Plan: | Bestemmingsplan Zoutman e.o. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0595.BedrterZoutman10-BP80 |
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer:
In Titel 5.2 Wm is ook vastgelegd op welke plaatsen geen beoordeling van de luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden. Dit wordt beschreven in het zogenaamde toepasbaarheidsbeginsel. Dit is onder andere het geval in gebieden in de buitenlucht waartoe leden van het publiek normaliter geen toegang hebben, op een arbeidsplaats als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en op de rijbaan en middenberm van een weg.
Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen. De volgende AMvB's en regelingen zijn of kunnen relevant zijn bij luchtkwaliteitonderzoeken:
De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen en dienen op voorgeschreven data te zijn bereikt. In onderstaande tabel zijn de grenswaarden weergegeven.
Tabel 2.1: Grenswaarden met ingang van 1 augustus 2009
Naast grenswaarden zijn er voor de stoffen benzo(a)pyreen, ozon, arseen, cadmium en nikkel richtwaarden opgenomen in Bijlage 2 van de Wm. Richtwaarden geven een kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat zo veel mogelijk moet zijn bereikt. De verwachting is dat de richtwaarden voor deze stoffen nergens in Nederland worden overschreden.
Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit bij wegen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) het meest kritisch. Bij deze stoffen is de kans het grootst dat een grenswaarde wordt overschreden. Voor de overige stoffen waarvoor in Bijlage 2 van de Wm grenswaarden zijn opgenomen (koolmonoxide, zwaveldioxide, lood en benzeen), is, voor zover relevant voor het wegverkeer, het verschil tussen de grenswaarde en de som van de bijdrage van het wegverkeer en de achtergrondconcentratie zo groot, dat overschrijding van de hiervoor geldende grenswaarden redelijkerwijs kan worden uitgesloten5.
Ten aanzien van PM2,5 dient daarnaast te worden opgemerkt dat de beschikbare cijfers en onderzoeksmethoden op dit moment nog met te veel onzekerheden omgeven zijn om een goede berekening uit te kunnen voeren. Vooralsnog mag echter worden aangenomen dat als voldaan wordt aan de grenswaarden voor PM10 ook aan de voor PM2,5 vastgestelde norm van 25 µg/m3 wordt voldaan.
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 µg/m3. Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Wel moet worden aangetoond dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2 µg/m3toenemen.
In de onder het Besluit NIBM vallende Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is tot slot een aantal categorieën van plannen (projecten) opgenomen waarvoor tot een bepaalde omvang zonder meer geldt dat deze plannen niet in betekenende mate bijdragen. Blijft de ontwikkeling binnen de voor deze categorieën opgenomen grenzen, dan is het project per definitie niet in betekenende mate, hoeft dit niet met berekeningen te worden aangetoond en hoeft ook in dat geval verder geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl2007) zijn regels vastgelegd voor de wijze van uitvoering van luchtkwaliteitonderzoeken. Bepaald is onder andere waar en hoe de luchtkwaliteit vastgesteld dient te worden. Hiertoe is vastgelegd met welke (standaard)rekenmethode gerekend moet worden. Hierbij wordt grofweg een verdeling gemaakt in wegen in stedelijk gebied (SRM-1), buitenstedelijke wegen (SRM-2) en industriële bronnen (SRM-3).
Tevens is vastgelegd dat gebruik gemaakt dient te worden van enkele generieke invoergegevens welke jaarlijks worden vastgesteld. Tot deze gegevens behoren de achtergrondconcentraties, de emissiefactoren en de meteorologie.
Beoordelingslocaties
In de Rbl2007 is ook vastgelegd op welke plaatsen beoordeling van de luchtkwaliteit dient plaats te vinden. Deze dient bij wegen plaats te vinden op maximaal 10 meter van de wegrand. Indien de rooilijn van de naastgelegen bebouwing binnen deze 10 meter is gelegen dient de afstand tot de bebouwing aangehouden te worden. Het gekozen beoordelingspunt dient representatief te zijn voor een wegdeel van ten minste 100 meter lengte. Voor inrichtingen wordt beoordeeld vanaf de grens van de inrichting.
