Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kloosring/Beneden-Oostdijk 62-64
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0584.BPWONEN2014026-VG99

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor het opstellen van het voorliggend bestemmingsplan is het bieden van een bouwmogelijkheid voor drie vrijstaande woningen en de uitbreiding van het bestaande tuincentrum aan de Beneden Oostdijk 64 te Oud-Beijerland. Het planvoornemen past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Correctieve herziening bestemmingsplan Wonen'. De gemeente Oud-Beijerland heeft aangegeven medewerking te verlenen aan het planvoornemen. Onderhavig bestemmingsplan 'Kloosring/Beneden-Oostdijk 62-64' voorziet in het juridisch-planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.
    

1.2 Ligging plangebied

Op de afbeelding hieronder is het plangebied globaal weergegeven.
 
      
Afbeelding 1 Ligging plangebied
 
Het plangebied is gelegen aan de Beneden Oostdijk in het oosten van de plaats Oud-Beijerland. Ten zuiden van het plangebied ligt de nieuwste uitbreidingswijk van Oud-Beijerland, Poortwijk. De zuidelijke plangrens wordt gevormd door de Kloosring. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door het aan te leggen fietspad langs woningbouwontwikkeling Krakestee. Ten oosten van het plangebied ligt het Caravanbedrijf van der Hoek.
  
 

1.3 Geldend plan

Voor het plangebied geldt bestemmingsplan 'Correctieve herziening bestemmingsplan Wonen'. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 8 juli 2014. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf – Tuincentrum' en dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Er zijn in het plangebied geen woningen toegestaan. Op de gronden mogen gebouwen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. De beoogde bedrijfsuitbreiding is derhalve ook in strijd met het geldend bestemmingsplan. De gemeente wil echter medewerking verlenen aan het initiatief.

1.4 Planvorm

Het bestemmingsplan heeft als doel het geven van een eenduidige en samenhangende juridisch-planologische regeling om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. Er is gekozen voor een gedetailleerde regeling die aansluit op het bestemmingsplan 'Correctieve herziening bestemmingsplan Wonen'.

1.5 Leeswijzer

De voorliggende toelichting beschrijft, aan de hand van de verschillende hoofdstukken, gemotiveerd waarom de beoogde ontwikkeling gebaseerd is op goede ruimtelijke ordening. Verder zijn in deze toelichting de planregels en de verbeelding uitgelegd. Het bestemmingsplan is opgesteld op basis van de RO Standaarden 2012, die verplicht zijn vanaf 1 juli 2013. In hoofdstuk 2 van deze toelichting is de huidige situatie, nieuwe situatie en de ruimtelijke kwaliteit van het planvoornemen beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op het voor het bestemmingsplan relevante beleid. In hoofdstuk 4 is ingegaan op de voor het plangebied van belang zijnde milieueisen en de aanwezige milieubeperkingen. Hoofdstuk 5 vormt de juridische toelichting van het plan. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Tot slot zijn in de bijlagen de verschillende sectorale onderzoekrapportages opgenomen.

2 Planbeschrijving

Voor de beeldvorming van een nieuwe ontwikkeling is het belangrijk om de omgeving en de geschiedenis nader te bekijken. In dit hoofdstuk is uitgewijd over de geschiedenis van Oud-Beijerland en wordt de ligging van het plangebied helder weergegeven. Vervolgens wordt de beoogde ontwikkeling beschreven aan de hand van de bestaande situatie binnen het plangebied en de omgeving hiervan. Tot slot, is de toekomstige situatie beschreven, waarbij wordt ingegaan op de inpassing van het plan in de omgeving.
  
 

2.1 Ontstaansgeschiedenis Oud-Beijerland

De plaats en de omgeving waar nu Oud-Beijerland ligt, behoorde in vroeger tijden toe tot Putten. In 1421 gingen grote delen van Putten verloren tijdens de Sint Elizabethsvloed en transformeerde dit gebied in kleiplaten en gorzen. Het gebied werd in de eeuwen na de ramp stukje bij beetje weer bedijkt. In 1557 werd de polder waar het hedendaagse Oud-Beijerland ligt bedijkt. De Oud-Beijerlandsedijk dateert van deze periode en is ook op onderstaande kaart terug te vinden. De nieuwe polder kreeg de naam Beijerland, Moerkerken, Cromstrijen en de Greup en in 1559 werd Oud-Beijerland, toen nog onder de naam Beijerland, gesticht. De naam Beijerland kwam van Sabine van Beieren, de vrouw van de stichter van Oud-Beijerland: Graaf Lamoraal van Egmond. In 1584 werd de naam veranderd naar Oud-Beijerland omdat enkele kilometers ten westen het dorpje Nieuw-Beijerland werd gesticht. In 1604 schonk Sabine van Beieren de kerktoren aan het dorp en in 1622 werd het dorpshuis de Vliet gebouwd, welke tot in de jaren ’70 werd gebruikt als zetel van het gemeentebestuur. Door de eeuwen heen bleef Oud-Beijerland een van de belangrijkste plaatsen in de Hoeksche Waard. Vanaf het einde van de 19e eeuw tot circa 1955 was Oud-Beijerland met Rotterdam verbonden middels een stoomtram. In de 19e en 20e eeuw kreeg Oud-Beijerland bovendien een suikerfabriek en een cementfabriek waardoor de werkgelegenheid toenam en de plaats nog groter werd.
 
Afbeelding 2 Historische kaart Oud-Beijerland omstreeks 1866
 
In 1984 werd de gemeente Oud-Beijerland vergroot met delen van de voormalige gemeenten Mijnsheerenland en Heinenoord. Sinds de tweede wereldoorlog is Oud-Beijerland gegroeid van 7.000 tot circa 23.000 inwoners. Hoewel de meeste industrie uit het centrum is verdwenen, is er op bedrijventerrein De Bosschen ruimte voor lokale en regionale bedrijven. Tegenwoordig heeft Oud-Beijerland een belangrijke centrumfunctie voor de gehele Hoeksche Waard.
  

2.2 Huidige situatie

Het plangebied grenst aan de Beneden Oostdijk en is gelegen in het oostelijk deel van Oud-Beijerland. De Beneden-Oostdijk is een belangrijke gebiedsontsluitingsweg voor Oud-Beijerland. Boven de Beneden-Oostdijk ligt de Oud Beijerlandsedijk. De Oud-Beijerlandse Dijk is één van de structuurbepalende dijken in Oud-Beijerland en heeft een groen profiel met een dubbele rij bomen. Het plangebied maakt onderdeel uit van een bebouwingslint tussen de wijk “Poortwijk” en bedrijventerrein De Bosschen. Aan de zuidzijde van het lint is bebouwing aanwezig. Binnen het plangebied is het tuincentrum 'Tuinwereld' en was de dierenspeciaalzaak 'De Poort B.V.' gevestigd. Wegens verhuizing van de dierenzaak naar het pand van Tuinwereld is het commerciële object vrijgekomen.
 
Afbeelding 3 Gevelaanzicht Tuinwereld
 
Afbeelding 4 Gevelaanzicht oude dierenspeciaalzaak 'De Poort B.V.'
 
Poortwijk
Aan de achterzijde grenst het tuincentrum aan een watergang waar de wijk “Poortwijk” begint. De Poortwijk, de laatste grote uitbreiding van Oud-Beijerland, wordt begrensd door de Beneden Oostdijk, de Stougjesdijk, de Kwakscheweg en de Oud Beijerlandse Kreek. Tweederde van de wijk is inmiddels gebouwd. Poortwijk III, het gedeelte dat direct aan de Kwakscheweg grenst, moet nog in ontwikkeling worden genomen. De stedenbouwkundige structuur van de wijk is opgehangen aan het aanwezige water en oude lijnen uit het landschap, en dan met name de dominante oostwestrichting van de boomgaarden, akkers en weilanden, en kent een veelvormigheid: rationele verkavelingen en cirkelvormige
elementen. Vanaf de Kwakscheweg tot het tuincentrum aan de Beneden Oostdijk ligt een diagonale as die nagenoeg alle straten van de wijk met elkaar verbindt.
 
In de woonwijk zijn voornamelijk rijwoningen, geschakelde woningen, halfvrijstaande woningen en vrijstaande woningen gebouwd. De bebouwing bestaat overwegend uit twee tot drie lagen. In de wijk komen velerlei kapvormen voor: naast de reguliere zadeldaken zijn binnen de wijk ook veelvuldig lessenaardaken en platte daken toegepast. De bijzondere plekken in de wijk worden gemarkeerd door grotere appartementengebouwen.
   
Kloosring
Ten zuiden van het plangebied ligt de Kloosring. In het verleden was de Kloosring een weg die was voorzien over de gronden van de Beneden Oostdijk 60. Omdat dit destijds in verband met de eigendomssituatie niet haalbaar was, is de weg met een knik erin alsnog aangelegd. Omdat de gronden nu vrijkomen, zal de weg alsnog in een vloeiende lijn worden doorgetrokken. Daarbij ontstaat ruimte ten zuiden van de nieuwe Kloosring.   

2.3 Beoogde situatie

Het planvoornemen betreft de toevoeging van drie vrijstaande woningen in het bestaande lint aan de Kloosring en de uitbreiding van het tuincentrum. Om de bouw van de nieuwe woningen planologisch-juridisch mogelijk te maken wordt er een deel van het terrein herbestemd en een bouwvlak vergroot. Het nieuwe bedrijfsbouwvlak wordt circa 1000 m2 groot. Op onderstaande afbeelding is de situering van de nieuwe bouwvlakken weergegeven.
 
