direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Centrum noord-oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0597.BPCentrumNO-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan

Het centrum van Ridderkerk is in de afgelopen decennia uitgegroeid tot een volwaardig en goed gebrancheerd geheel, dat aansluit op de Ridderkerkse behoefte, maar ook bezoek uit de omgeving aantrekt. Rond de eeuwwisseling is start gemaakt met de transformatie van het verouderde Raadhuisplein tot een modern nieuw Koningsplein. Aan dit plein liggen het grotendeels vernieuwde gemeentehuis, horeca, kantoorruimte en appartementen in een bijzondere ruimtelijke opzet.

Met dit bestemmingsplan wordt de afrondende fase van deze ontwikkeling in samenhang met herinrichting van het ten oosten daarvan gelegen gebied mogelijk gemaakt. Een nieuw bestemmingsplan is nodig omdat, reagerend op de actuele marktsituatie en daarbij horend programma, een deels aangepaste visie is ontwikkeld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied volgt aan de noord-, oost- en de zuidzijde de begrenzing van het geldende bestemmingsplan Centrum-Noord. Dit betekent globaal dat het plangebied wordt begrenst door de Klaas Katerstraat, Benedenrijweg en de Blaak. Aan de westzijde grenst het plangebied aan de Willem Dreesstraat / Koningsplein (zie figuur 1.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPCentrumNO-VG01_0001.jpg"

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan gaat in op het toepasselijke beleidskader. Hoofdstuk 3 gaat in op de voorgestelde ontwikkeling. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het benodigde onderzoek naar onder andere milieuaspecten. De economische uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 5. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

2.1 Inleiding

Het bestemmingsplan moet worden getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is dit beleid nader beschreven. Het relevante rijksbeleid is opgenomen in paragraaf 2.2. Paragraaf 2.3 behandelt het provinciale beleid. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 2.4. Paragraaf 2.5 geeft de conclusies.

2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (13 maart 2012)

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor Ridderkerk relevante belangen zijn:

  • een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter-)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco).

Het Barro bevat geen bepalingen die een specifieke opdracht betekenen voor dit bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Naast het Barro zijn op 1 oktober 2012 de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) gewijzigd. Deze veranderingen in regelgeving hebben consequenties voor ruimtelijke plannen van provincies en gemeente. Deze plannen moeten in lijn worden gebracht met de nieuwe regelgeving.

In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet echter in een invulling van een al planologisch mogelijk gemaakt woongebied. Daarom is niet verder ingegaan op dit aspect. Een nadere beschouwing op de woningbouwstrategie is opgenomen in paragraaf 2.4.

2.3 Provinciaal- en regionaal beleid

Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' (inclusief herzieningen)

In deze 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De nieuwe Structuurvisie komt in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte.

De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPCentrumNO-VG01_0002.png"

Figuur 2.1 Uitsnede functiekaart Provinciale Structuurvisie

Het plangebied is in de structuurvisie aangegeven als stads- en dorpsgebied: aaneengesloten bebouwd gebied, waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen. Het beleid is gericht op concentratie van verstedelijking binnen de bebouwingscontouren. De structuurvisie stelt geen specifieke eisen aan de ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied.

Provinciale Verordening Ruimte (inclusief herzieningen)

Samen met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende artikel is relevant voor het bestemmingsplan:

Artikel 2 Contouren

"Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan."

Het plangebied ligt binnen de aangegeven bebouwingscontour. De Verordening Ruimte staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

Visie Ruimte en Mobiliteit (vaststelling juni 2014)

Er is behoefte aan een nieuwe visie omdat er sprake is van veranderende economische en demografische omstandigheden, die structureel doorwerken op de kantoren- en woningmarkt, krimp en urbanisatie. De provincie heeft in april 2013 met relevante partijen gesproken over oplossingen voor de ruimtelijke vraagstukken die in de provincie spelen. De vaststelling van de Visie, Verordening en het Programma door Provinciale Staten zal in juni 2014 plaatsvinden. Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan zijn in de nieuwe Visie Ruimte en Mobiliteit voor het plangebied geen relevante passages opgenomen.

2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Ridderkerk 2020

In de structuurvisie wordt als belangrijke kernkwaliteit van Ridderkerk aangegeven dat de Ridderkerker in de gemeente zelf kan wonen en werken. Kernpunten van de structuurvisie zijn:

  • De wijk centraal. Wonen, werken, leren en voorzieningen zijn in elkaars nabijheid te vinden. Het karakter van de wijken en de woningvoorraad sluiten aan bij de woonwensen van de huidige en toekomstige Ridderkerker;
  • Alle wijken worden levensloopbestendig en zijn geschikt voor alle leeftijden;
  • Ridderkerk streeft functiemenging na. Wonen, werken, leren, landschap en voorzieningen worden gemengd en onderling goed verbonden.

Voor het centrum van Ridderkerk streeft de gemeente ernaar dat het centrum een centrum blijft voor alle wijken. De omliggende wijken hebben een detailhandelsaanbod dat is gericht op de dagelijkse behoefte. Het centrum biedt de aanvullende voorzieningen. In het centrum wordt ook gewoond, hier is veel ruimte voor appartementen met lift (beperkte bouwhoogte). Het centrum is vooral geschikt voor starters, senioren en één- en tweepersoonshuishoudens. In 2020 is het oostelijke deel van het centrum (Singelkerk, Ringdijk en Havenstraat) kleinschalig en cultuurhistorisch, het westelijk deel is moderner en kent meer grootschalige voorzieningen (Ridderhof, Koningsplein).

Woningbouwstrategie

Als uitwerking van de structuurvisie is een woningbouwstrategie opgesteld. Deze is op 27 januari 2011 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente Ridderkerk en Woonvisie hebben hierin gezamenlijk een leidraad voor de wijkontwikkeling onderzocht. Daarbij is ook het bijbehorende woningbouwprogramma voor de komende tien jaar aangegeven. Ridderkerk heeft een lokale en regionale woningbouwopgave. Deze opgave dient plaats te vinden in de beperkt beschikbare ruimte.

