar deze hoger is dan 48 dB) als hogere waarde worden vastgesteld. De geluidsbelasting vanaf de A16 op de gevels van de nieuwe woningen is bij een aantal (delen van) gevels 53 dB of 1 of 2 dB lager. Ook deze geluidsbelastingen zullen als hogere waarden worden vastgesteld. Het besluit hogere waarden wordt als bijlage 2 bij de toelichting in het vastgestelde bestemmingsplan opgenomen.

Op de meeste gevels van de beoogde nieuwe woningen is de geluidsbelasting vanaf de A16 hoger dan 53 dB, de maximale hogere waarde voor buitenstedelijke wegen. Dit betekent dat hier geen gevels zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, en dus geen woningen, kunnen worden gerealiseerd. Er zijn twee manieren om toch woningen te kunnen realiseren op de 10 locaties waar woningen worden beoogd en wenselijk worden geacht:

  • 1. Een mogelijkheid om bij een overschrijding van de wettelijk maximale geluidsbelasting woningen te kunnen realiseren is het toepassen van een 'dove gevel'. Deze goed geïsoleerde gevels hoeven niet aan de normen uit de Wet geluidhinder voor de geluidsbelasting op de gevel te worden getoetst (maar moeten wel aan de norm voor de binnenwaarde voldoen). Als alternatief voor een dove gevel kan een vliesgevel (een geluidscherm aan de woningen), een loggia of een binnenbalkon worden toegepast. Door een dergelijke constructie wordt de gevel die bepalend is voor de toets aan de geluidsnormen afgeschermd;
  • 2. Een andere mogelijkheid om woningen te kunnen realiseren op een locatie met geluidsbelasting hoger dan de maximale hogere waarde is het nemen van een Stap-3 besluit zoals bedoeld in de Interimwet stad-en-milieubenadering. Deze wet biedt de mogelijkheid om af te wijken van de wettelijke milieunormen voor onder andere geluid. Mits kan worden gemotiveerd dat afwijken noodzakelijk is voor het realiseren van een optimale leefkwaliteit en een effectief ruimtegebruik, en is gebleken dat hiervoor geen binnenwettelijke alternatieven zijn.

Mogelijkheid 1 wordt bij Oud-IJsselmonde als niet wenselijk en bij de meeste locaties als niet mogelijk beschouwd. Daarom is bij de geluidsbelasting vanaf de A16 voor mogelijkheid 2 gekozen. Hier is in paragraaf 6.2 nader op ingegaan.

6.6 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen (de zogenaamde NIBM-projecten). Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone).

6.6.1 Plangebied

Het bestemmingsplan Oud-IJsselmonde maakt ontwikkelingen mogelijk die voor extra verkeer zorgen ten opzichte van de huidige situatie. Dit betekent een (beperkte) verslechtering van de luchtkwaliteit. Het bestaande programma aan niet woonfuncties dat veranderd kan worden in woningen genereert 348,9 ritten per etmaal (43,6 woningequivalenten). In plaats van dit bestaande programma kunnen 42 woningen worden gerealiseerd, dit genereert 336 ritten per etmaal. Bij een worst-case benadering blijft het huidige programma wat het is en worden op de locaties 7, 9, 10 en 11 in totaal 50 woningen nieuw gebouwd. In het luchtonderzoek dat voor dit bestemmingsplan is uitgevoerd wordt nog uitgegaan van 152 nieuwe woningen dit is in het bestemmingsplan bijgesteld naar 50 woningen. Het bestemmingsplan maakt het dus mogelijk dat er maximaal 50 woningequivalenten worden toegevoegd. De verslechtering van de luchtkwaliteit die het bestemmingsplan mogelijk maakt komt dus maximaal overeen met hetgeen wordt veroorzaakt door het autoverkeer dat equivalent is aan het autoverkeer van 50 woningen. Omdat dit aanmerkelijk minder is dan het aantal van 1.500 woningen waarvan is berekend dat realisatie hiervan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is aannemelijk gemaakt dat dit plan voldoet aan de Regeling NIBM. Het bestemmingsplanplan is dus een NIBM-plan en voldoet daarmee aan de Wet Luchtkwaliteit.