Afbeelding 5 Inrichtingsschets
   
In dit bestemmingsplan worden nieuwe bouwmogelijkheden geboden voor drie woningen een bedrijfsuitbreiding. Voor deze bouwmogelijkheden worden in het voorliggende bestemmingsplan en de welstandsnota randvoorwaarden gesteld.  
De Kloosring is vrijwel uitsluitend een woonstraat, alleen ter plaatse van het plangebied is geen sprake van woningen, maar zijn de aan de Kloosring grenzende gronden in gebruik als parkeerterrein. Tevens is de bedrijfsbebouwing duidelijk zichtbaar vanaf de Kloosring en onderbreekt dit de aanwezige woonstructuur. Door de herbestemming van de gronden van het parkeerterrein tot wonen wordt het bebouwingslint met woningen gesloten. De nieuw op te richten woningen worden zo geprojecteerd dat ze qua vorm en ligging aansluiten op de naastgelegen woningen en zodoende passen binnen de stedenbouwkundige structuur. Gesteld kan worden dat de functiewijziging van een parkeerterrein naar drie woningen een verbetering van de uitstraling en leefbaarheid van de Kloosring tot gevolg heeft.
 
Stedenbouwkundige structuur
Ter aansluiting op de bestaande stedenbouwkundige structuur van de wijk ‘Poortwijk’, zijn de voorgevels van de woningen voorzien evenwijdig aan de Kloosring. De voorgevels van de te realiseren woningen moeten in een rooilijn te worden gerealiseerd. Op deze wijze blijft de stedenbouwkundige structuur zoveel als mogelijk gehandhaafd.
 
Woningen
De woningen moeten in hoogte aansluiten en op de woningen in het westen aan de Kloosring. Dit betekent een maximale goothoogte van 6,5 meter en een maximale bouwhoogte van 11 meter. De percelen zullen rond de 700m2 groot worden. 
 
Erfbebouwing
Voor deze percelen geldt dat deze tussen de 700 m2 en 1.000 m2 groot zijn. Maximaal mag 62,5 m2 aan erfbebouwing  worden gerealiseerd, aanvullend op het te bebouwen oppervlak van de woning.
 
Beeldkwaliteit
In aanvulling op het voorliggende bestemmingsplan gelden voor de woning de volgende beeldkenmerken:
- situering in langsrichting aan de straat Kloosring;
- eventuele ondergeschikte onderdelen van de hoofdmassa moeten in hun verschijningsvorm echtmondergeschikt zijn, bijvoorbeeld door een lagere bouwhoogte;
- erfafscheidingen dienen groen te worden vormgegeven;
- geen of lage erfscheidingen in de voortuin (max. 1 meter).
 
Woonstrook
Met het onderhavig bestemmingsplan wordt een kleine aanpassing meegenomen. In het zuidwesten van het plangebied wordt een strook van maximaal 6 meter breed bestemd tot wonen. Deze gronden worden onderdeel van de woonpercelen Kloosring 10 en 12.
    

3 Beleidskader

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.
  
Dit hoofdstuk beschrijft de voor de ontwikkeling relevante ruimtelijke beleidskaders en toetst in hoeverre de ontwikkeling past in het geldende beleid van Rijk, provincie en gemeente. Ook is er aandacht voor de beleidsdoelstellingen op het vlak van woon-zorgcomplexen.
 

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.
 
Sprake is van inbreiding binnen het bestaand stedelijk gebied. Door veelal vrijstaande woningen aan te bieden in een gebied waar sprake is van een goede milieukwaliteit, wordt voldaan aan de vraag naar dit type woningen.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
Binnen het plangebied is sprake van inbreiding. De inbreiding houdt in dat maximaal 3 woningen aan het woonbestand worden toegevoegd. Deze woningen liggen nabij het centrum en sluiten aan bij de vraag naar een gevarieerder woonaanbod. Daarnaast wordt conform het beleid van de duurzaamheidsladder ruimte geboden aan inbreiding zodat uitbreiding in het landelijk gebied wordt voorkomen.
 
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en aangevuld op 1 oktober 2012. Het Barro stelt niet alleen regels over de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
 
Plan
Het plangebied raakt geen van de rijksbelangen. Er zijn dan ook geen rijksbelangen in het geding.
 

3.2 Provinciaal beleid

     

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit Provincie Zuid-Holland (VRM)

Visie Ruimte en Mobiliteit Provincie Zuid-Holland (VRM)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
 
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
De provincie Zuid-Holland onderscheidt zich door de strategische ligging in internationale netwerken, drie unieke deltalandschappen die samenkomen (kust, veen en rivierdelta) en de veelzijdige steden en economische complexen in het deltalandschap. De provincie heeft vier ‘rode draden’ benoemd en bevat zekerheid over een werkend mobiliteitsnetwerken bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven.
De vier rode draden voor de toekomst zijn:
  1. Beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. Vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Voor de bebouwde ruimte zet de provincie in op een samenhangend, compact en goed bereikbaar, kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied.
 
In het programma Ruimte en het programma Mobiliteit beschrijft de provincie met welke instrumenten zij de doelen en ambities uit de Visie Ruimte en Mobiliteit uit gaat voeren. Een randvoorwaarde voor ontwikkelingen in zowel stedelijk als landelijk gebied is dat gemeenten de ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro toe moeten passen. De provincie heeft daar in de Verordening een eigen invulling aan gegeven. De ladder voor duurzame verstedelijking houdt ten eerste in dat de behoefte van de ontwikkelingen op het gebied van wonen, kantoren, bedrijven en detailhandel regionaal moeten worden afgestemd en dat deze in principe binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) stedelijk gerealiseerd moet worden. Indien de ontwikkeling niet binnen BSD gerealiseerd kan worden door middel van herstructureren, transformeren of verdichten, dient aangetoond te worden dat de locatie buiten BSD multimodaal ontsloten is. Het aanbod aan vervoersmodaliteiten op een locatie bepaalt de meest duurzame locatie buiten BSD.
 
Naast het verplicht toepassen van de ladder voor duurzame verstedelijking maakt de provincie onderscheid in drie soorten ontwikkelingen, waar – afhankelijk van de ontwikkeling – bepaalde randvoorwaarden aan worden gesteld. De drie soorten ontwikkelingen zijn gebiedseigen ontwikkelingen waarbij sprake is van inpassing, gebiedsvreemde ontwikkelingen waarbij sprake is van aanpassing en grootschalige(r) ontwikkelingen waarbij het gebied getransformeerd wordt. De voorgenomen ontwikkeling ziet op het beter benutten van de ruimte in de bebouwde ruimte. Dit zorgt er voor dat niet buiten de rode contour wordt gebouw, maar sprake is van inbreiding.

3.2.2 Verordening Ruimte 2014

In de Visie Ruimte en Mobiliteit wordt het beleid beschreven van de provincie Zuid-Holland. Het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit hebben beide de status van een structuurvisie en beschrijven de manier waarop het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie uitgevoerd wordt (met welke instrumenten). De (toekomstige) Verordening Ruimte beschrijft de regels vanuit het beleid en het programma. Deze regels hebben een directe doorwerking in bestemmingsplannen. Naar verwachting worden de documenten medio 2014 vastgesteld door Provinciale Staten. Net als bij de Visie Ruimte en Mobiliteit Provincie Zuid-Holland, wordt ook in het Programma Ruimte aandacht besteed aan verdichting. Met voorgenomen ontwikkeling is daar sprake van.

3.2.3 Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020

Op 12 oktober 2011 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de ‘Woonvisie Zuid-Holland 2011 – 2020’ vastgesteld. De Woonvisie geeft aan hoe vraag en aanbod van het woningbestand in Zuid- Holland zich de komende jaren ontwikkelen en hoe de provincie daarover afspraken wil maken met de regio's en gemeenten.
 
De voornaamste ambitie op het gebied van wonen is dat woningen passend zijn voor de huishoudens die ze bewonen. De Woonvisie zet daarbij in op:
  • behouden en benutten regionale verscheidenheid;
  • kaderstelling door de provincie voor de lange termijn; regionaal vindt uitwerking plaats;
  • voldoende goed woningaanbod voor iedereen;
  • niet meer woningen plannen dan nodig zijn.
In de Woonvisie 2011-2020 is aangegeven dat in de periode 2010-2020 in de Zuidvleugel een behoeftegroei is van 115.000 woningen. Weliswaar krimpt de bevolking in een klein deel van de provincie, met name in landelijk gebied, maar over de hele provincie genomen groeit het aantal huishoudens nog steeds. De kleine mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt voor nieuwe woningbouwontwikkelingen leveren een geringe bijdrage aan de ambities uit de provinciale Woonvisie. Het plan voorziet daarnaast in de bouw van eengezinskoopwoningen in het hogere segment. Daarmee is het bestemmingsplan conform de regionale woonvisie.

3.3 Regionaal beleid

    

3.3.1 Structuurvisie Hoeksche Waard

De structuurvisie Hoeksche Waard, door de gemeenteraad van Oud-Beijerland vastgesteld op 29 juni 2009, kent als uitgangspunt versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de economische vitaliteit van de Hoeksche Waard. De in de structuurvisie opgenomen integratiekaart biedt een toetsingskader voor ontwikkelingen.
 
Doorwerking plangebied
Op basis van het ontwikkelingsbeeld 2030 is binnen de rode contour van Oud-Beijerland ruimte voor het toevoegen van onder andere de volgende functies:
  • nieuwe woongebieden: 13 hectare (circa 195 woningen);
  • nieuwe werkgebieden: 35 hectare;
  • wonen in een groene setting: 5 hectare (circa 25 woningen);
  • werken in een groene setting: 10 hectare.
De regio wil de leefbaarheid in de dorpen bevorderen en ruimte bieden voor ontwikkeling. De gemeenten mogen bouwen voor tenminste de eigen bevolkingsgroei (migratiesaldo nul), met respect voor de kernkwaliteiten van het landschap. Herstructurering en uitbreiding zijn nodig om te voldoen aan de veranderende woningvraag en voor het behoud van het bestaande voorzieningenniveau. Gestreefd wordt naar behoud van het dorpse karakter van de verschillende kernen en buurtschappen, want dat karakter is in hoge mate bepalend voor de kwaliteit van de woonomgeving in de Hoeksche Waard.
De bouwmogelijkheden dat in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, levert een bijdrage aan de realisatie van de noodzakelijke nieuwe woningen. Dit gebeurt middels zuinig ruimtegebruik omdat er sprake is van herbestemming van bedrijfsgronden. Daarmee is het plan conform de Structuurvisie Hoeksche Waard.
 