Ridderkerk in de regio
Gemeenten, corporaties en marktpartijen in de Stadsregio Rotterdam hebben nauw samengewerkt om tot een Verstedelijkingsscenario 2020 te komen. Eind 2010 is het Verstedelijkingsscenario verschenen.


Op 13 december 2010 heeft het algemeen bestuur van de Stadsregio Rotterdam de Regionaal strategische Agenda 2010 – 2014 (RSA) vastgesteld.
Het onderdeel Wonen uit de RSA vat samen wat met het Verstedelijkingsscenario in gang is gezet.

Samenvatting Verstedelijkingsscenario / RSA wat betreft Wonen
Centraal in het woningbouwbeleid tot 2020 staat de kwaliteit van het wonen, niet de kwantitatieve bouwopgave. De regio wil bewoners aan zich binden door een goed en gevarieerd aanbod aan woningen. Het maakt de regio daarmee ook aantrekkelijker voor grote groepen bewoners.

Om daaraan te kunnen voldoen is een regiobrede woonmilieubenadering geïntroduceerd.

Een 'woonmilieu' is het geheel van woning en woonomgeving, inclusief de niet-fysieke aspecten daarvan. Als uitdaging wordt aangegeven de bouwopgave te richten op woonmilieus waar een tekort aan bestaat en transformaties te richten op woonmilieus waar een overschot aan is.

In een gezonde woningmarkt zijn ook voor huishoudens met lage inkomens voldoende woningen beschikbaar. Ze moeten evenwichtig over de regio verspreid zijn. Op dat punt heeft de regio een probleem. De totale voorraad sociale huurwoningen kan afnemen en beter verspreid worden.

Per subregio en per gemeente worden nadere afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de woningvoorraad.


Verstedelijkingsafspraken 2010 - 2020

In het Verstedelijkingsscenario is per gemeente een indicatieve ontwikkeling van de sociale woningvoorraad en de woonmilieus opgenomen. Ook voor Ridderkerk is aangegeven dat ingezet zou moeten worden op (transformatie naar) de woonmilieus grondgebonden suburbaan, landelijk en dorps. Aan die woonmilieus is in de regio een tekort, terwijl aan compact suburbaan een overschot is dan wel dreigt te ontstaan.

Convenant Stadsregio / gemeente Ridderkerk

Aan iedere gemeente in de Stadsregio is gevraagd aan te geven, welke bijdrage geleverd kan worden aan de groei naar een gezonde woningmarkt in 2020. Ook Ridderkerk heeft aangegeven wat de inzet vanuit Ridderkerk kan zijn.
In een Convenant met de Stadsregio is de inzet van Ridderkerk tot 2015 vastgelegd. Daarin is onder meer opgenomen, dat nog ruim 400 woningen aan de voorraad zullen worden toegevoegd in een suburbaan, grondgebonden woonmilieu.

Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan Centrum-Noord. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 27 januari 2003 en door Gedeputeerde Staten goedgekeurd op 15 mei 2003.

In dit bestemmingsplan zijn voor het plangebied de bestemmingen 'Centrumvoorzieningen', 'Woongebied', 'Groenvoorzieningen' en 'Water' opgenomen. De in het bestemmingsplan vastgelegde ruimtelijke opzet sluit onvoldoende aan op de herziene plannen en nieuwe inzichten. Daarbij wordt opgemerkt dat nu sprake is van een minder intensief bebouwingsbeeld dan eerder vastgelegd.

2.5 Conclusie

Hoewel de ontwikkeling niet past binnen het geldende bestemmingsplan, past het wel binnen de beleidslijnen van rijk, provincie, regio en gemeente. Op gemeentelijk niveau wordt door middel van de structuurvisie en het vigerende bestemmingsplan reeds richting gegeven aan de gewenste ontwikkelingen. Dit bestemmingsplan sluit hierbij aan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

Al enige decennia bouwt de gemeente Ridderkerk gefaseerd aan de vernieuwing van het hoofdwinkelcentrum. Sinds 2003 is voor de vernieuwing van de noordzijde het bestemmingsplan Centrum-Noord van kracht. Hierin is het plangebied aangeduid als deelgebied E en F. Een groot deel van het gebied, met het kenmerkende ovale Koningsplein als hart, is inmiddels gerealiseerd. Voor de afronding van dit deel van het centrumgebied heeft Soeters Van Eldonk architecten de verdere stedenbouwkundige en architectonische uitwerking opgesteld.

In 2006 hebben zij een verdere stedenbouwkundige uitwerking van het gebied voorgesteld waarin gezocht werd naar een mix tussen stedelijkheid en een kleinschalige invulling, gekoppeld aan een meer grondgebonden woonmilieu.

3.2 Stedenbouwkundige opzet

Hoofdopzet

In het stedenbouwkundig plan worden twee verschillende sferen gemaakt. Het stedelijke gedeelte bevindt zich aan het Koningsplein en de Willem Dreesstraat. Het huidige plein wordt afgemaakt met een bouwblok dat de ronde vorm van het plein volgt. De opbouw van het blok met hoge plint en bovenste teruggelegen verdieping, sluit aan bij de bestaande bebouwing aan het plein. Het bouwblok wordt doorgezet aan de Willem Dreesstraat. In hoogte volgt het blok het tegenover gelegen stadskantoor. Aan het plein bevindt zich een hoge plint met maatschappelijk-/centrumvoorzieningen op de hoge begane grond en appartementen op de verdiepingen.

