direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Ridderkerk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel nieuw bestemmingsplan

Vertaling actuele visie naar een juridische regeling

Voor het buitengebied van Ridderkerk gelden meerdere bestemmingsplannen. Het beleid in deze plannen sluit niet meer aan op de huidige problematiek van het buitengebied van Ridderkerk. Om enerzijds de kwaliteiten van het buitengebied van Ridderkerk te waarborgen en anderzijds de ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied een plaats te geven, is sturing nodig: welke ontwikkelingen zijn gewenst en welke ontwikkelingen moeten worden tegengegaan. Dit vraagt om een ruimtelijke toekomstvisie voor het buitengebied. Deze visie is opgeschreven in het document 'Buitengebied Ridderkerk - Analyse & Visie' dat op 2 juli 2013 door de raad is vastgesteld.

In het bestemmingsplan worden de beleidsinhoudelijk uitgangspunten van de visie vertaald in een juridische regeling. In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen die de nodige flexibiliteit bieden om toekomstige ontwikkelingen mogelijk te maken, maar tegelijkertijd de aanwezige kwaliteiten van het plangebied voldoende beschermen.

Eenduidige regeling en digitalisering bestemmingsplan

Dit nieuwe bestemmingsplan omvat het gehele buitengebied van Ridderkerk, waarvoor geen actueel bestemmingsplan bestaat. Door het maken van één bestemmingsplan voor het gehele buitengebied wordt het aantal bestemmingsplannen van de gemeente sterk verminderd. Tevens worden de regels voor het buitengebied geactualiseerd en gelijk getrokken voor het gehele buitengebied en daar waar mogelijk afgestemd op bestemmingsplannen voor omliggende gebieden. Zo ontstaat een overzichtelijk en eenduidige regeling.

Daarnaast is het wettelijk vereist dat bestemmingsplannen digitaal worden opgesteld en digitaal raadpleegbaar zijn. Met deze actualisering wordt tevens aan dit vereiste voldaan.

Overwegend conserverend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan heeft een overwegend consoliderend karakter. Het bestaande legale gebruik is leidend bij het bepalen van de bestemming. Dit betekent dat het gebruik zoals dat ter plaatse legaal aanwezig is, leidend is geweest bij het bepalen van de bestemmingen in het bestemmingsplan. In dit kader heeft een verkenning plaatsgevonden van het feitelijk gebruik van de panden en gronden in het plangebied. Om ontwikkelingen in de agrarische sector te faciliteren zijn in het bestemmingsplan wel flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Voor de volgende twee percelen is het vigerende bestemmingsplan niet leidend geweest:

  • 1. Het perceel Pruimendijk 89b. Hier is een nieuwe situatie opgenomen. De benodigde onderbouwingen ten aanzien van landschap, wegverkeerslawaai en de overige omgevingsaspecten zijn als bijlage (Bijlage 2 en 6) bij deze toelichting opgenomen;
  • 2. Het Agrarisch gebied ten zuiden van Oostendam. De percelen zijn conform het huidige planologische gebruik opgenomen waarbij de bouwvlakken op onderdelen van vorm zijn veranderd.

1.2 Plangebied en vigerende plannen

Het buitengebied van Ridderkerk is onderverdeeld in verschillende polders gelegen rondom de dorpskern en maakt grotendeels deel uit van de bufferzone IJsselmonde. Het betreft:

  • Oude Molen;
  • Polder Oud Reijerwaard;
  • Rijsoord/Geerlaan West
  • Polder Nieuw Reijerwaard Zuid;
  • Polder Nieuw Reijerwaard Noord (Bolnes Zuid);
  • Oostendam (gedeeltelijk).

De polderfragmenten zijn door de stad en de snelwegen van elkaar gescheiden tot afzonderlijke landschapseenheden, met een eigen, hybride karakter (deels gevormd door de polder, deels door de stad). In hoofdstuk 3 worden de functie en het ruimtelijk beeld van de verschillende polderfragmenten beschreven. In figuur 1.1. is een overzicht opgenomen van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

Vigerende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied vervangt het nieuwe bestemmingsplan de volgende vigerende bestemmingsplannen:

  • Landelijk Gebied 1972;
  • Landelijk Gebied Oost 1986 met bijbehorende wijzigingsplannen 1 t/m 5 en 9;
  • Pruimendijk 146;
  • projectbesluit Oudelande 7;
  • Rijsoord 1975;
  • Rijsoord 1997;
  • Oostendam.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het geldende beleidskader. Vervolgens wordt het plangebied beschreven aan de hand van een ruimtelijke analyse (hoofdstuk 3) en een functionele analyse (hoofdstuk 4). In de gebiedsvisie in hoofdstuk 5 wordt deze beschrijving omgezet naar een visie voor de toekomst. Hoofdstuk 6 geeft een beschrijving van de vertaling van deze visie naar planregels. De resultaten van de wettelijk verplichte onderzoeken zijn in hoofdstuk 7 weergegeven. In dit hoofdstuk worden de mogelijkheden die in dit bestemmingsplan geboden worden getoetst op de aspecten: verkeer en infrastructuur, ecologie, industrielawaai, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, externe veiligheid, kabels en leidingen, water, milieuhinder en (niet)agrarische bedrijven en planMER. En tenslotte gaat hoofdstuk 8 in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 2.1 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal en regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 2.2 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 2.3.

2.1 Nationaal beleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Barro (2011)

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het plangebied zijn geen nationale belangen van belang.

2.1.2 Wet plattelandswoning (2013)

Op 1 januari 2013 is de Wet Plattelandswoning (Wpl) van kracht geworden. De regeling voor de plattelandswoning maakt het mogelijk om een bewoning van een agrarische bedrijfswoning door derden planologisch te legaliseren,zonder dat het betreffende agrarische bedrijf daardoor wordt belemmerd in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Het gaat daarbij alleen om het bedrijf waar de woning bij hoorde. Voor de toetsing van ontwikkelingen van andere inrichtingen blijft een plattelandswoning een woning van derden. De plattelandswoning is, ten opzichte van het bijbehorende bedrijf, niet beschermd tegen hinder van geur, geluid of luchtkwaliteit. De Wpl vult daartoe de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aan met een artikel 1.1a, waarin devolgende criteria worden gehanteerd:

  • a. een bestaande of een voormalige agrarische bedrijfswoning;
  • b. die deel uitmaakt, of voorheen onderdeel uitmaakte van de betreffende landbouwinrichting;
  • c. waarvoor in het bestemmingsplan, de beheersverordening, het inpassingsplan of een omgevingsvergunning voor afwijken, bewoning door derden is toegestaan.

Het gaat dus om situaties waarbij het agrarisch bedrijf blijft functioneren en de bedrijfswoning door een derde wordt bewoond. De Wpl heeft geen betrekking op voormalige agrarische bedrijven of ingeval van functieverandering. In deze gevallen is immers geen sprake meer van een agrarisch bedrijf.

Voorwaarde voor toepassing van het regime van de plattelandswoning is dat wordt gemotiveerd dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. In dit bestemmingsplan wordt het gebruik van een agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning daarom mogelijk gemaakt door middel van een afwijkingsbevoegdheid.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' (2012)

In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. De visie is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.
2.2.2 Verordening Ruimte (2012)

In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende bepalingen zijn relevant voor het bestemmingsplan.

Regels voor het gebied buiten de bebouwingscontouren

Bebouwing ten behoeve van stedelijke functies buiten bebouwingscontouren is niet toegestaan, uitzonderingen hierop zijn onder andere:

  • Ruimte voor Ruimte;
  • nieuwe landgoederen;
  • niet-agrarische functies in vrijkomende agrarische bebouwing;
  • functies en bebouwing passend bij stedelijk groen;
  • woningen in bebouwingslinten na sloop van bestaande bebouwing;
  • onder voorwaarden uitbreiden van bestaande niet-agrarische functies met 10% van de inhoudsmaat;
  • onder voorwaarden toestaan van bebouwing voor recreatieve functies tot 1.000 m2.

Agrarische bedrijven

In de verordening zijn specifieke regels opgenomen waarmee in bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden, namelijk:

  • a. agrarische bebouwing (uitgezonderd kassen) wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel dat een maximale omvang heeft van 2 hectare;
  • b. nieuwe bebouwing is alleen mogelijk als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven;
  • c. voor een volwaardig agrarisch bedrijf is maximaal één agrarische bedrijfswoning toegestaan, of het aantal dat al is vergund;
  • d. nieuwe intensieve veehouderij wordt uitgesloten;
  • e. bestaande volwaardige intensieve veehouderijbedrijven mogen in beperkte mate uitbreiden in overeenstemming met door de gemeente te bepalen regels;
  • f. bestaande intensieve veehouderij als neventak bij agrarische bedrijven mag eenmalig met ten hoogste 10% van de inhoud worden uitgebreid, of meer indien dat nodig is om te kunnen voldoen aan wettelijke eisen;
  • g. in bufferzones, zoals aangeduid op kaart 4 van de verordening, in afwijking van het bepaalde onder e en f de oprichting van nieuwe gebouwen voor intensieve veeteelt wordt uitgesloten.

Een bestemmingsplan kan een schuilgelegenheid voor vee buiten het bouwperceel toelaten of een stal voor het hobbymatig houden van vee toelaten, voor zover dat noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering of het welzijn van het vee.

Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de concentratiegebieden voor glastuinbouw wijzen geen bestemmingen aan die nieuwvestiging van agrarische bedrijven met glastuinbouw mogelijk maken en bevatten bepalingen die erin voorzien dat alleen bij bestaande volwaardige glastuinbouwbedrijven een oppervlakte van ten hoogste 2 hectare aan kassen per bedrijf mogelijk wordt gemaakt.

Een bestemmingsplan kan bepalingen bevatten die erin voorzien dat bij een bestaand volwaardig glastuinbouwbedrijf een oppervlakte van meer dan 2 hectare kassen per bedrijf wordt mogelijk gemaakt. Tegenover de uitbreiding van de bestaande oppervlakte van de kassen staat ofwel in gelijke mate de duurzame sanering van bestaande kassen elders buiten de aangeduide gebieden voor glastuinbouw ofwel een combinatie van duurzame sanering van bestaande kassen en een financiële bijdrage in een (inter)gemeentelijk kwaliteitsfonds.

Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontour kunnen bestemmingen aanwijzen die het mogelijk maken om bij agrarische bedrijven nevenactiviteiten te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld zorg, minicampings en overige agro-gerelateerde voorzieningen.

Ecologische Hoofdstructuur

Bestemmingsplannen voor gronden aangeduid als overige nieuwe natuur, zoekgebied of ecologische verbinding wijzen geen bestemmingen aan die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken.

Molenbiotoop

Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens moeten de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende garanderen.

2.2.3 Herziening provinciale Structuurvisie en Verordening

De provincie Zuid-Holland is gestart met een integrale herziening van de Provinciale Structuurvisie en Verordening. Hoewel sinds de vaststelling en de inwerkingtreding van de structuurvisie en de verordening pas enkele jaren zijn verstreken, zijn er dusdanige veranderingen in de ruimtelijke ordening en de samenleving, dat het systeem van jaarlijkse actualisering daarvoor niet meer voldoet. Er is behoefte om delen van het ruimtelijke beleid tegen het licht te houden, waarbij ook de hoofdopgaven en de provinciale belangen opnieuw moeten worden bezien. Het planproces is gericht op vaststelling door Provinciale Staten op 9 juli 2014.

Eén van de vier inhoudelijke hoofdpunten betreft: nadere invulling van de provinciale rol waar het gaat om programmering en ruimtelijke kwaliteit en de provinciale (wettelijke) verantwoordelijkheden, mede in het licht van de veranderende rol van de overheid. Het gaat daarbij onder andere om beter sturen op ruimtelijke kwaliteit, een andere manier van sturen op programmering en om het herijken van de provinciale belangen.

In de aanloop naar de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) is een koersnotitie opgesteld om het debat te voeren over de richting van het ontwerp. Het ontwerp van de VRM heeft vervolgens ter inzage gelegen waarna Gedeputeerde Staten (GS) de gewijzigde VRM in concept hebben vastgesteld. Deze documenten leggen GS voor definitieve besluitvorming voor aan Provinciale Staten (PS). PS zullen naar verwachting hierover besluiten op 9 juli 2014. In dit bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in strijd zijn met deze nieuwe Structuurvisie en Verordening.

2.2.4 Gebiedsvisie Deltapoort 2025 (februari 2012)

De samenwerkende partners in Deltapoort zijn eind 2010 gestart met het opstellen van een Gebiedsvisie voor Deltapoort (IJsselmonde-Oost). De ambitie van de stuurgroep is om de komende jaren te investeren in de ruimtelijke kwaliteit van Deltapoort om daarmee het economisch functioneren en de leefkwaliteit van het gebied te verbeteren.

Deze visie is geschreven met een tweeledige doelstelling namelijk het versterken van de economie in het gebied en het verbeteren van de leefbaarheid door het gebied recreatief aantrekkelijker, beter bereikbaar en toegankelijk te maken.

Met de Gebiedsvisie beoogt de stuurgroep Deltapoort een stimulans te geven aan de economische ontwikkeling van Oost IJsselmonde. In de Gebiedsvisie is de uitkomst van lopende planvorming met betrekking tot nieuwe werk- of glastuinbouwgebieden veelal overgenomen. Een tweede doel betreft het recreatief aantrekkelijker, toegankelijker en bruikbaarder maken van het landschap. Het Gebiedsvisie-traject concentreert zich op verbetering van het landschap van Deltapoort. Het is nodig om de versnippering en verrommeling te stoppen en te werken aan een aantrekkelijke leefomgeving in dit deel van de Zuidvleugel. Dit vraagt om een heldere visie en concrete acties.

Het plangebied ligt in de volgende deelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0002.jpg"

Themagebied 1: De Open Landschapskamers (licht groen)

De polder Oud Reijerwaard is geheel gelegen in dit themagebied.

In deze zone staat het agrarisch grondgebruik voorop en recreatief (mede-)gebruik wordt voorgestaan. Vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit is dit een open te houden deelgebied. Grondgebonden landbouw, al dan niet in verbrede vorm, functioneert hier als hoeder van het open landschap. Uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid wordt niet toegestaan, de bedrijvigheid wordt gestimuleerd naar elders te verhuizen. Moderne, grootschalige kassen zijn hier uitdrukkelijk niet gewenst met het oog op de ruimtelijke beleving. Sanering van glas heeft hier hoge prioriteit.

  • Landschapskamer Pruimendijk

De landschapskamer gelegen tussen de A15 en de Pruimendijk is relatief klein, en staat vooral in dienst van het historisch lint en de rijksweg als een decor (vanaf de Rijksweg A15). De landschappelijke elementen van het lint van de Pruimendijk met de bebouwing en (erf)beplanting aan de ene kant en de hoge boombeplanting langs de A15 aan de andere kant vormen de ruimtelijke begrenzing. Het gebied kent een slechte landbouwkundige verkaveling en planologische onduidelijkheid, waardoor er een tendens is naar verrommeling.

De kamer wordt vanaf de randen – i.e. de Pruimendijk dan wel de A15 -beleefd (dubbel panorama). Een intensiever netwerk voor langzaam verkeer is niet nodig voor beleving van het agrarische gebruik. Het is wel zaak bij ontwikkeling van het lint van de Pruimendijk rekening te houden met het behouden van diverse zichtlijnen met het oog op deze beleving. Bij de sanering van het glas moet hiermee rekening worden gehouden. De sanering van het verspreide glas is een belangrijk speerpunt waardoor de ruimtelijke kwaliteit aanzienlijk kan toenemen. In het kader van de sanering te realiseren compensatiewoningen dienen individueel, goed ingepast en aan het lint geplaatst te worden (geen opstrekkende verkaveling) zonder het lint dicht te bouwen.

Themagebied 3: De Tuin van Deltapoort (oranje)

De polder Nieuw Reijerwaard is geheel gelegen in dit themagebied.

Met de ontwikkeling van het gebied wordt beoogd om een duurzame groene kwaliteit te realiseren die het gebied meer samenhang geeft en sterker maakt. Een coulissenachtig landschap met een groene geleding moet het ruimtelijk decor bieden voor kleinschalige ontwikkelingen op het gebied van woningbouw, recreatie, (verbrede) landbouw, etc. etc. De Tuin is in de visie van Deltapoort een hoofdzakelijk groen, zeer bedrijvig middengebied dat in dienst van de stad staat: in recreatief opzicht, met landbouw die zich (ook) op de stad richt en een beperkte hoeveelheid groen ingepaste woningen als bijzonder woonmilieu.

De ontwikkeling van de glastuinbouw vindt plaats in twee clusters. De kassen worden geclusterd zodat maximaal kan worden ingezet op innovatie/vernieuwing, op intensief ruimtegebruik, maar ook op samenwerking, uitwisseling van kennis, energie, collectief watersysteem, gezamenlijke ontsluiting, enzovoorts. Buiten deze twee clusters krijgen de kassen in het gebied niet de mogelijkheid uit te breiden.

Speciale aandacht gaat uit naar de landschappelijke inpassing en impact van de ‘verpaarding’. In de Tuin zijn intensieve functies als maneges, verlichte buitenbakken e.d. niet op voorhand uitgesloten. Dergelijke zaken en andere paardenvoorzieningen als hekken e.d. dienen echter landschappelijk zo goed ingepast te zijn, dat geen sprake is van negatieve impact op de landschapsbeleving en eventuele ecologische kwaliteiten.

  • Glastuinbouwcluster Ridderkerk (noordelijk cluster)

Het glastuinbouwcluster Ridderkerk (22 ha incl. bestaand glas inhet gedeelte van het bedrijventerrein) is gesitueerd ten zuiden van het te realiseren bedrijfsterrein Nieuw-Reijerwaard. Voorgesteld wordt een deel van de beide terreinen ruimtelijk en functioneel te laten overlappen zodat maximaal kan worden ingezet op dubbel ruimtegebruik (extra kassen op bedrijfshallen), uitwisseling van energie, water, enzovoorts.

Belangrijk is het glastuinbouwcluster en bedrijventerrein Nieuw-Reijerwaard te voorzien van goede randen. Er dient maximaal ingezet te worden op een goede landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit. Een goede uitstraling richting de A15/A16, richting het lint van de Rijksstraatweg en richting het landschap van de Waal en ‘de Tuin’ is van groot belang.

Beoogd wordt dat ook dit cluster functioneert als poort voor omwonenden en andere bezoekers (vanuit bijvoorbeeld Rotterdam) richting het groene hart van Deltapoort. Daarom is met name de groene kwaliteit en betrekkelijke rust van de Rijksstraatweg als oud dijklint van cruciaal belang. Tussen de Noldijk en Rijkstraatweg, het bedrijventerrein Nieuw-Reijerwaard en het glascluster ontstaat zo een continue groene zone langs de Waal.

Themagebied 5: De leisurezones (geel)

De polders Bolnes Zuid en Oude Molen zijn geheel gelegen in dit themagebied.