Oud-Beijerland had in 2006 circa 9.250 huishoudens. De verwachting is dat dat aantal in 2020 en 2030 met respectievelijk 5% en 8% zal stijgen. Het plan komt daarmee tegemoet aan de behoefte aan nieuwe woningen op termijn.

3.3.2 Regionale woonvisie Hoeksche Waard 2009

Het provinciale beleid is kwantitatief en kwalitatief op regionaal niveau uitgewerkt in de Regionale Woonvisie Hoeksche Waard. De visie gaat niet alleen over woningen, bewoners, aantallen en woningkwaliteit, maar ook over ruimtelijke en sociaal/maatschappelijke vraagstukken. Al deze pijlers zijn bepalend voor de woonvisie, waarin kwaliteitsverhoging centraal staat. De woonvisie gaat uit van de volgende punten – die dus aansluiten op het provinciale beleid:
  • Voorzieningenniveau in stand houden door groei van de woningvoorraad;
  • Gefaseerde woningbouw, aanbod afgestemd op de vraag;
  • Gedifferentieerd aanbod op gemeentelijk en wijkniveau;
  • Nieuwe ontwikkelingen in bestaande wijken hebben meerwaarde voor locatie en omgeving. 
In augustus 2013 heeft vervolgens een actualisering van de regionale woonvisie plaatsgehad. In deze actualisering zijn onder andere een aanpassing van het kwantitatieve woningbouwprogramma / woningbehoeftenraming en het kwalitatieve woningbouwprogramma doorgevoerd. De woningbehoeftenraming vanaf 2012 tot en met 2019 bedraagt 1.581 woningen. Het kwalitatieve woningbouwprogramma is niet in concrete aantallen te benoemen. Wel wordt een overschot aan goedkope eengezinswoningen voorzien en een tekort aan geschikte seniorenwoningen. Ook de vraag naar huurwoningen zal naar verwachting toenemen. Als laatste blijkt dat in de toekomst dat de vraag naar dure en middeldure woningen aanwezig is, daar waar een aanbod nu nog ontbreekt.
 
Gezien het voorgaande, blijkt dat er vraag is naar dure en middeldure woningen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt ingespeeld op de vraag naar dure en middeldure woningen en wordt daarmee aangesloten op de regionale woonvisie.

3.3.3 Convenant Regionaal Woningbouwprogramma Hoeksche Waard 2020

In de Regionale Woonvisie Hoeksche Waard is de doelstelling neergelegd om te komen tot een evenwichtig regionaal woningbouwprogramma voor de Hoeksche Waard. Recent zijn afsprakengemaakt met de andere gemeenten in de Hoeksche Waard over het regionale woningbouwprogramma. Deze zijn vastgelegd in het Convenant Regionaal Woningbouwprogramma Hoeksche Waard 2020.
 
Om tot de gewenste productie in casu een realistisch en kansrijk regionaal programma te komen, hanteren de gemeenten een lijst met projecten. Dit is een flexibele lijst die kan worden aangepast afhankelijk van de wijzigingen in de vraag. Deze lijst wordt door de colleges van B&W van de vijf gemeenten vastgesteld. Onderhavig planvoornemen is niet opgenomen in de projectenlijst van het nieuwe convenant. Deze flexibele lijst zal naar aanleiding van onderhavig planvoornemen worden gewijzigd.
 
Op basis van de afspraken in het convenant en analyses die daaraan ten grondslag liggen wordt niet verwacht dat er overcapaciteit zal ontstaan als gevolg van de beoogde woningbouw in het plangebied. Ook wordt met het nieuwe convenant rekening gehouden met de huidige woningmarkt en demografische ontwikkelingen. Het kleine woningbouwprogramma dat het voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt is dan ook in lijn met de uitgangspunten in de provinciale Woonvisie.

3.4 Gemeentelijk beleid

 

3.4.1 Structuurvisie 2025 ‘Oud-Beijerland versterkt’

De structuurvisie “Oud-Beijerland versterkt” gaat in op de ruimtelijke ontwikkeling van het dorp op het gebied van wonen, economie, voorzieningen, omgeving en mobiliteit. De visie is vervolgens vertaald naar een kaart. Met de visie streeft de gemeente de volgende zes speerpunten na:
 
  1. Zoveel mogelijk ruimte voor initiatieven
  2. Kwaliteitsimpuls en investeren in het centrum als uniek "sellingpoint"
  3. Aantrekkelijke en veilige woongemeente met behoud van goede voorzieningen
  4. Kansen pakken en stimuleren van de vrijetijdseconomie
  5. Sterke werklocaties behouden en aanpassen aan deze tijd
  6. Flexibel woningbouwprogramma
In de structuurvisie is het tuincentrum aangewezen als groothandel. De bijbehorende bedrijfsruimte dat uitgebreid zal worden is aangewezen als detailhandel. Op de visiekaart van de structuurvisie is voor het plangebied echter geen specifieke visie aangegeven. De voorgenomen ontwikkeling van 3 woningen en de kleine uitbreiding van het Tuincentrum past binnen de algemene speerpunten uit de structuurvisie. Gezien het voorgaande sluit de ontwikkeling aan op het gestelde in de structuurvisie “Oud-Beijerland versterkt”.

3.4.2 Woonvisie

De gemeentelijke Woonvisie is een lokale visie, specifiek voor de gemeente Oud-Beijerland en beslaat de periode 2007 tot 2015. Met deze visie is de gemeente in staat om, binnen de beperkte bouwmogelijkheden voor de komende jaren, de woningbouw optimaal af te stemmen op de behoefte van de inwoners.
 
Uit de woonvisie volgt dat bij een toename van 148 huishoudens per jaar er een gemiddelde groei van de woningvoorraad van 144 woningen per jaar nodig is, rekening houdend met een verdeling van de huishoudens in woningbehoevende en niet-woningbehoevende huishoudens, en met een “gewenste leegstand” (zoals woningen die tijdelijk leegstaan in de periode tussen verschillende bewoners). Op  basis van de provinciale woonvisie Zuid-Holland 2005-2014 en de aanname dat de verdeling van de woningproductie over de vijf gemeenten afgestemd wordt op de omvang van de bevolking per gemeente, is in Oud-Beijerland tot 2015 een gemiddelde netto-groei van 85,4 woningen per jaar mogelijk.
  
Voorliggend plan maakt de bouw van drie woningen en de uitbreiding van het Tuincentrum mogelijk. Deze drie woningen passen binnen de netto-groei mogelijkheden van Oud-Beijerland.

3.4.3 Monitor Oud-Beijerland 2012

De gemeente Oud-Beijerland heeft het gemeentelijk woningbouwprogramma getoetst. De resultaten van deze monitor zijn nog niet bestuurlijk vastgesteld.
 
Het toetsingskader in de concept monitor is afgestemd op trends en ontwikkelingen, bevolkingsprognoses en, hiermee samenhangend, de reële woningbouwbehoefte, gewenste planning en fasering. Hierbij is rekening gehouden met het negatieve (binnenlandse) migratiesaldo in de Hoeksche Waard. In de Hoeksche Waard geldt migratiesaldo nul. Dit betekent dat er een evenwicht is tussen de immigratie en emigratie van en naar de Hoeksche Waard. Doel van het migratiesaldo is om een onbegrensde groei van het aantal woningen in de regio tegen te gaan. Sinds 2007 is er sprake van een bevolkingsdaling in de Hoeksche Waard. Bij een negatief migratiesaldo is een zekere overmaat aan woningbouwprogrammering noodzakelijk. Het is een aanzienlijke opgave voor de Hoeksche Waard om de komende jaren migratiesaldo nul te halen.
 
Het toetsingskader van de concept monitor bestaat uit vier componenten: (bestuurlijke en planologische) hardheid, marktkansen, risico's en urgentie. Op basis van de toetsing zijn projecten gelabeld als kansrijk, onzeker of risicovol en is een lijst opgesteld van kansrijke projecten. De lokale monitor sluit aan op de regionale woningbouwmonitor. De regionale monitor vormt een bouwsteen voor het regionale woningbouwprogramma.

3.4.4 Welstandsnota

Het welstandsbeleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. Het welstandsbeleid van de gemeente Oud-Beijerland is neergelegd in de Welstandsnota. In deze nota zijn criteria opgenomen voor de welstandsbeoordeling voor aanvragen om omgevingsvergunningen. In de nota zijn verschillende welstandsgebieden opgenomen die ieder een eigen verschijningsvorm en daarom eigen gebiedscriteria hebben.  Op 4 maart 2014 heeft de gemeente Oud-Beijerland de herziening van de Welstandsnota ‘Welstandsnota gemeente Oud-Beijerland' vastgesteld. De doelstelling is een versoepeling en vereenvoudiging van het welstandsbeleid door welstandsvrije objecten aan te wijzen en de regels voor overige bouwwerken te versoepelen. Verder zijn recente wetswijzigingen in de nota verwerkt zodat deze weer up-to-date is. Tenslotte is de welstandsnota in twee delen gesplitst om deze toegankelijker te maken.
 
Het plangebied ligt in welstandsgebied 'Thematische woonwijken' en in welstandniveau 'regulaire welstandgebieden'. Het belangrijkste doel van dit beleid is het handhaven van de aanwezige basiskwaliteit met behoud van het oorspronkelijke tijdsbeeld.
 

3.5 Conclusies

Met dit bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van woningbouw en een kleine bedrijfsuitbreiding van het tuincentrum mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is conform het nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Daarmee gelden er geen belemmeringen voor de planvorming.