Ter plaatse van de locaties waar nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt wordt voldaan aan de normen voor luchtkwaliteit. Het Rotterdamse beleid voor luchtkwaliteit staat woningbouw op deze locaties derhalve niet in de weg.

Het bestemmingsplan Oud-IJsselmonde maakt geen nieuwe scholen en kinderdagverblijven mogelijk. De Beleidsregel buitenklimaat is daarom op dit bestemmingsplan niet van toepassing.

6.6.2 Conclusie

Het bestemmingsplan Oud-IJsselmonde voldoet aan de Wet luchtkwaliteit en het gemeentelijk beleid ten aanzien van luchtkwaliteit.

6.7 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.7.1 Plangebied

De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. De Bodemkwaliteitskaart geeft aan dat de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) in Oud-IJsselmonde licht is verontreinigd. De laag daaronder, van 1 meter tot 2 meter beneden het maaiveld, is eveneens licht verontreinigd.

Op basis van de indicatieve Bodemkwaliteitskaart is de verwachting dat de bodemkwaliteit ter plaatse van de locaties waar het bestemmingsplan woningbouw mogelijk maakt thans al schoon genoeg is voor de woonfunctie.

6.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.8.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg

Over de A16 die ten westen van het plangebied is gelegen vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De omvang van het vervoer gevaarlijke stoffen is vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (c-RNVGS) van 20 juli 2012.

Plaatsgebonden risico

De veiligheidszone wordt gemeten vanaf het midden van de weg en begrensd door de PRmax. De PR-max is volgens c-RNVGS ook de grens van de gebruiksruimte voor vervoer. De veiligheidszone van de A16 langs het plangebied (wegdeel Z134, Knooppunt Ridderkerk-Noord- afrit 25 Rotterdam Centrum) is volgens de circulaire basisnet 58 meter van de as van de weg. Binnen deze veiligheidszone liggen thans binnen het plangebied van Oud-IJsselmonde twee woningen, Bovenstraat 129 en 131. Deze worden gesaneerd in het kader van het Basisnet (AMvB Besluit transport externe veiligheid). Aangezien de dichtstbijzijnde ontwikkeling (locatie 2) zich op een afstand van circa 90 meter van de as van de weg bevindt, is het plaatsgebonden risico niet beperkend voor het bestemmingsplan.

Groepsrisico

Het groepsrisico wordt bepaald door de combinatie van de transportintensiteit van gevaarlijke stoffen over de weg en het aantal aanwezige personen aan weerszijden van de transportroute. Ten behoeve van het bestemmingsplan is de hoogte van het groepsrisico binnen het invloedsgebied berekend. Daarnaast is berekend of de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt voor een verhoging van het groepsrisico zorgt. Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico binnen het invloedsgebied zowel in de huidige situatie als na planrealisatie 0,2 maal de oriëntatiewaarde bedraagt.

Plasbrandaandachtsgebied

Naast het risicobeleid wordt door middel van een plasbrandaandachtgebied ook rekening gehouden met de effecten van een ongeluk met de meest vervoerde gevaarlijke stoffen. Dat zijn de zeer brandbare vloeistoffen, zoals benzine. Deze stoffen hebben een relatief beperkte effectafstand, waarmee bij bouwplannen op een reële manier rekening gehouden kan worden. Het plasbrandaandachtgebied van dit wegdeel van de A16 voor nieuwe bouwwerken bedraagt 30 meter vanaf de rand van de buitenste rijstrook. De rand van de rijksweg A16 bevindt zich op circa 55 meter afstand van de dichtstbijzijnde ontwikkellocatie (locatie 2). Het plasbrandaandachtgebied is derhalve niet beperkend voor dit plan.