De leisurezones worden gezien als hoogdynamische zones die zich kunnen blijven doorontwikkelen met steeds nieuwe stedelijke en regionale parkprogramma’s op het gebied van leisure. De leisurezones bevinden zich veelal op het snijvlak van een groene stadsrand (‘Groene Kraag’) en een ontsluitingsknoop. De leisurezones zijn drukke gebieden, die voor meerdere en bij voorkeur voor alle modaliteiten goed ontsloten zijn. In de leisurezones wordt ingezet op de ontwikkeling van intensieve recreatieve parkprogramma’s, zowel in- als outdoor.

De verschillende leisurezones ontwikkelen zich naar hun gebiedskenmerken en mogelijkheden, waardoor ze onderling verschillende en aantrekkelijke bestemmingen vormen. De leisurezones zijn aantrekkelijk voor groepen, bedrijfsuitjes, kinderfeestjes, et cetera. Speciale aandacht gaat uit naar de landschappelijke inpassing van de ‘verpaarding’. In de leisure zones zijn intensieve functies zoals maneges en verlichte buitenbakken op zich passende voorzieningen. Deze en andere paardenvoorzieningen als hekken e.d. dienen echter landschappelijk zo goed ingepast te zijn dat geen sprake is van negatieve impact op de landschapsbeleving.

  • Oude Molen

In aansluiting op de ontwikkeling van de Crezéepolder voor deltanatuur wordt in het aanliggende gebied een ontwikkeling voorgesteld gericht op natuurbeleving gerichte verblijfs- en actieve recreatievormen. Door mogelijkheden te bieden voor de realisatie van voorzieningen als een natuurcamping en avontuurlijke ruiterroutes wordt de relatie met de aangrenzende buitendijkse natuurgebieden aangehaald.

  • Bolnes Zuid

In de Gebiedsvisie Deltapoort staat dat bij Bolnes Zuid ruimte is voor de ontwikkeling van een grootstedelijke attractie. Gezien de ligging direct langs rijksweg A16 kan dat een publiekstrekker zijn met regionale uitstraling. De grootstedelijke attractie is bedoeld als regionale trekker maar vormt tegelijkertijd een visitekaartje voor Deltapoort. Hiervoor is maatwerk vereist. Voor de invulling van deze polder is vanuit de gemeente een apart traject opgestart. Op 23 januari 2014 heeft de gemeenteraad namelijk het ontwikkelingsperspectief Bolnes?Zuid vastgesteld. Er is voor dit gebied gekozen voor een proactieve aanpak. In dit bestemmingsplan behoudt het gebied vooralsnog de huidige agrarische bestemming.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Ridderkerk 2020 (29 juni 2009)

Ridderkerk ondergaat op dit moment, schijnbaar onzichtbaar, een metamorfose. De afgelopen jaren is een koerswijziging ingezet. De bakens zijn verzet van uitbreidingen aan de rand van de dorpen, naar een kwalitatieve versterking van het bestaande. In Ridderkerk zal de komende jaren nauwelijks meer worden gebouwd aan de randen van de dorpen. Na de ontwikkeling van Nieuw Reijerwaard zijn de grenzen van de groei stilaan bereikt. Ridderkerk moet en wil de slag van ‘kwantiteit naar kwaliteit’ maken. Om aantrekkelijk te blijven voor haar bewoners, ondernemers en bezoekers, wil Ridderkerk de komende jaren kwaliteitsimpulsen geven aan de bestaande structuren. Impulsen zijn nodig in de kwaliteit en leefbaarheid van de woonwijken, in de economische structuur, in de voorzieningenstructuur, in de infrastructuur en in de kwaliteit en duurzaamheid van de leefomgeving.

De landschappen rondom Ridderkerk krijgen een nieuwe betekenis in het Deltapark. Door de landschappelijke elementen met elkaar te verbinden ontstaat een geheel dat veel waardevoller is dan de losse delen. De openheid en kleinschaligheid van dit gebied kunnen alleen in stand gehouden worden door een gebiedsgerichte strategie. In dit landschap passen geen nieuwe grootse gebaren, daarvan zijn er immers al genoeg. Om de openheid en kleinschaligheid te kunnen garanderen worden sterke groene randen aan dit polderlandschap ontwikkeld. De openheid van het polderlandschap wordt gekoesterd. Gezocht wordt naar economische dragers die dit in stand kunnen houden.

In de Landgoederenzone (Bolnes-Zuid) kunnen, volgens de Structuurvisie van Ridderkerk, functies worden ondergebracht die passen in het landschap (bijvoorbeeld sport, waterberging of recreatie). In dit gebied moet terughoudend worden omgegaan met nieuwe bebouwing.

Het Open polderlandschap (Polder Oud Reijerwaard en Oude Molen) moet open blijven, er is ruimte voor de bestaande (landbouw) of voor nieuwe economische dragers. De Vallei (Polder Nieuw Reijerwaard), het landschap rond de snelwegen, krijgt een parkachtige setting. Het biedt potenties voor de waterberging.

2.3.2 Erfgoedbeleid, cultuurlandschap en historische stedenbouw

De gemeente Ridderkerk is rijk aan monumenten, historische stedenbouw, cultuurlandschappen en archeologisch bodemarchief. In verschillende gemeentelijke beleidsdocumenten wordt al rekening behouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. In de beleidsnotitie Erfgoed, cultuurlandschap en historische stedenbouw wordt het bestaande erfgoedbeleid uitgebreid met beleid op het gebied van landschap en stedenbouw en wordt de in de Structuurvisie aangegeven 'zorgvuldige omgang' geconcretiseerd en gekoppeld aan (objecten en structuren in) het landschap en de historische stedelijke gebieden in de gemeente. Uitgangspunt is het belang van een in cultuurhistorisch opzicht rijke omgeving voor de mensen in de gemeente. Een 'zorgvuldige omgang' gaat verder dan de behoudsstrategie die voor de topstukken toepasselijk is. Het gaat ook om nieuwe ontwikkelingen, die zich voegen in landschap en stedelijke omgeving, en daarmee in hun vormgeving rekening houden.

Uitgangspunt van het erfgoedbeleid: een combinatie van behoud en ontwikkeling, waarbij herkenbaar blijft dat het nieuwe voortkomt uit wat daaraan vooraf ging.

Het erfgoedbeleid gaat uit van drie manieren van omgaan met het bestaande erfgoed:

  • 1. Behoud van karakter: de beleidslijn behoud van karakter geldt voor enkele bijzondere gebieden; de topstukken.
  • 2. Continuïteit van karakter: de beleidslijn continuïteit van karakter geldt voor ruimtelijke structuren en elementen die van cultuurhistorisch belang zijn en in ruimtelijke zin samenhang geven aan een gebied. Met respect voor de kenmerken van deze structuren kan ook vernieuwing plaatsvinden.
  • 3. Inspiratie en respect: ook waar erfgoedwaarden niet specifiek benoemd zijn, zijn ze niet geheel afwezig. Op deze delen van het Ridderkerkse decor is de derde beleidscategorie van toepassing, die geen gemeentelijk regime met zich meebrengt, maar de uitnodiging aan allen (ook aan de gemeente zelf), om de kans te grijpen een bijdrage aan de cultuurhistorie te leveren, door de geschiedenis te onderzoeken in de opgaven voor de toekomst, daar inspiratie uit te putten, en deze tot uitdrukking te brengen in het ruimtelijke resultaat.

In het beleid worden de volgende onderdelen van het plangebied beschreven en gewaardeerd:

  • polders;
  • de lange lijnen (oa. polderwegen en polderdijken);
  • de historische buurten.

2.3.3 Analyse en Visie Buitengebied

Op 2 juli 2013 is het beleidsdocument Analyse en Visie Buitengebied Ridderkerk vastgesteld. Om op een verantwoorde wijze tot tijdige herziening van het verouderde bestemmingsplan te komen is besloten om in overleg met actoren uit het gebied te komen tot een meer concrete gebiedsvisie die voor de korte en middenlange termijn richting geeft en het gebied ook niet onnodig op slot zet. Dit sluit ook aan op de actuele (landelijke) discussie over uitnodigingsplanologie. Nadrukkelijk wordt rekening gehouden met de complexiteit van de opgave (o.a. vanwege het verschil tussen praktijk en visie) en de vrij grote onderlinge verschillen tussen diverse delen van het buitengebied van Ridderkerk. In het bestemmingsplan worden de beleidsinhoudelijk uitgangspunten van de visie vertaald in een juridische regeling.

2.4 Conclusie

Het rijksbeleid geeft geen aanleiding voor specifieke keuzes of ontwikkelingen in het plangebied. Het bestemmingsplan zal opgesteld worden conform de regels zoals opgenomen in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland. Op regionaal en gemeentelijk niveau wordt door middel van de gebiedsvisie Deltapoort 2015 en de structuurvisie Ridderkerk 2020 richting gegeven aan de uitgangspunten voor het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke analyse

In dit hoofdstuk wordt een ruimtelijke analyse van het plangebied gegeven. Als eerste wordt een korte beschrijving gegeven van de ontstaanswijze van het buitengebied van Ridderkerk. Vervolgens wordt ingegaan op functie en het ruimtelijk beeld van de verschillende polderfragmenten.

3.1 Ontstaanswijze

De gemeente Ridderkerk ligt in wat vroeger het eiland van Riede of de Riederwaard heette: een van de samenstellende eilanden van het huidige eiland IJsselmonde, met daarin het plaatsje Riede. De Riederwaard was al in de 11e eeuw een op de zee veroverde kleipolder, ten westen van de veenpolder Alblasserwaard (waar de zee niet kwam). De twee Waarden waren gescheiden door een smalle getijdenkreek, de Donkersloot (nu de Noord). De Waal, eveneens een vroegere getijdenkreek, was de scheiding tussen de Riederwaard en de Swijndrechtse Waard. In 1332 werd de Waal afgedamd. De 200 meter lange Oosterdam verbond de Molendijk met de Veersedijk (de westerdam heet Heerjansdam). Na de afdamming kreeg de Pruimendijk de functie van zeedijk voor de Swijndrechtse Waard. De ingelanden van de Riederwaard werden aan de noordzijde beschermd door een kade - de huidige Oudelandseweg.

In de loop van de veertiende eeuw raakte de polder meermalen overstroomd. Na het herstel (1404) van de Molendijk, aan de oostzijde van de Riederwaard, werd het gebied opnieuw ingepolderd, in twee compartimenten, van elkaar gescheiden door de Lagendijk. Eerst kwam de polder Oud Reijerwaard boven water, enige decennia later de polder Nieuw Reijerwaard. In het plaatsje Riede werd een kerk gesticht: Ridderkerk. De stedelijke groei, en de snelwegen hebben een groot deel van de oorspronkelijke polder ingenomen en gefragmenteerd.

Het grondgebied van Ridderkerk kan verdeeld worden in drie polders: de Crezéepolder en de polders Oud en Nieuw Reijerwaard, zie figuur 3.1.

  • De Crezéepolder (vroeger Buitengronden geheten) ligt in de voormalige 'uiterwaarden' van de Noord: voormalig buitendijks land.
  • De polder Oud Reijerwaard werd omringd door de Molendijk in het oosten en noorden, de Lagendijk in het westen, en de Waaldijk/Pruimendijk in het zuiden. De Oudelandseweg (voorheen Oudelandsekade) deelde de polder in twee. De bewoning was van oudsher gehecht aan de dijken ten noorden en ten zuiden van de polder; de Lagendijk ligt evenwijdig aan de verkavelingsrichting.
  • De polder Nieuw Reijerwaard wordt omringd door de Ringdijk in het noorden, de Waaldijk in het zuiden en Pieterseliedijk (thans Rijksstraatweg) in het westen. De westelijke grens in de gemeente Ridderkerk werd voorts gevormd door twee kaden, het Zevenbergsedijkje en de Bolnesserkade. De polder is ingedeeld gedeeld in een aantal blokken met verschillende verkavelingsrichtingen. Ook hier hechtte de bebouwing zich van oudsher aan de dijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0003.jpg"

Figuur 3.1. Ligging polders Ridderkerk

De polderrestanten bewaren het geheugen van de voormalige Riederwaard niet in hun maat en schaal, maar wel in hun structuur. De belangrijkste structuurcomponenten zijn de polderdijken en -kaden, de polderwegen die de blokken in de polder Nieuw Reijerwaard indelen, en de verkavelingsrichtingen in relatie tot de bebouwing.

3.2 Functie en beeld

3.2.1 Verdeling in drie polders

Zoals in de voorgaande paragraaf is genoemd bestaat het buitengebied van Ridderkerk uit drie polders: de Crezéepolder en de polders Oud en Nieuw Reijerwaard. In figuur 3.1 is de ligging van deze drie polders weergegeven. Onderstaand wordt het ruimtelijke beeld van deze polders beschreven.

  • 1. Crezéepolder

De Crezéepolder vormt, samen met het polderrestant ten westen van de Oostmolendijk en het buurtschap Oude-Molen een betrekkelijk gaaf landelijk ensemble. Het decor aan de noordoostzijde is landelijk, het stedelijke decor aan de zuidwestzijde wordt gevormd door groen, met hier en daar kassen. De ligging van Oude-Molen aan de binnenzijde en onderaan de dijk maakt het verschil tussen binnen- en buitendijks zichtbaar; de visuele opbouw van stad (west) naar open buitengebied (oost) ondersteunt dat.

Dit gebied is vanuit Ridderkerk op korte afstand bereikbaar (zij het via een wat moeizaam getraceerde route). Van betekenis is, dat de openbare ruimte, van waaruit dit landschap waarneembaar is, twee verschillende panorama's biedt. Op de Oostmolendijk is men middenin de open ruimte, en hoog; op de Oudelandseweg is men laag, en vormt de Oostmolendijk een horizon (waarachter de open ruimte beleefbaar is).

  • 2. Oud Reijerwaard

In het landschapsfragment bij Oostendam is de maat van de open polder relatief klein, en staat het landschapsbeeld vrijwel overal tegen de achtergrond van een stedelijk decor. De openbare ruimte ligt op de Pruimendijk, van waaruit de openheid van het polderland slechts op enkele plaatsen zichtbaar is. De uiterwaard van de Waal is op veel plaatsen verdicht; aan de oostzijde door tuinen, aan de westzijde door kassen. De bebouwing aan de Pruimendijk, het woonbuurtje (Tarwestraat e.o.), kassen (zowel in de polder als in de uiterwaard) en de goed zichtbare A15 dragen bij aan een stadsrandbeeld: half landelijk, half stedelijk. De Pruimendijk zelf laat het beeld van de ontstaanswijze zien: de dijk is tweezijdig en relatief dicht bebouwd, waarbij de bebouwing aan de Waalzijde op dijkniveau staat (vluchthoogte) en aan de polderzijde onderaan de dijk. Het gebied is vanuit Ridderkerk niet op korte afstand of eenvoudig bereikbaar (wel vanuit Hendrik-Ido-Ambacht).

Het landschapsfragment tussen de Rotterdamse weg en de A16 is in de resterende poldermaat iets groter. De visuele openheid wordt onderbroken door stroken kassen, die zich vanaf de openbare ruimte aan de Pruimendijk uitstrekken, in de richting van de verkaveling. De verdichting in de uiterwaard is geringer dan nabij Hendrik-Ido-Ambacht; de Waal en de openheid van de polder ten zuiden (Sandelingen-Ambacht) spelen een grotere rol in het landschapsbeeld dan in het oostelijker gelegen polderfragment. Ook de A15 speelt, tegen een groene achtergrond (Oosterpark), een grote rol in het landschapsbeeld. De Pruimendijk heeft een asymmetrisch profiel. Aan de polderzijde ligt een dijksloot en op enige afstand gelegen verspreide bebouwing; aan de zijde van de Waal ligt de bebouwing hoog en direct aan de dijkweg. Nabij Rijsoord vormt de bebouwing een dicht lint van woonbebouwing, die de Waal en De Nes aan het oog onttrekt.

Ten oosten van de Geerlaan en de A16 is het polderfragment vrijwel geheel verstedelijkt. De Pruimendijk is een straat geworden, waarvan alleen de hoge ligging de afkomst laat zien.

Ten westen van de Geerlaan ligt een polderfragment van de polder Oud Reijerwaard, waarin de Waaldijk, met een asymmetrisch profiel, het vertrekpunt is van de verkavelingsrichting, en de Lagendijk, evenwijdig aan de verkavelingrichting, herinnert aan de compartimentering van de Riederwaard bij de herinpoldering na 1404.

De Lagendijk heeft een asymmetrisch profiel. Aan de oostzijde staat de dichte en kleinschalige bebouwing dicht bij de weg, in een smalle strook met op een plaats een tweede lijn. Aan de westzijde staan de grotere gebouwen onder aan de dijk op de koppen van de schuin weglopende verkaveling.

  • 3. Nieuw Reijerwaard

(Op de topografische kaart staat de polder ten westen van de Lagendijk als Oud Reijerwaard aangegeven; dit is een onderdeel van de voormalige polder Nieuw Reijerwaard, die na de oostelijke polder Oud Reijerwaard is heringepolderd.)

De verkavelingsrichting in het polderfragment ten westen van de Lagendijk geeft de poldergeschiedenis weer. De polder is vanaf de Lagendijk in blokken ingedeeld; daarom is de westzijde van de Lagendijk anders dan de oostzijde. De Blaakwetering is van oorsprong een kreek in de oude Riederwaard, die bij de inpoldering tot sloot is omgevormd; ook in de kern van Ridderkerk zijn delen ervan nog terug te vinden. Het beeld in dit polderdeel wordt sterk bepaald door kassen, die smalle doorzichten in de kavelrichting openlaten: een kassengebied met open ruimte daarin.

Ten noordoosten van de A16 ligt een fragment van de polder Nieuw Reijerwaard dat wordt doorsneden door de A38, de toegang tot Ridderkerk vanaf knooppunt Ridderkerk. Deze weg is met bomen beplant, en vormt een transparant scherm in een overigens relatief groot en open poldergebied. Bebouwing ontbreekt vrijwel, met uitzondering van enige kassen in het westelijk deel. Stedelijkheid is sterk bepalend in dit polderfragment: hoogspanningsleiding, snelweg, en de flats van Bolnes zijn duidelijk aanwezig; de rand wordt gevormd door stedelijke beplanting.

3.2.2 Deelgebieden in plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Ridderkerk is gelegen in fragmenten van de in paragraaf 3.3.1 beschreven polders. De polderfragmenten zijn door de stad en de snelwegen van elkaar gescheiden tot afzonderlijke landschapseenheden, met een eigen, hybride karakter (deels gevormd door de polder, deels door de stad). In deze paragraaf worden de functie en het ruimtelijk beeld van de polderfragmenten waaruit het plangebied bestaat beschreven.