4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie moet de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan worden aangetoond en moet in het plan worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor het bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
 

4.2 Water

Inleiding
Sinds 1 november 2003 is het wettelijk verplicht, in het kader van het Besluit Ruimtelijke Ordening, een watertoets te verrichten. In de toelichting bij ruimtelijke besluiten en plannen, waarop bovengenoemd besluit van toepassing is, is het noodzakelijk een beschrijving te geven van de manier waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.
 
De aanleiding voor het onderzoek is het bouwen van drie vrijstaande woningen en uitbreiden van een bedrijfsruimte gelegen op het terrein aan de Beneden Oostdijk 64 te Oud-Beijerland. Dit onderzoek duurzame waterhuishouding vormt de basis voor de waterparagraaf in de toelichting van het bestemmingsplan.
 
Beleid
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn water is een Europese richtlijn die moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De Kaderrichtlijn moet in landelijke wet- en regelgeving worden omgezet. Met de komst van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Europese Kaderrichtlijn heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.
 
Nationaal Waterplan
Het nationaal waterbeleid voor de komende jaren is in 2009 vastgesteld in het Nationaal Waterplan door het kabinet. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn.
 
In de afgelopen tien jaar gaven de Vierde Nota waterhuishouding, de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw en het Nationaal Bestuursakkoord Water een belangrijke impuls aan het waterbeheer. Dit gaat met het Nationaal Waterplan, vastgesteld in 2009, een nieuwe fase in.
 
Provinciaal Waterplan 2010-2015
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in de plaats van het waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Dit provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland.
 
De provincie heeft een belangrijke taak op watergebied. Deze bestaat uit toezicht houden, opstellen van regels voor het provinciale gebied en bepalen wat er hier met water moet gebeuren. De uitvoering daarvan is veelal een taak van de waterschappen.
 
Het waterplan van Zuid-Holland heeft vier hoofdtaken:
1. Waarborgen waterveiligheid.
2. Zorgen voor mooi en schoon water.
3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.
 
De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.
 
Waterbeheerplan 2009-2015 Waterschap Hollandse Delta
Het waterbeheerplan 2009-2015 van waterschap Hollandse Delta vormt het beleidskader voor de regionale waterbeheertaak. Centraal in het plan staan de doelstellingen voor waterkwantiteit en waterkwaliteit. De maatregelen en acties van het waterschap zelf en van derden om deze doelstellingen te bereiken zijn hierin beschreven. Daarnaast geeft het waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
 
Hollandse Delta zet in op de opbouw van een robuust watersysteem: voldoende watervolume, minder versnippering, een surplus aan bergingscapaciteit, ecologisch waardevolle oevers en centrale aansturing van stuwen en gemalen met voldoende capaciteit.
 
Uitgangspunt voor de waterkwaliteit is bij voorkeur het afkoppelen van schoon hemelwater en direct lozen op oppervlaktewater. Dit vermindert de onnodige belasting van het gemengde rioolstelsel en de afvalwaterzuivering.
Uitgangspunt in bestaand bebouwd gebied is dat in ieder peilgebied de aanwezige hoeveelheid open water voldoende is en blijft om wateroverlast bij hevige neerslag te voorkomen. Bij toename van de verharding dient daarom te worden gecompenseerd. Richtlijn hierbij is dat ter compensatie 10% van het oppervlak van de extra verharding als open water (of alternatief) binnen het plan- of peilgebied wordt aangelegd. Indien aangetoond wordt dat dit niet gerealiseerd kan worden, kan in overleg met Hollandse Delta naar alternatieven worden gezocht. Hollandse Delta hanteert hierbij de volgende voorkeursvolgorde voor het omgaan met hemelwater, zowel bij bestaande situaties als bij nieuwbouw:
1. in principe treft de perceelseigenaar zelf maatregelen om overtollig hemelwater te infiltreren in de bodem of af te voeren naar het oppervlaktewater;
2. als dit niet mogelijk is, zorgt de gemeente voor inzameling, verwerking en nuttig hergebruik van het overtollige hemelwater;
3. als hergebruik niet mogelijk is, zorgt de gemeente voor verantwoord transport van het overtollige hemelwater naar bodem of oppervlaktewater;
4. als dit niet (geheel) mogelijk is, wordt (een deel van) het overtollige hemelwater afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinrichting.
  
Voor het afvoeren van hemelwater van verhard oppervlak groter dan 250 m2 naar open water, dient ontheffing te worden aangevraagd op grond van de Keur. Wanneer de toename aan verhard oppervlak groter is dan 250 m2 is het beleid van het waterschap dat 10% van de toename wordt gecompenseerd in de vorm van open water.
 
Waterplan gemeente Oud-Beijerland 2011-2015
In april 2002 is voor de gemeente Oud-Beijerland het “Waterplan Oud-Beijerland” opgesteld. Dit plan is een actualisatie en integratie van bestaande waterplannen. Het waterplan, inclusief het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) beschrijft op welke wijze een veilig, gezond, duurzaam en veerkrachtig stedelijk watersysteem in Oud-Beijerland kan worden gerealiseerd.
 
De doelstelling van dit waterplan is om tot een goed beheersbaar en aantrekkelijk watersysteem te komen. Een watersysteem met helder water van voldoende kwaliteit en gevarieerde oevers dat op de gewenste gebruikersfuncties is afgestemd. Dit gemeentelijk waterplan richt zich op de belangrijkste knelpunten en geeft een duurzame, gestructureerde en kosteneffectieve aanpak voor de inrichting en het beheer van het oppervlaktewatersysteem.
 
Om deze doelstelling verder te concretiseren zijn functies toegekend aan alle waterpartijen en aan deze functies hangen concrete doelstellingen. De basisfunctie (hoofdwatergang, overige watergang) geldt overal, daarnaast zijn er nog aanvullende functies (KRW – waterlichaam, stedenbouwkundige beleving, natuurbeleving, hengelsport, recreatief varen).
 
Met een maatregelenplan vanuit dit waterplan is beoogd op de korte termijn een aantal doelstellingen te behalen. Van de bestaande maatregelen zijn er een groot aantal in uitvoering, zoals de aanleg van riolering in het buitengebied en het onderzoek naar afkoppelen. Een aantal beleidsmaatregelen volgt uit nieuwe beleid:
- aanpak grondwateroverlast;
- toets veiligheid;
- toepassen van watertoets op ruimtelijke ordeningsplannen;
- het vastleggen van de taakverdeling beheer en onderhoud.
 
Watertoets
Ten behoeve van de watertoets is voor het plangebied de waterhuishoudkundige situatie onderzocht. Daarbij wordt aandacht besteed aan de huidige bodemkundige en (geo)hydrologische situatie, de gehanteerde uitgangspunten en randvoorwaarden, en de mogelijkheden om (afgekoppelde) neerslag in de toekomstige situatie te bergen en te infiltreren.
 
Bestaande situatie
Op de planlocatie is een tuincentrum gevestigd met bijbehorende bebouwing en voorzieningen. Het terrein is nagenoeg geheel verhard. Dit wordt voor een groot deel ingevuld door het gebouw van het tuincentrum, de erf- en toegangswegen en grote parkeerruimte.
 
Bodem en grondwater
Binnen het plangebied varieert de maaiveldhoogte tussen 0,10 meter +NAP en 1,10 meter +NAP. De bodemopbouw van de planlocatie is als volgt te schematiseren.
 
Diepte t.o.v. NAP (m)Formatie
Samenstelling
0 – 3Naaldwijk, laagpakket van Walcheren Klei, matig zand, zwak humeus
3 – 5Nieuwkoop, Hollandveen laagpakket Veen
5 – 6 Naaldwijk, laagpakket van Wormer
Klei, matig tot sterk zandig
 
De stroming van het freatisch grondwater is niet eenduidig en bevindt zich op een hoogte van circa 1,2 – 1,4 m-NAP. De onderzoekslocatie bevindt zich niet binnen de grenzen van een grondwaterbeschermingsgebied.
 
Oppervlaktewater
Het plangebied wordt aan drie zijden begrensd door oppervlaktewater. Deze watergangen maken onderdeel uit van het lokale watersysteem en het waterschap is de onderhoudsplichtige instantie.
  
Afbeelding 6 Oppervlaktewatersysteem rondom planlocatie
 
Afvalwater
De bestaande bebouwing is in de huidige situatie aangesloten op de aanwezige drukriolering.
 
Regenwater
Hemelwater dat op verhard oppervlak valt, wordt geloosd op oppervlaktewater.
 
Toekomstige situatie
In de nieuwe situatie wordt een deel van de bedrijfsbebouwing uitgebreid (dierenspeciaalzaak) en komen ter plaatse van het parkeerterrein aan de Kloosring drie woonkavels.
 
Waterkwantiteit
In onderstaande tabel is voor de huidige en toekomstige situatie de oppervlakteverharding inzichtelijk gemaakt. Bij het aandeel onverhard oppervlak is uitgegaan van het gegeven dat de woonkavels voor circa 50% als onverharde tuin worden ingericht. Elke kavel krijgt een oppervlakte van ruim 700 m2.
 
Bruto (verharde) oppervlakten
Huidige situatie (m²)
Toekomstige situatie (m²)
Totaal oppervlakte plangebied, circa
22.460
22.460
Dak oppervlakte, circa
7.917
8.690
Verharde oppervlakte (erf, parkeren), circa
14.543
12.720
Onverharde oppervlakte, circa
0
1.050
 
Uit de tabel is af te leiden dat het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied met circa 1.050 m2 afneemt. Dit betekent dat geen compensatie nodig is (voorwaarde waterschap).
 
Alle afgekoppelde neerslag van de daken zal niet of zeer gering verontreinigd zijn. Deze neerslag kan zonder beperkingen rechtstreeks via bijvoorbeeld lijnafwatering of traditionele afvoermaterialen, rechtstreeks op een infiltratievoorziening of oppervlaktewater worden geloosd.
 