6.8.2 Transport gevaarlijke stoffen over water

Over de Nieuwe Maas ten noorden van Oud-IJsselmonde vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De Nieuwe Maas is in het besluit tot wijziging van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (ondermeer i.v.m. het Basisnet water) opgenomen als onderdeel van de vaarroute Rotterdam – Duitsland.

Plaatsgebonden risico

Over de Nieuwe Maas is ter hoogte van het plangebied uitsluitend sprake van binnenvaart. Volgens de circulaire is dit deel van de rivier aangeduid als een zogenaamde zwarte route, hetgeen wil zeggen dat de 10-6-plaatsgebonden risicocontour van de vaarroute alleen over het water van de Nieuwe Maas ligt. Het plaatsgebonden risico van het transport van gevaarlijke stoffen over de rivier vormt dus geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen op het land.

Groepsrisico

Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen 200 meter vanaf de rand van de vaarweg moet het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen worden berekend. Het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas ligt ter plaatse van Oud-IJsselmonde zeer ruim (meer dan een factor 2000) onder de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan zorgt niet voor een toename van dit groepsrisico.

Plasbrandaandachtsgebied

Langs de Nieuwe Maas is een plasbrandaandachtsgebied gelegen met een breedte van 25 meter vanaf de oever. Een plasbrand wil zeggen dat er bij een ongeval met een schip dat brandbare vloeistoffen vervoerd een plas van deze stof op het water komt te drijven en in brand vliegt. Als deze brandende vloeistof tegen de oever drijft kan schade ontstaan aan de langs de rivier aanwezige bebouwing. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen het plasbrandaandachtsgebied moet de gemeente verantwoorden waarom op die locatie wordt gebouwd. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen binnen het plasbrandaandachtsgebied zodat hier geen nadere aandacht aan hoeft te worden besteed.

6.8.3 LPG-tankstation

Aan de A. Volkerlaan 8, buiten het plangebied gelegen, is een LPG-tankstation gevestigd. Het vulpunt en de ondergrondse voorraadtank van dit tankstation zijn binnen het plangebied gelegen, op het IJsselmondseplein ten westen van de A16.

Plaatsgebonden risico

Volgens de milieuvergunning van het tankstation is de doorzet beperkt tot 1.000 m3 LPG per jaar, de voorraad van LPG bestaat uit één ondergrondse tank van 40 m3. De plaatsgebonden risicocontouren van het vulpunt is afhankelijk van de vergunde doorzet. De 10-6-plaatsgebonden risicocontouren liggen op een afstand van 45 meter rondom het vulpunt en op een afstand van 25 meter rondom de opslagtank. De risicocontouren blijven binnen de bestemming Verkeer-Autosnelweg. Aangezien binnen deze bestemming geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten mogelijk zijn vormen de risicocontouren geen knelpunt voor bestaande en nieuwe bebouwing.

Groepsrisico

Met behulp van de LPG-tool van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is het groepsrisico van dit tankstation berekend. De rekentool berekent het groepsrisico van de aanwezigen binnen het invloedsgebied van 150 meter rondom de tank en het vulpunt. Het groepsrisico binnen het invloedsgebied is berekend op 0,28 maal de oriëntatiewaarde. Het plangebied van Oud-IJsselmonde levert zowel in de huidige situatie als na planontwikkeling geen bijdrage aan dit groepsrisico.

6.8.4 Conclusie

Het bestemmingsplan staat geen nieuwe bebouwing toe binnen de 10-6-plaatsgebonden risicocontouren. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan en de ontwikkelingen die daarin mogelijk worden gemaakt.

Het groepsrisico van de drie risicobronnen ligt ruim beneden de oriëntatiewaarde, er is bij Oud-IJsselmonde sprake van een laag groepsrisico. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zorgen niet voor een toename van het groepsrisico. Om deze twee redenen vindt de gemeente Rotterdam het groepsrisico van de drie bovengenoemde risicobronnen zonder meer verantwoord.