Oude Molen

  • Gebied Oude Molen is een ingesloten deel van de polder Oud Reijerwaard en wordt deels omringd door hoge dijklichamen.
  • De Oudelande vormt de historische middenscheiding van dit deel van de polder.
  • Het karakteristieke bebouwingslint Oude Molen vormt een besloten woongebied gelegen onder aan de Oostmolendijk.
  • Ten westen ligt een volkstuinenstrook en ten zuiden ligt de A15.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0004.jpg"

Polder Oud Reijerwaard

  • Open polder waarbij akkers, graslanden, agrarische bebouwing en kassen elkaar afwisselen.
  • De opzet van het gebied bestaat uit een vast stramien van smalle poldersloten die het gebied een kenmerkende opbouw geven.
  • Vanaf de Pruimendijk zijn er doorzichten aanwezig over het open gebied en tussen de agrarische bebouwing door op de A15 en het achterliggende Oosterpark.
  • Incidentele (agrarische) bebouwing is gesitueerd onder aan de dijk in het poldergebied.
  • Dicht vrijwel aaneengesloten bebouwingslint langs de zuidzijde van de Pruimendijk afgewisseld met incidentele open grasvelden waarbij de Waal vanaf de dijk zichtbaar is.
  • De graslanden van het natuurgebied de Nes langs de Waal liggen geïsoleerd en zijn niet toegankelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0005.jpg"

Rijsoord / Geerlaan West

  • Ten westen van de Geerlaan ligt een fragment van de polder Oud Reijerwaard.
  • Het noordelijk deel is open.
  • Het zuidelijk deel ligt tegen de kern Rijsoord aan en bevat kassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0006.jpg"

Oostendam

  • Gebied ten zuiden van de Pruimendijk, gelegen in de uiterwaarden van de Waal.
  • Openheid beperkt aanwezig door aanwezigheid kassen.
  • Bebouwing aan de Pruimendijk en de kassen dragen bij aan een standsrandbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0007.jpg"

Polder Nieuw Reijerwaard Zuid

  • Het glastuinbouwgebied in de polder Nieuw Reijerwaard wordt verder ontwikkeld.
  • Het meest noordelijk deel gelegen in oksel A15/A16 wordt getransformeerd tot het bedrijventerrrein Nieuw Reijerwaard.
  • Fijnmazig langzaamverkeersnetwerk aanwezig langs de hoofdwegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0008.jpg"

Polder Nieuw Reijerwaard Noord (Bolnes Zuid)

  • Geïsoleerd gelegen gebied aan de zuidoostrand van Rotterdam.
  • De A15 en A16 vormen samen met knooppunt Ridderkerk forse verkeerskundige barriëres.
  • Open poldergebied bestaande uit akkers en grasland met glastuinbouw in de uiterste zuidwesthoek langs de Bolnesserkade.
  • Ten oosten van de Kruisweg ligt de groene stadsrand van Ridderkerk waarvan het Reyerpark en Landgoed Huys ten Donck de belangrijke onderdelen zijn. Deze parken worden geflankeerd door kleinschalige open polderrestanten deels al ingericht tot extensief recreatiegebied, deels bestaande uit graslanden en poldersloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0009.jpg"

Hoofdstuk 4 Functionele analyse

Het grootste ruimtegebruik in het buitengebied van Ridderkerk wordt geclaimd door de agrarische sector. In dit hoofdstuk wordt de agrarische sector in Ridderkerk met bijbehorende ontwikkelingen voor de toekomst beschreven. Tevens wordt kort ingegaan op de overige functies in het plangebied.

4.1 Landbouw

De landbouw in Ridderkerk wordt gekenmerkt door de zogenaamde 'Barendrechtse teelt'. Dit bedrijfstype bestaat uit een de teelt van (zomer)groenten in de volle grond en onder glas. Het aantal bedrijven van het Barendrechtse type binnen de gemeente is vanaf 2000 sterk afgenomen. Ook heeft er een verschuiving plaatsgevonden van het areaal dat in gebruik is voor de vollegronds teelt en de glasteelt. De teelt van groenten in de volle grond is veel sterker afgenomen dan de teelt van groenten onder glas.

In de onderstaande tabel is de verdeling van de agrarische bedrijven over de hoofdbedrijfstypen in de gemeente Ridderkerk weergegeven (volgens de indeling van het CBS).

Tabel 4.1 Verdeling agrarische bedrijven

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0010.jpg"

Het buitengebied van Ridderkerk biedt kansen voor het voortbestaan van de 'Barendrechtse teelt'. De bedrijven profiteren van de nabijheid van het Agro-logistieke centrum in Barendrecht. Tevens voorzien de bedrijven in een nichemarkt waardoor het buitengebied van Ridderkerk een centrumfunctie inneemt ten aanzien van de teelt van bladgewassen.

Aan de andere kant wordt het areaal dat beschikbaar is voor deze teeltvorm bedreigd door de grote ruimtedruk in IJsselmonde. Diverse gebruiksfuncties leggen claims op de ruimte waardoor er minder ruimte beschikbaar is voor met name de glastuinbouw. Uitbreiding van de glastuinbouw wordt verder nog beperkt door het huidige provinciale planologische regime en de steeds strengere milieueisen.

Ontwikkelingen in de landbouw

Het platteland is aan grote verandering onderhevig. De volgende trends geven dat weer:

Schaalvergroting

Om aan de gevolgen van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie het hoofd te kunnen bieden en aan de steeds strengere milieueisen te kunnen voldoen, is schaalvergroting ook in de grondgebonden landbouw noodzakelijk. Schaalvergroting qua bedrijfsoppervlakte leidt overigens ook vaak tot schaalvergroting qua bedrijfsbebouwing.

Specialisatie/ intensivering

Intensivering van de grondgebonden landbouw is mogelijk in de richting van de glastuinbouw. Door de schaarse ruimte zijn hier met name specifieke hoogwaardige producten rendabel.

Specialisatie (verdieping) in de vorm van het produceren van streekeigen, kwaliteits- en/of biologische producten kan eveneens voor enkele bedrijven een mogelijkheid zijn het inkomen aan te vullen.

Deeltijdlandbouw

Ondernemers kunnen, behalve het uitoefenen van nevenactiviteiten op eigen erf, ook besluiten om elders arbeid tegen betaling te verrichten. Het inkomen hoeft dan niet alleen meer uit het agrarisch bedrijf gehaald te worden. Deze vorm van inkomensverbreding biedt overigens ook weer meer mogelijkheden voor een extensievere bedrijfsvoering en voor het verweven van landbouw en natuur. De ligging van het plangebied in het hart van de Randstad met veel werkgelegenheid maakt deze optie zeer reëel. Vaak blijkt dit zelfs financieel aantrekkelijker dan verbreding van de bedrijfsvoering.

Verbreding

Gezien de beperkte mogelijkheden voor schaalvergroting en intensivering, kan het verbreden van de agrarische bedrijfsvoering met neventakken kansen bieden om de hoofdtak te ondersteunen. De neventakken kunnen betrekking hebben op onder andere natuur en landschap, toerisme, educatie en zorg.

Bedrijfsbeëindiging, Vrijkomende Agrarisch Bebouwing (VAB)

De laatste decennia neemt het aantal agrarische bedrijven in Nederland met 2 à 3% per jaar af. Zoals overal zal ook in de gemeente Ridderkerk het aantal agrarische bedrijven afnemen. De vrijkomende bebouwing is voor een grote diversiteit aan functies aantrekkelijk. Deze aantrekkingskracht heeft verschillende oorzaken:

  • voormalige agrarische bedrijfsgebouwen zijn vaak geschikt voor niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, recreatie of horeca;
  • goedkope vestigingslocatie (vergeleken met bijvoorbeeld bedrijventerreinen);
  • ligging in de directe nabijheid van grootstedelijke agglomeraties;
  • situering in een landschappelijke en cultuurhistorisch interessante omgeving met de mogelijkheid van landelijk wonen;
  • veel meer ruimte ('vrijheid') en minder milieubelemmeringen dan in stedelijke gebieden.

In de VAB's dienen alleen functies te worden toegelaten die geen nadelige gevolgen hebben voor de omgeving. Bij overlast kan gedacht worden aan verrommeling, extra verkeer, lawaai en andere milieubelasting waar de omgeving hinder van kan ondervinden.

4.2 Overige functies

De nabijheid van de stad en toch de ruimtelijke ligging in een groen gebied maakt het buitengebied van Ridderkerk tevens een aantrekkelijk woongebied. Langs de Pruimendijk, de Lagendijk en de Rijksstraatweg ligt een groot aantal burgerwoningen. De combinatie van grote agrarische bedrijven en burgerwoningen langs de dijken zorgt voor een grote druk op de infrastructuur. Mede gezien het feit dat de weg gebruikt wordt door veel modaliteiten (fietsers, ruiters, vrachtverkeer en woon-werkverkeer).

Aan de Pruimendijk en de Lagendijk ligt ook een aantal niet-agrarische bedrijven, zoals een hovenier (incl. verkoop tuinmaterialen), een tuincentrum, een loonbedrijf en een installatiebedrijf. Langs de Rijksstraatweg ligt nog een horecabedrijf. Het buitengebied vormt voor deze bedrijven ook een aantrekkelijke vestigingsplaats, gezien de nabijheid van de stad en de nog beschikbare ruimte op (voormalige) agrarische percelen. De infrastructuur is niet ingericht op het verwerken van grote hoeveelheden (zwaar)verkeer en een toename van de parkeerdruk kan langs de bestaande infrastructuur niet worden opgevangen.

Een deel van de agrarische gronden is in gebruik voor het houden van paarden. Langs de Pruimendijk ligt een manege en langs de Kruisweg worden de gronden gebruikt voor het weiden van de paarden van de manege in het Reyerspark en in polder Oude Molen ligt een paardenpension. Daarnaast worden er op verscheidene locaties paarden gehouden bij particuliere woningen.

Hoofdstuk 5 Gebiedsvisie

In de voorgaande hoofdstukken is het kader beschreven waarbinnen het bestemmingsplan opgesteld moet worden, namelijk het geldende beleid, de ruimtelijke analyse en de functionele analyse. In dit hoofdstuk wordt de visie voor het plangebied verder uitgewerkt. Dit gebeurt allereerst door een algemene visie op het gehele plangebied te geven en vervolgens een visie per deelgebied te beschrijven. Gevolgd door een visie per functie (landbouw, paardenhouderijen, wonen, niet-agrarische bedrijven en nieuwe natuur).

5.1 Algemene visie

Groene Kraag

De zuid en westrand van Ridderkerk worden omzoomd door een robuuste groene stadsrandzone. De zuidwestelijke zone langs de A16 vormt hierin een ontbrekende schakel. Streven is om het Oosterpark te verbinden met Reyerpark en Landgoed Huys ten Donck waardoor zowel een ecologische als een recreatieve kraag ontstaat rondom Ridderkerk. Deze verbinding loopt door naar de Crezéepolder die getransformeerd zal worden tot nat natuurgebied in de uiterwaard langs de Noord. Deze rand vormt de groene omlijsting van Ridderkerk.

Vanuit de groene kraag kan de stadsrand gehecht worden met het omliggende buitengebied. De Blaakwetering vormt daarbij een belangrijke schakel als waardevolle ecologische verbindingen en belangrijke langzaamverkeersroute. Deze centrale as doorkruist de polder Nieuw Reijerwaard en sluit aan via de boomgaard op de Wevershoek en het Waalbos.

Uitwerking in bestemmingsplan

Binnen de bestemming Agrarisch zijn wandel- en fietspaden toegestaan. Wel is voor de aanleg van nieuwe paden in de gebieden Oude Molen, polder Oud Reijerwaard, Rijsoord/Geerlaan West en Bolnes Zuid een omgevingsvergunning nodig. Een aantal gebieden die hierboven zijn genoemd, zoals het Reyerpark, de boomgaard en het Landgoed Huys ten Donck, vallen buiten dit bestemmingsplan.

Open Polders

De doorzichten in de open polders en het meanderende water van de Waal zijn belangrijke aanknopingspunten om de toeristisch-recreatieve structuur vorm te geven. Het weidse zicht over de open polders vanaf de Pruimendijk en de verschillende fraaie doorzichten tussen de historische lintbebouwing op de Waal dienen zo veel mogelijk in stand te blijven. De Pruimendijk vormt door het slingerende verloop en de hogere ligging een aantrekkelijke route tussen het karakteristieke open polderlandschap en het kleinschalige landschap langs de Waal.

Ingezet wordt op het open en aantrekkelijk houden van het landschap door bestaande doorzichten te behouden, zowel richting de polders als richting de Waal. Dit sluit tevens aan bij de ambities uit het Gebiedsprofiel IJsselmonde d.d. 21 mei 2013. Voor het zeekleipolderlandschap is hierin de volgende ambitie opgenomen: 'Behoud van open karakter van de polders door behouden van zichtrelaties tussen landmarks, zoals kerktorens, en polderranden.'

Deltapoort, waar het buitengebied van Ridderkerk onderdeel van uit maakt, fungeert als onderdeel van het stedelijk netwerk van de Rotterdamse regio en de regio Drechtsteden. In de gebiedsvisie Deltapoort wordt de ontwikkelingsrichting voor Deltapoort voor de periode tot 2025 beschreven. Belangrijke doelstelling uit deze visie is het recreatief aantrekkelijker, toegankelijker en bruikbaarder maken van het landschap. Verbindingen voor auto en openbaar vervoer, waterverbindingen en het langzaam verkeersnetwerk zijn daarbij van groot belang: het zijn de haarvaten van deze netwerkstad. De gebiedsvisie bepleit ruime aandacht voor verbetering van de routing voor het langzaam verkeer, het vervoer over water en verknoping met het OV en de auto invalswegen (in de vorm van recreatieve knooppunten, lokaal en regionaal van karakter). Het netwerk moet plaats bieden aan heel verschillende modaliteiten en gebruikersgroepen zoals wandelaars, ruiters, kanoërs, skaters, recreatieve fietsers, racefietsers, forenzen en waterrecreanten.

In aansluiting op de Gebiedsvisie Deltapoort wordt in deze visie ruimte geboden voor recreatie in de vorm van kleinschalige recreatieve ontwikkelingen (bijv. in relatie met de agrarische bedrijfsvoering) en wandel- en/of ruiterpaden. Een compleet fijnmazig langzaamverkeersnetwerk kan de verschillende gebieden onderling met elkaar verbinden.

Uitwerking in bestemmingsplan

Bebouwing is geconcentreerd binnen bouwvlakken. Buiten de bouwvlakken mag niet worden gebouwd.

Ten behoeve van kleinschalige recreatieve ontwikkelingen zijn in het bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen voor nevenfuncties bij agrarische bedrijven. Binnen de bestemming Agrarisch zijn wandel- en fietspaden toegestaan. Wel is voor de aanleg van nieuwe paden in de gebieden Oude Molen, polder Oud Reijerwaard, Rijsoord/Geerlaan West en Bolnes Zuid een omgevingsvergunning nodig.

Ontwikkeling bedrijvigheid

De noordelijke gebieden in aansluiting op de gemeenten Barendrecht en Rotterdam bieden meer kansen voor bedrijfsmatige ontwikkelingen. Zo wordt het bedrijventerrrein Cornelisland gelegen ten noorden van de A15 de komende jaren, in samenhang met het aansluitende Barendrechtse deel, verder ontwikkeld. Ook een gedeelte van de polder Nieuw Reijerwaard ten zuiden van de A15 zal worden gefransformeerd tot duurzaam bedrijventerrein. Het aansluitende deel ten zuiden van de Blaakwetering zal verder ontwikkeld worden tot een duurzaam glastuinbouwgebied.

Enkele agrarische bedrijven vragen om meer ruimte voor hun kassen die liggen buiten het glasconcentratiegebied. De insteek is dat glas thuishoort in het concentratiegebied. Dit is ook naar voren gekomen uit het programma Deltapoort waar het saneren van glas een belangrijk onderdeel van is. Uitbreiding in de gebieden buiten het concentratiegebied is strijdig met het provinciale beleid. Per bedrijf kan worden gekeken of er een maatwerkoplossing mogelijk is die geen grote landschappelijke impact heeft. Per deelgebied is beschreven wat gewenst of mogelijk is. Ook wordt ingezet op sanering van glas door gebruik te maken van de Ruimte voor ruimte regeling.

De agrarische bestemming zal veelal verruimd worden om ook andere activiteiten toe te staan. Hierdoor kunnen agrarische bedrijven extra inkomsten genereren. Daarnaast kunnen deze nieuwe functies het gebied in recreatief opzicht aantrekkelijker maken.

Het meest noordelijk deel van de polder Nieuw Reijerwaard (Bolnes Zuid) gelegen langs de Bolnesserkade kan worden ontwikkeld tot dynamische stadsrandzone in een groene setting. Voor de invulling van deze polder is vanuit de gemeente een apart traject opgestart. Op 23 januari 2014 heeft de gemeenteraad namelijk het ontwikkelingsperspectief Bolnes-Zuid vastgesteld. Er is voor dit gebied gekozen voor een proactieve aanpak. In dit bestemmingsplan behoudt het gebied vooralsnog de huidige agrarische bestemming. Eventuele medewerking aan een andere invulling van Bolnes-Zuid wordt in een separaat traject onderzocht.

Uitwerking in bestemmingsplan

In het bestemmingsplan is het glastuinbouwconcentratiegebied aangeduid. Hierbinnen is uitbreiding van bestaande kassen en de vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven rechtstreeks mogelijk.

Buiten het glastuinbouwconcentratiegebied is uitbreiding van bestaande kassen en de vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven niet toegestaan, in verband met de gewenste sanering.

Bestaande agrarische bedrijven kunnen omschakelen naar de productietakken grondgebonden veehouderij of akker- en vollegrondstuinbouw. Tevens zijn mogelijkheden voor nevenfuncties bij agrarische bedrijven opgenomen.

5.2 Visie per deelgebied

Het buitengebied van Ridderkerk bestaat niet uit een groot aaneengesloten open agrarisch gebied, maar wordt gekenmerkt door relatief kleine, besloten agrarische gebieden met ieder een afzonderlijk karakter en (agrarische) potentie. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de agrarische bedrijven per deelgebied sluiten aan bij de landelijke trends in de agrarische sector, namelijk specialisatie, schaalvergroting of verbreding. Onderstaand wordt voor elk van de deelgebieden een ruimtelijk toekomstbeeld en perspectief geschetst in samenhang met de aanwezige agrarische potenties.

Oude Molen

De polder Oude Molen is een kleinschalig agrarisch gebied ten oosten van Ridderkerk. Het gebied wordt omsloten door de Oostmolendijk en de Oudelande. De gronden zijn overwegend in gebruik voor akkerbouw. In de meest oostelijk hoek van de polder staat een aantal glasopstanden. Beeldbepalend voor de polder is de openheid én de kleine woonkern Oude-Molen. Deze woonkern kent al een lange geschiedenis in de polder. De woningen in de kern zijn echter in de afgelopen periode vervangen door nieuwe exemplaren van weinig historische waarde.