Een verbijzondering op de hoek van de Willem Dreesstraat en Klaas Katerstraat markeert de entree naar het centrum en maakt tegelijkertijd een overgang van het meer stedelijke gedeelte van het plangebied naar het daarachter gelegen kleinschalige woonmilieu dat aansluit op de omliggende wijk. Het kenmerkt zich door een dorpsachtig karakter met grondgebonden woningen en smalle straatjes. Door in de bouwblokken parkeergelegenheid te maken, is er in de straten zeer beperkt plek voor auto's wat het dorpsachtige karakter ten goede komt. Ook de maat/geleding van de woningen en verbijzondering van de hoeken, laat de kleinschaligheid zien. De kwaliteit van het water aan de Blaak wordt benut door verblijfsplekken aan de oever te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPCentrumNO-VG01_0003.jpg"

Figuur 3.1 Vogelvluchtimpressie van het plan

Uitwerking

In de stedenbouwkundige uitwerking van het plan vormt het ovaalvormige Koningsplein een belangrijk vertrekpunt. Het ontbrekende deel van de wand wordt hier, conform het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan, afgerond. De hoogteopbouw en typologie sluit daarbij aan op de reeds gerealiseerde gebouwen rond het plein. In de wand langs de Willem Dreesstraat wordt het stedelijk profiel van het plein doorgezet.

Langs de Klaas Katerstraat wordt de rand van het centrum gemarkeerd met een deels vergelijkbare bebouwingswand, echter met grondgebonden woningen in twee lagen met kap. Het binnengebied heeft een kleinschalig karakter. Er ontstaat zo een gevarieerd en vriendelijk, kleinstedelijk woongebied met geknikte straatprofielen.

Langs de waterkant worden twee-onder-één kap woningen ingepast, waartussen doorzichten naar het de achterliggende waterpartij behouden blijven. De bestaande brugverbinding is in het plan gehandhaafd maar wordt iets verlegd.

Het gebied wordt verdeeld in twee verschillende fasen. In de tweede fase wordt ook de voormalige Dr. Kuyperschool herontwikkeld tot een wooncomplex waarbij maat en signatuur van het huidige hoofdgebouw als uitgangspunt geldt.

Parkeren

De oplossing voor het parkeren speelt ook in op de tweedeling van het gebied. De appartementen in het bouwblok aan het Koningsplein en de Willem Dreesstraat hebben één parkeerplaats op de (afsluitbare) binnenplaats. Dit geldt ook voor het merendeel van de grondgebonden woningen rond de parkeerhof. Enkele daarvan zullen gebruik maken van de parkeerplaatsen aan de Klaas Katerstraat, direct voor hun woning. Bezoekers van de voorzieningen en de woningen moeten gebruik maken van de diverse (betaald) parkeergelegenheden in het centrum, bijvoorbeeld de parkeergarage Koningsplein. Parkeren voor de eengezinswoningen in het oostelijke deel van het plan en hun bezoek vindt plaats in de directe woonomgeving. Hier wordt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen voor rijwoningen en 1,7 parkeerplaatsen per vrijstaande of twee-onder-een kap woning gehanteerd. Uitgaande van de ligging direct bij het centrum is dit een passende norm.

3.3 Programma

In het plan wordt ingezet op een sterke mix aan programma. In het centrumgebied (aan het plein en aan de Willem Dreesstraat) komt circa 550 m2 aan centrumdoeleinden. In het hele gebied wordt verder gewoond. Het plan bevat circa 50 appartementen in de (sociale)huur- en koopsector en circa 55 eengezinswoningen in verschillende categorieën. Dit is inclusief de te realiseren woningen ter plaatse van de (voormalige) Dr. Kuyperschool. Het parkeren vindt plaats in parkeerhoven die ingesloten liggen binnen de wooncomplexen, waardoor het parkeren overwegend buiten het publiek domein plaatsvindt.

Het aantal woningtypes in het plangebied is groot. Het appartementenblok aan het plein met zijn stedelijke uitstraling wordt aan de andere zijde afgezoomd met kleine grondgebonden woningen. In combinatie met de grotere geschakelde grondgebonden woningen, de woningen aan de Blaakwetering en op de locatie van de voormalige school, wordt het plan zowel in doelgroep als in architectuur gekenmerkt door grote diversiteit.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie moet de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan worden aangetoond en moet in het plan worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor het bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 MER-wetgeving

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieu effect rapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

De voorgenomen ontwikkelingen kunnen worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingstraject conform categorie D11.1 uit de D-lijst in de bijlage bij het Besluit m.e.r. Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken naar de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.3 Water

Waterbeheer en watertoets

In een vroeg stadium van de planvorming moet overleg worden gevoerd met de waterbeheerder. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, die verantwoordelijk is voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen over de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Gemeentelijk beleid

De hoofddoelstelling van het Waterplan 2 Ridderkerk (2008-2012) is: 'Het realiseren van een goed beheersbaar en aantrekkelijk watersysteem, met helder water van voldoende kwaliteit en gevarieerde veilige oevers, dat op de gewenste gebruiksfuncties is afgestemd. Het waterplan moet leiden tot een brede en integrale visie op het watersysteem.' In het waterplan staan de maatregelen beschreven die de gemeente Ridderkerk en waterschap Hollandse Delta tot 2012 uitvoeren om de waterkwaliteit van sloten en singels te verbeteren en de wateroverlast te beperken. Wateroverlast wordt aangepakt door ruimte voor water te creëren. Daarnaast worden maatregelen uitgevoerd om de kwaliteit van het water te verbeteren.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit het noordelijke deel van het centrum van Ridderkerk en wordt begrensd door de Klaas Katerstraat, de Benedenrijweg, de Blaak en de Willem Dreesstraat / Koningsplein. Het gebied bestaat in de huidige situatie uit grasland, bebouwing en verharding, maar was voorheen geheel verhard.

De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigronden. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat van nature de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwatertrap meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied ligt op circa NAP -1,0 m.