Afvalwater
Voor de nieuw te realiseren woningen kan de afvoer van het afvalwater aangesloten worden op de aanwezige drukriolering. Bij de uitwerking van de ontwikkeling wordt ook de afvalwaterriolering, zoals de ligging en het afvoerpunt, gedetailleerd uitgewerkt.
 
Waterkwaliteit
Om verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater en grondwater te voorkomen wordt geadviseerd duurzaam te bouwen. Dit houdt in dat het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink, koper, bitumineuze materialen en geïmpregneerd hout voorkomen dienen te worden. Toe te passen duurzame materialen:
• Hellende daken: dakpannen van beton of keramisch materiaal.
• Platte daken: beton of bekleed met EPDM rubber; APP en/of SBS gemodificeerd bitumen.
• Dakgoten en afvoerpijpen: PVC/PP/PE/ staal, aluminium of zink, alle gecoat.
• Ontsluitingspaden, wegen, terrassen: voorzien van niet uitloogbare materialen zoals beton of keramische producten.
  
Wateradvies
In het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1. Bro) is het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan het waterschap Hollandse Delta. Op 27 januari heeft de gemeente van waterschap Hollandse Delta een vooroverlegreactie ontvangen. Het waterschap geeft in de reactie aan dat voorliggend plan aansluit op de waterstaatkundige uitgangspunten.
  
 

4.3 Ecologie

Algemeen
Het voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van drie vrijstaande woningen en het uitbreiden van een bedrijfsruimte gelegen op het terrein aan de Beneden Oostdijk 64 te Oud-Beijerland mogelijk. In het kader hiervan is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd, waarin is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.
 
In deze paragraaf worden deze ontwikkelingen getoetst aan de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortbescherming).
 
Gebiedsbescherming
Toetsing Natuurbeschermingswet 1998 en Ecologische Hoofdstructuur
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Oud-Beijerland en vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Gebiedsbescherming is derhalve niet aan de orde.
 
Soortenbescherming
Regelgeving
De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De Flora- en faunawet is in zoverre voor een initiatief van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het initiatief niet in de weg staat.
 
Onderzoek
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. Bij eventuele ontwikkelingen zal rekening moeten worden gehouden met dier- en plantensoorten. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling wordt de bestaande bebouwing niet gesloopt. Daarnaast worden de gronden in het plangebied intensief gebruik ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten. Redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er in het plangebied geen beschermde dier- en plantensoorten aanwezig zijn.
 
Conclusie
Mede gelet op het huidige gebruik van de gronden, als opslagplaats bij een tuincentrum, is een ecologisch onderzoek niet noodzakelijk. Wel dient rekening gehouden te worden met de zorgplicht als bedoeld in artikel 2 van de Flora- en Faunawet. Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Eventueel dienen maatregelen te worden getroffen om verstoring tot een minimum te beperken. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.

4.4 Archeologie

Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: “de veroorzaker betaalt”. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief “in situ” (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.
  
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument “Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)”. In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende “Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland” zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid. In de provinciale verordening is opgenomen dat conform de Wet op de archeologische monumentenzorg overheden gehouden zijn archeologie op te nemen in ruimtelijke plannen. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) is uitgangspunt; aanvullende richtlijnen zijn opgenomen in de Regioprofielen Cultuurhistorie. Archeologisch onderzoek is niet nodig als er geen sprake is van verstoring en als de werkzaamheden in geval van archeologische verwachtingswaarden niet dieper worden uitgevoerd dan 30 cm onder het maaiveld of het plan een omvang kent van minder dan 100 m2. De regeling in deze verordening voor de gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden houdt in dat deze waarden beschermd moeten worden in het bestemmingsplan. Dit houdt in
ieder geval een verbod in op het uitvoeren van werken of werkzaamheden waarbij de grond dieper dan 30 centimeter onder het maaiveld wordt geroerd. Afwijking van dit verbod is mogelijk als door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.
 
Archeologische verwachtingskaart Hoeksche Waard
Op 19 januari 2010 stelde de Commissie Hoeksche Waard de archeologische verwachtingenkaart voor de Hoeksche Waard vast. Ook het college van B&W van gemeente Oud-Beijerland heeft in haar vergadering van 9 april 2013 deze archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007, ligt de verantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van het bodemarchief niet langer bij het Rijk, maar bij gemeenten. Een archeologische verwachtingskaart kan als leidraad worden gebruikt voor de bescherming van archeologische waarden. Ook kan de kaart gebruikt worden om vast te stellen welk archeologisch onderzoek nodig is bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen.
 
Onderzoek
Voor het plangebied geldt grotendeels een hoge archeologische verwachting op het aantreffen van archeologische sporen op grond van de archeologische verwachtingskaart van de Hoeksche Waard. Archeologisch onderzoek is derhalve noodzakelijk.   
 
Verkennend archeologisch onderzoek
In opdracht van Ordito Gilze B.V. heeft Aeres Milieu B.V. in juli 2014 een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd op een locatie gelegen aan de Beneden-Oostdijk 64 in Oud Beijerland. De resultaten van dit onderzoek zijn als volgt (bijlage Archeologisch onderzoek ).  
 
Op basis van het uitgevoerde verkennend onderzoek kan worden gesteld dat het plangebied vergraven is. Eventuele resten zullen in het verleden reeds zijn verwijderd. In de verdere ondergrond resten alleen afzettingen uit de stroomgeul van de Binnenmaas of een aftakking hiervan. Derhalve wordt geadviseerd dat verder archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
 
Het uitgevoerde onderzoek is verricht conform de gestelde eisen en gebruikelijke methoden. Het onderzoek is gericht op het inzichtelijk krijgen van de toestand van het aanwezige bodemarchief. Hiermee kan de beschadiging dan wel vernietiging als gevolg van de voorgenomen verstoring van een mogelijk aanwezig bodemarchief tot een minimum worden beperkt. Echter kan door de aard van het onderzoek, steekproefsgewijs, niet worden uitgesloten dat er (diepere) archeologische resten aan- of afwezig zullen zijn. Als gevolg hiervan is bij het aantreffen van archeologische resten het, conform de monumentenwet van 1988, artikel 53, verplicht dat deze resten bij het Rijk worden gemeld.
 
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. 

4.5 Geluidshinder

Wegverkeerslawaai
Volgens artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone waarbinnen akoestisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Alvorens geluidgevoelige objecten -zoals woningen, scholen en kinderdagverblijven- kunnen worden geprojecteerd, dient te worden onderzocht of aan de normen van de Wgh wordt voldaan. Het plangebied is gelegen in de zone van de Beneden Oostdijk. Het is daarom noodzakelijk een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uit te voeren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de geluidsbelastingen door het verkeer op de Kloosring (30 km/uur) ter plaatse van de nieuwe bouwvlakken meegenomen in het onderzoek.
 
Railverkeers- en industrielawaai
Een zone van een spoorlijn of een gezoneerd industrieterrein is niet over het plangebied gelegen. Om die reden is in dit akoestisch onderzoek het aspect spoorweg- en industrielawaai niet meegenomen.
 
Onderzoek
In opdracht van Aeres Milieu is door Windmill Milieu en Management een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai in het kader van de nieuwbouw van 3 vrijstaande woningen en het uitbreiden van een bedrijfsruimte op het terrein aan de Beneden Oostdijk 64 te Oud-Beijerland. De resultaten van dit onderzoek zijn als volgt (bijlage Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai).    
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. De berekende geluidbelasting (inclusief de aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder) ten gevolge van de Beneden Oostdijk bedraagt ten hoogste 40 dB. De voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt niet overschreden.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is eveneens de geluidbelasting ten gevolge van de Kloosring (exclusief de aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder) bepaald. De geluidbelasting ten gevolge van deze weg bedraagt 48 dB. Het gemeentelijk geluidbeleid legt geen aanvullende eisen op voor 30 km/uur wegen waarvoor de geluidbelasting niet meer dan 48 dB bedraagt.
 
De cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van beide wegen Kloosring (exclusief de aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder) bedraagt 49 dB. Er zijn geen wettelijke normen voorhanden waaraan de gecumuleerde geluidbelasting getoetst kan worden. In het gemeentelijk geluidbeleid is aangegeven dat bij het verlenen van hogere waarden rekening dient te worden gehouden met de cumulatieve geluidbelasting. Omdat er geen hogere waarden worden aangevraagd legt ook het gemeentelijk geluidbeleid legt aanvullende eisen op aan de cumulatieve geluidbelasting.
  
Conclusie
Gelet op het voorgaande is het doorlopen van een hogere waardeprocedure niet noodzakelijk. Voor de woningen in het plangebied is er sprake van een acceptabel akoestisch woon- en leefklimaat.
 

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en normstelling
Bij de ontwikkeling van woningen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder als gevolg van (bedrijfs)activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.    
 
Onderzoeken
De bestaande rechten van de bedrijven mogen door de realisatie van de woning (geluidgevoelig object) niet worden belemmerd en dient er bij de woningen sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast dient ook na de uitbreiding van het tuincentrum een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat voor het milieuaspect geluid te blijven gegarandeerd bij nieuwe en bestaande woningen.
 
Onderzoek I
In 2010 is in opdracht van de gemeente door DPA Cauberg-Huygen een akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage Onderzoek bedrijven en milieuzonering 2010) ten behoeve van de bouw van een aantal woningen op het perceel Beneden Oostdijk 60. De gemeente heeft dit onderzoek laten uitvoeren om te bepalen of en op welke wijze de realisatie van deze mogelijk is. De geluidsbelasting van het Tuincentrum op bestaande woningen in het plangebied, Kloosring 10 en 12, zijn destijds meegenomen in het onderzoek. Uit de berekeningsreslutaten zijn de volgende maximale geluidsniveau berekend:
 
maximale geluidsniveau
  
 Dagperiodeavondperiode
Kloosring 10
7069
Kloosring 126953
Langtijdgemiddeld
  
Kloosring 10
5956
Kloosring 12
5046
 
Bij dit onderzoek was uitgegaan van circa 1.920 bezoekers van het tuincentrum per dag. Op basis van CROW publicatie 317 (2012) wordt voor een Tuincentrum, uitgaande van in matig stedelijk gebied/rest bebouwde, gerekent met een minimale verkeersgeneratie van 13,7 per 100 m2 ofwel bij circa 7000 m2 een totaal van 960 bezoekers van het tuincentrum per dag.
 