Vanwege de verhoogde ligging van de Oostmolendijk, het geluidscherm langs de A15 en de groene afscherming langs de Rotterdamseweg (volkstuinencomplex) heeft deze polder een besloten uitstraling en wordt de omvang van de polder kleiner ervaren dan die in de werkelijkheid is. De agrarisch sector heeft in deze polder waarschijnlijk weinig tot geen toekomst. Er zal op termijn sprake zijn van bedrijfsbeëindiging of een hobbymatige uitoefening van de agrarische functie.

Het middendeel van de polder dient open te blijven. Er zijn plannen om een deel van het glas in het gebied te slopen waarmee, in samenwerking met de beoogde natuurontwikkeling in de Crezéepolder en de ligging van de uitloper van de 'Groene Kraag' langs de doorgetrokken bosstrook vanuit het Oosterpark, de toeristisch-recreatieve waarde van het gebied vergroot wordt door o.a. een nieuw paardenpension met recreatieve functies (zoals Bed & Breakfast, vergaderruimte) te ontwikkelen.

Uitwerking in bestemmingsplan

In het deelgebied Oude Molen is de mogelijkheid voor nevenfuncties bij agrarische bedrijven opgenomen. Dit betreft voornamelijk recreatieve en sociale nevenfuncties zoals verkoop streekeigen producten, kinderboerderij, bed & breakfast, kleinschalige horecagelegenheid, kinderopvang of resocialisatieprojecten.

Voor de herontwikkeling van het glastuinbouwbedrijf in het oosten van het deelgebied is een aparte procedure doorlopen. Deze locatie is daarom buiten het bestemmingsplan Buitengebied gelaten.

Polder Oud Reijerwaard

In de polder Oud Reijerwaard ligt, ingeklemd tussen de A15 en de Pruimendijk, een aantal agrarische bedrijven gericht op de teelt van (blad)gewassen en klein, zacht fruit zowel in open grond als in de kas. Het voortbestaan van deze bedrijven wordt bemoeilijkt door de beperkte aanwezigheid van gronden en de beperkte mogelijkheid voor het uitbreiden van de glasopstanden.

Aan de zuidzijde van Pruimendijk wordt de woonfunctie gecombineerd met kleinschalige recreatieve en bedrijfsmatige functies (zoals paardenhouderij, theetuin en een timmer- en aannemersbedrijf). Daarbij dienen de doorzichten op de Waal te worden gehandhaafd en mogelijk zelfs versterkt.

Gezien de beperkingen voor de agrarische bedrijven ligt een ontwikkeling richting specialisatie en verbreding voor de hand. Gezien de nabijheid van de stad kunnen agrarische bedrijven zich toeleggen op een verbreding van het agrarische bedrijf met recreatieve of maatschappelijke activiteiten zoals een thee-, pluk- of proeftuin, een bed and breakfast, kinderopvang of een zorgboerderij. Daarnaast kunnen bedrijven zich, gezien de beperkte hoeveelheid agrarische gronden, toeleggen op een meer duurzame vorm van produceren (biologische producten) of op een hele specialistische teeltvorm. Bij deze ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met het in stand houden van waardevolle doorzichten over de polder op het achterliggende gebied.

Uitwerking in bestemmingsplan

Bebouwing is geconcentreerd binnen bouwvlakken. Buiten de bouwvlakken mag niet worden gebouwd. Binnen de agrarische bestemming zijn mogelijkheden voor (recreatieve) nevenfuncties opgenomen.

Rijsoord / Geerlaan West

De agrarische gronden ten westen van de Geerlaan zijn deels in gebruik voor akkerbouw en glastuinbouw. De aanwezige glasopstanden zijn deels verouderd en deels niet meer in gebruik. De agrarische bedrijven worden ontsloten vanaf de Rijksstraatweg of de Lagendijk. Voor deze polder geldt dat de agrarische bedrijven geen of weinig ontwikkelingsmogelijkheden hebben, waardoor de agrarisch functie waarschijnlijk zal afnemen. Dit kan tot gevolg hebben dat de kassen leeg komen te staan en in gebruik worden genomen voor (ongewenste) nieuwe functies.

De polder biedt echter ook kansen voor een meer stedelijke ontwikkeling met woningbouw (alleen mogelijk in het kader van de Ruimte-voor-ruimteregeling) of een maatschappelijke functie (zorgboerderij) waardoor de entree tot de kern Rijsoord meer vormgegeven kan worden.

De ecologisch ingerichte zone langs de Blaakwetering wordt verder vormgegeven en wordt gecombineerd met een langzaamverkeersverbinding. Deze route zal een belangrijke schakel gaan vormen in de verbindingen van Ridderkerk met de andere landelijke gebieden (Wevershoek, boomgaard en Waalbos) langs de Waal.

Uitwerking in bestemmingsplan

Binnen de bestemming Agrarisch zijn wandel- en fietspaden toegestaan. Wel is voor de aanleg van nieuwe paden een omgevingsvergunning nodig.

Polder Nieuw Reijerwaard Zuid

In de polder Nieuw Reijerwaard ten zuiden van de A16 is nog ruimte voor de ontwikkeling van glastuinbouwbedrijven. Langs de Hoogzandweg zijn inmiddels nieuwe grootschalige glastuinbouwbedrijven gevestigd. Langs de Lagendijk liggen zowel agrarische bedrijven, woningen en (grootschalige) niet-agrarische bedrijven. De ontwikkeling van de polder Nieuw Reijerwaard Zuid is gericht op schaalvergroting, in ieder geval voor de bedrijven langs de Hoogzandweg. Langs de Lagendijk kan sprake zijn van een toename van bedrijfsmatige of andere niet-agrarische functies vanwege bedrijfsbeëindiging van agrarische bedrijven. Ook is de Lagendijk aantrekkelijk voor de vestiging van recreatieve activiteiten. Dit komt omdat de Lagendijk een aantrekkelijke fietsverbinding is tussen Ridderkerk en de Rijksstraatweg langs de Waal.

Uitwerking in bestemmingsplan

In het bestemmingsplan is het glastuinbouwconcentratiegebied aangeduid. Hierbinnen is uitbreiding van bestaande kassen en de vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven rechtstreeks mogelijk.

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de omvorming van niet-agrarische bedrijven naar glastuinbouwbedrijven in het glastuinbouwconcentratiegebied.

Polder Nieuw Reijerwaard Noord (Bolnes Zuid)

Het noordelijke deel van de polder Nieuw Reijerwaard aan de Bolnesserkade kan, vanwege de ligging nabij de 'Ridderster' en de aanwezigheid van diverse grootstedelijke functies, ontwikkeld worden tot stadsrandzone. De groene setting en identiteit van de polder is leidend voor de inrichting en ontwikkeling.

De kleinschalige open poldergebieden langs het Reyerpark en het Landgoed Huys ten Donck zijn hier ruimtelijk en functioneel complementair aan. Deze gebieden worden ingericht voor ondersteunende extensieve recreatieve functies.

Bolnes Zuid valt tevens binnen de landgoederenzone zoals aangegeven in de gemeentelijke structuurvisie. Dat is een gebied waarin de versterking van de landschappelijke kwaliteit samen gaat met passende gebruiksfuncties functies. Deze zone wordt verder versterkt tot uitloopgebied voor de omliggende wijken. Aan de oostzijde is ruimte voor uitbreiding van het sportpark. Bolnes-Zuid zal echter haar landschappelijk karakter moeten behouden. Ook de landgoederenzone kan een functie in de regionale wateropgave krijgen. Dit alles zal leiden tot een definitieve bestendiging van het landschappelijke karakter in het gebied.

Uitwerking in bestemmingsplan

Binnen de agrarische bestemming zijn mogelijkheden voor (recreatieve) nevenfuncties opgenomen. Voor nieuwe ontwikkelingen in Bolnes-Zuid zijn geen mogelijkheden opgenomen in het bestemmingsplan. Voor de invulling van deze polder is vanuit de gemeente een apart traject opgestart. Op 23 januari 2014 heeft de gemeenteraad namelijk het ontwikkelingsperspectief Bolnes-Zuid vastgesteld. Er is voor dit gebied gekozen voor een proactieve aanpak.

In dit bestemmingsplan behoudt het gebied vooralsnog de huidige agrarische bestemming.

5.3 Visie per functie

5.3.1 Landbouw

Grondgebruik

Het beleid van de gemeente ten aanzien van de agrarische bedrijfsvoering is gericht op het behoud van de bestaande bedrijfsstructuur. Bestaande agrarische bedrijven worden conform de huidige (legale) activiteiten bestemd. Uitbreiding van het areaal aan weidegrond voor de grondgebondenveehouderij en/of vollegrondteelt (akkerbouw/ tuinbouw) versterkt het open karakter van het buitengebied en wordt om die reden overal mogelijk gemaakt. Uitbreiding van het aantal glastuinbouwbedrijven en het areaal aan glas wordt anders dan in polder Nieuw Reijerwaard Zuid niet toegestaan. Dit is ook naar voren gekomen uit het programma Deltapoort waar het saneren van glas een belangrijk onderdeel van is. Uitbreiding in de gebieden buiten het concentratiegebied is daarnaast strijdig met het provinciale beleid.

Ten aanzien van de bouwmogelijkheden voor de agrarische bedrijven worden de bestaande rechten uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen. Vanuit de provincie gelden er restricties voor uitbreiding van glastuinbouw buiten de concentratiegebieden. Uitsluitend als gebruik gemaakt wordt van de provinciale regeling 'glas voor glas' is uitbreiding bovenop het reeds toegestane oppervlak mogelijk. Van deze regeling mag alleen gebruik worden gemaakt als er tevens sprake is van een bedrijfsverplaatsing naar een van de twee glastuinbouwconcentratiegebieden.

De maximale goothoogte van kassen in het glasconcentratiegebied is nu 5,5 meter (bestemmingsplan Landelijk Gebied 1972). Moderne kassen hebben een minimale goothoogte van 8 meter nodig. Aangezien het concentratiegebied bedoeld is voor langdurige glastuinbouw wordt een goothoogte van 8 meter opgenomen. In de rest van het gebied waar een saneringsopgave geldt, is een maximale goothoogte van 4 meter toegestaan. Dit sluit tevens aan bij het bestemmingsplan Oostendam en de bestaande planologische mogelijkheden.

Nieuwvestiging van agrarische bedrijven wordt in dit gebied niet mogelijk gemaakt. Het ligt niet voor de hand dat nieuwe agrarische bedrijven zich in dit gebied willen vestigen. Wel kan gebruik worden gemaakt van het bouwperceel van een reeds beëindigd agrarisch bedrijf.

Schaalvergroting, verbreding en vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen

Gezien de landelijke trends heeft ook het buitengebied van Ridderkerk te maken met schaalvergroting, verbreding en vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen. Schaalvergroting is zoals eerder al verwoord alleen mogelijk door het samenvoegen van bedrijven. Grootschalige uitbreiding van glasopstanden is gezien de provinciale verordening niet mogelijk. Ten aanzien van verbreding worden nadrukkelijk mogelijkheden geboden.

Verbreding

Het bestemmingsplan biedt ruime mogelijkheden voor landbouw met een verbrede doelstelling. Het ontwikkelen van nevenactiviteiten op het agrarisch bedrijf kan extra inkomsten opleveren waardoor het bedrijf ook op langere termijn duurzaam kan worden voortgezet. Behoud van agrarische bedrijven is van belang voor het beheer en onderhoud van het agrarisch cultuurlandschap, de instandhouding van het agrarische karakter van de bedrijfsgebouwen en de economische vitaliteit. Nevenfuncties kunnen tevens bijdragen aan een positieve ontwikkeling van de recreatieve sector of natuurbeheer wat eveneens bijdraagt aan de economische vitaliteit en behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied.

In tabel 5.1 is aangegeven welke nevenactiviteiten op agrarische bedrijven in het bestemmingsplan rechtstreeks, dan wel via een omgevingsvergunning toelaatbaar worden gesteld. Omdat de ontwikkelingsvisie per deelgebied verschilt worden in de deelgebieden ook verschillende nevenfuncties toegestaan.

Zo worden in het deelgebied Polder Nieuw Reijerwaard Zuid minder nevenfuncties toegestaan omdat dit gebied gericht is op de ontwikkeling van de glastuinbouw en het niet gewenst is dat nevenfuncties deze ontwikkeling mogelijk in de weg staat.

Polder Oude Molen heeft een kleinschalig en besloten karakter. In deze polder worden alleen functies toegestaan die het karakter van dit gebied versterken. Hierin past bijvoorbeeld niet een functie zoals poldersport.

De recreatieve activiteiten zijn niet toegestaan in Polder Nieuw Reijerwaard, maar juist in de overige meer gemengde en cultuurhistorisch meer aantrekkelijkere gebieden. Een intensivering van de landbouw is in deze gebieden niet reëel. Juist de combinatie van de agrarische en niet-agrarische activiteiten kan zorgen voor het behoud van de nog aanwezige agrarische bedrijven en tevens een recreatieve impuls betekenen voor de betreffende polders.

Voor een aantal functies (aangeduid met "O" in de tabel) is op voorhand niet te zeggen of dit wel of niet toelaatbaar is. Dit hangt onder meer af van de specifieke locatie, de aard van de activiteit en de verkeersaantrekkende werking. De volgende voorwaarden worden gesteld:

  • nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • bestaande landschappelijke waarden in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking, dit in relatie tot de functie en capaciteit van de weg waaraan het bedrijf is gelegen;
  • niet-agrarische functies dienen te passen binnen het agrarisch landschappelijke karakter van het gebied.

Ten behoeve van de nevenfuncties mag een beperkte hoeveelheid gebouwen worden gebouwd. In onderstaande tabel is aangegeven tot welk oppervlak mag worden gebouwd ten behoeve van de nevenfunctie en welk oppervlak aan gronden in gebruik mag worden genomen voor de nevenfunctie. Indien meerdere nevenfuncties op het bouwvlak worden uitgeoefend, mag nooit meer dan 500 m2 aan gebouwen in gebruik worden genomen ten behoeve van de nevenfuncties.

Tabel 5.1 Niet-agrarische nevenactiviteiten bij recht ter plaatse van agrarische bouwvlakken

Nevenfunctie   Oude Molen   Polder Oud Reijerwaard,
Rijsoord/ Geerlaan West en
Bolnes Zuid
 
Polder Nieuw Reijer- waard Zuid
 
gebouwen in gebruik tbv de neven- functie   gronden in gebruik tbv de nevenfunctie  
Aan landbouw verwante functies/bedrijvigheid  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten   R   R   R   200   -  
verkoop streekeigen producten   R   R   R   100   -  
opslag agrarische producten voor derden in bestaande gebouwen   -   O   -   500   -  
paardenstalling/pension   O   O   -   500    
Recreatieve functies  
kinderboerderij   R   R   -   100   1000  
bed & breakfast/ recreatief nachtverblijf (niet zijnde verblijfsrecreatieve woningen/appartementen)   R   R   -   100   250  
kampeerboerderij   O   O   -   200   500  
kleinschalige horecagelegenheid (zoals een theetuin, wijnproeverij)   R   R   -   100   500  
poldersport   -   O   -   100   alle gronden behorende bij bedrijf  
verhuur/gebruik van ruimten voor sociaal maatschappelijke activiteiten, zoals workshops, verenigingen en ateliers   O   O   O   200   alle gronden behorende bij bedrijf  
Overige dienstverlening  
sociale nevenfunctie (resocialisatie, therapie, gehandicaptenzorg, kinderopvang)   O   O   -   200   alle gronden behorende bij bedrijf  
museum/tentoonstellingsruimte/creatieve werkplaatsen   R   R   -   200   -  
kunst- of antiekhandel   O   O     200   -  
dierenpension   -   O   -   200   -  

R = rechtstreeks toegestaan

O = toegestaan na verlening omgevingsvergunning

- = niet toegestaan/ n.v.t.

Vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen (vervolgfuncties)

Ook in de komende planperiode zal een aantal agrarische bedrijven in het plangebied worden beëindigd. De vrijkomende bedrijfscomplexen in buitengebieden zijn met name in trek voor bewoning, niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, recreatie, zorg, detailhandel en horeca. Gevolg is dat veel activiteiten die niet in het buitengebied thuishoren en daaraan niet gebonden zijn, zich hier toch ontwikkelen. Naast negatieve effecten (risico van aantasting van ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid) kan functieverandering, door het toestaan van nieuwe economische dragers, ook belangrijke kansen bieden voor het verbeteren van de economische vitaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied.

De gemeente staat positief tegenover deze ontwikkeling. Omschakeling van de agrarische bestemming naar een zogeheten vervolgfunctie is onder voorwaarden mogelijk. Het type vervolgfunctie dat kan worden toegestaan sluit aan bij het type nevenactiviteit dat is toegestaan. Naast de in tabel 5.1 genoemde functies is omschakeling naar wonen ook mogelijk. De mogelijkheden voor vervolgfuncties worden opgenomen in een wijzigingsbevoegdheid. De volgende algemene voorwaarden zijn van toepassing bij vervolgfuncties:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien het agrarisch gebruik beëindigd is en is aangetoond dat op het betreffende perceel het uitoefenen van een agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is (aan te tonen met een schriftelijk advies van een agrarisch deskundige);
  • b. er mogen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande gebouwen mogen niet worden uitgebreid;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat indien bestaande vrijkomende bedrijfsgebouwen niet geschikt zijn voor de vervolgfunctie, aanspraak gemaakt kan worden op de saneringsregeling waarbij de huidige bebouwing gesloopt wordt waarna 50% van het voormalige bebouwingsoppervlak met een maximum van 250 m² teruggebouwd mag worden;
  • d. de bestemming wordt gewijzigd in een op de vervolgfunctie toegesneden bestemming en aangemerkt als voormalige agrarisch bedrijfsbebouwing;
  • e. er mag geen sprake zijn van buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten die buiten de bebouwing plaatsvinden;
  • f. er dient voorzien te worden in een goede landschappelijke inpassing (aan te tonen met een schriftelijk advies van een deskundige inzake landschap);
  • g. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
  • h. eventuele parkeerplaatsen moeten op eigen terrein gesitueerd worden;
  • i. detailhandel is uitsluitend toegestaan indien dit in directe relatie staat met de nieuwe hoofdactiviteit;
  • j. horeca is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie en ten dienste van de nieuwe hoofdbestemming;
  • k. het aantal woningen mag niet toenemen;
  • l. ter plaatse van milieugevoelige functies dient sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat;
  • m. omliggende bedrijven mogen door de vervolgfunctie niet onevenredig in hun activiteiten worden aangetast;
  • n. de vervolgfunctie mag niet leiden tot significant negatief effecten op Natura 2000-gebied(en);
  • o. de luchtkwaliteit ter plaatse dient geschikt te zijn voor de vervolgfunctie;
  • p. de capaciteit van de omliggende wegen dient voldoende te zijn voor een veilige afwikkeling van de verkeerstoename;
  • q. de bodemkwaliteit dient geschikt te zijn voor de vervolgfunctie;
  • r. het gebruik van kassen voor de vervolgfunctie is niet toegestaan.
5.3.2 Paardenhouderijen en -pensions

Een landelijke trend in het buitengebied is de 'verpaarding' van het landschap. Veelal worden (voormalige) agrarische bedrijfscomplexen gebruikt voor de stalling van paarden. Op de weidegronden lopen paarden in plaats van ander vee. De gemeente erkent dat het buitengebied een aantrekkelijke vestigingsplaats is voor dergelijke bedrijven. Het bedrijfsmatig stallen van paarden heeft echter ook grote ruimtelijke consequenties. Voor deze functie worden allerlei bouwwerken gerealiseerd zoals paardenbakken, longeercirkels, tredmolens, afrasteringen en lantarenpalen die een impact hebben op het landschap. Daarnaast bestaat het risico dat paardenpensions uitgroeien tot maneges indien de markt hier aanleiding toe geeft. Gezien de groeiende markt voor paardenpensions denkt de gemeente dat het toestaan van slechts kleinschalige stallingen (bijv. als nevenfunctie bij agrarische bedrijven) dan ook niet wenselijk is omdat het risico bestaat dat deze bedrijven in de looptijd van het bestemmingsplan willen groeien naar grootschalige stallingen.

