direct naar inhoud van 3.2 Beeldkwaliteitsparagraaf
Plan: Uitbreiding Goudswaard
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0588.BPGWB13-VG01

3.2 Beeldkwaliteitsparagraaf

De uitbreiding van Goudswaard ligt direct ten oosten van het bestaande dorp grenzend aan het Zeekleipolderlandschap van de Hoekse Waard. Juist deze ligging vraagt erom de uitbreiding dusdanig vorm te geven dat deze op een zorgvuldige wijze in wordt gespeeld op de kwaliteiten van dit landschap.

Zeekleipolderlandschap

Ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap

Van groot belang voor de vorming van het huidige landschap van de Hoeksche Waard is de ontwikkeling van een schoorwallensysteem langs de kust geweest. Door een aanzienlijke stijging van de zeespiegel verdween de kustvlakte onder water en werden vanuit zee onder invloed van de golfbewegingen en stromingen van het getij, langgerekte barrières opgeworpen.

In de lager gelegen gebieden achter deze zogeheten schoorwallen (elders strandwallen genaamd) ontstonden afwisselend onder water en droogstaande wadden en moerasachtige gebieden. Dit leidde uiteindelijk, mede door een stijging van het grondwater en de verdere afname van de invloed van de zee op dit gebied, tot de vorming van een zich tot ver achter de schoorwallen uitstrekkend veengebied.

Dit veengebied werd door het schoorwallensysteem beschermd tegen de zee. Toen vervolgens de invloed van de zee echter weer toenam werden de schoorwallen aangetast. Er ontstonden diepe erosiegeulen waardoor de zee het achtergelegen veengebied kon binnendringen. Aanvankelijk trad vooral in de directe omgeving van de grote riviermondingen erosie van het veen op. Gaandeweg drong het door het zeewater ontwikkelende systeem van kreken echter steeds verder het veengebied binnen en ontstonden in het veen geulen, die later met zand en klei werden opgevuld. De hiermee gepaard gaande erosie leidde tot de afbraak van grote delen van het veenlandschap. Als gevolg hiervan ontstonden veel, door getijdengeulen gescheiden en met zavel- en kleilagen bedekte veeneilanden (opwassen).

Het toenmalige door vele kreken en andere stromen doorsneden gebied bestond uit een stelsel van zandplaten, slikken, gorzen en schorren. Doordat de diverse stromen zich vaak verlegden was enerzijds sprake van een sterke afbraak, anderzijds van de vorming van nieuwe opwassen en ontstond er een groot estuarium.

De in het huidige landschap nog aanwezige resterende opwassen zijn ontstaan als platen te midden van snel stromende getijdengeulen en hebben veelal een zekere ronde vorm. Van een wezenlijke beïnvloeding door de mens was pas sprake aan het einde van de 10e eeuw toen men door het opwerpen van dijken overging tot het stelselmatig beveiligen van de reeds bewoonde eilanden (de zogeheten 'opwassen'). Bewoning vond niet uitsluitend plaats op de bedijkte opwassen maar ook op de onbedijkte platen. In dat geval was echter sprake van een niet-permanente bewoning door vissers, schapenhouders en veendelvers en zocht men bescherming tegen hoog water door het opwerpen van 'stellen' (vluchtheuvels).

Tot de oudste polders (opwassen) behoort onder andere de Polder het Oudeland van Strijen. Door de eb- en vloedbewegingen werden geleidelijk nieuwe platen afgezet, tegen de opwassen aan. Deze meer langgerekte aanwassen werden nadien eveneens ingepolderd en in cultuur gebracht.

Aanvankelijk vond de bedijking op kleine schaal plaats. In de loop van de 15e eeuw vond een meer grootschalige landaanwinning plaats door het systematisch bedijken van de vele nieuwe op- en aanwassen. Bij de inpoldering van de op- en aanwassen werden de 'bovenlopen' van de kreken veelal binnen de dijkringen opgenomen.

