Plan: | Mijlpolder |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0585.BPMijlpolder2012-VG01 |
Monumentenwet 1988
De Monumentenwet 1988 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Archeologische verwachtingskaart
Op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Binnenmaas heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting. Bij plangebieden groter dan 100 m² en bodemingrepen dieper dan 50 cm onder het maaiveld is archeologisch onderzoek verplicht.
Referentiesituatie
Op basis van de archeologische verwachtingswaarde is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd dat is opgenomen in Bijlage 10. Uit dit onderzoek blijkt dat voor het plangebied een verwachting op archeologische sporen vanaf de prehistorie tot aan de nieuwe tijd geldt. Deze verwachting is hoog voor het gedeelte van het plangebied dat op de stroomrug ligt (zie figuur 4.7) en middelhoog tot laag voor de delen buiten de stroomrug. Op basis van deze conclusie is ook een inventariserend veldonderzoek (Bijlage 11) uitgevoerd op de twee nog te ontwikkelen locaties. Op basis van de resultaten van het booronderzoek moet worden geconcludeerd dat deze verwachtingen zijn bevestigd.
Figuur 4.7 Ligging stroomrug (stippellijn)
Op basis van de in het veld verkregen onderzoeksresultaten wordt aanbevolen om een archeologisch vervolgonderzoek door middel van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (IVO-P) uit te voeren binnen de op figuur 4.8 en 4.9 groen omkaderde zones.
Figuur 4.8 Overzicht van het noordelijke deelgebied van het plangebied met de positie van de boorpunten van het IVO-Overig (in blauw), geprojecteerd op een uitsnede van de GBKN. Het plangebied is rood omkaderd. De zone waarvoor een Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven wordt geadviseerd, is groen omkaderd.
Figuur 4.9 Overzicht van het zuidelijke deelgebied van het plangebied met de positie van de boorpunten van het IVO-Overig (in blauw), geprojecteerd op een uitsnede van de GBKN. Het plangebied is rood omkaderd. De zone waarvoor een Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven wordt geadviseerd, is groen omkaderd
Plansituatie
Vanwege de archeologische verwachtingswaarden is in dit bestemmingsplan een beschermende regeling opgenomen. Voor het gehele plangebied geldt, vanwege de archeologische verwachting, een dubbelbestemming Waarde - Archeologie (WR-A). Bescherming vindt plaats door middel van specifieke bouwregels en een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Voor projecten die een omvang van 100 m² of meer hebben is voorafgaand aan de activiteiten archeologisch onderzoek nodig. Projecten die de bodem minder diep dan 30 cm onder maaiveld verstoren zijn hiervan vrijgesteld.
Conclusie
De uitvoering van archeologisch veldonderzoek is zeker gesteld door middel van het opnemen van een dubbelbestemming met bijbehorende omgevingsvergunningenstelsel. Op deze manier zijn de archeologische belangen gewaarborgd.