De paardenhouderijen en -pensions hebben een ruimtelijke impact in het landschap. Ook ontbreken er veelal voorzieningen als bijvoorbeeld ruiterpaden. Elk initiatief ten aanzien van het stallen en/of trainen van paarden wil de gemeente in een afzonderlijk traject beoordelen. Eventueel wordt een aparte planologische procedure gevolgd om het initiatief mogelijk te maken.

Bestaande paardenhouderijen en maneges worden bestemd, maar krijgen beperkte uitbreidingsmogelijkheden waarbij een goede landschappelijke inpassing als voorwaarde geldt.

5.3.3 Wonen

Uit de tafeltjesgesprekken als onderdeel van de visievorming is gebleken dat er de wens bestaat om in het gebied nieuwe woningen op te richten. Een goede landschappelijke inpassing werd wel genoemd als voorwaarde. De nieuwe woningen (of herbouw van bestaande) moeten goed passen in de linten, zowel qua grootte als uitstraling. Grootschalige woningbouw wordt door de meeste bewoners van het gebied niet wenselijk gevonden. Grootschalige woningbouw past niet bij het kleinschalige karakter van het landelijk gebied. Daarnaast staat de provincie grootschalige woningbouw in het landelijk gebied ook niet zomaar toe.

Het toevoegen van burgerwoningen en/of bedrijfswoningen in het buitengebied van Ridderkerk is in principe ongewenst. Een verdere verdichting van de bebouwingslinten is niet wenselijk, mede gezien het feit dat op veel plaatsen de infrastructuur een intensivering van het verkeer niet mogelijk maakt. Daarnaast wordt het toevoegen van nieuwe woningen, waaronder ook tweede bedrijfswoningen, door de provincie niet mogelijk gemaakt op basis van de provinciale verordening. Belangrijk uitgangspunt van het gemeentelijk (maar ook het provinciale) beleid is het tegengaan van verdichting van het landelijk gebied. Het zomaar opvullen van 'gaten' in de linten met nieuwe woningen past niet binnen dit beleid.

De mogelijkheden voor kleinschalige woningbouw zijn beperkt tot het gebruik van bijvoorbeeld de Ruimte-voor-ruimteregeling (saneren van glas). Met het saneren van glas wordt een grote kwaliteitswinst geboekt. In ruil hiervoor kan een woning worden gebouwd.

Voor eventuele nieuwe woningen in het buitengebied, waar geen gebruik wordt gemaakt van de ruimte-voor-ruimteregeling, moet een aparte afweging worden gemaakt per locatie. Omdat dit bestemmingsplan een conserverend karakter kent, wordt nieuwe woningbouw hierin niet mogelijk gemaakt.

Woningen op voormalige agrarische bedrijfscomplexen met nog een behoorlijk areaal aan grond hebben, vanuit het oogpunt van dierenwelzijn, vaak behoefte aan ruimte voor het stallen van vee. Om hiervoor mogelijkheden te bieden wordt een regeling opgenomen dat schuilstallen zijn toegestaan indien tenminste 0,75 ha grond bij de woning aanwezig is.

Paarden bij wijze van hobby en paardenbakken

Binnen de bestemming Wonen is het hobbymatig houden van paarden toegestaan. Het hobbymatig houden van paarden is een kleinschalige manier van paarden houden waarbij er geen sprake is van het genereren van omzet (max. 5 paarden of 7 pony's). Het weiden van hobbypaarden op gronden met een agrarische bestemming is niet toegestaan. Paardenbakken ten behoeve van hobbymatig gebruik binnen de bestemming Wonen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan mits de paardenbak landschappelijk goed is ingepast. Het oppervlak van de paardenbak bedraagt ten hoogste 800 m2. Vanwege het hobbymatige karakter zijn lichtmasten en geluidsvoorzieningen bij de paardenbak evenals voorzieningen buiten het bouwvlak niet toegestaan.

5.3.4 Niet-agrarische bedrijven

Op een aantal locaties, bijvoorbeeld de Lagendijk, zitten ook bedrijven in een gebied dat alleen bedoeld is voor agrarische bedrijven. Vaak zijn deze bedrijven begonnen als semi agrarisch of als hulp- en nevenbedrijf. In de loop der tijd zijn deze bedrijven echter doorgegroeid tot reguliere niet-agrarische bedrijven. Sommige bedrijven zijn zelfs zo groot geworden dat ze eigenlijk thuishoren op een bedrijventerrein. Verplaatsing is echter vaak lastig en vanuit het bedrijf gezien (financieel) ongewenst. Bedrijven zelf geven aan graag in het gebied te willen blijven en te willen groeien of uitbreiden. Per bedrijf is gekeken naar de wijze van bestemmen en welke bouw- en uitbreidingsmogelijkheden er gegeven kunnen worden. Hierbij wordt wel uitgegaan van een positieve houding richting bedrijven. Een belangrijk aandachtspunt is het extra vrachtverkeer dat uitbreiding kan aantrekken. Over dit verkeer wordt namelijk vaak geklaagd.

Bij een positieve bestemming van bedrijfsactiviteiten is te bezien in hoeverre uitbreiding van de bebouwing kan worden toegestaan. Op basis van vaste jurisprudentie kan niet zonder meer worden volstaan met het vastleggen van de bestaande bebouwing. Met het oog op het toekomstperspectief, dient te worden getoetst in hoeverre enige uitbreidingsmogelijkheden kunnen worden geboden. Voor de uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven geldt conform het provinciale beleid dat bestaande niet-agrarische bedrijven en niet-volwaardige agrarische bedrijven eenmalig mogen worden uitgebreid met ten hoogste 10% van de inhoud. Agrarisch aanverwante bedrijven mogen eenmalig worden uitgebreid met ten hoogste 30% van de inhoud.

5.3.5 Landschap en cultuurhistorie

Het plangebied bestaat uit vier deelgebieden met elk een eigen karakter en landschappelijke waarden. In paragraaf 3.2.2 zijn de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de verschillende deelgebieden beschreven. Het bestemmingsplan Buitengebied is in hoofdlijnen een conserverend bestemmingsplan en behelst geen wezenlijke aantasting van de beschreven waarden. Om aantasten van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden te beperken zijn in het bestemmingsplan een aantal maatregelen opgenomen. Het grondgebruik wijzigt niet, waarmee de kernwaarde van het landschap behouden blijven. Bebouwing dient binnen bouwvlakken gepositioneerd te worden, waarmee concentratie aan bebouwing nagestreefd wordt. Buiten de bouwvlakken is geen bebouwing toegestaan, waardoor de openheid van het landschap gehandhaafd blijft. Het bestemmingsplan maakt geen grootschalige functies mogelijk. Wel worden neven- en vervolgfuncties bij agrarische bedrijven mogelijk gemaakt. Alleen nevenfuncties die een beperkte invloed op de omgeving hebben, worden rechtstreeks mogelijk gemaakt. Voor andere nevenfuncties is een binnenplanse afwijking opgenomen, zodat het effect van de nevenfunctie op de te beschermen waarden getoetst kan worden. Bij vervolgfuncties vindt deze toetsing altijd plaats. Tevens wordt bij vervolgfuncties gestreefd naar sanering van bebouwing. Met deze maatregelen zorgt het bestemmingsplan voor de bescherming van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.

6.1 Inleiding

De vorige Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna WRO) en het daarbij behorende Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro 1985) bevatten bijna geen bepalingen over de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. Dit heeft ertoe geleid dat in de praktijk allerlei varianten zijn toegepast. Hierdoor zijn er zeer verschillende bestemmingsplannen ontstaan.

Bestemmingsplannen met dezelfde beleidsmatige inhoud en met hetzelfde doel zagen er geheel anders uit en waren moeilijk vergelijkbaar.

Hierdoor ontbrak het aan duidelijkheid voor de gebruiker van het bestemmingsplan. En dit terwijl leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid ook juist voor de gebruiker van het bestemmingsplan van groot gewicht zijn.

Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, de monitoring van beleid en de handhaving.

De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld.

6.2 Bestemmingen

Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan en op onderdelen ontwikkelingsgericht. De ontwikkelingsgerichtheid blijkt met name uit de opgenomen flexibiliteitbepalingen (afwijkingsregels- en wijzigingsbevoegdheden) voor onder andere neven- en vervolgfuncties en de bouwmogelijkheden op agrarische bedrijven en de vervolgfuncties voor niet-agrarische bedrijven. Wat de overige functies betreft is het bestemmingplan hoofdzakelijk conserverend van aard. Er wordt niet voorzien in de mogelijkheid voor nieuwe functies en de bouwmogelijkheden zijn beperkt. Daarnaast zijn waar mogelijk de provinciale en regionale richtlijnen gevolgd.

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord.

In dit bestemmingsplan wordt van de standaarden Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2012) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012), voor zover van toepassing, gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.

6.3 Opbouw regels

De planregels zijn als volgt opgebouwd.

  • In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen en de Wijze van meten.
  • In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels, zijn de regels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen. Per hoofdfunctie (agrarisch, wonen, bedrijf en dergelijke) is een bestemmingsregeling opgenomen, bestaande uit:
    • 1. bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden worden gebruikt;
    • 2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;

en indien van toepassing:

    • 1. nadere eisen: de nadere eisen die aan het bouwen gesteld worden;
    • 2. afwijken van de bouwregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
    • 3. specifieke gebruiksregels: verbod op bepaald gebruik van gronden;
    • 4. afwijken van de gebruiksregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
    • 5. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
    • 6. wijzigingsbevoegdheden: mogelijkheden om het bestemmingsplan te wijzigen.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn op elke bestemming uit hoofdstuk 2.
  • Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4.

6.4 Artikelsgewijze toelichting op de planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

Gronden bestemd voor 'Agrarisch' mogen rechtstreeks gebruikt worden voor grondgebonden veehouderij of akker- en vollegrondstuinbouw. Andere productietakken, zoals glastuinbouw en sierteelt, zijn alleen toegestaan ter plaatse van de betreffende functieaanduiding. Elk agrarisch bedrijf is voorzien van een bouwvlak ter plaatse van de bedrijfsgebouwen. Voor de grondgebonden bedrijven (zonder functieaanduiding) is een bouwvlak met een oppervlak van 1 ha opgenomen, conform de rechten uit de vigerende bestemmingsplannen. Voor de overige productietakken is een strak bouwvlak rondom de bedrijfsgebouwen en kassen geplaatst. Uitbreiding is rechtstreeks niet mogelijk, aangezien de ruimtelijke impact van uitbreiding op de omgeving eerst beoordeeld dient te worden. Per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Indien ter plaatse meerdere of geen bedrijfswoningen zijn toegestaan, is dit met een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding aangeduid. In de bouwregels van de bestemming Agrarisch zijn tevens regels opgenomen omtrent inhouds- en oppervlaktematen, goot- en bouwhoogten en onderlinge afstanden.

Op sommige locaties kunnen, conform de regels van het bestemmingsplan, nieuwe kassen op korte afstand van woningen gerealiseerd worden. In de regels is de voorwaarde opgenomen dat bij de realisatie van nieuwe kassen of de uitbreiding van bestaande kassen een afstand van minimaal 30 meter dient te worden aangehouden ten opzichte van omliggende woningen (binnen de bestemming Wonen). Deze afstandseis is conform de richtafstand uit de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering (herziene uitgave 2009). Op deze wijze wordt milieuhinder al in het ruimtelijk spoor zo veel mogelijk voorkomen. Op het moment dat sprake is van een concreet initiatief zal in het milieuspoor een nadere toetsing plaatsvinden aan de normen en voorwaarden zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit.

Plattelandswoning

Een aantal voormalige agrarische bedrijfswoningen hebben de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning (sw-plw)' gekregen. Een plattelandswoning is een woning die voorheen een agrarische bedrijfswoning was, maar is afgesplitst van het agrarisch bedrijf om gebruikt te worden als woning voor personen die niet meer functioneel verbonden zijn met het agrarisch bedrijf (burgerwoning). De wet voorziet erin dat bewoners van de plattelandswoning niet beschermd worden tegen milieuhinder. De relevante wetgeving op dit punt is aangepast. Dat betekent ook dat het agrarische bedrijf waartoe de voormalige agrarische bedrijfswoning behoorde, niet beperkt wordt in de bedrijfsvoering. Het gebruik van de woning door derden wordt met de aanduiding 'plattelandswoning' toegestaan. De bestemming van de plattelandswoning wijzigt niet. Op de plattelandswoning zijn de regels ten aanzien van bedrijfswoningen binnen de bestemming Agrarisch van toepassing.

Op de volgende percelen is reeds sprake van een plattelandswoning:

  • Rijksstraatweg 54;
  • Pruimendijk 59.

In het buitengebied van Ridderkerk is geen sprake van knelpunten op het gebied geurhinder en de concentraties luchtverontreinigende stoffen liggen ruimschoots onder de wettelijke grenswaarden. Ter plaatse van deze woningen kan dan ook worden gesproken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor nadere gegevens omtrent de bestaande milieusituatie in het buitengebied wordt verwezen naar Hoofdstuk 7.

Naast een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voldoen de woningen ook aan de overige voorwaarden uit de Wpl. De betreffende woningen worden in dit bestemmingsplan voorzien van een aanduiding 'specifieke vorm van wonen – plattelandswoning'.

Paardenbak

Per bouwvlak is rechtstreeks één paardenbak toegestaan. Onder een paardenbak wordt verstaan een rijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten in de open lucht met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen, al dan niet voorzien van een omheining. De paardenbak mag een maximale afmeting van 800 m2 hebben en dient achter de bestaande bebouwing gerealiseerd te worden. Tevens dient minimaal 25 m tot woningen van derden te worden aangehouden en zijn lichtmasten en geluidvoorzieningen niet toegestaan.

Flexibiliteitsbepalingen

Binnen de bestemming Agrarisch zijn de volgende flexibiliteitsbepalingen opgenomen:

  • afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van een plattelandswoning;
  • afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van de overschrijden van het bouwvlak;
  • afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van een bedrijfswoning in het glastuinbouw concentratiegebied;
  • afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van een schuilstal voor het hobbymatig houden van dieren;
  • afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van een paardenbak buiten het bouwvlak;
  • wijzigingsbevoegdheid om de bestemming te wijzigen naar Wonen;

Artikel 4 Bedrijf

Niet-agrarische bedrijven hebben de bestemming Bedrijf toegekend gekregen. Deze bedrijven kunnen op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten ingedeeld worden in categorieën gebaseerd op de invloed die bedrijven hebben op hun omgeving gelet op geur, stof, geluid en gevaar. Bedrijven die vallen onder categorie 1 en 2 hebben een beperkte invloed op hun omgeving en mogen daarom op korte afstand van woningen en andere gevoelige functies gerealiseerd worden. Deze bedrijven zijn daarom algemeen toelaatbaar binnen de bestemming Bedrijf. Dit betekent dat op een locatie met de bestemming Bedrijf zonder planologische procedure een ander niet-agrarisch bedrijf in categorie 1 of 2 zich mag vestigen. Bedrijven in een hogere categorie (3 of hoger) hebben een grotere invloed op hun omgeving en mogen zich daarom niet overal vestigen. Bestaande, legale bedrijven worden positief bestemd door middel van een functieaanduiding. Ter plaatse van deze functieaanduiding is het bestaande bedrijf toegestaan, een bedrijf met dezelfde aard en invloed op de omgeving of een bedrijf in categorie 1 of 2. Indien bij algehele beëindiging van het niet-agrarische bedrijf geen nieuw bedrijf op de locatie gevestigd wordt, kan een planologische procedure aangevraagd worden voor de wijziging naar de bestemming Wonen. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid in de planregels opgenomen.

Uit een advies van de DCMR blijkt dat Kok Hoveniers B.V. aan de Lagendijk 293 een categorie 3.1-bedrijf betreft, aangezien het bedrijfsoppervlakte groter is dan 500 m2 (4400 m2 zelfs). In het bestemmingsplan wordt aan de gronden aan de Lagendijk 293 een specifieke aanduiding (maatbestemming) 'Specifieke vorm van bedrijf - hovenier 1' toegekend. Met deze specifieke aanduiding worden de bestaande bedrijfsactiviteiten bestemd, maar zijn andere bedrijfsactiviteiten in een hogere bedrijfscategorie uitgesloten. Het bedrijf wordt zo niet in haar bedrijfsvoering beperkt. Bij beëindiging van het hoveniersbedrijf kan worden teruggevallen op de algemene bedrijfsbestemming (maximaal categorie 2-bedrijven).

Artikel 5 Detailhandel

In het plangebied zijn enkele detailhandelsvestigingen gelegen. Elke detailhandel heeft een eigen functieaanduiding, toegespitst op de producten die verkocht mogen worden. Op deze manier wordt voorkomen dat andere detailhandelsbedrijven zich kunnen vestigen, die eventueel negatieve effecten met zich meebrengen zoals een verkeersaantrekkende werking. Bedrijfsgebouwen dienen binnen de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken te worden geprojecteerd. In de bouwregels zijn maatvoeringen voor goot- en bouwhoogten opgenomen. Indien ter plaatse een bedrijfswoning is toegestaan, dan is deze op de verbeelding aangeduid. Indien bij algehele beëindiging van het niet-agrarische bedrijf geen nieuw bedrijf op de locatie gevestigd wordt, kan een planologische procedure aangevraagd worden voor de wijziging naar de bestemming Wonen. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid in de planregels opgenomen.

Artikel 6 Groen

Kenmerkende groenstroken binnen het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn beplanting, geluidwerende voorzieningen, voet- en fietspaden, in- en uitritten naar aangrenzende percelen, speelvoorzieningen en (ondergrondse) voorzieningen voor afvalinzameling toegestaan.