6.9 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

6.9.1 Plangebied

Voor het bestemmingsplan Oud-IJsselmonde is alleen de Flora- en Faunawet relevant. Het dichtstbijgelegen Habitatrichtlijngebied (Natuurbeschermingwet) is de Oude Maas en deze ligt op ruim 7,5 kilometer van de begrenzing van het plangebied. Vanwege de grote afstand van het plangebied tot de Oude maas zullen de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen negatieve invloed op dit habitatrichtlijngebied hebben.

Vanuit de Natuurdatabase van de Gemeente Rotterdam zijn slecht enkele waarnemingen binnen het plangebied bekend. Het betreft één strikt beschermde soort, te weten de vaatplant 'Spindotterbloem'. De ontwikkelingen in het bestemmingsplan hebben geen invloed op deze soort. Daarnaast zijn er enkele waarnemingen van aandachtssoorten (rode lijst) bekend te weten o.a. de vaatplant Aardaker en de Argusvlinder. De beperkte hoeveelheid waarnemingen wil niet zeggen dat het plangebied niet geschikt is voor beschermde soorten. Op basis van de aanwezige bebouwing, groen en water komen mogelijk de volgende strikt beschermde soorten voor: huismus, gierzwaluw, vleermuizen.

In het plangebied zijn twee duidelijke kerngebieden benoemt in de Rotterdamse Natuurkaart (vastgesteld door college van B & W per 18 maart 2014). Het betreft het groengebied achter de kerk en de bosopstand op het talud van de snelweg gelegen binnen het plangebied. Deze locaties zijn ecologisch waardevol door combinatie van water en groen (bij de kerk) en door de dichtheid van de bosopstand bij het talud van de snelweg. Dit maakt dit gebied geschikt voor diverse soorten zoals vleermuizen en broedvogels. De Nieuwe Maas maakt deel uit van de EHS en vormt een verbindingszone van nationaal belang. De ontwikkelingen in het bestemmingsplan hebben hier echter geen invloed op.

Aangezien er nieuwbouw mogelijk gemaakt wordt, is het advies om op lager gelegen platte daken soortenrijke groene daken toe te passen en nieuwbouw geschikt te maken voor medebewoning door vleermuizen, huismus en gierzwaluw door toepassen van open stootvoegen, (inbouw)nestkasten/stenen of nestdakpannen. Deze maatregelen komen de biodiversiteit in het plangebied ten goede en dragen daarmee bij aan de Rotterdamse duurzaamheidsopgaven klimaatbestendigheid en vergroening.

6.9.2 Conclusie

De nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen leveren naar verwachting geen conflicten op met de Flora- en faunawet. Gezien het bovenstaande is de conclusie dat het bestemmingsplan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Flora- en Faunawet en andere kaders m.b.t. natuur.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Bouwen en gebruik van bouwwerken en/of erven in strijd met de gebruiksvoorschriften van het ter plaatse geldende planologische regime komt voor. In veel gevallen is dat strijdig gebruik (waaronder ook bouwen wordt verstaan) voor de overheid niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden op basis van de (gebruiks)voorschriften van dat plan.

Bij de huidige aanpak (handhavingsbeleidsplan toezicht gebouwen uit 2009) wordt eerst gekeken of het gebruik kan worden gelegaliseerd (met het aanvragen van een omgevingsvergunning). Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding. De dwangsom wordt bij besluit opgelegd.

