Plan: | Uitbreiding Zuid-Beijerland |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0588.BPZBB13-VG01 |
De uitbreiding van Zuid-Beijerland ligt direct ten oosten van het bestaande dorp grenzend aan het Zeekleipolderlandschap van de Hoekse Waard. Juist deze ligging vraagt erom de uitbreiding dusdanig vorm te geven dat deze op een zorgvuldige wijze in wordt gespeeld op de kwaliteiten van dit landschap.
Zeekleipolderlandschap
Ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap
Van groot belang voor de vorming van het huidige landschap van de Hoeksche Waard is de ontwikkeling van een schoorwallensysteem langs de kust geweest. Door een aanzienlijke stijging van de zeespiegel verdween de kustvlakte onder water en werden vanuit zee onder invloed van de golfbewegingen en stromingen van het getij, langgerekte barrières opgeworpen.
In de lagergelegen gebieden achter deze zogeheten schoorwallen (elders strandwallen genaamd) ontstonden afwisselend onder water en droogstaande wadden en moerasachtige gebieden. Dit leidde uiteindelijk, mede door een stijging van het grondwater en de verdere afname van de invloed van de zee op dit gebied, tot de vorming van een zich tot ver achter de schoorwallen uitstrekkend veengebied.
Dit veengebied werd door het schoorwallensysteem beschermd tegen de zee. Toen vervolgens de invloed van de zee echter weer toenam werden de schoorwallen aangetast. Er ontstonden diepe erosiegeulen waardoor de zee het achtergelegen veengebied kon binnendringen. Aanvankelijk trad vooral in de directe omgeving van de grote riviermondingen erosie van het veen op. Gaandeweg drong het door het zeewater ontwikkelende systeem van kreken echter steeds verder het veengebied binnen en ontstonden in het veen geulen, die later met zand en klei werden opgevuld. De hiermee gepaardgaande erosie leidde tot de afbraak van grote delen van het veenlandschap. Als gevolg hiervan ontstonden veel, door getijdengeulen gescheiden en met zavel- en kleilagen bedekte veeneilanden (opwassen).
Het toenmalige door vele kreken en andere stromen doorsneden gebied bestond uit een stelsel van zandplaten, slikken, gorzen en schorren. Doordat de diverse stromen zich vaak verlegden was enerzijds sprake van een sterke afbraak, anderzijds van de vorming van nieuwe opwassen en ontstond er een groot estuarium.
De in het huidige landschap nog aanwezige resterende opwassen zijn ontstaan als platen te midden van snelstromende getijdengeulen en hebben veelal een zekere ronde vorm. Van een wezenlijke beïnvloeding door de mens was pas sprake aan het einde van de 10e eeuw toen men door het opwerpen van dijken overging tot het stelselmatig beveiligen van de reeds bewoonde eilanden (de zogeheten 'opwassen'). Bewoning vond niet uitsluitend plaats op de bedijkte opwassen maar ook op de onbedijkte platen. In dat geval was echter sprake van een niet-permanente bewoning door vissers, schapenhouders en veendelvers en zocht men bescherming tegen hoog water door het opwerpen van 'stellen' (vluchtheuvels).
Tot de oudste polders (opwassen) behoort onder andere de Polder het Oudeland van Strijen. Door de eb- en vloedbewegingen werden geleidelijk nieuwe platen afgezet, tegen de opwassen aan. Deze meer langgerekte aanwassen werden nadien eveneens ingepolderd en in cultuur gebracht.
Aanvankelijk vond de bedijking op kleine schaal plaats. In de loop van de 15e eeuw vond een meer grootschalige landaanwinning plaats door het systematisch bedijken van de vele nieuwe op- en aanwassen. Bij de inpoldering van de op- en aanwassen werden de 'bovenlopen' van de kreken veelal binnen de dijkringen opgenomen.
Ordeningsprincipes en kenmerken
Voor het plangebied is van belang dat het is gelegen in het zeekleipolderlandschap, waarvan de kenmerken in de provinciale Structuurvisie worden beschreven: 'Het zeekleipolderlandschap wordt gekenmerkt door een opeenvolgend patroon van (ronde) opwaspolders en (langgerekte) aanwaspolders, met een kleinschalig dijkenpatroon. Kreken en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders met overwegend akkerbouw. Dorpen liggen als compacte kernen in het open landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek.'
Kernkwaliteiten
Voor het Nationaal landschap Hoeksche Waard zijn drie kernkwaliteiten benoemd:
Zuid-Beijerland
Ontstaansgeschiedenis van Zuid-Beijerland
Zuid-Beijerland is na de inpoldering van de polder Groot Zuid-Beijerland als dijkdorp ontstaan. De basis waarlangs het dorp is ontstaan wordt gevormd door de huidige Molendijk/Dorpsstraat/Schoutsdijk. Op een deel van de dijk stond vroeger aan beide zijden dijkbebouwing en was er sprake van een heel smal, besloten profiel. Daarnaast staan er van oudsher met name aan de noordzijde van de dijk enkele voor een deel monumentale boerderijen aan de voet van de dijk. De dijkbebouwing aan de noordzijde is thans echter bijna geheel verdwenen. Aan de voet van de dijk is hiervoor op een aantal plaatsen nieuwe bebouwing in de plaats gekomen. In de deze eeuw is het dorp uitgebreid met enkele planmatige opgezette nieuwbouwwijken zowel ten noorden als ten zuiden van het oorspronkelijke bebouwingslint.