Het plangebied ligt in bemalingsgebied Oud- en Nieuw Reijerwaard, 27C, met een vast kunstmatig peil van NAP -2,1 m.

Waterkwantiteit en -kwaliteit

In het zuidelijke deel van het plangebied is een hoofdwatergang (H12068) gelegen. Deze watergang heeft als functie het aan- en afvoeren van overtollig water (neerslag en kwel). Rondom deze waterloop ligt een beschermingszone van 3,5 m. Deze waterloop behoort niet tot de KRW-waterlichamen.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern- / beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioolstelsel. Er is echter wel een gescheiden rioolstelsel aanwezig.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van gemengde functies, verschillende appartementen en eengezinswoningen mogelijk. Bij toekomstige ontwikkelingen zal naast het waterschap tevens Oasen N.V. op de hoogte gehouden worden.

Watercompensatie

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur en dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden.

Het plangebied was voorheen geheel verhard. Het verhard oppervlak blijft door de ontwikkeling nagenoeg gelijk. Door de ontwikkeling van groenstroken en tuinen bij de grondgebonden woningen neemt het verhard oppervlak zelfs op kleine schaal af. Hierdoor is compensatie niet noodzakelijk.

Van belang is echter dat het aanwezige oppervlaktewater in het plangebied, langs de Blaak, niet afneemt. In het plangebied was voorheen circa 1.600 m2 oppervlaktewater aanwezig. Bij de ontwikkeling wordt het oppervlaktewater uitgebreid tot in totaal circa 2.240 m2. Het totaal aan oppervlaktewater neemt door de ontwikkeling dus toe. Hiermee wordt ook de demping ter hoogte van het Koningsplein gecompenseerd.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Bij de beoogde ontwikkeling wordt het hemelwater afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem worden bij de beoogde ontwikkeling duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruikt, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder vergunning van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Bij de ontwikkeling wordt als compensatie voor de toename in verharding de bestaande waterloop verbreed. Hiervoor is op grond van de "keur" een vergunning nodig.

Grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied ligt in de boringsvrijezone van een grondwaterbeschermingsgebied. Ter bescherming van de grondwaterkwaliteit dient voor bouwwerkzaamheden en graafwerkzaamheden dieper dan 2,5 m afstemming met de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland plaats te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPCentrumNO-VG01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPCentrumNO-VG01_0005.png"

Figuur 4.1 Boringsvrije zone

Water in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.4 Wegverkeerslawaai

Geluidzones langs wegen

Langs alle wegen bevinden zich ingevolge de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden.

De locatie ligt binnen de geluidszone van de volgende gezoneerde wegen: Rotterdamseweg en Koninginneweg.

Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). De geluidszone ligt aan weerszijden van de weg, gemeten vanuit de kant van de weg. Onder stedelijk gebied wordt verstaan: "het gebied binnen de bebouwde kom, doch met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen zone van een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens" (art. 1 Wgh).

De geluidszone van de Rotterdamseweg (buitenstedelijke ligging, 4 rijstroken) bedraagt 400 m. De Koninginneweg is binnenstedelijk gelegen en heeft 2 rijstroken. De geluidszone bedraagt 200 m.

De (overige) wegen in de directe omgeving van het plangebied maken allemaal onderdeel uit van een 30 km gebied. Ook de interne wegen zullen als 30 km weg worden gerealiseerd. Voor 30 km/h wegen geldt volgens de Wet geluidhinder geen onderzoekszone. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting ten gevolge van woonerven en 30 km/h-wegen echter wel te worden onderbouwd. Aangezien de Willem Dreesstraat een doorgaande 30 km/h weg is met een hoge verkeersintensiteit, is de geluidbelasting ten gevolge van de Willem Dreesstraat daarom wel beoordeeld. De overige 30 km/h wegen in de directe omgeving van het plangebied betreft kleine wijkontsluitingswegen met een geringe verkeersintensiteit. De geluidbelasting ten gevolge van deze wegen is niet relevant en daarom niet verder in kaart gebracht.

Normstelling

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde. Voor nieuwe situaties (nieuwe wegen of nieuwe woningen) bedraagt deze 48 dB.

De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen noodzakelijk. Deze maatregelen dienen gericht te zijn op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de geluidsontvanger (bijvoorbeeld 'dove' gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger. Zijn deze maatregelen onvoldoende doeltreffend of ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk een hogere waarde vaststellen. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde bedraagt in deze situatie 63 dB. Indien de uiterste grenswaarde toch wordt overschreden, kan de betreffende gevel als dove gevel worden uitgevoerd. Een dove gevel is een gevel met alleen incidenteel te openen delen zoals nooddeuren. Een dove gevel wordt door de Wet geluidhinder niet als gevel aangemerkt, waardoor de normstelling uit de Wet niet van toepassing is.

Daarnaast dient altijd de wettelijke binnenwaarde te worden gegarandeerd. De geluidswaarde binnen de woningen dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Het kan daarvoor noodzakelijk zijn dat geluidsisolerende gevelmaatregelen worden genomen. In het kader van de ruimtelijke procedures komen echter alleen de maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied aan de orde. De gevelmaatregelen komen pas aan de orde in het kader van de daadwerkelijke realisatie van de ontwikkeling. Hieraan wordt bijvoorbeeld getoetst bij een bouwaanvraag.

Op basis van artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op de Rotterdamseweg geldt een maximumsnelheid van 80 km/h. De aftrek bedraagt voor de Rotterdamseweg dus 2 dB. Voor de Koninginneweg geldt een maximumsnelheid van 50 km/h en bedraagt de aftrek dus 5 dB. Op alle in deze rapportage genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.