Inspectieprioriteiten:

  • Onderzoek of gebruik in strijd is met het vigerende bestemmingsplan
  • Onderzoek of gebruik gelegaliseerd kan worden (vergunningtraject)
  • Beoordelen of handhavend moet worden opgetreden

Vervolgbehandeling:

  • Legalisering (vergunningtraject)
  • Handhavingsbesluit (opleggen van een last onder dwangsom)

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Pastorie

De pastorie die ten zuiden van de Adriaen Janszkerk aanwezig was, is gesloopt. In het oude bestemmingsplan was deze locatie bestemd voor maatschappelijke functies. Deze locatie heeft in het nieuwe de bestemmingsplan de bestemmingen verblijfsgebied en tuin gekregen. Deze bestemmingswijziging heeft geen financiele consequenties voor de gemeente.

Transformatiegebieden

Op een aantal locaties die respectievelijk als gemengde bestemmingen, wonen (met functiaanduiding) en als wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan zijn opgenomen is de mogelijkheid geschapen de woonfunctie in het plangebied te versterken. De ontwikkeling verloopt voor de gemeente budgettair neutraal omdat het bestemmingsplan in dit geval voorwaardenscheppend is en slechts verplichtingen oplegt aan de initiatiefnemer in de vorm van milieukwaliteitnormen op het gebied van geluid waaraan transformatie van "niet-woning" naar "woning" c.q. nieuwbouw moet voldoen.


Wijzigingsgebieden

Voor 3 locaties in het plangebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen gericht op respectievelijk nieuwbouw op braakliggend terrein en op nieuwbouw (na sloop). Deze locaties kunnen dan worden gerealiseerd nadat een wijzigingsprocedure is doorlopen; dit zal niet plaatsvinden dan nadat de financiële uitvoerbaarheid van die projecten is vastgesteld.

Locatie 1, Symbiosa, wetgevingzone - wijzigingsgebied 1, het voormalige Biosoilterrein, is gelegen in het buitendijks gelegen deel van Oud IJsselmonde. Dit betreft een bouwplan voor max. 50 grondgebonden woningen op een braakliggende, particuliere locatie aan de rivier.

Locatie 2 betreft Cranendonckweg In de bocht ten zuiden en oosten van de Cranendonckweg, wetgevingzone - wijzigingsgebied 2. Daar staan drie woonblokken met in totaal 36 tweekamerappartementen.

Locatie 3 betreft de Hoek Koninginneweg / Benedenstraat, wetgevingzone - wijzigingsgebied 3. Hier zijn bedrijfsruimtes met opslag gesitueerd. Het voornemen is om op deze locatie maximaal 18 woningen met een maximumhoogte van 9 meter (twee lagen plus kap) te realiseren ter vervanging van de aanwezige bedrijfsruimten.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • 1. GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie DRM;
  • 2. WSHD, Waterschap Hollandse Delta;
  • 3. BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
  • 4. VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.
  • 5. Deltalinqs;
  • 6. HbR, Havenbedrijf Rotterdam;
  • 7. Tennet, Zuid-Holland, beheerder hoogspanningsnet;
  • 8. Stedin, regionale netbeheerder gas en elektriciteit;
  • 9. LVNL, Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 10. K.P.N. Telecom;
  • 11. N.V. Nederlandse Gasunie;
  • 12. Ministerie van Defensie, dienst gebouwen, werken en terreinen;
  • 13. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  • 14. Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  • 15. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid;

9.1 LVNL, Luchtverkeersleiding Nederland

9.1.1 Regels en Verbeelding

LVNL verzoekt om op de verbeelding te verwijzen naar de NDB welke in het plangebied opgesteld staat.

LVNLverzoekt ook om het toetsingsvlak op te nemen en te borgen in dat indien de maximale hoogte van een (bouw)plan het toetsingsvlak van de NDB doorsnijdt advies wordt ingewonnen bij LVNL over het effect hiervan op de correcte werking van de cns apparatuur.