Artikel 7 Horeca

Het restaurant op de locatie Lagendijk 371 is voorzien van een horecabestemming. In de bouwregels zijn maatvoeringen voor goot- en bouwhoogten opgenomen. Ter plaatse is een bedrijfswoning toegestaan, welke uitsluitend als bovenwoning in het bedrijfsgebouw gerealiseerd mag zijn.

Artikel 8 Kantoor

Het zelfstandige kantoor op de locatie Pruimendijk 164 is voorzien van een kantoorbestemming. In de bouwregels zijn maatvoeringen voor goot- en bouwhoogten opgenomen. Er is geen bedrijfswoning toegestaan.

Artikel 9 Maatschappelijk

Het woon-zorg complex inlcusief de bedrijfswoning is voorzien van de bestemming Maatschappelijk. Omdat dit de enige maatschappelijke bestemming in het plangebied is, zijn alle bouwregels 1 op 1 van toepassing op het woon-zorgcomplex.

Artikel 10 Natuur

De bestaande natuur is, conform de vigerende bestemmingsplannen, als zodanig bestemd. Het betreft de oevers van de Waal. Ter plaatse mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot 4 m. Ter bescherming van de natuurwaarden is voor enkele werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist.

Artikel 11 Recreatie

De volkstuinen langs de Rotterdamseweg zijn voorzien van een recreatiebestemming. In de bouwregels is bepaald wat er per volkstuin gebouwd mag worden.

Artikel 12 Sport

De sportbestemming is toegekend aan de manege op de locatie Pruimendijk 170a. Bedrijfsgebouwen moeten binnen de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken worden gebouwd. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan. Voorzieningen ten behoeve van de paarden, zoals paardenbakken, tredmolens en uitloopvoorzieningen, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak gerealiseerd worden. Voor paardenbakken geldt een minimale afstand van 50 m tot woningen van derden. Bij de manege is ook een kantine toegestaan.

Artikel 13 Tuin

Op de gronden waar erfbebouwing niet wenselijk is, om de openheid te behouden, is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Dit betreffen hoofdzakelijk de aanwezige voor- en zijtuinen. Erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan. Grenzend aan de voorgevels van aanliggende woningen zijn tevens (delen van) erkers binnen deze bestemming toegestaan.

Artikel 14 Verkeer

Wegen met een stroomfunctie (over het algemeen 50 km/uur wegen) inclusief bijbehorende voet- en fietspaden zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'.

Artikel 15 Water

Alleen hoofdwatergangen zijn voorzien van de bestemming 'Water'. Overige watergangen zijn toegestaan binnen de opgenomen enkelbestemming. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan van de bestemming, zoals kademuren en duikers zijn toegestaan.

Artikel 16 Wonen - 1 en Artikel 17 Wonen - 2

De vrijstaande woningen zijn bestemd als Wonen-1. Hiervoor geldt een maximale inhoudsmaat van 650 m3. De woningen in de linten zijn bestemd als Wonen-2. Hiervoor geldt een maximale inhoudsmaat van 500 m3.

Binnen beide bestemmingen is dezelfde getrapte regeling voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen opgenomen, afhankelijk van de oppervlakte van het zij- en achtererf.

Tevens is in beide bestemmingen een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven, waarbij maximaal 70 m2 ten dienste hiervan mag worden gebruikt.

Alle woningen zijn gefixeerd op het bestaande fundament door het opnemen van de algemene bouwregel in artikel 28 lid 5. Dit betekent dat de woningen binnen het bouwvlak niet verplaatst kunnen worden. Deze regeling is opgenomen om te voorkomen dat op voorhand onderzoek gedaan moet worden in het kader van de Wet Geluidhinder en ten aanzien van (agrarische) bedrijven en milieuhinder en externe veiligheid. Op deze manier kunnen er door dit plan geen situaties ontstaan die in strijd zijn met sectorale wet- en of regelgeving.

Artikel 18 Leiding - Gas (dubbelbestemming)

In het plangebied zijn een drietal gastransportleidingen, inclusief de bijbehorende belemmeringsstrook aanwezig. De leidingen en de belemmeringenstroken zijn voorzien van de bestemming Leiding-Gas. De belemmeringenstroken zijn noodzakelijk voor onderhoud, het waarborgen van een veilig en bedrijfszeker gastransport en het beperken van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving. Gelet hierop is in de bouwregels geregeld dat de stroken vrij moeten zijn van bebouwing.

Artikel 19 Leiding - Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming)

In het plangebied komt een 50 KV en een 150 kV hoogspanningsleiding voor. Deze planologisch relevante leidingen zijn op de verbeelding weergegeven. In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen die het samenvallende gebruik van de gronden en bouwwerken regelt. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning, waarbij, teneinde de leiding veilig te stellen, een zorgvuldige afweging van belangen plaats dient te vinden.

Artikel 20 Leiding - Water (dubbelbestemming)

Binnen en aan de rand van het plangebied zijn drinkwatertransportleidingen aanwezig. Deze zijn, inclusief de bijbehorende strookbreedte, voorzien van de bestemming Leiding-Water.

Artikel 21 Waarde - Archeologie 1 / Artikel 22 Waarde - Archeologie 2 / Artikel 23 Waarde - Archeologie 3 / Artikel 24 Waarde - Archeologie 4 / Artikel 25 Waarde - Archeologie 6 (dubbelbestemming)

Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen, is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen, afgestemd op het gemeentelijk archeologiebeleid. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden. Belangrijk hierbij is dat uitgegaan wordt van het huidige maaiveld, dus voor een eventueel noodzakelijke ophoging.

Artikel 26 Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)

In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de belangen van de waterkering. Deze functie is vooropgesteld ten opzichte van de op deze gronden samenvallende functies.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 27 Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars wisselen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.

Artikel 28 Algemene bouwregels

  • Overschrijding goothoogte

De in de enkelbestemmingen opgenomen maximale goothoogte mag overschreden worden door dakruimten, dakkapellen, technische ruimten en overige delen van bouwwerken. In dit lid zijn hiervoor voorwaarden opgenomen.

  • Overschrijding bouwhoogte

De maximale bouwhoogte mag overschreden worden door antennes met ten hoogste 6 m.

  • Overschrijding bouwgrenzen

Om te voorkomen dat kleine ontwikkelingen leiden tot het volgen van aparte procedures, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.

  • Bestaande maten

Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.

  • Herbouw (bedrijfs-)woning

Herbouw van woning anders dan op het bestaande fundament wordt met deze bouwregel uitgesloten. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat woningen binnen het bouwvlak worden verplaatst en hierdoor op kortere afstand van bijvoorbeeld bedrijven, leidingen en/of snelwegen komen te liggen en aan te houden milieu-afstanden worden overschreden of afstanden die gehanteerd moeten worden in het kader van externe veiligheid. Herbouw buiten het bestaande fundament kan onder voorwaarden worden toegestaan. Hiervoor zijn een algemene afwijkingsbevoegdheid en wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De wijzigingsbevoegdheid is uitsluitend opgenomen, zodat de woning op een zodanige afstand van de weg/het spoor kan worden gebouwd dat kan worden voldaan aan de uiterste grenswaarde.

Artikel 29 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels zijn regels opgenomen voor het gebruik van gronden en gebouwen die voor alle bestemmingen in het gehele plangebied gelden. Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als dit niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze specifieke gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten. Dit geldt tevens voor bed & breakfast kamers en kampeerboerderijen.

Artikel 30 Algemene aanduidingsregels

  • Zonering

Het plangebied is onderverdeeld in 3 deelgebieden:

- Oude Molen

- Polder Oud Reijerwaard, Rijsoord / Geerlaan West, Bolnes Zuid, Oostendam;

- Polder Nieuw Reijerwaard;

Elk deelgebied is voorzien van een gebiedsaanduiding.

Per deelgebied is een tabel opgenomen waarin is aangegeven welke nevenfuncties rechtstreeks of via afwijking met een omgevingsvergunning zijn toegestaan. Hierbij is tevens opgenomen welk oppervlak aan gebouwen en gronden ten behoeve van de nevenfunctie in gebruik mag worden genomen.

Naast de regeling voor nevenfuncties is per deelgebied ook een wijzigingsbevoegdheid voor vervolgfuncties opgenomen.

  • Vrijwaringszone - dijk

De beschermingszone van de waterkering wordt beschermd door middel van deze gebiedsaanduiding. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning, waarbij, teneinde de waterkering veilig te stellen, een zorgvuldige afweging van belangen plaats dient te vinden.

  • Vrijwaringszone - molenbiotoop

In dit artikel zijn beperkende regels voor wat betreft de hoogte van nieuwe bouwwerken en gebouwen opgenomen vanwege de in het plangebied aanwezige molenbiotoop. Onderstaande figuur geeft de regeling weer, waarbij de blauwe arcering het gebied van de molenbiotoop en daarmee de toegestane bouwhoogte aangeeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0011.png"

Figuur 6.1 Molenbiotoop

Artikel 31 Algemene afwijkingsregels

  • Maten en bouwgrenzen

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre afgeweken kan worden voor geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering), voor zover al niet elders in de planregels in afwijkingen is voorzien.

  • Mantelzorg

In dit lid is een regeling opgenomen ten behoeve van het gebruik van een aan- of bijgebouw of gedeelte van een woning als afhankelijke woonruimte voor mantelzorg. Ten hoogste 80 m2 mag in gebruik genomen worden. In de afwijkingsbevoegdheid zijn voorwaarden opgenomen waaraan dient te worden voldaan.

  • Herbouw van de (bedrijfs)woning buiten bestaande fundamenten

De herbouw van woningen buiten de fundamenten is mogelijk als de herbouw plaatsvindt binnen hetzelfde bouwvlak, er geen beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden en de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijdt. Ook dienen afstanden in het kader van externe veiligheid te worden aangehouden.

Artikel 32 Algemene wijzigingsregels

  • Overschrijding bestemmingsgrenzen

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.

  • Waarde archeologie

Met deze wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk van gronden worden verwijderd, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

  • Herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten

De herbouw van woningen buiten de fundamenten is mogelijk als de herbouw plaatsvindt binnen hetzelfde bouwvlak, er geen beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden en de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijdt. Ook dienen afstanden in het kader van externe veiligheid te worden aangehouden.

Artikel 33 Overige regels

  • Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.

De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.

  • Werking wettelijke regelingen

Met dit artikel wordt geregeld dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, de regelingen betreffen zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel

Artikel 34 Overgangsrecht

  • Overgangsrecht bouwwerken

Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk wanneer het bevoegd gezag afwijkt in het kader van een omgevingsvergunning.

  • Overgangsrecht gebruik

De overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

Artikel 35 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Sectorale onderzoeken

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's verkeer en parkeren, ecologie, industrielawaai, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, externe veiligheid, kavels en leidingen, water, niet-agrarische bedrijvigheid en agrarische bedrijvigheid.

7.1 Verkeer en parkeren

Onderstaand is per deelgebied de huidige verkeerstructuur en, indien van toepassing, de parkeersituatie beschreven. Daarna is bekeken wat het effect van de nieuwe ontwikkelingen is.

Deelgebied Oude Molen

Verkeersstructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Dit deelgebied ligt ingesloten tussen diverse wegen, te weten de A15, de N915, de Rotterdamseweg en de Oostmolendijk. De N915 en de Rotterdamseweg zijn gebiedsontsluitingswegen, welke verbinding geven met de A15 en de kernen Ridderkerk, Hendrik-Ido-Ambacht en Papendrecht. De Oostmolendijk is gecategoriseerd als erftoegangsweg en verbindt de Rotterdamseweg en de Pruimendijk, richting Hendrik-Ido-Ambacht en Rijsoord, met elkaar.

Door het plangebied loopt de Oudelande, een erftoegangsweg, die loopt vanaf en naar de Oostmolendijk. Deze weg dient ter ontsluiting van de woningen, kassen en aanliggende percelen.

Ontsluiting langzaam verkeer

Over de Oostmolendijk is een route uit het knooppunten netwerk gelegen. Knooppuntroutes, oftewel fietsroutenetwerken, bestaan uit een groot aantal genummerde knooppunten. Tussen die knooppunten lopen in twee richtingen bewegwijzerde verbindingsroutes. Deze routes zijn voornamelijk gericht op recreatief verkeer en juist in het buitengebied, met diverse recreatieve voorzieningen, van belang. Conform Duurzaam Veilig, een initiatief van de verschillende Nederlandse overheden om de verkeersveiligheid van het wegverkeer te vergroten, wordt het fietsverkeer op de Oostmolendijk gemengd met het gemotoriseerd verkeer afgewikkeld.

De rijksweg A15 en de N915 kan door het langzaam verkeer ter hoogte van de onderdoorgangen en viaducten voor het gemotoriseerd verkeer gekruist worden. De Rotterdamseweg wordt gekruist middels een verkeersregelinstallatie (VRI). De oversteekbaarheid naar aansluitende wegen vormt dan ook geen probleem.

Ontsluiting openbaar vervoer

Langs de Rotterdamseweg ligt een bushalte ter hoogte van het P+R terrein Oudelande. De hier halterende buslijnen geven verbinding in de richtingen Rotterdam, Alblasserdam, Sliedrecht en Dordrecht.

Parkeren

Binnen het plangebied ligt het P+R terrein Oudelande. Dit transferium ligt direct aan de A15 en geeft, middels de eerder genoemde buslijnen, een goede verbinding met de omliggende kernen. Het parkeerterrein wordt ontsloten vanaf de Rotterdamseweg.

Deelgebied Oud Reijerwaard

Verkeersstructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Dit deelgebied ligt in de oksel van de A15 en de A16. Door het plangebied loopt de Pruimendijk. Deze weg is gecategoriseerd als erftoegangsweg en geeft verbinding met de kern Rijsoord en de Oostmolendijk binnen het deelgebied Oude Molen. Deze weg dient hoofdzakelijk ter ontsluiting van de woningen, kassen en aanliggende percelen. Door de combinatie van woningen en grote agrarische bedrijven is de verkeersdruk op de Pruimendijk aanzienlijk.

Ontsluiting langzaam verkeer

Over de Pruimendijk loopt een route uit het knooppuntennetwerk. Conform Duurzaam veilig wordt het verkeer hier gemengd afgewikkeld. Zoals eerder aangegeven is de verkeersdruk op de Pruimendijk hoog. De combinatie van verschillende vervoerswijzen zoals fietsverkeer, autoverkeer, ruiters en vrachtverkeer en het smalle wegprofiel leidt tot onveilige situaties. Dit is een aandachtspunt.

Tevens loopt door het plangebied een vrijliggend fietspad, het Zuidpad. Dit pad loopt parallel aan de A15 en A16 en sluit aan op de Pruimendijk en de Achterambachtseweg. Vanuit de kern Rijsoord loopt vanaf de Jacob van de Laanstraat een vrijliggend fietspad langs de A16 richting Hendrik-Ido-Ambacht.

De rijksweg A16 kan door het langzaam verkeer middels een onderdoorgang worden gekruist. De oversteekbaarheid vormt dan ook geen probleem.

Binnen dit deelgebied worden geen openbaar vervoersdiensten aangeboden.

Deelgebied Nieuw Reijerwaard Zuid

Verkeersstructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het deelgebied Nieuw Reijerwaard Zuid wordt omsloten door de A15, Geerlaan, Rijksstraatweg en de Hoogzandweg. De Geerlaan en Rijksstraatweg zijn belangrijke ontsluitingswegen richting Ridderkerk en Barendrecht. De Hoogzandweg is een erftoegangsweg om de verschillende glastuinbouwbedrijven te ontsluiten en geeft verbinding tussen de Rijksstraatweg en de Verbindingsweg.

Van noord naar zuid loopt door het deelgebied de Lagendijk. Deze weg loopt van de Rijksstraatweg, over de A16, naar de kern van Ridderkerk. De Lagendijk en de Rijksstraatweg kennen beide een aanzienlijke verkeersdruk, mede door het vrachtverkeer afkomstig van grote agrarische bedrijven.

Ontsluiting langzaam verkeer

Langs de hoofdwegen is een fijnmazig langzaamverkeersnetwerk aanwezig. De fietsroute uit het knooppuntennetwerk, loopt over het vrijliggende fietspad langs de Rijksstraatweg.

De Lagendijk fungeert als aantrekkelijke fietsverbinding tussen Ridderkerk en de Rijksstraatweg langs de Waal. Het fietsverkeer wordt conform Duurzaam Veilig gemengd afgewikkeld. Gezien de hoge verkeersdruk en de verschillende modaliteiten is de verkeersveiligheid hier wel een aandachtspunt.

De rijksweg A16 langs het deelgebied vormt geen barrière aangezien de snelweg zowel via de Geerlaan als de Lagendijk gekruist kan worden.

Ontsluiting openbaar vervoer

Langs de Rijksstraatweg liggen enkele bushaltes, onder andere ter hoogte van de Lagendijk. Hier stoppen de busdiensten in de richtingen Rotterdam en Dordrecht.

Deelgebied Nieuw Reijerwaard Noord

Verkeersstructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Dit deelgebied ligt tussen het knooppunt Ridderkerk (A15/A16), de A38, de Rotterdamseweg en de Bolnesserkade. Hierbij vormen de A38 en de Rotterdamseweg belangrijke ontsluitingswegen richting Bolnes en richting het centrum van Ridderkerk. De Bolnesserkade is een doodlopende erftoegangsweg die zorgt voor een ontsluiting van de aangelegen percelen. Tevens is parallel aan de Rotterdamseweg de Parallelweg gelegen die de aangelegen percelen ontsluit.

Ontsluiting langzaam verkeer

Langs het deelgebied loopt een fietsroute uit het knooppuntennetwerk. Deze route voert over het vrijliggende fietspad langs de Rotterdamseweg en over de Kruisweg, parallel aan de A38. Op de wegen binnen het deelgebied wordt het fietsverkeer gemengd afgewikkeld conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig.

De Rotterdamseweg en de A38 kunnen door het langzaam verkeer worden gekruist middels een verkeersregelinstallatie (VRI). De oversteekbaarheid vormt dan ook geen probleem.

Ontsluiting openbaar vervoer

In de nabijheid van het deelgebied, ter hoogte van de P+R Beverwaard, ligt de halte van de tram tussen Beverwaard en (het centrum van) Rotterdam. Hier is tevens een bushalte met diensten in de richtingen Rotterdam, Keizerswaard, Dordrecht en Ridderkerk.

Nieuwe ontwikkelingen

De ontwikkelingen die rechtstreeks mogelijk gemaakt worden zijn klein zodat de verkeersgeneratie gering is. Als eis is gesteld dat geen sprake mag zijn van een onevenredige vergroting van de verkeersaantrekkende werking, dit in relatie tot de capaciteit en functie van de ontsluitende weg.