Onderzoek en resultaten

Op basis van het bestaande geluidrekenmodel van de gemeente Ridderkerk zijn contourberekeningen uitgevoerd om de geluidbelasting te bepalen ten gevolge van de gezoneerde wegen en relevante 30 km/h wegen binnen het plangebied, zie Bijlage 2. De berekeningen zijn gebaseerd op de RVMK 2015 en betreffen verkeersintensiteiten voor het jaar 2020. Op basis van deze indicatieve berekening kan worden beoordeeld of en in welke mate de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer een belemmering vormt voor de planontwikkeling. Indien blijkt dat er mogelijk belemmeringen optreden, dan dient nader onderzoek plaats te vinden op basis van een geactualiseerd geluidrekenmodel met verkeerscijfers uit een recenter RVMK en intensiteiten voor het prognosejaar 2023.

Uit de indicatieve berekening blijkt dat de geluidcontouren van 48 dB ten gevolge van de Rotterdamseweg en de Koninginneweg op de maatgevende beoordelingshoogte van 7,5 m boven lokaal maaiveld (2e verdieping) buiten het plangebied zijn gelegen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai in het plangebied de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt en daarmee geen belemmeringen oplevert voor de planontwikkeling.

Ten gevolge van het wegverkeer op de Willem Dreesstraat ligt de geluidcontour van 53 dB (exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) binnen het plangebied. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 63 dB. Vanuit de Wet geluidhinder gelden ten aanzien van deze niet-gezoneerde weg geen belemmeringen. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting niet onaanvaardbaar in een stedelijke situatie. Ten aanzien van de binnenwaarde dient bij de indeling van het plan en bij het bepalen van de vereiste geluidisolatie van de gevels van de woningen in het voorste deel van het plangebied rekening te worden gehouden met deze geluidbelasting.

4.5 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies reeds naast elkaar voorkomen of gewenst zijn, zoals centrumgebieden, wordt niet gebruikgemaakt van richtafstanden. Deze gebieden worden getypeerd als gebieden met functiemenging. Voor deze gebieden wordt een Staat van Functiemenging gehanteerd waarin per bedrijfsactiviteit wordt aangegeven in welke mate deze direct naast, boven of onder woningen toelaatbaar is.

Onderzoek

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die invloed hebben op de ontwikkeling. Er worden ook geen nieuwe bedrijfsactiviteiten in het plan mogelijk gemaakt. Binnen het bouwblok aan het Koningsplein is sprake van functiemenging wonen, (maatschappelijke) voorzieningen en mogelijk enige horeca. Mogelijke onderlinge hinder wordt met bouwkundige maatregelen tegengegaan.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuhinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.6 Horeca

Beleid en regelgeving

Bij de aanwezigheid van horecavoorzieningen is het van belang dat ter plaatse van woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd en dat horecavoorzieningen op een daarvoor geschikte en gewenste locatie hun bedrijf kunnen uitoefenen. Vergelijkbaar met de zonering van bedrijfsactiviteiten wordt voor horeca-activiteiten gebruik gemaakt van een 'Staat van Horeca-activiteiten' (SvH). De SvH bestaat uit een lijst van horeca-activiteiten die zijn gerangschikt naar mate van hinderlijkheid waarbij vooral is gekeken naar het aspect geluidhinder en verkeersaantrekkende werking van de onderscheiden categorieën. Per functie of per gebied wordt vervolgens vastgesteld welke categorie van horecavoorzieningen toelaatbaar wordt geacht. De SvH is opgenomen in Bijlage 1 van de regels. Voor een toelichting op de regeling van horecavoorzieningen met de Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar Bijlage 1 van de toelichting.

Onderzoek

Aan het Koningsplein zijn diverse horecagelegenheden aanwezig. Het plan biedt aangrenzend aan het Koningsplein de mogelijkheid tot de ontwikkeling van horeca-inrichtingen. Het betreft horeca uit maximaal categorie 1b van de SvH. Deze categorie is passend in een centrumgebied waar ook woningen aanwezig zijn.

Net als elders langs het plein zal met bouwkundige maatregelen mogelijk hinder voor woningen worden tegengegaan.

Conclusie

Het aspect horeca vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.7 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO 2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO 2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.

2) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (Wm) kunnen bestuursorganen bevoegdheden uitoefenen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit zoals de vaststelling van een bestemmingsplan. Bij de uitoefening van deze bevoegdheden moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uit de Wm.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Onderzoek

Het project voorziet in circa 105 woningen en circa 550 m2 aan voorzieningen. Dit is overigens minder dan reeds toegelaten in het vigerende bestemmingsplan 'Centrum Noord'. Uitgaande hiervan wordt geconcludeerd dat het plan geen effect heeft op de luchtkwaliteit.

Met circa 105 woningen valt deze ontwikkeling binnen de nibm-categorie 'woningbouw minder dan 1.500 woningen'. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en dat verdere toetsing aan de grenswaarden vanuit de wetgeving niet nodig is.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de maatgevende wegen ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt ruimschoots voldaan aan de normen die gelden voor luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg. Tevens is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.8 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient voor externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de risicobron. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

In het plangebied en omgeving zijn geen leidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen aanwezig.

Inrichtingen

Ten noorden van het plangebied ligt het LPG tankstation 'Rotterdamseweg'. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 350 m. Het plangebied ligt daarmee op ruime afstand van het invloedsgebied voor het groepsrisico. Buiten een afstand van 350 m treden ook nauwelijks effecten op in geval van een incident met LPG. Tot een afstand van 400 m moet enkel rekening worden gehouden met lichte schade zoals een ruitbreuk.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Over een deel van de Rotterdamseweg, ten noorden van het plangebied, vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het weggedeelte ten oosten van de kruising met de Donkerslootweg/Gildeweg maakt deel uit van de gemeentelijke routering, onder meer in verband met de bevoorrading van het eerder genoemde LPG tankstation aan de Rotterdamseweg. Over het wegvak ter hoogte van het plangebied vindt in de regel geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Voor individuele gevallen moet ontheffing van het verbod op het vervoer van gevaarlijke stoffen worden aangevraagd bij de gemeente. Een deel van het plangebied is wel gelegen binnen de 1% letaliteitscontour van het worst case scenario van de weg. Daarom dient het groepsrisico verantwoord te worden. Deze verantwoording is hieronder opgenomen.