Commentaar

De onbelemmerde doorgang is gewaarborgd door de gegeven maximum van de bouwhoogtes. De hoogtes zijn voor een groot gedeelte confom de feitelijke situatie opgenomen in het plan en daarmee bestaat er geen ruimte meer om de hoogtes te vergroten, behoudens het bedrijventerrein aan de Athurweg 60 waar nog ruimte aanwezig is voor bebouwing. Gelet op de aanwezige bebouwing in de buurt vormt dit geen belemmering voor de antenne. De mogelijkheid tot de nieuwe bebouwing overstijgt niet de hoogtes van de bestaande gebouwen. Het is derhalve niet nodig het toetsingsvlak op de verbeelding weer te geven.

Het plaatje met de toetsingsvlakken en de bijbehorende toelichting zijn opgenomen in dit bestemmingsplan in paragraaf 4.3.

9.2 GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie DRM

Het provinciale beoordelingskader is vastgelegd in de proviciale Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening ruimte 2014. Het plan is conform het provinciaal beleid.

9.3 WSHD, Waterschap Hollandse Delta

9.3.1 Toelichting

Het waterschap Hollandse Delta verzoekt om het waterschapsbeleid op te nemen in de toelichting.

Commentaar

Het waterschapsbeleid wordt niet opgenomen omdat dit niet bijdraagt aan het toelichten van het bestemmingsplan en de keuzes die daarin zijn gemaakt.

9.3.2 Regels

In de bestemming “Water-1” worden bruggen, keerwanden, beschoeiingen, duikers en gemalen toegestaan. Deze “ontwikkelingen” zijn echter wel vergunningplichtig, kan ook voor deze bestemming de adviesplicht bij de waterbeheerder worden opgenomen?

Overigens is in de toelichting specifiek vermeld dat bruggen in deze bestemming zijn toegestaan, terwijl uit de regels volgt dat meerdere waterhuishoudkundige elementen zijn toegestaan.

Commentaar

Ter bescherming van de hoofdwatergangen is aan weerszijden daarvan de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" opgenomen. Voor de gronden met deze dubbelbestemming geldt een bouwverbod, bij de procedure tot afwijking van dit bouwverbod moet advies worden gevraagd aan het waterschap. Voor de hoofdwatergang zelf (de bestemming Water-1) is het ons inziens niet zinvol om een bouwverbod met adviesplicht bij het waterschap op te nemen. Dit bouwverbod zou ook voor het waterschap gelden. Het waterschap is in de meeste gevallen de eigenaar van de hoofdwatergangen en zal ook in de meeste gevallen de initiatiefnemer van de genoemde bouwwerken zijn. Bovendien moet voor deze bouwwerken een watervergunning bij het waterschap worden aangevraagd.

In de toelichting wordt het verschil tussen de bestemmingen Water-1 (bruggen overal toegestaan) en Water-2 (bruggen alleen toegestaan t.p.v. de aanduiding) uitgelegd. Voor het in de toelichting bespreken van de andere waterhuishoudkundige elementen bestaat geen aanleiding. Met de huidige regeling zijn de belangen van het waterschap, de bescherming van de hoofdwatergangen, voldoende geborgd, zodat een verdere uibreiding van deze adviesplicht geen toegevoegde waarde heeft.

9.3.3 Verbeelding

Niet al onze hoofdwatergangen zijn direct bestemd dan wel voorzien van een dubbelbestemming. Dat betreft de verduikerde hoofdwatergangen in de Benedenstraat en de duiker onder de Bovenstraat/Oostdijk (ter hoogte van de Griseldestraat). Verder is ook niet de gehele zonering van onze waterkering overgenomen als dubbelbestemming, dat betreft het gedeelte waar de A16 het plangebied binnenkomt.

Commentaar

De verbeelding zal hierop worden aangepast, waarbij de dubbelbestemmingen "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" en "Waterstaat - Waterkering" worden toegekend conform de informatie van het waterschap.