Onderzoek II  
In opdracht van Aeres Milieu is door Windmill Milieu en Management een akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage Onderzoek bedrijven en milieuzonering) ten behoeve van het onderhavig planvoornemen. Aanleiding voor het onderzoek is de realisatie van een drietal nieuwe woningen (bouwplan) in de directe nabijheid van bestaande bedrijven en de uitbreiding van het tuincentrum Tuinwereld.
 
Doel van het onderzoek is de geluidrechten en benodigde geluidruimte van de bedrijven inzichtelijk te maken en te onderzoeken of de geluidrechten van het bedrijf al dan niet worden beperkt door de realisatie van de nieuwe woningen. Het betreft het akkerbouwbedrijf Nugteren, het tuincentrum Tuinwereld en het caravanbedrijf Van den Hoek. Voor het tuincentrum wordt de toekomstige situatie na uitbreiding inzichtelijk gemaakt. Door de inrichtinghouder is een overzicht aangereikt van de akoestisch relevante activiteiten binnen het tuincentrum Tuinwereld (bestaande situatie). Bij dit onderzoek is daarom uitgegaan van circa 350 bezoekers van het tuincentrum per dag. Dit betreft de werkelijke bedrijfssituatie van het tuincentrum Tuinwereld.
 
Het onderzoek is uitgevoerd conform de “Handleiding meten en rekenen industrielawaai” uit 1999. De resultaten zijn getoetst aan de vigerende milieuwetgeving.
 
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten gevolge van het tuincentrum Tuinwereld
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) ten gevolge van het tuincentrum Tuinwereld bedraagt ten hoogste 44 dB(A) etmaalwaarde ter plaatse van bestaande woningen en ten hoogste 42 dB(A) etmaalwaarde ter plaatse van de nieuwe woningen. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) voldoet aan zowel het voorgestelde toetsingscriterium voor een goede ruimtelijke ordening uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” als aan de standaardvoorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
 
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) ten gevolge van het tuincentrum Tuinwereld bedroog in het oude onderzoek ten hoogste 59 dB(A) etmaalwaarde ter plaatse van bestaande woningen uitgaande van 1.920 bezoekers van het tuincentrum per dag. Het verschil met de nieuw berekende geluidswaarde betreft 15 dB(A). Dit verschil zal kleiner zijn wanneer er wordt uitgegaan van de verkeersgeneratie volgens CROW publicatie 317 Kerncijfers parkeren en verkeersgeneratie (oktober 2012). Deze gaan uit van een verdubbeling van de verkeersgeneratie.
 
Om het onderhavig planvoornemen inpasbaar te houden is een toename van 8 dB(A) (t.o.v. het rapport van Windmill) ter plaatse van de nieuwe woningen toegestaan. Bij een verdubbeling van het aantal bezoekers neemt de geluidbelasting met 3 dB toe. In onderhavig geval zou derhalve een toename tot 1500 bezoekers en daarmee een toename van de geluidbelasting met 6,5 dB, nog steeds inpasbaar zijn. Op basis daarvan mag worden aangenomen dat een reële bedrijfsgroei tot circa 1500 bezoekers een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat voor de nieuwe en bestaande woningen gegarandeerd blijft.
 
Maximaal geluidniveau ten gevolge van het tuincentrum Tuinwereld
Het maximaal geluidniveau (LAmax) ten gevolge van het tuincentrum Tuinwereld bedraagt 70 dB(A) in de dag- en 69 dB(A) in de avondperiode ter plaatse van bestaande woningen (evenals het onderzoek van 2010) en 65 dB(A) in de dag- en avondperiode ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen. Het maximaal geluidniveau (LAmax) ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen voldoet aan zowel het voorgestelde toetsingscriterium voor een goede ruimtelijke ordening uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” als aan de standaardvoorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ter plaatse van de bestaande woningen wordt in de avondperiode niet voldaan.
 
De maximale geluidniveaus worden veroorzaakt door het af- en aanrijden van personenauto’s vanaf de Kloosring. Om het maximaal geluidniveau (LAmax) in de avondperiode ten gevolge van het  tuincentrum Tuinwereld ter plaatse van de bestaande woningen te verlagen, kunnen maatregelen te worden getroffen. Maatregelen kunnen bestaan uit maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld dempers), maatregelen in de overdracht (bijvoorbeeld schermen) en maatregelen bij de ontvanger (bijvoorbeeld toepassen van dove gevels). Voor het plaatsen van schermen is in het voorliggende plan een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
 
In onderhavig geval worden de pieken veroorzaakt door personenauto’s die het terrein oprijden vanaf de Kloosring. Het betreft hier voertuigen van derden die voldoen aan de Nederlandse wetgeving. Het treffen van maatregelen aan de bron (personenauto’s) is derhalve niet reëel. Het treffen van maatregelen bij de ontvanger is eveneens niet reëel, omdat het bestaande woningen zijn. Door het plaatsen van een scherm van circa 25 meter lang en 4 meter hoog op de erfgrens kan het maximaal geluidniveau (LAmax) worden gereduceerd tot 65 dB(A) in de nachtperiode. Hiermee wordt voldaan aan zowel het voorgestelde toetsingscriterium voor een goede ruimtelijke ordening uit de VNGpublicatie “Bedrijven en milieuzonering” als aan de standaardvoorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
 
langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidniveau (LAmax) ten gevolge van het caravanbedrijf Van den Hoek
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidniveau (LAmax) ten gevolge van het caravanbedrijf Van den Hoek voldoet aan zowel het voorgestelde toetsingscriterium voor een goede ruimtelijke ordening uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” als aan de standaardvoorschriften uit het Activiteitenbesluit
 milieubeheer.
 
Conclusie
Het geluid ten gevolge van inrichtingen vormt geen belemmering voor de planvorming. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening voor dit aspect.
 

4.7 Externe veiligheid

Kader
Bij Externe Veiligheid gaat het om de gevaren voor de directe omgeving in het geval dat er iets mis gaat tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De verbonden risico’s moeten binnen de perken blijven. Hiervoor worden twee soorten risico’s gehanteerd:
 
  • Het plaatsgebonden risico (PR) is vooral gericht op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is vastgelegd dat voor iedere toename in het groepsrisico een verantwoordingsplicht geldt, ongeacht of er door de wijziging een norm wordt overschreden.
 
Voor het plaatsgebonden risico PR zijn risicocontouren(10⁻⁶) vastgesteld waarbinnen kwetsbare of beperkt kwetsbare bebouwing niet is toegestaan. Deze contouren liggen
  • rond inrichtingen waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
 
Gevaarlijke stoffen die worden vervoerd over de weg, het spoor, het water of per buisleiding leiden tot knelpunten voor het plaatsgebonden risico indien er langs de transportassen een 10⁻⁶ contour ligt.
 
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uit 2004 legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorweg-emplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij (beperkt) kwetsbare objecten waaronder woningen, ziekenhuizen, scholen, winkels, horecagelegenheden en sporthallen. Hierdoor ontstaan risico’s voor mensen die in de buurt ervan
wonen of werken.
Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Dit betekent bijvoorbeeld dat woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een bedrijf dat werkt met gevaarlijke stoffen.
 
Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen over openbare wegen, water en spoorwegen is neergelegd in de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (cRNVGS). Deze circulaire is gewijzigd per 31 juli 2012. In 2013 is het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in werking getreden. Hierin staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen.
 
Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR 10
-6 contour niet toegestaan. Ook is vastgesteld dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een ruimtelijk besluit wordt genomen, de verantwoordingsplicht van toepassing is.
Het Bevb gaat uit van een belemmerde strook van 4 of 5 meter, afhankelijk van de werkdruk. Voor deze strook geldt een bouwverbod en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
Net als bij het Bevi worden de risicoafstanden en rekenmethodiek die volgen uit het Bevb opgenomen in een regeling, de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
 
Onderzoek
In of nabij het plangebied zijn de volgende risicobronnen aanwezig:
  • Zwembad Optisport/de Boogerd Oud-Beijerland;
  • BP Tankstation Oud-Beijerland;
  • Nedato B.V.;
  • Transport van gevaarlijke stoffen over de Beneden Oostdijk.
Zwembad Optisport
Optisport betreft het zwembad “De Boogerd”, gevestigd aan de Hortensiastraat 5, waarin opslag plaatsvindt van 2,5 m3 chloorbleek-loog in een tank. Het zwembad is daarom geen Bevi-inrichting en er is geen sprake van een PR 10
-6 contour.
Uit controles bij deze inrichting is geconstateerd dat alle milieuvoorschriften worden nageleefd. Er wordt rekening gehouden met een invloedsgebied van 150 meter als gevolg van een toxisch incident. Het plangebied is gelegen op circa 450 meter. Derhalve gelden er geen belemmeringen vanuit deze risicobron.
 
BP Tankstation
Aan de Beneden Oostdijk 18 is een tankstation gevestigd, dat voorziet in de opslag en verkoop van vloeibare motorbrandstoffen. Omdat het hier gaat om een benzinestation waar geen LPG wordt geleverd is geen sprake van een BEVI-inrichting en hiermee niet relevant in het kader van externe veiligheid. Een toetsing van het groepsrisico is niet noodzakelijk
 
Nedato B.V.
Op het terrein van deze risicovolle inrichting aan de Jan van den Heijdenstraat 48 is een propaantank aanwezig met een inhoud van 10 m3. De inrichting heeft een plaatsgebonden risicocontour van 12 meter. De afstand van het plangebied tot de propaantank bedraagt circa 650 meter. Daarmee gelden voor de planvorming geen belemmeringen vanuit deze risicovolle inrichting.
 