Verantwoording groepsrisico

Zoals hierboven aangegeven is het plangebied gelegen binnen de 1% letaliteitcontour van het worst case scenario van de Rotterdamseweg, waardoor het groepsrisico verantwoord dient te worden. In deze verantwoording wordt aandacht besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaaarheid door hulpdiensten. Over deze aspecten is advies gevraagd aan de Veiligheidregio Rotterdam-Rijnmond.

Het worst case scenario voor het plangebied is een BLEVE (catastrofaal falen tankwagen LPG/propaan) op de Rotterdamseweg. De 1% letaliteitcontour van het worst case scenario is gelegen op 230 m vanaf de weg. Het plangebied ligt op circa 150 m vanaf de weg en valt hiermee binnen deze contour. Het gebied is echter buiten de 1% letaliteitcontour van het meest geloofwaardige scenario gelegen.

Gezien de zeer beperkte frequentie van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rotterdamseweg is er geen sprake van een overschrijding van 0,1 maal de oriënterende waarde van het groepsrisico. Door de uitvoering van het voorliggende plan zal de frequentie van het vervoer van gevaarlijke stoffen niet toenemen.

De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Voor het beschouwde scenario als gevolg van een BLEVE-incident met een tankwagen met vloeibaar gas geldt dat een potentieel incident zich opbouwt in de tijd en zich voor aanwezigen onverwacht kan voltrekken. De effectafstanden zijn groot. De BLEVE kan binnen 20 tot 30 minuten plaatsvinden. Mogelijkheden tot zelfredzaamheid zijn aanwezig, mits tijdig aangevangen wordt met ontruiming en er geen beperkingen zijn ten aanzien van de zelfredzaamheid van aanwezigen en de infrastructuur in de omgeving op een juiste manier is ingericht. Binnen het plangebied is de sirenealarmering goed hoorbaar waardoor een effectieve alarmering van de bevolking mogelijk is.

Om de zelfredzaamheid te kunnen verbeteren is van belang dat zorg gedragen wordt voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".

Omdat ter hoogte van het plangebied maar in een zeer lage frequentie vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en en groepsrisico daardoor zeer beperkt is, wordt het groepsrisico na uitvoer van het plan aanvaardbaar geacht.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.9 Kabels en leidingen

In het plangebied of de directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen zoals rioolpersleidingen of waterleidingen gelegen. Er zijn geen hoogspanningslijnen of straalpaden in de omgeving van het plan. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

4.10 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Het doel van het onderzoek was het vaststellen van de algemene milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse. Op deze wijze kan worden bepaald of er belemmeringen zijn ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling en de hierbij behorende (graaf)werkzaamheden.

Op basis van dit onderzoek kan de algemene milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse nog niet in voldoende mate worden vastgelegd. Enkele onderzoeksresultaten vormen aanleiding voor het gedeeltelijk uitvoeren van een aanvullend bodemonderzoek, waarbij aard en omvang van de verontreinigingen dient te worden vastgesteld.

Daarnaast is een verkennend waterbodemonderzoek uitgevoerd omdat mogelijk baggerwerkzaamheden plaats gaan vinden in de watersingel, waarbij de algemene milieuhygiënische kwaliteit van het slib dient te worden vastgesteld. Een rapportage van dit waterbodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Op basis van dit onderzoek is vast komen te staan dat de bij de baggerwerkzaamheden vrijkomende specie vrij kan worden verspreid op de aangrenzende percelen.

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Het doel van dit aanvullende bodemonderzoek is het vaststellen van de aard en omvang van de verontreinigingen.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde aanvullende bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat in het plangebied geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Er is derhalve thans geen saneringsplicht. De verontreiniging kan op een 'natuurlijk' moment worden gesaneerd, bijvoorbeeld in het kader van de herontwikkeling van de locatie. Aangezien er in het kader van BOOT (Besluit Opslaan Ondergrondse Tanks) bovendien een plicht bestaat om de aanwezige ondergrondse tank te verwijderen, kan de verontreiniging met minerale olie gelijktijdig worden gesaneerd.

Het voornemen tot saneren dient te worden gemeld bij het bevoegd gezag (gemeente Ridderkerk). Hiervoor dient een plan van aanpak te worden opgesteld, welke ter goedkeuring dient te worden voorgelegd. Omdat een gedeelte van de verontreiniging zich mogelijk onder het voormalige schoolgebouw bevindt, wordt geadviseerd om saneringswerkzaamheden uit te voeren na de sloop van dit gebouw. Op deze wijze is alle verontreiniging weg te nemen.

4.11 Ecologie

Inleiding

Voor het plangebied is een ecologisch onderzoek uitgevoerd om na te gaan of er in het plangebied mogelijk beschermde planten of diersoorten voorkomen, en of er zich (mogelijk) in het plangebied vaste broed-, schuil- of verblijfplaatsen van beschermde soorten bevinden. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

Onderzoek

Uit dit onderzoek blijkt dat de voormalige schoollocatie in het plangebied een leefgebied is voor de gewone dwergvleermuis. De gewone dwergvleermuis foerageert er en heeft er één paarplaats. Een kolonieplaats bevindt zich vermoedelijk in de directe omgeving. Met de realisatie van de plannen is het van belang dat er voldoende foerageergebied aanwezig blijft. Daarnaast is het van belang dat er alternatieve verblijfplaatsen worden aangeboden voorafgaand aan de realisatie van de plannen. Eveneens dient de sloop van de voormalige school zo gekozen te worden dat deze buiten de kritieke periode plaats vindt en op een vleermuisvriendelijke manier wordt uitgevoerd.