9.4 VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

9.4.1 bescherming plasbrand herontwikkeling

De VRR adviseert eventuele herontwikkeling binnen de 1% letaliteitscontour van het plasbrandscenario (25 meter vanaf de oever van de Nieuwe Maas) zodanig te construeren dat het bouwwerk beschermd is tegen branddoorslag en brandoverslag als gevolg van een plasbrand. Hierbij kan gedacht worden aan blinde gevels of het beperken van het glasoppervlak. De gevels en/of glasoppervlakken die gericht zijn naar de Nieuwe Maas, behoren bestand te zijn tegen een warmtestralingsflux >15 kW/m². Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient bij de brandpreventietoets rekening te worden gehouden met de effecten van een plasbrand op de gevel/dak.

Commentaar

Het bestemmingsplan Oud-IJsselmonde voorziet niet in herontwikkeling binnen 25 meter vanaf de oever van de Nieuwe Maas (het plasbrandaandachtsgebied).

9.4.2 nieuwbouw plasbrandaandachtsgebied A16

Nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi) binnen het plasbrandaandachtsgebied van rijksweg A16 (30 meter vanaf de buitenste rijbaanstreep) dienen te voldoen aan artikel 2.133 van het Bouwbesluit 2012.

Commentaar

Het bestemmingsplan Oud-IJsselmonde maakt geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten mogelijk binnen het plasbrandaandachtsgebied van de A16.

9.4.3 nieuwbouw plasbrandaandachtsgebied rivier

Nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi) binnen het plasbrandaandachtsgebied van de Nieuwe Maas (25 meter vanaf de oever) dienen te voldoen aan artikel 2.133 van het Bouwbesluit 2012.

Commentaar

Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1 (zoals aangegeven op de verbeelding) is voor een deel binnen het plasbrandaandachtsgebied gelegen. Met een wijzigingsprocedure kunnen in het wijzigingsgebied woningen worden gerealiseerd. In de bouwregels van wijzigingsgebied 1 is vastgelegd dat de afstand tussen de oever van de Nieuwe Maas en de gevels van woningen tenminste 25 meter moet bedragen. Het bestemmingsplan maakt zodoende geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen het plasbrandaandachtsgebied.

9.4.4 voorlichting en instructie

Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".

Commentaar

Dit advies valt niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan niet in een bestemmingsplan worden geregeld.

9.5 Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid

Rijkswaterstaat heeft enkele opmerkingen bij de geluidsparagraaf.

9.5.1 Opmerkingen bij 6.5.1

In 6.5.1 wordt de A20 genoemd, is dit correct? Voor alle 12 de locaties zijn hogere geluidniveaus dan toegestaan ten gevolge van de A16. Daarom worden er zogenaamde “dove-gevels” toegepast.

Commentaar

Nee, dit moet eveneens de A16 zijn. In de tabel in paragraaf 6.5.1 stond "dove gevel" aangegeven voor de locaties met een geluidsbelasting vanaf de A16 hoger dan 53 dB. Dat is niet juist, voor deze situaties wordt het stap 3-besluit genomen. In de tabel is "dove gevel" vervangen door "stap 3-besluit".

9.5.2 Onduidelijkheden in 6.5.3

In 6.5.3. staan een aantal punten die voor Rijkswaterstaat onduidelijk zijn, te weten:

• Op pagina 36 staat er bij het kopje Rijksweg A16 dat maatregelen aan de Rijksweg aan RWS zijn om te treffen, maar dat gelet op het aantal woningen er geen doelmatige maatregelen verwacht worden.

• Op pagina 37 staat in de conclusie : “De geluidsbelasting vanaf de A16 op de gevels van de nieuwe woningen is bij een aantal (delen van) gevels 53 dB of 1 of 2 dB lager. Ook deze geluidsbelastingen zullen als hogere waarden worden vastgesteld. In 6.5.1. staat echter niet om welke geluidniveaus het gaat, deze worden echter wel genoemd in het geluidrapport. In het plan wordt aangegeven dat er gevels zijn ten gevolge van de A16 met lagere geluidniveaus dan 53 dB terwijl in paragraaf 6.3 het volgende staat: “Maar de nabijheid van de A16 en met name de hoge ligging van deze snelweg zorgen ervoor dat er maar weinig gevels van de 12 onderzoekslocaties geluidluw zijn.”