Ook de uitbreiding van glas in het deelgebied Nieuw Reijerwaard Zuid zal niet leiden tot een aanzienlijke hoeveelheid extra verkeer, aangezien de ruimte voor uitbreiding voor extra glastuinbouwbedrijven beperkt is doordat er al veel bedrijven aanwezig zijn. De ontsluiting vanaf de Rijksstraatweg is niet optimaal.

Conclusie en aanbevelingen

De huidige verkeersstructuur in het buitengebied levert geen grote knelpunten op. Wel is de verkeersdruk op de Pruimendijk, Lagendijk en Rijksstraatweg aanzienlijk. Een aandachtspunt hierbij vormt de verkeersveiligheid op de Pruimendijk en de Lagendijk en de afwikkeling van zwaar verkeer over de Pruimendijk, Lagendijk en de Rijksstraatsweg.

Uitbreiding van het aantal recreatieve routes (wandel en /of ruiterpaden) is gewenst zodat een compleet fijnmazig langzaamsverkeersnetwerk ontstaat dat de verschillende gebieden onderling met elkaar kan verbinden.

De nieuwe ontwikkelingen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt hebben geen effect op de verkeersafwikkeling. Een aandachtspunt vormt het parkeren. Een toename van de bestaande parkeerdruk kan langs de bestaande wegen (Pruimendijk, Lagendijk en Rijksstraatweg) niet worden opgevangen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet het parkeren dan ook op eigen terrein opgelost worden.

7.2 Ecologie

Samenvatting

Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 1.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit vier polders rondom Ridderkerk. De polders bestaan uit graslanden met agrarische en woonerven. In het hele plangebied maar met name in de polder Nieuw Reijerwaard Zuid is veel glastuinbouw aanwezig.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt (met uitzondering van de Pruimendijk 89-B). Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In het kader hiervan is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd, waarin is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.

Resultaten onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In het plangebied zijn ecologische verbindingszones gepland. Deze 'nieuwe' natuur wordt door middel van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt.

In het plangebied worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. Er zijn geen veehouderijen in het plangebied. Naar verwachting zet het huidige gebruik, voornamelijk akkerbouw en glastuinbouw, zich de komende 10 jaar voort. Dit leidt niet tot negatieve effecten op verder weg gelegen natuurgebieden.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.

Conclusie

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard (met uitzondering van de Pruimendijk 89-B). Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

In Bijlage 1 is aangegeven waar bij eventuele toekomstige ontwikkelingen rekening mee moet worden gehouden.

7.3 Archeologie

Beleid en normstelling

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er worden geen concrete ontwikkeling mogelijk gemaakt die bodemverstorende effecten mee brengen. Voor het opstellen van het bestemmingsplan is het dan ook niet noodzakelijk archeologisch vooronderzoek uit te voeren.

Met het oog op de ontwikkelingsmogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt, is het in de toekomst mogelijk dat nieuwe ontwikkelingen de mogelijke archeologische sporen in de bodem aantasten. In deze gevallen is archeologisch onderzoek wel verplicht. Om dit juridisch te verankeren, is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie op de plankaart opgenomen. Op basis van de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart Ridderkerk kan daarbij onderscheid gemaakt worden in zes zones. Vijf daarvan liggen in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0013.png"

Figuur 7.1 Archeologische Waardenkaart Ridderkerk

7.4 Industrielawaai

Beleid en normstelling

Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).

Onderzoek en conclusie

Rondom het plangebied zijn meerdere geluidgezoneerde industrieterreinen gelegen, namelijk Kijfhoek, Aan de Noord, Ijsselmonde Noordrand en IHC Kinderdijk. De geluidszones reiken echter niet tot het plangebied. Deze zones vormen dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0014.png"

Figuur 7.2 Geluidzones industrieterreinen (Provincie Zuid Holland)

7.5 Wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging.

Onderzoek

Met de publicatie op 18 juli 2002 door het Europees Parlement van de Richtlijn 2002/49/EG, over de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (kortweg de Richtlijn omgevingslawaai), is ook in Nederland aanvullend geluidsbeleid van kracht geworden.

De richtlijn is van toepassing op omgevingslawaai waaraan mensen worden blootgesteld. In het

bijzonder geldt ze voor:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals scholen en ziekenhuizen;
  • geluidsgevoelige terreinen, zoals woonwagenstandplaatsen of terreinen bij gezondheidszorggebouwen;
  • stille gebieden (zoals openbare parken) binnen de bebouwde kom en stille gebieden op het platteland.

Voor deze geluidgevoelige gebouwen moet de geluidsbelasting in het peiljaar 2011 afzonderlijk worden vastgesteld voor de geluidbronnen die in de richtlijn worden onderscheiden. Dat zijn:

  • wegverkeer op stedelijke wegen;
  • wegverkeer op provinciale wegen;
  • wegverkeer op rijkswegen;
  • wegverkeer cumulatief;
  • railverkeer;
  • industrie.

De richtlijn richt zich vooral op het vaststellen, beheersen en zo nodig en gewenst verlagen van geluidsniveaus in de leefomgeving. De gemeente Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk (verder BAR-gemeenten genoemd) maken deel uit van de agglomeratie Rotterdam/Dordrecht. Zij zijn verplicht gesteld voor de in hun gemeente van invloed zijnde bronnen geluidsbelastingkaarten vast te stellen.

In Ridderkerk is er omgevingslawaai van bijvoorbeeld de snelweg en bedrijven. Hoe hard dit geluid in 2011 is geweest bij de woningen in Ridderkerk is berekend en weergegeven op zogeheten geluidsbelastingskaarten. Deze berekeningen worden gemaakt in het kader van de richtlijn Omgevingslawaai van de Europese Unie. Deze richtlijn stelt dat niemand mag worden blootgesteld aan geluidsniveaus die zijn of haar gezondheid en de kwaliteit van zijn/haar bestaan in gevaar brengen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0016.png"

Figuur 7.3 geluidbelastingkaart, tweede tranche, gemeente Ridderkerk onderdeel BAR gemeenten, juni 2012

Conclusie

In het plangebied is, met uitzondering van de Pruimendijk 89b, geen sprake van nieuwbouw van geluidsgevoelige objecten. Bestaande geluidsgevoelige objecten kunnen via afwijking of wijziging verplaatst worden. Tevens is, ingeval van bedrijfsbeëindiging, een functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning via wijziging mogelijk.

Voor de bouw van de nieuwe woning op perceel Pruimendijk 89b is akoestisch onderzoek uitgevoerd aangezien sprake is van een nieuwe geluidsgevoelige functie en de woning gelegen is binnen de geluidszone van de A15, de Pruimendijk en de Achterambachtseweg. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat ten gevolge van het verkeer op de Pruimendijk en de Achterambachtseweg sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Ten gevolge van het verkeer op de A15 wordt echter de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De A15 is reeds uitgevoerd in ZOAB. Verdere maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied zijn niet mogelijk en/of gewenst. Er dient dan ook een besluit tot vaststelling van hogere waarden te worden voorbereid. Een overzicht van de hogere waarden staat in tabel 7.1.

Tabel 7.1 Ontheffingswaarden

locatie   aantal woningen   ontheffingswaarde   bron  
Pruimendijk 89b   1   52 dB   A15  

De hogere waarde zal in het kadaster worden vastgelegd.

7.6 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 7.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijnstof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden.

Onderzoek

Huidige situatie

De monitoringstool die onderdeel is van het Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit geeft inzicht in de concentraties luchtverontreinigende stoffen (stikstofdioxide en fijn stof) langs de belangrijkste wegen in de gemeente Ridderkerk. Figuur 5.2 geeft een overzicht van de concentraties stikstofdioxide (in 2015) en figuur 5.3 van fijn stof (in 2011) langs het hoofdwegennet in en rond het plangebied. In het buitengebied van Ridderkerk zijn de concentraties luchtverontreinigende stoffen het hoogst op korte afstand van de A16. Uit figuur 7.4 blijkt dat in vrijwel het gehele plangebied de concentraties stikstofdioxide onder de 35 µg/m³ zijn gelegen. Uitsluitend langs een deel van de A16 en een klein deel van de A15 wordt de grenswaarde voor stikstofdioxide overschreden. De maximale concentratie stikstofdioxide in de omgeving van het plangebied is 42,2 µg/m³ langs de A16. Aangezien de concentraties stikstofdioxide afnemen naarmate een locatie verder van de weg ligt, wordt in vrijwel het gehele plangebied voldaan aan de grenswaarde voor stikstofdioxide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0017.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0018.png"

Figuur 7.4 Concentratie stikstofdioxide in plangebied (monitoringstool)

Uit figuur 7.5 blijkt dat in het gehele plangebied de concentraties fijn stof onder de 35 µg/m³ zijn gelegen en daarmee voldoen aan de geldende grenswaarde voor fijn stof (40 µg/m³).

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0019.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0020.png"

Figuur 7.5 Concentraties fijn stof in plangebied (monitoringstool)

Verwachte ontwikkelingen

Het bestemmingsplan zal slechts ontwikkelingen mogelijk maken die niet of 'niet in betekende mate' bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Hierbij moet gedacht worden aan (kleine) uitbreidingsmogelijkheden van agrarische bedrijven en het bieden van de mogelijkheid om bij agrarische bedrijven nevenfuncties te realiseren. Het plan heeft dan ook geen relevante gevolgen voor de luchtkwaliteit binnen het plangebied en in de omgeving daarvan. Aangezien de concentraties luchtverontreinigende stoffen over het algemeen ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wlk liggen, leiden de ontwikkelingen uit het bestemmingsplan in geen geval tot een overschrijding van grenswaarden.

Conclusie

De Wlk staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Ontwikkelingsmogelijkheden in plan dragen slechts 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Binnen het plangebied is uit het oogpunt van luchtkwaliteit sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

7.7 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bestaande bodemkwaliteit niet verslechtert. Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat, dient deze direct te worden opgeruimd. Bij bestaande mobiele verontreinigingen die voor 1987 ontstaan zijn (zogenaamde erfenisgevallen), zal bij de sanering ook naar de kosteneffectiviteit worden gekeken. Uitgangspunt voor verontreinigingen die zich in het grondwater manifesteren is dat deze beheersbaar zijn en blijven.

Ontwikkelingslocaties

Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen die een gevoeliger bodemgebruik tot gevolg hebben, bouwen, graven/ophogen). Dan dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor het realiseren van de geplande ontwikkeling(en). Bijna altijd is het mogelijk om de bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan daardoor financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Om dit in beeld te krijgen, zal de kwaliteit van de bodem op de ontwikkelingslocaties vastgesteld moeten worden en zal, ingeval de bodemkwaliteit niet aansluit bij de functie, een inschatting van kosten moeten worden gemaakt om de bodemkwaliteit in overeenstemming te brengen met de beoogde (toekomstige) functie. Daarnaast geldt dat de ontwikkelingen een eventueel benodigde aanpak van ernstige gevallen van bodemverontreiniging niet mogen frustreren.

Onderzoek en conclusie

Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van het plangebied meerdere historische activiteiten bekend zijn die mogelijk hebben geleid tot bodemverontreiniging. Daarnaast zijn meerdere locaties in het verleden onderzocht op verontreinigingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0021.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0022.png"

Figuur 7.6 Bodemkwaliteit in het plangebied (www.bodemloket.nl)

Het voorliggende bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Het is daardoor niet noodzakelijk om de bodemkwaliteit binnen het gehele plangebied vast te stellen. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen zal worden bekeken of ter plaatse verontreinigingen bekend zijn of verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden. Indien nodig zal de bodem worden gesaneerd, zodat deze geschikt is voor de nieuwe functie.

7.8 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Visie Externe Veiligheid

De gemeente Ridderkerk heeft in samenwerking met DCMR Milieudienst Rijnmond en de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond de Visie Externe Veiligheid (november 2011) opgesteld. Met de visie zet de gemeente in op een duurzame en zo veilig mogelijke ontwikkeling van Ridderkerk. De schaarse grond moet optimaal gebruikt kunnen worden. Tegelijkertijd moet de gemeente Ridderkerk ervoor zorgen dat de gemeente veiliger wordt, door de risico's te verkleinen en te beheersen.

Het plaatsgebonden risico is hierbij een harde grenswaarde. Het betreft een vastgestelde afstand die aangehouden moet worden tussen bepaalde panden en de risicobron. De vrijheid om eigen veiligheidsambities te formuleren zit vooral binnen de kaders voor de verantwoording van het groepsrisico. Het groepsrisico is vooral ontwikkeld om het gemeentebestuur te laten bepalen welke risico's zij nog aanvaardbaar vindt. Het gemeentebestuur heeft namelijk een wettelijke verantwoordingsplicht bij toename van het groepsrisico door een toename van personendichtheid of externe veiligheidsbronnen. De Visie richt zich dan ook voornamelijk op de uitwerking van deze kaders voor het groepsrisico.

Onderzoek

Binnen het plangebied 

Risicovolle inrichtingen

Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) en de Visie Externe Veiligheid blijkt dat binnen het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden binnen het plangebied ook niet mogelijk gemaakt.

Transport van gevaarlijke stoffen

Binnen het plangebied zijn verschillende aardgastransportleidingen gelegen. De leidingen zijn met de belangrijkste kenmerken weergegeven in volgende tabel.

Tabel 7.3 Gasleidingen

Leiding   PR 10-6 risicocontour   Toetsafstand  
A-555   Niet buiten leiding   490 m  
W-507-01   Niet buiten leiding   150 m  
W-530-01   Niet buiten leiding   150 m  

Te zien is dat de PR 10-6 risicocontour niet buiten de leidingen ligt. Het plaatsgebonden risico vormt dan ook geen belemmeringen voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Delen van het plangebied liggen wel binnen de toetsafstand van het groepsrisico. Uit het rapport "GR-inventarisatie Gasunie aardgasleidingen - Regio Rijnmond, DCMR milieudienst Rijnmond, 10 oktober 2012" blijkt dat het groepsrisico van de leidingen kleiner is dan de oriënterende waarde.

Buiten het plangebied

Risicivolle inrichtingen

Buiten het plangebied is de Bevi-inrichting BP Beverwaard gelegen (Groeninx van Zoelenlaan 25). Het gaat hierbij om een benzineservicestation met LPG-verkooppunt. Er is sprake van verschillende PR 10-6 risicocontouren, te weten een contour van 45 m rond het vulpunt, van 25 m rond het ondergronds reservoir en van 15 m rond de afleverzuil. Het invloedsgebied van het groepsrisico is 150 m. De afstand tot het plangebied is circa 100 m. Het plangebied ligt dus buiten de PR-contour, maar binnen het invloedsgebied van de inrichting. Uit de Visie Externe Veiligheid blijkt dat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde

Tevens is buiten het plangebied het benzineservicestation Shell A15 Ridderkerk gelegen (Rijksweg A15 nr. 2). Ook dit is een Bevi-inrichting met dezelfde PR 10-6 risicocontour als bij BP Beverwaard. Het invloedsgebied van het groepsrisico is ook 150 m. De afstand tot het plangebied is circa 120 m. Een deel van het plangebied ligt dus binnen het invloedsgebied van het groepsrisico. Uit de Visie Externe Veiligheid blijkt dat er geen sprake is van een groepsrisico omdat er geen objecten binnen het invloedsgebied aanwezig zijn.

Transport van gevaarlijke stoffen

Langs delen van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over rijkswegen. Deze wegen en de belangrijkste kenmerken zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 7.4 Rijkswegen

Wegvak   PR 10-6 contour   PAG   GR  
A15 (Z76)   Niet buiten de weg   30 m   <0,1 * oriëntatiewaarde  
A16 (Z56-1)   Niet buiten de weg   30 m   <0,1 * oriëntatiewaarde  
A16 (Z134)   Niet buiten de weg   30 m   <0,1 * oriëntatiewaarde  
A15/A16 (Z55)   17 m   30 m   <0,1 * oriëntatiewaarde  

De genoemde wegen grenzen direct aan het plangebied. Uit de tabel blijkt dat delen van het plangebied binnen het plasbrandaandachtsgebied en de PR contour zijn gelegen. Binnen de PR contour en het PAG zijn geen kwetsbare objecten aanwezig en deze worden hier ook niet mogelijk gemaakt. Het gehele grondgebied van de gemeente Ridderkerk ligt daarnaast binnen het invloedsgebied van de rijkswegen. Uit het Basisnet Weg blijkt dat er geen overschrijding van 0,1 maal de oriënterende waarde van het groepsrisico plaatsvindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0023.png"

Figuur 7.7 200 m zone (oranje), veiligheidszone (rood) en PAG-zones (rood gestippeld) van de rijkswegen

Ook over de wegen rond het plangebied zal op beperkte schaal transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Gezien de beperkte bebouwingsdichtheden binnen het plangebied, zal in geen geval sprake zijn van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Dit blijkt ook uit de Visie Externe Veiligheid, Gemeente Ridderkerk, november 2011.

Ten noord van het plangebied is op een afstand van circa 1 km de vaarweg Nieuwe Maas gelegen en ten oosten van het plangebied op een afstand van circa 500 m de Noord. Over beide vaarwegen vindt ook vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Volgens het Basisnet Water zijn beide vaarwegen zwarte vaarweg. Zwarte vaarwegen zijn belangrijke binnenvaarwegen. Voor deze vaarweg komt de PR 10-6 contour niet verder dan de oever. Het plaatsgebonden risico vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van voorliggende bestemmingsplan. Het plasbrandaandachtsgebied (PAG) is 25 m, hier ligt het plangebied ruim buiten. Daarnaast is er voor de vaarwegen geen groepsrisico aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0024.png"

Figuur 7.8 200 m zone (oranje) en PAG-zones (rood) van de Nieuwe Maas en Noord

Ten westen van Ridderkerk ligt de (haven)spoorlijn Rotterdam-Kijfhoek. De PR 10-6 risicocontour van de spoorlijn reikt niet tot het plangebied. Door het vervoer van stoffen uit de stofcategorie D4 is het invloedsgebied meer dan 4 km. Delen van het plangebied zijn gelegen binnen het invloedsgebied. Het groepsrisico voor de aanwezigen in Ridderkerk is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0025.png"

Figuur 7.9 PAG-zones (rood) van de spoorlijn

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0026.png"

Figuur 7.10 Risicovolle objecten in (de omgeving van) het plangebied (www.risicokaart.nl)

Verwachte ontwikkelingen

In het bestemmingsplan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt binnen het invloedsgebied van de inrichtingen, de gasleidingen en de wegen die leiden tot een relevante toename van de personendichtheid en daarmee tot een toename van het groepsrisico. De aanwezigheid van de verschillende risicobronnen levert dan ook geen belemmering op voor de vaststelling van voorliggende bestemmingsplan. Wel is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Kwetsbaarheidszonemodel

De vaststelling van voorliggende bestemmingsplan is tevens beoordeeld aan de hand van het Kwetsbaarheidszonemodel. Hieruit blijkt dat het plangebied binnen de contouren van het worstcase hitte scenario van verschillende inrichtingen, de contouren van het worstcase toxisch scenario voor water en het maatgevende en worstcase hitte en toxisch scenario van de wegen is gelegen.