De maatregelen zijn nader uitgewerkt en zijn door middel van een ontheffingsaanvraag van de Flora- en faunawet voorgelegd aan de dienst Regelingen van het Ministerie van EL&I. Het Ministerie van EL&I heeft hierop per 31 juli 2012 per brief aangegeven akkoord te gaan met de genoemde maatregelen. Dit houdt in dat het is toegestaan de werkzaamheden zonder ontheffing uit te voeren, mits de in het besluit genoemde maatregelen worden uitgevoerd.

Maatregelen

De genoemde maatregelen zijn uitgewerkt in een activiteitenplan (zie Bijlage 7 en bijbehorende aanvulling in Bijlage 8) die nader toelicht op welke wijze de handelingen worden verricht waarvoor ontheffing wordt aangevraagd en welk effect deze kunnen hebben op de beschermde soort. Tevens wordt aangegeven welke maatregelen genomen kunnen worden om de nadelige effecten van deze handelingen te mitigeren of te compenseren.

4.12 Archeologie

Regelgeving en beleid

Verdrag van Malta

Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag moet worden onderzocht of er geen archeologische restanten worden beschadigd.

Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.

Onderzoek

In het plangebied is een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 9. Doel van dit onderzoek was het opsporen van eventueel aanwezige archeologische resten en, voor zover mogelijk, een eerste indruk te geven van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging ervan.

Tijdens het inventariserend archeologisch onderzoek zijn in het plangebied geen archeologische resten aangetroffen. Het BOOR heeft het uitgevoerde onderzoek beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat op basis van dit onderzoek een nader archeologisch onderzoek uitgevoerd diende te worden.

Naar aanleiding van het advies van BOOR is nader inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 10. Tijdens dit onderzoek is geconcludeerd dat het plangebied ligt op afzettingen die waarschijnlijk bij de overstromingen van de Riederwaard in de 14e eeuw zijn ontstaan. Onder het overstromingsdek ligt een afgedekt landschap bestaande uit een veenheuvel, een komgebied en een kreekgeul (van de overstromingen) die het veen heeft geërodeerd. Op basis van de waarnemingen is er geen archeologische verwachting meer voor het zuidelijke deel van het plangebied dat is geërodeerd door de kreekgeul. De archeologische verwachting voor het noordelijke deel van het plangebied is laag omdat hier een nat en regelmatig overstromend komgebied aanwezig was. De archeologische verwachting voor de veenheuvel in het centrum is daarentegen hoog, mede ook vanwege het voorkomen van een veraarde veenlaag en fosfaatvlakken in de kleilagen op de noordflank van de heuvel.

Conclusie en advies

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te laten voeren in het centrum van het plangebied, daar waar het veen voorkomt op een niveau van -2,5 tot -2,2 m NAP en veraard veen en fosfaatvlekken zijn waargenomen. Het vervolgonderzoek kan het beste bestaan uit een proefsleuvenonderzoek waarmee mogelijke vindplaatsen kunnen worden opgespoord in de top en op de flanken van de veenheuvel. Aanbevolen wordt proefsleuven aan te leggen in het gebied waar op bijlage 5 staat aangeven dat de top van het veen ondieper voorkomt dan -2,5 m NAP (ofwel tot ongeveer 1,1 m onder maaiveld). Voor de andere delen van het plangebied wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd.

Advies BOOR

Het nader inventariserend veldonderzoek is ter beoordeling voorgelegd aan het BOOR. Deze heeft per bief (d.d. 6 maart 2014, kenmerk U2014/1444) geadviseerd om het advies tot vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven niet over te nemen. De beoogde ontwikkeling kan hierdoor worden uitgevoerd zonder verdere archeologische bemoeienis. Hierdoor staan de archeologische waarden de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.13 Cultuurhistorie

Nota Belvedère (1999)

In plaats van een op behoud en bescherming gericht beleid, wil het Rijk cultuurhistorische elementen een plaats geven in een op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. Ruimtelijke ordening kan ertoe bijdragen dat de betekenis van cultuurhistorische elementen en structuren groter wordt, door ze in te passen of een nieuwe functie te geven. Een en ander is mede van belang om de recreatieve belevingswaarde van die elementen en gebieden te versterken.

De Alblasserwaard en Vijfheerenlanden zijn door het Rijk aangewezen als Belvedèregebied. In de Nota Belvedère pleit het Rijk ervoor cultuurhistorische kwaliteit te integreren met ruimtelijke ontwikkelingen.

De planontwikkeling ligt op zodanige afstand van de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden dat geen sprake is van enige invloed.

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland, 2003)

De provincie Zuid-Holland heeft de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) vastgesteld. De provincie betrekt hierdoor de cultuurhistorie bij ruimtelijke ontwikkelingen en richt zich hierbij vooral op het beschermen en versterken van het cultureel erfgoed voor zover dit is vastgelegd op de kaart van de CHS. Om deze reden is de CHS opgenomen in de streekplannen en in de Nota Regels voor Ruimte. De CHS vormt de basis voor toetsing van en advisering over bestemmings- en bouwplannen van gemeenten en erfgoedaspecten.

Gemeentelijk beleid

In september 2013 is het gemeentelijk beleid over cultuurlandschap en historische stedenbouw vastgesteld. In dit beleidsstuk wordt de ruimtelijke ontwikkelingsgeschiedenis van Ridderkerk verteld en in beeld gebracht. Hiernaast zijn de meest in het oog springende elementen weergegeven op de kaart 'Cultuurlandschap en historische stedenbouw'. Deze ruimtelijke kenmerken en elementen zijn beschreven in het beleid. Vervolgens is een aantal beleidslijnen benoemd die aangeven hoe de gemeente wil omgaan met deze elementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPCentrumNO-VG01_0006.png"

Figuur 4.2 Uitsnede kaart gemeentelijk erfgoedbeleid (plangebied blauw omcirkeld).