Op locaties waar de luchtkwaliteit beoordeeld dient te worden, wordt deze beoordeeld op plaatsen waar significante blootstelling van mensen plaatsvindt. Hierbij wordt gekeken naar het zogenaamde blootstellingscriterium. Het gaat om blootstelling gedurende een periode, die in vergelijking met de middelingstijd van de grenswaarde (jaar, etmaal, uur) significant is. Dit betekent dat op een plaats waar een burger langdurig wordt blootgesteld, getoetst moet worden aan de jaargemiddelde grenswaarden (onder meer bij woningen). Op een plaats waar sprake kan zijn van een kortdurende blootstelling moet bijvoorbeeld getoetst worden aan de norm voor de uurgemiddelde concentratie NO2. Dit is bijvoorbeeld het geval bij stations, haltes voor het openbaar vervoer en parkeerterreinen.
Zeezoutcorrectie
Concentraties van zwevende deeltjes (PM10) die zich van nature in de lucht bevinden en niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens mogen bij toetsing aan de grenswaarden buiten beschouwing worden gelaten. Per gemeente is een aftrek voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof gegeven. Voor de gemeente Reeuwijk bedraagt deze correctie 5 µg/m3. Voor het aantal overschrijdingen van de 24-uursgemiddelde grenswaarde PM10 is bepaald dat deze in heel Nederland met 6 dagen verminderd mag worden.
Uurgemiddelde concentraties NO2 en 24-uursgemiddelde concentraties PM10
Voor toetsing aan het aantal maal overschrijding van de uurgemiddelde grenswaarde NO2 en de 24-uursgemiddelde grenswaarde PM10 kan gebruik gemaakt worden van (statistische) relaties, op basis van metingen van het RIVM, tussen het aantal overschrijdingen en de berekende jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10. Deze relaties zijn vastgelegd in de Rbl2007.
Ten aanzien van het aantal maal overschrijding van de uurgemiddelde grenswaarde NO2 kan uit de in de Rbl2007 vastgelegde relaties worden opgemaakt dat het toegestane aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie NO2 van 200 µg/m3 niet wordt overschreden indien de berekende jaargemiddelde concentratie NO2 lager is dan 82 µg/m3. Uit de genoemde regeling blijkt daarnaast dat het toegestane aantal overschrijdingen van de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 van 50 µg/m3 niet wordt overschreden indien de jaargemiddelde concentratie PM10 (zonder de correctie voor zeezout) niet hoger is dan 32,5 µg/m3.
Situatie
De nieuwbouw van bedrijven en woningen in het plangebied leidt tot een zeer beperkte toename van het verkeer en daarmee tot een marginale verslechtering van de luchtkwaliteit. In het plangebied is er een redelijke tot goede luchtkwaliteit.
Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland 2009 (http://www.pbl.nl/nl/themasites/gcn/index.html) bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 33.9 µg/m³ en voor PM10 26.5 µg/m³ beide gemeten in 2009.
De jaargemiddelde grenswaarden voor NO2 en PM10 worden niet overschreden. Dit geldt ook voor de overige stoffen. De grenswaarde 24-uursgemiddelde voor PM10 wordt in geen van de berekende jaren met meer dan de toegestane 35x overschreden. De realisatie van genoemde nieuwbouwlocatie conform het Besluit luchtkwaliteit is dus toelaatbaar.
Geur- en stofhinder
Beleidskader
Normen op het gebied van lucht en emissie-eisen van diverse industriële bronnen zijn geregeld in diverse AMvB's (besluiten in het kader van de Wet milieubeheer) en in de NeR, de Nederlandse emissie Richtlijn.
Met betrekking tot geur van inrichtingen is binnen een straal van 25 en 50 meter bekeken of en welke bedrijven aanwezig zijn. De 50 meter grens is gehanteerd aangezien in de meeste besluiten een afstandseis vanaf het emissiepunt van o.a. een verfverwerkings- of dompelruimte tot een stankgevoelig object, zoals woningen, van > 50 meter is genoemd. Ligt het emissiepunt van een bedrijf binnen die 50 meter, dan is het betreffende bedrijf vergunningplichtig.
De 25 meter grens is gehanteerd aangezien de afvoer van geurveroorzakende dampen op een hoogte van tenminste één meter boven de hoogste daklijn van de binnen een straal van 25 meter van de uitmonding gelegen gebouwen, moet uitmonden.
Per bedrijf dat valt onder enige AMvB op grond van de Wet Milieubeheer, wordt bezien, indien een gevoelig object naast de inrichting wordt geplaatst, of en zo ja, in welke mate, maatregelen moeten worden getroffen. Een gevoelig object in dit verband is een woning, een school, een zorgvoorziening e.d.