Commentaar

Het geluidsrapport laat zien dat maatregelen aan de A16 (stiller asfalt en geluidsschermen) niet doelmatig zijn omdat de geluidsbelasting op de gevels van de beoogde nieuwe woningen hiermee niet wordt teruggebracht tot 53 dB of lager. Het gaat in Oud-IJsselmonde om circa 100 nieuwe woningen. Dat is gezien de kosten van de genoemde maatregelen een laag aantal woningen. Omdat deze maatregelen niet doelmatig zijn, en gezien het beperkt aantal woningen, is de aanname gedaan dat RWS niet tot het nemen van deze maatregelen zal overgaan. Deze maatregelen zijn daarom verder buiten beschouwing gelaten.

Bij 4 van de onderzoekslocaties voldoen 1 of 2 van de gevels aan het wettelijk maximum van 53 dB voor de geluidsbelasting vanaf de A16. Deze geluidsbelastingen zullen ook (evenals de geluidsbelastingen vanaf binnenstedelijke wegen) als hogere waarden worden vastgesteld. Er zijn dus maar weinig gevels (6 van de 40) die wel voldoen aan het geluidsniveau van 53 dB.

9.5.3 Opmerking n.a.v. keuze voor stap-3

Op pagina 37 staat dat voor de stap-3 benadering (Interimwet Stad-en-milieubenadering) wordt gekozen. In het geluidsrapport wordt echter niet gesproken over deze Interimwet. In paragraaf 6.2 staat bij Stap 3: “het afwijken van wettelijke milieunormen voor bodem, geluid, lucht, stank en ammoniak. Stap 3 is alleen mogelijk met compenserende maatregelen binnen het problematische milieuthema, binnen een ander milieucompartiment en tenslotte binnen andere leefkwaliteitsaspecten en in deze volgorde.” Hoe kansrijk wordt dit geacht in relatie tot paragraaf 6.3 waar staat “Maar de nabijheid van de A16 en met name de hoge ligging van deze snelweg zorgen ervoor dat er maar weinig gevels van de 12 onderzoek locaties geluidluw zijn"?

Commentaar

Het geluidsrapport laat zien welke geluidsbelastingen zijn berekend op de gevels van de beoogde nieuwe woningen. Op basis daarvan is daarna besloten om de Interimwet Stad-en-milieubenadering toe te passen.

De hoge geluidsbelasting op de meeste gevels is de reden dat het nemen van een stap 3-besluit als noodzakelijk wordt gezien. Een stap 3-besluit wordt alleen genomen als het niet op een andere manier lukt om een zuinig en doelmatig ruimtegebruik en een optimale leefomgevingskwaliteit te bereiken, dit zijn per definitie lastige situaties en lastige afwegingen. In het stap 3-besluit behorende bij het bestemmingsplan is de keuze uiteengezet om de hoge geluidsbelasting op de gevel te compenseren binnen hetzelfde milieuthema: door vast te leggen dat de nieuwe woningen een lagere geluidsbelasting in de woning dienen te hebben.

9.6 Participatie

Voor het bestemmingsplan "Oud-IJsselmonde" is afgesproken geen inspraak te verlenen, conform de algemene beleidslijn om voor bestemmingsplannen geen inspraak te verlenen, tenzij er een bijzondere reden is om dat wel te doen. Van bijzondere reden is dezerzijds niet gebleken. In de aanloop van de procedure voor het bestemmingsplan is een masterplan Oud-IJsselmonde opgesteld, waarbij bewoners en stakeholders zijn betrokken.

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, zal een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.

Belanghebbenden worden geïnformeerd over de terinzageleggging via publicaties in eenhuis-aan-huisblad.