Voor de omgeving van het plangebied is aangegeven dat de doorzichten van de rechte straten van belang zijn. Deze lange lijnen zijn terug te voeren op de eerdere polderverkaveling. Hiervoor geldt de beleidslijn continuïteit van karakter. Daarnaast is de Blaakwetering een bijzonder cultuurhistorisch element. Bij ontwikkelingen is het aansluiten op en het versterken van deze structuren van belang. Met respect voor de kenmerken van deze structuren kan ook vernieuwing plaatsvinden.

4.14 Eindconclusie

Op basis van de onderzochte aspecten worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan voorziet in het realiseren van centrumvoorzieningen aan het Koningsplein met daarboven appartementen. In het daarachter gelegen gebied zullen eengezinswoningen worden gerealiseerd. Het te ontwikkelen gebied is thans in eigendom bij de gemeente Ridderkerk. Het gehele plan zal door een ontwikkelaar worden ontwikkeld. Ten behoeve van de ontwikkeling zal door de gemeente met de ontwikkelaar een koopovereenkomst worden gesloten voor de uit te geven grond. In de grondexploitatie Centrumplan wordt rekening gehouden met een tekort. Voor dit tekort is door de gemeenteraad van Ridderkerk een verliesvoorziening getroffen. Hierdoor zal het vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet nodig zijn, omdat de kosten anderszins zijn verzekerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voorontwerpbestemmingsplan

In het kader van het overleg als bedoeld ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan 'Centrum noord-oost' voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners. Door de volgende instanties is een vooroverlegreactie ingediend:

  • 1. Waterschap Hollandse Delta;
  • 2. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;

Het waterschap heeft hierbij aangegeven dat het voorontwerpbestemmingsplan geen reden geeft tot het maken van opmerkingen. De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond heeft in het kader van dit vooroverleg advies uitgebracht, in het kader van externe veiligheid, over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Dit advies is verwerkt in de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan 'Centrum noord-oost' heeft vanaf 10 januari 2014 tot en met 20 februari 2014 ter inzage gelegen. Iedereen mocht in die periode op het plan reageren. Deze reacties noemen we zienswijzen. Het college heeft dit bekend gemaakt in de Combinatie van Ridderkerk, in de Staatscourant en op internet. Daarnaast is op 22 januari 2014 een inloopavond georganiseerd waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld tot het stellen van vragen.

Naar aanleiding van deze ter inzage periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het ontwerpbestemmingsplan kan hierdoor ongewijzigd worden vastgesteld.

Hoofdstuk 6 Juridische plantoelichting

6.1 Verantwoording planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Het plan heeft de vorm van een globaal eindplan op basis van artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het bestemmingsplan, na realisatie van de ontwikkeling, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. De functies in het plangebied zijn voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is de nodige flexibiliteit in het plan ingebracht door middel van globale bestemmingsvlakken en bijbehorende regels.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hiernaast is het plan afgestemd op de gemeentelijke standaard.

6.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

6.3 De bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen gegeven aan het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen.

Gemengd

Aan de westzijde van het plangebied (afronding van het Koningsplein) is een gemengde bestemming opgenomen. Binnen deze bestemming worden meerdere functies binnen één gebouw mogelijk gemaakt. Binnen de bestemming wordt wonen, horeca, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening toegestaan. De handel in en opslag van vuurwerk is niet toegestaan. De maximale bouwhoogte is aangegeven met een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding.

Groen

De kenmerkende groenstroken binnen het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn beplanting, geluidswerende voorzieningen, voet- en fietspaden toegestaan. De reeds aanwezige en geplande speelvoorzieningen zijn nader aangeduid met de aanduiding 'speelvoorzieningen'. Binnen de bestemming is ook water toegestaan.

Tuin

De voortuinen en soms delen van de zijtuinen behorende bij de bestaande woningen en de voormalige Dr. Kuyperschool vallen niet onder de woonbestemming. Deze zijn apart bestemd. Reden hiervoor is dat het niet wenselijk is om hier erfbebouwing toe te staan. Alleen erkers, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.

Verkeer - Verblijfsgebied

De ontsluitingswegen met een verblijfsfunctie (over het algemeen 30 km/h-wegen) hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze is gericht op het verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen.

Water

De gronden die aangewezen zijn voor water zijn bestemd voor waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding. Binnen deze bestemming mag alleen worden gebouwd indien dit noodzakelijk is voor bijvoorbeeld oeververbindingen, of ten behoeve van de kwantiteit en kwaliteit van het oppervlaktewater.

Wonen

De bestaande woning in het plangebied heeft de bestemming 'Wonen'. De bijbehorende regels zorgen voor een zekere flexibiliteit in gebruik- en bouwmogelijkheden. Op de verbeelding zijn de bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringsaanduidingen. Tevens zijn binnen deze bestemming aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven toegestaan. De functie wonen wordt als hoofdfunctie gehandhaafd. Daarom zijn aan deze activiteiten een maximale omvang en specifieke gebruiksregels verbonden.

Wonen - Ontwikkeling

Het plangebied is voorzien van een globale bestemming, waarin de uiterste bouwgrenzen door middel van bouwvlakken zijn aangegeven. Het nieuwe woongebied bestaat uit grondgebonden woningen (met uitzondering van de gemengde functie). Het maximaal aantal te realiseren woningen is per bouwvlak aangeduid op de verbeelding.

Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn bouwregels opgenomen. Aan de gebouwen kunnen door het college van burgemeester en wethouders nadere eisen worden gesteld. Het is toegestaan woningen te gebruiken voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven. Om te zorgen dat de hoofdfunctie wonen blijft, zijn aan deze activiteiten specifieke gebruiksregels verbonden.