Ruimtelijke opbouw
Zuid-Beijerland heeft een eenduidige ruimtelijke opbouw, waarbij de volgende deelgebieden zich duidelijk als afzonderlijke eenheden van elkaar onderscheiden:
A. Het oude dorp langs de dijk
De Dorpsstraat vormt de oorspronkelijke kern van het dorp en wordt gekenmerkt door de voor een dorp karakteristieke menging van functies (zowel wonen als detailhandel en bedrijven). Het profiel van de Dorpsstraat heeft een asymmetrische opbouw: een vrijwel gesloten bebouwingswand in het dijktalud aan de zuidzijde en een onbebouwd dijktalud aan de noordzijde van de dijk.
B. Het woongebied ten noorden van de dijk
In de tweede helft van de vorige eeuw is ten noorden van de Dorpsstraat en oostelijk van de Oranjeweg in verschillende fasen een nieuwe woonwijk ontwikkeld. De structuur van deze wijk is in hoofdlijnen gebaseerd op de hoofdrichting van het oorspronkelijke kavelpatroon. De eerste uitbreidingen vonden plaats achter de Oranjeweg en langs de ring Nassaustraat - Gravin Sabinastraat - Tuinweg. Hier zijn enkele openbare en bijzondere voorzieningen gerealiseerd, zoals een kerkgebouw, het dorpshuis, het (voormalig) gemeentehuis en het Groene Kruisgebouw. Vervolgens is het gebied tussen de Gravin Sabinastraat, Arent van der Graeffstraat, Ridder van Dorplaan en de Tuinweg bebouwd. Daarna is de strook tussen de Tuinweg en het Nieuw Gat bebouwd.
C. Het woongebied ten zuiden van de dijk
Hier zijn de laatste bebouwingsuitbreidingen langs de Koninginneweg gerealiseerd. De kerk is een belangrijk oriëntatiepunt voor het gebied.
Landschappelijke inpassing
Beschrijving inpassing
Bij de totstandkoming van deze uitbreiding wordt veel aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing ervan. Zo wordt rond de Domineesvliet een kreekpark ontwikkeld met extra ruimte voor natuur en waterberging. Deze zone is tevens een recreatieve en ecologische verbinding met het buitengebied. Daarnaast wordt de uitbreiding aan de oostzijde ingepast door een groene strook langs het gehele gebied met daarin opgenomen een nieuwe poldersloot. Door verder de uitbreiding te voorzien van fijnmazige groene structuren, die aansluiten op de bestaande groene structuren van Zuid-Beijerland, worden verbindingen gemaakt tussen het bebouwd gebied en het buitengebied. Belangrijk onderdeel van deze groene structuren zijn een tweetal groene 'vensters' aan het landschap.
Langs de oostelijke rand wordt een afwisselend beeld voorgestaan dat in de eerste plaats bepaald wordt door de nieuw aan te brengen poldersloot met natuurvriendelijke oevers. Deze sloot wordt begeleid door afwisselende beplanting van bomen en struiken. Het bebouwingspatroon aan deze zijde wordt gekenmerkt door rijenwoningen en appartementen, die haaks op het landschap zijn geplaatst. Tussen deze bebouwing worden de kavels van de (semi-)vrijstaande woningen gesitueerd. De bebouwing wordt afgewisseld met een tweetal groene ruimten die als vensters op het landschap vigeren en het landschap iets naar binnen trekken. Het geheel levert een subtiele afwisseling van bomen, beplanting, erfscheidingen en bebouwing op.
Toetsing kernkwaliteiten
De uitbreiding aan de oostzijde van Zuid-Beijerland is ingepast binnen de structuur van de polder. Er wordt weliswaar niet tot aan een duidelijke landschappelijke lijn verkaveld, maar de verkavelingsrichting is binnen de polderstructuur aan de overzijde van de kreek gelegd. De kleinschalige verkaveling blijft ter plaatse aanwezig.
De ontwikkeling van de nieuwe woonbuurt maakt ter plaatse de verbreding en meer natuurlijke vormgeving van de kreekzone mogelijk. Hierdoor wordt de lijn van de kreek versterkt en beter beleefbaar gemaakt, mede door een betere toegankelijkheid ervan.
Het dijklint van Dorpsstraat en Schoutsdijk wordt gerespecteerd door op enige afstand hiervan te ontwikkelen. Hierdoor blijft de dijk als zelfstandig element goed herkenbaar zowel vanuit het aanliggende landschap als vanaf de dijk zelf.
De uitbreiding wordt beoogd in een matig open tot besloten landschap. Invulling van de locatie met woningbouw heeft geen invloed op belangrijke doorzichten of vergezichten en heeft geen invloed op de beleving van het omliggende zeer open landschap. Daar komt bij dat door de uitbreiding aan de oostkant van Zuid-Beijerland te plannen elders open landschap wordt gespaard.
Concluderend kan worden gesteld dat de ontwikkeling gericht is op het behoud en versterking van de kernkwaliteiten van het Hoeks Waards landschap.
Uitgangspunten bebouwing en beplanting
De beleving van het aanliggende landschap wordt mede bepaald door de uitstraling van bebouwing en beplanting van de uitbreiding.
Een belangrijk uitgangspunt is de bebouwingsdichtheid van 15 woningen per hectare. Hiermee speelt de uitbreiding in op het dorpse karakter van Zuid-Beijerland. Ook de bebouwing dient in zijn vormgeving aan te sluiten op het dorpse karakter van de kern. De woningen en appartementengebouwen worden vormgegeven binnen één architectonische 'familie' met een dorpse uitstraling met traditionele stijlkenmerken zonder een al te historiserende vormgeving.
De beplanting in de openbare ruimte dient te passen in de landschappelijke structuur, waarbij nadrukkelijk gebruik zal worden gemaakt van gebiedseigen soorten.
De overgangen van kavels (achtertuinen) en het aanliggende landschap zullen zorgvuldig moeten worden vormgegeven door gebruik van groen zoals struiken, hagen of begroeide hekwerken en zijn onderdeel van de (architectonische) uitwerking van de kavel.