direct naar inhoud van 5.10 Ecologie
Plan: Nieuw-Beijerland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0588.BPNBA11-VG01

5.10 Ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen de ruimtelijke onderbouwing mogelijk maakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente, en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald.

Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit de gehele bebouwde kom van de kern Nieuw–Beijerland. De Nieuw–Beijerlandsche Kreek vormt aan de west– en zuidzijde van het dorp een duidelijke grens. Waar de kreek kruist met de randweg Buitenom loopt de plangrens in noordelijke richting via deze weg tot aan de Spuidijk. Aan de oostzijde van de randweg bevinden zich een tankstation met daarachter volkstuinen en meer naar het zuiden enkele woningen aan de Stuifakker. Deze twee locaties maken tevens onderdeel uit van het plangebied. Tot slot loopt de grens via de Spuidijk in zuidwestelijke richting tot aan de Nieuw–Beijerlandse Kreek.

Beoogde ontwikkelingen

Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard. Dit betekent dat hier geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichting zijn gepland. Binnen de bestemmingen worden wel kleinschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan– of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de EHS. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.

Normstelling

Voor de soortenbescherming is de Flora– en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier– en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora– en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier– en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings– of vaste rust– en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) (voorheen Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land– en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust– en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5–soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur– of groengebied met een beschermde status, zoals een staats– of beschermd natuurmonument of Natura 2000–gebied. De kern van Nieuw–Beijerland grenst aan delen van de PEHS, te weten de Nieuw–Beijerlandsche kreek in het zuiden (ecologische verbindingszone) en de Spuioevers in het noorden en westen (bestaand natuurgebied), zie figuur 5.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0588.BPNBA11-VG01_0010.png"

Figuur 5.3. Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)

Soortenbescherming

Volgens de verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, Kapteyn, 1995 en www.ravon.nl ) zijn onderstaande soorten naar verwachting aanwezig.

Planten

Volgens het Natuurloket zijn vaatplanten goed onderzocht binnen het betreffende kilometerhok. Mogelijk zijn er groeiplaatsen van licht beschermde soorten als dotterbloem (langs de watergangen) en grote kaardenbol (op de volkstuinen) aanwezig binnen het plangebied. Zwaar beschermde soorten worden hier gezien het intensieve beheer en grotendeels verharde terreinen niet verwacht.

Vogels

Broedvogels zijn volgens het Natuurloket slecht onderzocht binnen het betreffende kilometerhok.

Mogelijk hebben kleine vogelsoorten als koolmees, pimpelmees, heggenmus, spreeuw en roodborst nestplaatsen in de struiken en bomen. In de sloten zijn algemene watervogels als wilde eend, knobbelzwaan, meerkoet, waterhoen en blauwe reiger aanwezig. Mogelijk maken soorten als huismus, gierzwaluw en zwarte roodstaart gebruik van dakpannen of andere holtes aanwezig in de bebouwing (onder dakranden) en komen hier tot broeden.

Andere (kwetsbare) soorten worden gezien de voorkomende biotopen (overwegend bebouwing en intensief beheerd groen) niet verwacht op de planlocatie.

Zoogdieren

Het Natuurloket geeft aan dat zoogdieren matig onderzocht zijn binnen het betreffende kilometerhok.

Mogelijk maken algemene soorten als mol, egel, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, dwergmuis en woelrat gebruik van het plangebied als onderdeel van hun leefgebied. Vaste verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen als gewone dwergvleermuis en laatvlieger kunnen mogelijk in de gebouwen aanwezig zijn. Mogelijk zitten deze soorten in de spouwmuur, achter dakranden, onder dakpannen en/of op zolder. De oude bomen die zich op de planlocatie bevinden kunnen mogelijk geschikt zijn als vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen (watervleermuis en ruige dwergvleermuis). Tevens kunnen vleermuizen mogelijk gebruikmaken van de opgaande begroeiing als foerageerplaats en vliegroute.

Amfibieën

Amfibieën zijn volgens het Natuurloket niet onderzocht binnen het betreffende kilometerhok. De verwachting is dat algemene amfibieën als bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en groene kikker gebruik zullen maken van het plangebied. Opgaande begroeiing kan als (winter)verblijfplaats dienen voor genoemde soorten. De watergangen bieden mogelijk een voortplantingsgebied voor soorten als kleine watersalamander en groene kikker. Zwaar beschermde soorten worden niet verwacht gezien de verspreidingsgegevens, voorkomende biotopen en het intensieve beheer binnen het plangebied.

Vissen

Het Natuurloket geeft aan dat vissen niet onderzocht zijn binnen het betreffende kilometerhok.

Mogelijk heeft een beschermde soort als de kleine modderkruiper zijn leefgebied in de sloten binnen het plangebied.

Overige soorten

Beschermde of bijzondere reptielen of insecten zijn niet te verwachten in het plangebied. Dergelijke soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 5.3 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 5.3 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling   ontheffingsregeling Ffw    
tabel 1   tabel 2   tabel 3   vogels  
    bijlage 1 AMvB   bijlage IV HR   cat. 1 t/m 4   cat. 5  
dotterbloem en grote kaardenbol

mol, egel, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, dwergmuis en woelrat

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en groene kikker  
kleine modderkruiper     alle vleermuizen   huismus en gierzwaluw   koolmees, pimpelmees, spreeuw en blauwe reiger  

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur– of groengebied met een beschermde status, zoals een staats– of beschermd natuurmonument of Natura 2000–gebied. De kern van Nieuw–Beijerland grenst echter aan de 'Nieuw–Beijerlandsche Kreek' en de spuioevers, welke wel deel uitmaken van de PEHS. Omdat het hier hoofdzakelijk om een consoliderend plan gaat en de enige ontwikkelingslocatie niet in of nabij de PEHS is gelegen, zijn hier geen negatieve effecten te verwachten vanuit de planontwikkelingen op de PEHS.

De Natuurbeschermingswet zal de eventuele ontwikkelingen niet in de weg staan.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Door middel van het bestemmingsplan worden echter enkele (kleine) ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij sprake kán zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden. Indien in de toekomst kleine ontwikkelingen zullen plaatsvinden als bijvoorbeeld het aanpassen van gebouwen, ingrepen in de tuinen (verhardingen, bouw van schuurtjes etc.) of het kappen van bomen, waarbij te beschermen diersoorten worden geschaad, zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora– en faunawet geldt.

De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.

In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (categorie 2) voor. Indien blijkt dat de soort aanwezig is, dient voor de werkzaamheden aan de watergang een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van EL&I.

Mogelijk zijn zwaar beschermde vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR), dan wel vogels met een vaste nestplaats (categorie 1 t/m 4) binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust–, verblijfs– of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek in het voorjaar, zomer en najaar moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van EL&I bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.

Vogels uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5–soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.