Transport van gevaarlijke stoffen over de Beneden Oostdijk
De gemeente Oud-Beijerland beschikt over een routering van gevaarlijke stoffen. De Beneden Oostdijk maakt ter hoogte van het plangebied geen deel uit van deze routering. Desondanks worden over de Beneden Oostdijk incidenteel gevaarlijke stoffen vervoerd. De weg is geen grootschalige doorgaande route, maar fungeert als een route voor lokaal transport ter bevoorrading van de genoemde risicovolle inrichtingen. Beredeneerd vanuit de aanwezige inrichtingen, is daarmee sprake
van transport van brandbare vloeistoffen (stofgroepen LF1 en LF2) en brandbare gassen (GF3) over de Beneden Oostdijk. Van de jaarintensiteiten zijn binnen de gemeente geen gegevens bekend. Het transport van LPG (stof-categorie GF3) is maatgevend voor de waarde van het groepsrisico. Omdat bij het BP tankstation geen leveringen meer plaatsvinden van LPG wordt verondersteld dat er enkel nog incidenteel vervoer van de stofgroepen LF1 en LF2 plaatsvindt. Om een inschatting van de hoogte van het groepsrisico te maken, wordt doorgaans gebruik gemaakt van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) op basis van de vervoersintensiteiten van de stof GF3 (LPG). Omdat bij het BP tankstation geen LPG leveringen meer plaatsvinden, wordt verondersteld dat het groepsrisico verwaarloosbaar is. Gezien het voorgaande is een verantwoording en inschatting van het groepsrisico niet noodzakelijk.
 
Verantwoording groepsrisico
 
Maatgevende scenario
Het maatgevende scenario is een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) van een tankauto op de Beneden Oostdijk. Een BLEVE bestaat uit een vuurbal en een drukgolf. Slachtoffers vallen door de warmtestraling en de drukgolf, alsmede door rondvliegende brokstukken en glasscherven die zware schade kunnen aanbrengen aan personen en gebouwen. Een warme BLEVE treedt op bij een externe brand, een koude BLEVE treedt op wanneer de tank bezwijkt door een mechanische oorzaak. Het optredende effect en het moment van exploderen is afhankelijk van de inhoud van de tank. Het meest geloofwaardige scenario is een plasbrand op de Beneden Oostdijk als gevolg van het transport van brandbare vloeistoffen over de Beneden Oostdijk. Dit incident heeft een reikwijdte waar het plangebied buiten ligt en is daarmee niet relevant.
In het convenant LPG-autogas is afgesproken hoe de sector de bevoorrading en het transport van LPG veiliger maakt. De sector heeft vóór 1 januari 2010 maatregelen getroffen die de externe veiligheidsrisico's verminderen. Het aanbrengen van een hittewerende coating op LPG-tankauto's is één van de maatregelen die zijn genomen. Als de coating bij een ongeluk intact blijft, geeft dit de brandweer meer tijd en meer mogelijkheden om een BLEVE te voorkomen.
 
Bestrijdbaarheid
Bestrijding van een dreigende BLEVE vereist een goede bereikbaarheid en veel bluswater bedoeld voor het koelen van de LPG-tank. Bij voldoende koeling zal een BLEVE worden voorkomen. Hiervoor wordt (vanwege de snelheid die is geboden) gebruik gemaakt van primaire blus-watervoorzieningen (in het voertuig aanwezige water en brandkranen op het openbaar waterleidingnet). In ieder geval moet worden voldaan aan de gestelde eisen zoals benoemd in de handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid. In het kader van het vooroverleg is een reactie gevraagd van de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid (VRZHZ). De reactie die is binnengekomen, is verwerkt in deze paragraaf.
 
Zelfredzaamheid
Bij het scenario van een koude BLEVE zal er geen tijd beschikbaar zijn voor zelfredding. Bij een warme BLEVE is er mogelijk beperkte vluchttijd. Gezien deze korte tijd zijn er geen mogelijkheden tot evacuatie. Daarom zullen de personen op eigen kracht het gebied moeten ontvluchten in geval van een incident. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Op een afstand groter dan 150 meter is bij een BLEVE het schuilen in een gebouw vaak de beste manier om de calamiteit te overleven. Met name de ruimten die buiten het bereik van rondvliegend glas liggen zijn als veilige plekken aan te merken. Na afloop van een 'BLEVE' kan het beste worden gevlucht, om secundaire branden te vermijden. Vluchtroutes moeten personen direct van de calamiteit wegleiden. De woningen zijn niet specifiek bestemd voor niet zelfredzame personen. Gebouwen, die bestemd zijn voor niet- of beperkt zelfredzame personen, huisvesten onder andere ouderen, gehandicapten, kinderen van 0 tot 4 jaar of gevangenen. Voor het plangebied geldt dat ontsluiting naar het zuiden een geschikte vluchtroute vormt in geval van een incident. In ieder geval moet worden voldaan aan de gestelde eisen zoals benoemd in de handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Het is van belang dat de bedrijfslocatie is voorbereid op eventuele calamiteiten, zodat zij bij calamiteiten zichzelf en anderen in veiligheid te brengen.
 
Conclusie
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van vier risicobronnen. Voor de risicovolle inrichtingen Zwembad Optisport, BP Station en Nedato B.V. geldt dat het invloedsgebied niet reikt tot het plangebied.
Het transport van gevaarlijke stoffen over de Beneden Oostdijk is beperkt en is bedoeld ter bevoorrading van de aanwezige risicovolle inrichtingen. Aan de hand van de drempelwaarden uit de Handleiding Risicoanalyse Transport is bepaald of een berekening van het groepsrisico van toegevoegde waarde is. Uit de drempelwaarden komt voort dat een berekening pas zinvol is bij een dichtheid van circa 350 personen per hectare. Omdat deze dichtheid in het gebied niet gehaald wordt, kan geconcludeerd worden dat sprake is van een groepsrisico dat lager is dan 0,1 x de oriëntatiewaarde en dat een berekening niet uitgevoerd hoeft te worden. Volledigheidshalve is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld. De veiligheidsregio is om advies gevraagd. De reactie die is binnengekomen, is verwerkt in deze paragraaf.
 
Vanuit de externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het plan.
 

4.8 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en leidingstroken dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd en voorzien van stroken waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Binnen het plangebied liggen geen relevante kabels en leidingen. Om graafschade te voorkomen en de veiligheid van de graver en de directe omgeving te bevorderen, heeft het Ministerie van Economische Zaken het initiatief genomen tot de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION). Deze wet, ook bekend als de ‘grondroerdersregeling’ is op 1 juli 2008 in werking getreden.
 
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen aanwezig. Voor wat betreft de overige leidingen wordt voor aanvang van de graafwerkzaamheden een Klic-melding gedaan bij het kadaster.
     

4.9 Luchtkwaliteit

Kader
De Wet Luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden. Voor de verschillende stoffen zijn normen (grenswaarden) opgenomen voor de jaargemiddelde concentraties en voor dagelijkse concentraties (vierentwintiguurgemiddelde).
 
De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het “Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)”. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) is vastgesteld dat deze ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze kunnen zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
 
Monitoringsprogramma Nationaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit
Om zeker te stellen dat overal tijdig de grenswaarden worden gehaald, vindt een jaarlijkse monitoring van de luchtkwaliteit plaats. De monitoring is als verplichting opgenomen in artikel 5.14 van de Wet Milieubeheer, dat betrokken bestuursorganen verplicht om jaarlijks aan de minister van VROM te rapporteren over de voortgang en uitvoering van de maatregelen en projecten die in het NSL zijn opgenomen en over de effecten daarvan op de luchtkwaliteit.
 
De monitoring geeft een actueel beeld van de luchtkwaliteit met kaartjes tot op lokaal niveau om burgers en Raad en College te informeren. Voor wat betreft de kern Oud-Beijerland blijkt dat de monitoring voor 2011 geen berekende overschrijdingen opleverde. 
 
Onderzoek en conclusie
Het plan voorziet in het oprichten van drie woningen en de uitbreiding van een bedrijfsruimte. Deze ontwikkeling zal een niet noemenswaardige toename aan verkeer opleveren. De ontwikkeling valt aan te merken als ‘Niet in betekenende mate’ omdat het kleinschaliger is dan de in de regeling NIBM genoemde drempel (1500 woningen bij één ontsluitingsweg). Derhalve behoeft er geen nader onderzoek naar luchtkwaliteit plaats te vinden.
 
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bepaald ter plaatse van het plangebied.  Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool. In de tool is de Beneden Oostdijk meegenomen. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 nabij het plangebied de jaargemiddelde grenswaarde voor de beide stoffen van 40 μg/m3 niet overschrijdt. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
 
 

4.10 Verkeer en vervoer

Ontsluiting
Met het plan worden maximaal 3 nieuwe woningen gerealiseerd. De nieuwe ontwikkeling wordt ontsloten via de Kloosring binnen de bebouwde kom van Oud-Beijerland. Deze weg is gecategoriseerd als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h. De Kloosring sluit via de Poortlaan aan op de Beneden Oostdijk welke naar het oosten richting Rotterdam en naar het westen richting het centrum van Oud-Beijerland ontsluit. Via de Provinciale weg wordt de A16 bereikt. De meeste omliggende wegen zijn erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/h. De Beneden Oostdijk is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h. Als gevolg van de nieuwe kleine ontwikkeling zullen de verkeersintensiteiten nauwelijks toenemen. De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer is goed. De locatie wordt voor het fietsverkeer direct op de Kloosring of Beneden Oostdijk ontsloten. Conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig vindt gemengde afwikkeling plaats van gemotoriseerd en langzaam verkeer. De ontsluiting voor langzaam verkeer is goed.
 