Ordeningsprincipes en kenmerken

Voor het plangebied is van belang dat het is gelegen in het zeekleipolderlandschap, waarvan de kenmerken in de provinciale Structuurvisie worden beschreven: 'Het zeekleipolderlandschap wordt gekenmerkt door een opeenvolgend patroon van (ronde) opwaspolders en (langgerekte) aanwaspolders, met een kleinschalig dijkenpatroon. Kreken en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders met overwegend akkerbouw. Dorpen liggen als compacte kernen in het open landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek.'

Kernkwaliteiten

Voor het Nationaal landschap Hoeksche Waard zijn drie kernkwaliteiten benoemd:

  • het polderpatroon: een mozaïek van polders die vanaf het einde van de Middeleeuwen zijn bedijkt. Per regio is de ontstaansgeschiedenis van het landschap afleesbaar.
  • het reliëf van kreken en dijken: het dijken- en krekenpatroon is in zijn geheel waardevol. Daarbinnen zijn er gave en minder gave delen, maar juist de samenhang is kenmerkend voor het landschap.
  • de openheid: de open ruimten vormen de tegenhanger van de dijklinten en dorpen en zijn daar onlosmakelijk mee verbonden.

Goudswaard

Ontstaansgeschiedenis van Goudswaard

Het ontstaan en de locatie van Goudswaard is direct gekoppeld aan het ontstaan van de omdijking van de polder de Oude Korendijk in 1439. Bij de keuze van de vestingsplaats vormde de ligging aan open water (het Spui) en verbindingswater (het Sandee) een zeer belangrijk motief. Goudswaard werd ter hoogte van de afdamming van de kreek het Sandee gesticht. De eerste bebouwing in Goudswaard werd voornamelijk aan de noordzijde (zeezijde) van de dijk neergezet. Aan deze zijde was het talud veel flauwer dan aan de ingepolderde zijde. De bebouwing aan de noordzijde staat daarom in het talud van de dijk tegen de weg aan. De latere bebouwing aan de polderzijde van de dijk (zuidzijde) is op enige afstand van de dijk aan de zogenaamde benedendijk gesitueerd. Oorspronkelijk werden in het dorp overwegend boerderijen gebouwd. Later werden er ook woningen, enkele winkels en bedrijfjes in de dorpskern gesitueerd. Veel van deze dicht op elkaar gesitueerde panden hebben een karakteristieke gevel en zijn daarom op de rijksmonumentenlijst geplaatst.

Opbouw Goudswaard

Goudswaard heeft, zoals uit de ontstaansgeschiedenis blijkt, een overzichtelijke, eenduidige ruimtelijke opbouw met een voor een dorp kenmerkende menging van functies. Binnen het dorp kunnen twee deelgebieden worden onderscheiden met eigen specifieke ruimtelijke kenmerken, te weten de oude kern en de dorpsuitbreiding.

1. Oude kern: 

De oude kern wordt in hoofdzaak gevormd door de bebouwing langs de Molendijk, de Beneden Molendijk, de Dorpsstraat en de Havenkade. Binnen de oude kern wordt in functioneel opzicht het centrumgebied onderscheiden. In dit gebied komen naast de woonfunctie en de twee kerken op bescheiden schaal ook winkels en plaatselijk verzorgende bedrijfjes voor.

2. Dorpsuitbreiding vorige eeuw:

In de vorige eeuw heeft Goudswaard zich in oostelijke richting uitgebreid. De dorpsuitbreiding bestaat voor het grootste deel uit woonbebouwing. In het gebied zijn tevens het Hervormde verenigingsgebouw, de twee basisscholen van het dorp, het dorpshuis met bibliotheek en peuterspeelzaal, het kruisgebouw, een sporthal en enkele winkels gevestigd. Deze dorpsuitbreiding wordt gekenmerkt door een vrijwel rechthoekige stratenpatroon dat de oorspronkelijke kavelrichting van de polder Oude Korendijk volgt.