Binnen het plangebied gelden op verschillende locaties dus beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen of zijn maatregelen noodzakelijk. Omdat het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, voldoet het plan aan het kwetsbaarheidzonemodel.

Verantwoording groepsrisico

Hierboven is reeds vermeld dat delen van het plangebied binnen de invloedsgebieden van risicovolle inrichtingen en transportroutes is gelegen. Daarom is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk waarin aandacht wordt besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten. Over deze aspecten is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. Die advies is opgenomen in Bijlage 5 .

Scenario's

Door de aanwezigheid van een grote verscheidenheid aan risicobronnen (vervoer over rijkswegen, waterwegen en door hogedruk aardgastransportleidingen en de LPG-tankstations) is sprake van verschillende scenario's. Het gaat hierbij om warme-BLEVE (catastrofaal falen tankwagen), vrijkomen toxische gassen, fakkelbrand en plasbrand.

Zelfredzaamheid

De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Per scenario verschillen de mogelijkheden hiertoe. Binnen het plangebied is de sirenealarmering goed hoorbaar waardoor een effectieve alarmering van de bevolking mogelijk is.

BLEVE scenario

Voor het beschouwde scenario als gevolg van een BLEVE- incident met een tankwagen met vloeibaar gas geldt dat een potentieel incident zich opbouwt in de tijd en zich voor aanwezigen onverwacht kan voltrekken. De effectafstanden zijn groot. De BLEVE kan binnen 20 tot 30 minuten plaatsvinden. Mogelijkheden tot zelfredzaamheid zijn aanwezig, mits tijdig aangevangen wordt met ontruiming en er geen beperkingen zijn ten aanzien van de zelfredzaamheid van aanwezigen en de infrastructuur in de omgeving op een juiste manier is ingericht.

Toxisch scenario

Voor het beschouwde scenario als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelingen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar voor omwonenden. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren in te schuilen. Instructies met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.

Fakkelbrand

Voor het beschouwde incidentscenario als gevolg van een brand na leidingbreuk of lekkage geldt dat een fakkelbrand zich zeer snel kan ontwikkelen. Dit effect is zichtbaar voor aanwezigen. Ontvluchting is mogelijk, mits er geen bijzondere beperkingen zijn ten aanzien van de zelfredzaamehid en van aanwezigen en de infrastructuur in de omgeving op een juiste manier is ingericht.

Plasbrandscenario

Voor het beschouwde scenario als gevolg van een plasbrand geldt dat de brand zich snel kan ontwikkelen. Dit effect is zichtbaar voor de aanwezigen. Ontvluchten is mogelijk, mits er geen beperkingen zijn ten aanzien van de zelfredzaamheid van aanwezigen en de infrastructuur in de omgeving op een juiste manier is ingericht.

 

Maatregelen

Er zijn verschillende maatregelen mogelijk ten behoeve van de verbetering van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Het gaat hierbij om de volgende maatregelen:

  • Eventuele (her)ontwikkelingen binnen de 1% letaliteitcontour van de hogedruk aardgastransportleidingen (15 meter vanuit het hart van de leidingen) of de rijkswegen (35 m vanuit de rand van de weg) zodanig construeren dat deze beschermd zijn tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) als gevolg van een fakkelbrand of plasbrand. Hierbij kan voor de gevels en daken gericht naar de risicobron gedacht worden aan blinde gevels of het beperken van het glasoppervlak. De gevels, daken en/of glasoppervlakken die gericht zijn naar de risicobron behoren bestand te zijn tegen een warmtestralingsflux > 15 kW/m2. Bij de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient bij de brand preventieve toets rekening te worden gehouden met de effecten van een fakkelbrand op de gevel/dak.
  • Eventuele (her)ontwikkelingen binnen de 1% letaliteitcontour van de hogedruk aardgastransportleidingen of de rijkswegen zodanig construeren dat aanwezigen bij een (dreigende) fakkelbrand of plasbrand goede ontvluchtingsmogelijkheden hebben. Voor het ontvluchten van de voorziene objecten is het wenselijk minimaal één (nood)uitgang van de risicobron af te richten en in voldoende mate aan te laten sluiten op de infrastructuur van de omgeving.
  • Eventuele (her)ontwikkelingen binnen de 1% letaliteitscontour van de rijkswegen zodanig construeren dat bij een toxische wolk de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van aanwezigen verbeterd worden.
  • Zorgdragen voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Omdat het bestemmingsplan overwegend consoliderend van aard is en daardoor niet van invloed is op het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico en er daarnaast verschillende maatregelen mogelijk zijn om de zelfredzaamheid in het plangebied te vergroten, wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het plan niet in de weg.

7.9 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, drinkwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Hoogspanningsleiding

Binnen het plangebied zijn twee bovengrondse hoogspanningsleiding gelegen. Allereerst de 50 kV leiding in het oostelijk deel van het plangebied met een indicatieve zone van 40 m aan beide zijden. Daarnaast de 150 kV leiding in het westen van het plangebied met een indicatieve zone van 80 m aan beide zijden.

In de omgeving van de hoogspanningsverbindingen dient rekening te worden gehouden met de 'indicatieve zone' waarbinnen sprake kan zijn van verhoogde magneetvelden. Het beleid is erop gericht om geen nieuwe gevoelige functies (functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen) te realiseren binnen de indicatieve zone. Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard en maakt dus geen ontwikkelingen mogelijk binnen de indicatieve zone. De hoogspanningsverbindingen vormen dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Buisleidingen

Op 12 oktober 2012 is de Structuurvisie Buisleidingen vastgesteld. Deze Structuurvisie geeft aan langs welke hoofdverbindingen in de toekomst nog nieuwe buisleidingen van nationaal belang voor gevaarlijke stoffen gelegd kunnen worden. Het Rijk wil langs deze verbindingen ruimte hiervoor vrijhouden (buisleidingen-stroken).

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0027.png"

Figuur 7.11 Visiekaart structuurvisie buisleidingen

Binnen het plangebied ligt eveneens een reservering voor een buisleidingenstrook zoals opgenomen in de Structuurvisie Buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0028.png"

Figuur 7.12 Trace buisleidingenstrook binnen plangebied

In de toelichting op artikel 2.9.4. van het Barro (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) is aangegeven dat ten opzichte van het geldende bestemmingsplan geen nieuwe activiteiten mogen worden toegelaten die het leggen van buisleidingen kunnen belemmeren. Voor activiteiten die reeds zijn toegestaan op grond van een bestemmingsplan dat van kracht is op het moment dat het voorkeurstracé voor de buisleidingenstrook wordt vastgesteld, geldt dat deze mogen worden voortgezet. Ook de bestaande planologische mogelijkheden in een geldend bestemmingsplan kunnen na de vaststelling van het voorkeurstracé voor de buisleidingenstrook nog steeds worden benut. Eventuele onbenutte planologische mogelijkheden in de buisleidingenstrook kunnen in een nieuw bestemmingsplan worden overgenomen, voorzover daarbij geen wijzigingen in de bestemming worden aangebracht die nieuwe, niet reeds eerder toegestane activiteiten mogelijk maken die het leggen van buisleidingen verhinderen.

Omdat het voorliggende plan consoliderend van aard is en uitsluitend de bestaande bouwmogelijkheden worden overgenomen, vormt de aanwezigheid van deze strook geen belemmering voor voorliggende bestemmingsplan.

Waterleiding

Binnen het plangebied ligt een planologisch relevantie waterleiding van Oasen. De doorsnede van deze leiding is 400 mm. Binnen een strookbreedte van 5 m (2,5 m aan weerszijden van de leiding) dient bij de uitvoering van werkzaamheden rekening gehouden te worden met de leiding. tevens mogen er op deze strook geen bebouwing of belemmeringen uit andere hoofde aanwezig zijn. Voor deze strook wordt de dubbelbestemming Leiding - Water opgenomen. In de regels wordt bepaald dat uitsluitend worden gebouwd of werkzaamheden worden verricht als het belang van de leiding niet wordt geschaad.

Gasleiding

In het plangebied ligt tevens een gasleiding met een belemmeringenstrook van 5 m ter weerszijden van de hartlijn van de leiding. Voor deze strook is de dubbelbestemming Leiding - Gas opgenomen waarin wordt bepaald dat niet zondermeer binnen de belemmeringstrook kan worden gebouwd of werkzaamheden kunnen worden verricht. De belemmeringenstrook is noodzakelijk voor het waarborgen van een veilig en bedrijfszeker gastransport en het beperken van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leiding.

Verder zijn binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in de ruimtelijke onderbouwing geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

7.10 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Gemeentelijk beleid

De hoofddoelstelling van het Waterplan 2 Ridderkerk is: "Het realiseren van een goed beheersbaar en aantrekkelijk watersysteem, met helder water van voldoende kwaliteit en gevarieerde veilige oevers, dat op de gewenste gebruiksfuncties is afgestemd. Het waterplan moet leiden tot een brede en integrale visie op het watersysteem." In het waterplan staan de maatregelen beschreven die de gemeente Ridderkerk en waterschap Hollandse Delta uitvoeren om de waterkwaliteit van sloten en singels te verbeteren en de wateroverlast te beperken. Wateroverlast wordt aangepakt door ruimte voor water te creëren. Daarnaast worden maatregelen uitgevoerd om de kwaliteit van het water te verbeteren.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit het buitengebied van Ridderkerk.

De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigrond. In het plangebied is er sprake van de grondwatertrappen V, Vb en VI. In onderstaande figuur is weergegeven welke grondwaterstanden behoren bij deze grondwatertrappen. De maaiveldhoogte in het plangebied varieert van NAP -0,97 tot NAP -2 m.

Het plangebied ligt binnen het peilgebied IJsselmonde-Oost. Het plangebied ligt binnen twee bemalingsgebieden. Allereerst het peilgebied 23A met een vast zomerpeil van NAP -2,6 m en een winterpeil van NAP -2,8 m. Daarnaast binnen peilgebied 27A met een vast zomerpeil van NAP -2,2 m en een winterpeil van NAP -2,4 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0029.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0030.png"

Figuur 7.13 Grondwatertrappen (www.bodemdata.nl)

Waterkwantiteit

Het plangebied is een waterrijk gebied met verschillende sloten die zorgen voor de afwatering van het gebied. Rondom de watergangen zijn onderhoudsstroken aanwezig die vrij dienen te blijven van bebouwing om onderhoudswerkzaamheden aan de watergangen mogelijk te houden. Rondom hoofdwatergangen is ene onderhoudsstrook van 3,5 m aanwezig, rondom dijksloten een zone van 2 m en rondom wegsloten en overig water een zone van 1 m.

Delen van het plangebied zijn daarnaast gelegen in een boringsvrije zone van het milieubeschermingsgebied voor grondwater. Dit betekent dat er plaatselijk specifieke eisen gelden voor (bouw)activiteiten. Deze zijn vastgelegd in de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0031.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBuitengebied2013-VG02_0032.png"

Figuur 7.14 Grondwaterbeschermingsgebieden (Provinciale Milieuverordening)

Waterkwaliteit

Binnen het plangebied ligt een klein gedeelte van de Waal. Dit is een Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichaam. In het plangebied komen geen andere KRW-lichamen voor. Ten noorden en zuiden van het plangebied liggen de KRW-lichamen de Nieuwe Maas, de Noord en de Waal. Het waterlichaam de Waal ligt in deelstroomgebied Rijn-West. De Europese KRW-richtlijn moet ervoor zorgen dat het oppervlakte- en grondwater vanaf 2015 van een goede kwaliteit is en dat ecologische doelen behaald worden.

Veiligheid en waterkeringen

In het noorden van het plangebied ligt langs de Oostmolendijk een primaire waterkering. Daarnaast liggen binnen het plangebied ook verschillende regionale waterkeringen. Rondom deze keringen zijn beschermingszones aanwezig. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is grotendeels aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.

Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Milieubeschermingsgebieden

De milieubeschermingsgebieden voor grondwater zijn verdeeld in drie soorten gebieden:

    • a. waterwingebieden
    • b. grondwaterbeschermingsgebieden
    • c. boringsvrije zones

Waterwingebied
Een waterwingebied is het gebied direct rondom de waterwinputten waaruit Oasen drinkwater produceert. Gezien de grote kwetsbaarheid zijn er strenge regels om elk risico van verontreiniging te voorkomen. Daarom zijn boven en onder de grond in principe alleen activiteiten toegestaan voor de grondwaterwinning zelf.

Grondwaterbeschermingsgebieden
Het grondwaterbeschermingsgebied is een zone rondom het waterwingebied, een buffer die is ingesteld om het grondwater in het waterwingebied te beschermen. Voor deze zone zijn er minder verboden dan in het waterwingebied.

Boringsvrije zone

Rond het grondwaterbeschermingsgebied ligt nog een beschermingsgebied, dit is de boringsvrije zone. In deze zone is het verboden om zonder vergunning of toestemming putten te slaan. Verder is het verboden gaten te maken of graafwerkzaamheden te verrichten dieper dan 2,5 meter. Het heien van palen zonder verbrede voet is toegestaan.

In de regels en op de verbeelding van bestemmingsplannen wordt alleen het waterwingebied met bijbehorende regels opgenomen. In de overige gebieden is de provincie het bevoegd gezag, deze gebieden worden derhalve niet in het bestemmingsplan verankerd. Omdat in het plangebied geen waterwingebied voorkomt, is deze in dit bestemmingsplan niet terug te vinden op de verbeelding en de regels.

Conclusie

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt geen directe, concrete ontwikkelingen mogelijk. Dit bestemmingsplan heeft dan ook geen invloed op het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Het bestemmingsplan biedt echter wel (indirect) ruimte voor ontwikkelingen. Bij de aanvraag om van een omgevingsvergunning zal aangetoond moeten worden dat voldaan wordt aan het beleid en de regels van het waterschap.

7.11 Niet-agrarische bedrijvigheid

Beleid en normstelling

In het plangebied komen meerdere niet-agrarische bedrijven voor. Onderscheiden worden bedrijven, horeca en detailhandel.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van inrichtingen in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen belastende en gevoelige functies met betrekking tot milieu mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Voor een nadere toelichting op deze Staat wordt verwezen naar Bijlage 3.

Onderzoek en conclusie

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn alle bedrijven geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bedrijven uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten worden voorzien van een algemene bedrijfsbestemming. Bedrijven uit categorie 3.1 en hoger worden voorzien van een specifieke aanduiding. Op deze wijze worden bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt en wordt bij opheffing of bedrijfsverplaatsing voorkomen dat er een hogere milieubelasting kan optreden dan in de huidige situatie mogelijk is. Het betreft de percelen op de volgende locaties:

  • Lagendijk 150, transportbedrijf
  • Lagendijk 154/156, verkoop van tuinmaterialen zoals bestrating, tuinhout, verlichting, tuinhuizen, sierkeien, grind en waterpartijen
  • Lagendijk 162, metaaldraaierij
  • Lagendijk naast 180, verhuurbedrijf machines
  • Lagendijk 267, installatiebedrijf
  • Lagendijk 293, hovenier en verkoop tuinmaterialen
  • Oudelande 7, hovenier
  • Pruimendijk 180, melkhandel
  • Rijksstraatweg 102, showroom
  • Rijksstraatweg 112, benzinestation

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling en op de plankaart wordt opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige functies en worden bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

7.12 Agrarische bedrijvigheid

Beleid en normstelling

Ook bij de aanwezigheid van agrarische bedrijven in de omgeving van gevoelige objecten is het van belang dat ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd en rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor deze belangenafweging wordt enerzijds gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Hierbij gaat het om agrarische bedrijven waar geen dieren worden gehouden, zoals akkerbouwbedrijven en glastuinbouw. Anderzijds wordt aangesloten bij de Wet geurhinder en veehouderij. Hierbij gaat het om agrarische bedrijven waar vee of landbouwhuisdieren worden gehouden.

Staat van Bedrijfsactiviteiten

De Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting, gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).

In de lijst zijn verschillende agrarische bedrijven opgenomen. Voor akkerbouwbedrijven en glastuinbouw waar geen dieren worden gehouden gelden richtafstanden van 30 m tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geluid en 10 m voor de aspecten geur, stof en gevaar (Bijlage 1).

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen en agrarische bedrijven waar landbouwhuisdieren worden gehouden die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv))) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties. Deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 7.5 Overzicht geurnormen Wgv

    concentratiegebied   niet-concentratiegebied  
binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 3 ouE/m³
   
max. 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
buiten
bebouwde kom  
diercategorieën Rgv   max. 14 ouE/m³   max. 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven van uiteenlopende aard gevestigd, zoals paardenhouderijen en glastuinbouw. In de afweging van belangen die noodzakelijk is bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies waaronder het wonen in de nabijheid van deze bedrijven, dient rekening te worden gehouden met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Dat geldt evenzeer bij het mogelijk maken van uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven.

Door woningen te fixeren op de bestaande fundamenten en nieuwe gevoelige functies niet toe te staan of pas na een nadere afweging wordt voorkomen dat door de uitvoering van het bestemmingsplan bestaande agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische uitvoerbaarheid

In de nieuwe Wro is de mogelijkheid opgenomen om bij het realiseren van nieuwe ontwikkelingen een eerlijke verdeling van kosten en opbrengsten voor publieke voorzieningen af te dwingen. Dit vindt plaats door het opstellen van een exploitatieplan, waarin deze verdeelsleutel vastligt. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk als de overheid en de ontwikkelende partij, de initiatiefnemer, privaatrechtelijk tot overeenstemming komen.

De Wro stelt eisen aan het exploitatieplan en in het Bro is geregeld voor welke type bouwplannen een exploitatieplan noodzakelijk is, indien het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd. Het gaat om nieuwbouwplannen (woningen of andere hoofdgebouwen), forse uitbreidingen van bestaande gebouwen of kassen (met ten minste 1.000 m²) of forse verbouwingen, bijvoorbeeld als bedrijfsruimten worden omgezet in (ten minste 10) woningen.

In dit bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die nog niet mogelijk waren in de vigerende bestemmingsplannen of waarvoor geen privaatrechtelijke overeenkomst is opgesteld. Derhalve hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Ridderkerk heeft van 25 juli 2014 tot en met 18 september 2014 ter inzage gelegen. Dit is bekend gemaakt in een publicatie in de Staatscourant, de Combinatie en op de gemeentelijke website. daarnaast heeft het ontwerpbestemmingsplan, het ontwerpbesluit tot vaststelling en overige relevante stukken ter inzage gelegen op het gemeentehuis van Ridderkerk.

Iedereen kon gedurende deze periode een zienswijze indienen. In deze periode zijn 79 zienswijzen binnen de termijn ingediend. Ook hebben verschillende overlegpartners gereageerd. In de 'Nota zienswijzen Buitengebied Ridderkerk'zijn deze zienswijzen samengevat en voorzien van een passende beantwoording. De Nota is opgenomen in Bijlage 7.