Parkeren
De parkeerbehoefte van de nieuwe woningen aan de Kloosring zal op het eigen terrein van de woningen worden gefaciliteerd. Binnen de woonbestemming is voldoende ruimte voor 3 parkeerplaatsen (2 + 1 voor bezoekers) per woning. Privaatrechtelijk zijn hierover afspraken gemaakt tussen de initiatiefnemer en de gemeente. Deze zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst. 
 
De parkeerbehoefte van de bedrijfsuitbreiding zal op het bestaande parkeerterrein worden gefaciliteerd. Dit bestaande parkeerterrein heeft circa 170 parkeerplaatsen (zie afbeelding 7). Op basis van de gemeentelijke parkeernormen zijn er minimaal 159 parkeerplaatsen noodzakelijk voor het tuincentrum met de bedrijfsuitbreiding. Bij het bepalen van deze norm is uitgegeaan van 7204 m² bvo aan Tuincentrum in het schil/overgangsgebied met een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat voldaan is aan de gemeentelijke parkeernormen en er voldoende parkeerruimte in het plangebied is.
 
Afbeelding 7 Parkeerterrein

4.11 Bodemkwaliteit

Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
 
Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.
 
Relatie Wabo, Wbb en Woningwet (Ww)
De inwerkingtreding van de Wabo (1 oktober 2010) heeft ook effect op de Wbb en de Woningwet (Ww): in de Wabo is aangegeven dat in de plaats van de aanhoudingsgrond (uit de Ww) een afstemmingsregeling wordt opgesteld waarbij de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning wordt afgestemd op de acties ten aanzien van de bodemverontreiniging. Voorts geldt ten aanzien van de bodem dat de Woningwet gemeenten verplicht in hun bouwverordening voorschriften omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem op te nemen. Die voorschriften moeten in elk geval betrekking te hebben op het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de bodem, op de aard en omvang van dat onderzoek en op inrichting van het op te stellen onderzoeksrapport.
 
Onderzoek
In het kader van de beoogde nieuwbouwplannen is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage Verkennend bodemonderzoek ). In deze paragraaf wordt een samenvatting gegeven van de onderzoeksresultaten.
 
Verkennend milieukundig bodemonderzoek
In opdracht van Ordito Gilze B.V. heeft Aeres Milieu B.V. in juli 2014 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op
een locatie gelegen aan de Beneden-Oostdijk 64 in Oud Beijerland. Gebaseerd op de verzamelde gegevens uit het vooronderzoek is de onderzoekslocatie als “onverdacht” beschouwd.
 
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond ter plaatse van de voorgenomen uitbreiding van de bedrijfsruimte licht verontreinigd is met PAK en zink. De bovengrond ter plaatse van de woningbouwlocatie is niet verontreinigd. In het ondergrond mengmonster van beide deellocaties zijn geen gehalten gemeten verhoogd ten opzichte van de (berekende)achtergrondwaarde. Het freatisch grondwater is niet verontreinigd met de onderzochte componenten.
 
De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek.
 
De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
 
De aangetroffen lichte verontreinigingen in de grond kunnen wel bij grondafvoer beperkingen opleveren ten aanzien van het (her)gebruik van de grond omdat dan veelal andere normen gelden. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.
 
Conclusie
Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkelingen niet in de weg.

4.12 M.e.r.-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage 1994 gewijzigd. Met deze wijziging kan niet langer worden volstaan met toetsing van m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten aan de drempelwaarden. Indien een activiteit onder de drempelwaarde ligt zal alsnog moeten worden getoetst aan de Europese richtlijn.
 
Het toevoegen van 2.000 woningen of meer wordt in het algemeen gezien als een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Dit bestemmingsplan maakt maximaal 3 woningen en uitbreiding van 500 m2 aan bedrijfsruimte mogelijk, ter vervanging van een opslagterrein. In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied is gelegen. Dit is bekrachtigd in de uitgevoerde onderzoeken. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten. Gezien de aard en omvang van maximaal 3 woningen is een m.e.r.-beoordelingsplicht niet aan de orde.

5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Onderhavig bestemmingsplan Kloosring/Beneden-Oostdijk 62-64 betreft een inbreidingslocatie voor 3 woningen en een bedrijfsuitbreiding van 500 m2. Doel van het bestemmingsplan is het geven van een planologisch kader hiervoor. Hiertoe voorziet het bestemmingsplan in een beperkt aantal bestemmingen en een verbeelding.      
 
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan de digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi.
 
Bij het opstellen van bestemmingsplan Kloosring/Beneden-Oostdijk 62-64 is gebruikgemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

5.2 Bestemmingsbeschrijving

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de planregels behorende bij de in het plangebied voorkomende bestemmingen, waaronder de hierboven genoemde bestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat de algemene, voor het gehele plangebied geldende, bepalingen en hoofdstuk 4 bevat tot slot de overgangsregels en slotregel. In deze paragraaf worden alle planregels kort nader toegelicht.

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "Wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen.
 
De volgende bestemmingen zijn opgenomen:
 
Bedrijf - Tuincentrum
De gronden van de bestemming 'Bedrijf - Tuincentrum' zijn bestemd voor een tuincentrum met daaraan ondergeschikt horeca. Daarbijbehorende bruggen, wegen en paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding zijn ook toegestaan. Op deze gronden zijn gebouwen toegestaan. Deze gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak. Per bouwvlak mag maximaal één hoofdgebouw worden gerealiseerd. De bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven. In artikel 3.3 zijn specifieke gebruiksregels omtrent nevenassortiment opgenomen.
 
Water
De bestemming is opgenomen voor oppervlaktewater. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.
 
Wonen
De bestemming “Wonen” is opgenomen voor drie vrijstaande woningen ten zuiden van het bestaande tuincentrum. Er is gekozen voor een regeling die aansluit op het geldend bestemmingsplan van de directe omgeving. De ligging van het bouwvlak is door de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen vastgelegd. De voorgevel van woningen dient ter plaatse in de 'gevellijn' te worden gebouwd.Op het bouwvlak is een maximale goot- en bouwhoogte aangegeven, (maximale goot- en bouwhoogte (m)). De maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 11 m. De goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 6,5 m. Verder is bepaald dat vergrotingen van de hoofdmassa en meer ondergeschikte toevoegingen in de vorm van aan- en uitbouwen op minimaal 3 m achter de voorgevel moeten worden gebouwd. Ten aanzien van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn in de planregels enkele bouwregels opgenomen. De hoogte van erfafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen en de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen. In de planregels zijn ten behoeve van afwijken van de bouwregels enkele bepalingen opgenomen waaronder een afwijkingsbevoegdheid voor de eventuele bouw van een geluidsscherm. In artikel 4.4 zijn specifieke gebruiksregels opgenomen. In artikel 4.5 is een afwijkingsregeling opgenomen voor aan huis verbonden beroepen. Tot slot, kunnen Burgemeester en wethouders binnen de bestemming functieaanduidingen verwijderen.
  
Waarde Archeologie 3
De dubbelbestemming Archeologie is gehanteerd voor het gehele plangebied dat een hoge tot zeer hoge archeologische verwachtingswaarde heeft. Voor het plangebied geldt regime III. In dit archeologie regime dient bij grondroerende werkzaamheden dieper dan 30 cm binnen een planomvang van 100 m² of groter met de aanwezigheid van archeologische waarden rekening gehouden te worden. In de planregels van de dubbelbestemming Archeologie is aangegeven wat is toegestaan binnen welk archeologisch regime. In het plangebied geldt dat uitsluitend bouwwerken zijn toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 100 m². Hiervan kan worden afgeweken indien door middel van een archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Hetzelfde geldt voor een aantal werken en werkzaamheden. In het plangebied geldt een omgevingsvergunningplicht indien grondroerende werkzaamheden op een bepaalde diepte worden uitgevoerd en groter zijn dan 100 m2.

5.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.
 
Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
 
Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen dat voor alle bestemmingen kan gelden. Het gaat om de uitsluiting aanvullende werking bouwverordening, nadere eisen, parkeren en antenne-installaties.
 
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het strijdig gebruik.
 
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, die middels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een overschrijding van de bouwgrenzen met vijf meter, het afwijken van gegeven maten, afmetingen en percentages met niet meer dan 10% en het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.
 
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van de bouwvlakken mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden. Randvoorwaarden zijn gesteld om te voldoen aan deze wijzigingsregel.
      

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
 
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
    

6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder f Bro dient de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen te worden aangetoond. Onderhavig plan betreft een particulier initiatief op particuliere gronden. In het kader van het onderhavig planvoornemen is een anterieure overeenkomst gesloten tussen gemeente en particuliere initiatiefnemer. In de overeenkomst zijn allerlei afspraken vastgelegd. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden opgesteld. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van voorliggend plan Kloosring/Beneden-Oostdijk 62-64 voldoende aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak
In het kader van de inspraakverordening van de gemeente Oud-Beijerland wordt het voorontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode worden ingezetenen en andere belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om (mondeling of schriftelijk) zijn of haar reactie aan het college van burgemeester en wethouders bekend te maken. De inspraakperiode van 4 weken startte op 22 december 2014 en tijdens deze periode zijn geen inspraakreactie ontvangen.
 
Vooroverleg
In het kader van, het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening, is het voorontwerpbestemmingsplan Kloosring/Beneden-Oostdijk 62-64 naar de Provincie Zuid-Holland, Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid en Waterschap Hollandse Delta verzonden.
 
Naar aanleiding van het vooroverleg is één reactie binnen gekomen van het Waterschap Hollandse Delta. In de reactie geeft het waterschap formeel akkoord, wat niet heeft geleid tot aanpassing van de toelichting.
 
Zienswijzen en vaststelling
Het ontwerpbestemmingsplan is vanaf 23 februari 2015 voor de wettelijk vastgelegde termijn van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegd. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Derhalve zal het plan ongewijzigd vastgesteld worden.