Landschappelijke inpassing

Beschrijving van de inpassing

Bij de totstandkoming van deze uitbreiding wordt veel aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing ervan. De uitbreiding wordt rondom 'groen gekaderd', ofwel de randen van de uitbreiding worden met groen ingevuld. In deze randen is ruimte gereserveerd voor nieuwe sloten met bijbehorende taluds, bomenrijen, boomgroepen, solitaire bomen en struiken. Tussen de randen lopen in de uitbreiding twee groene structuren, die de uitbreiding verdelen in drie delen. Deze groene aders verbinden het bestaande dorp met het naastgelegen landschap en geeft daardoor de uitbreiding vensters op het landschap.

Langs de oostelijke rand wordt een afwisselend beeld voorgestaan dat in de eerste plaats bepaald wordt door de nieuw aan te brengen poldersloot met natuurvriendelijke oevers. Deze sloot wordt begeleid door afwisselende beplanting van bomen en struiken. De drie delen van de uitbreiding kennen allen een eigen bebouwingspatroon. Het meest zuidelijke deel bestaat uit (semi)vrijstaande woningen met achtertuinen naar de nieuwe poldersloot. Het middendeel bestaat uit rijenwoningen met een van de voorzijden gericht op het naastgelegen landschap. Het noordelijk deel kent een objectmatige verkaveling met een appartementenblok en in de toekomst een MFA. Het landschap loopt hier over in de openbare ruimte. Tussen de delen liggen een tweetal groene ruimten die als vensters op het landschap fungeren en het landschap iets naar binnen trekken. Het geheel levert langs de oostelijke rand, een subtiele afwisseling van bomen, beplanting, erfscheidingen en bebouwing op.

Toetsing kernkwaliteiten

De uitbreiding aan de oostzijde past binnen het polderpatroon rond de kern. Er wordt binnen het stramien van de poldersloten een nieuwe schil aan deze zijde van de kern gelegd. De kleinschalige verkaveling blijft ter plaatse aanwezig.

Hierbij wordt het reliëf van het dijken- en krekenpatroon niet aangetast. De uitbreiding wordt op enige afstand van de Molendijk geprojecteerd zodat het reliëf van de dijk sterk herkenbaar blijft zowel vanuit het landschap als vanaf de dijk zelf.

De uitbreiding wordt in een rand beoogd die in de structuurvisie Hoeksche Waard wordt aangemerkt als matig open tot besloten landschap. De uitbreiding heeft geen invloed op sterke zichtlijnen, vergezichten of de beleving van grote open ruimten in de polders. Deze uitbreiding ligt net als geheel Goudswaard binnen een van de oudste opwaspolders van de Hoekse Waard. De uitbreiding ligt overigens wel buiten het nog aanwezige 'open kerngebied' van deze opwaspolder en door de uitbreiding wordt de openheid niet aangetast. Dit komt door de ligging van de uitbreiding ten opzichte van deze open ruimte.

Concluderend kan worden gesteld dat de ontwikkeling gericht is op het behoud en versterking van de kernkwaliteiten van het Hoeks Waards landschap.

Uitgangspunten bebouwing en beplanting

De beleving van het aanliggende landschap wordt mede bepaald door de uitstraling van bebouwing en beplanting van de uitbreiding. Een belangrijk uitgangspunt is de bebouwingsdichtheid van 15 woningen per hectare. Hiermee speelt de uitbreiding in op het dorpse karakter van Goudswaard. Ook de bebouwing dient in zijn vormgeving aan te sluiten op het dorpse karakter van de kern. De woningen en appartementengebouwen worden vormgegeven binnen één architectonische 'familie' met een dorpse uitstraling met traditionele stijlkenmerken zonder een al te historiserende vormgeving. De beplanting in de openbare ruimte dient te passen in de landschappelijke structuur, waarbij nadrukkelijk gebruik zal worden gemaakt van gebiedseigen soorten.

De overgangen van kavels (achtertuinen) en het aanliggende landschap zullen zorgvuldig moeten worden vormgegeven door gebruik van groen zoals struiken, hagen of begroeide hekwerken en zijn onderdeel van de (architectonische) uitwerking van de kavel.