Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kloosring/Beneden-Oostdijk 62-64
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0584.BPWONEN2014026-VG99

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Kloosring/Beneden-Oostdijk 62-64 met identificatienummer NL.IMRO.0584.BPWONEN2014026-VG99 van de Gemeente Oud-Beijerland.
   

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
 
Verdere begrippen in alfabetische volgorde:

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
  

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft
  

1.5 aan- en uitbouw

een uitbreiding van het hoofdgebouw die, wat afmetingen betreft, ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.
  

1.6 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit uitgeoefend door de hoofdbewoner, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publiekstrekkend zijn en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
  

1.7 achtergevelbouwgrens

de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georienteerd.
 

1.8 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische overblijfselen uit de vroegere tijd.

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kans op het voorkomen van archeologische overblijfselen uit de vroegere tijd en als zodanig wetenschappelijk van belang zijn en het cultuurhistorische erfgoed vertegenwoordigen.
  

1.10 basisassortiment van een tuincentrum

de artikelen die van oudsher bij tuincentra, hoveniersbedrijven en kwekerijen verkrijgbaar zijn, bestaande uit:
  1. levend materiaal, waaronder tuinplanten en bomen, bloemen en planten, dieren, bloembollen en zaden;
  2. niet levend materiaal, waaronder gereedschap, decoratie buitenhuis en binnenhuis (sfeer en interieur), klein en grootonderhoud, dier, seizoensartikelen (zoals kerstkmarkt), tuinmeubelen.

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 

1.12 bebouwingspercentage

het deel van het bouwvlak of bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.
 

1.13 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
  

1.14 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf, een dienstverlenende instelling, of voor een aan huis verbonden beroep, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.15 bestaand(e situatie)

  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd dan wel nadien kan worden gebouwd, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.
  

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
  

1.18 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
  

1.19 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met een aan dat hoofdgebouw ondergeschikte functie.

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
  

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.
  

1.22 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
  

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
  

1.24 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.
  

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
  

1.27 deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake archeologie.
  

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
  

1.29 horeca

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, de volgende categorieën horeca-instellingen worden onderscheiden:
  • Horeca categorie 1 (licht): horeca 1a: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide etenswaren, ijs, koffie en thee met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse; horeca 1b: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse;
  • Horeca categorie 2 (middel): een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het schenken van (alcoholhoudende) dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren ter plaatse;
  • Horeca categorie 3 (zwaar): een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatige ten gehore brengen van muziek en het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met als nevenactiviteit de verstrekking van (alcoholhoudende) en dranken en kleine etenswaren ter plaatse.

1.30 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.31 nevenassortiment van een tuincentrum

niet levend materiaal, waaronder wonen (kleine meubelen etc.), wellness (zwembaden, sauna's etc.), tuin gerelateerd speelgoed, streekproducten en Farmshop (groot fruit).
 

1.32 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
  

1.33 ondersteunende horeca

een horecafunctie in maximaal de categorie lichte horeca 1a als bedoeld in lid 1.29 welke naar aard en uitstraling ondergeschikt is aan de hoofdfunctie of -bestemming en ten dienste staat van die hoofdfunctie. Als hoofdfuncties kunnen worden beschouwd: winkels, tuincentra, buurthuizen, jongerencentra, sportcomplexen, woonzones voor senioren/gehandicapten, kerken, kantines van bedrijven, verenigingslokalen, feestzalen, zaalverhuur, partycentra, clubhuizen, sociaal culturele centra, musea, wijkcentra, theater e.d.; voor de functie mag maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig worden gebruikt; met dien verstande dat voor tuincentra een maximum van 10% geldt.
  

1.34 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
  

1.35 peil

  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van aansluitende, afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
  • indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m:
    • indien de hoofdtoegang van het bouwwerk aan de weg grenst: de hoogte van de weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 3 m achter de achtergevelbouwgrens van een op bedoeld perceel aangegeven bouwvlak, mits het een aanbouw aan het hoofdgebouw betreft;
    • indien de hoofdtoegang van bouwwerk niet aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein.
    • voor vrijstaande bijgebouwen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of ander plaatselijk aan te houden waterpeil).
 
Een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald.

1.36 ondergeschikte functie

een functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt.

1.37 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.38 staat van bedrijfsactiviteiten

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan deel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

1.39 standplaats

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.40 tuincentrum

grootschalig detailhandelscentrum met een breed aanbod aan levende huis- en tuingerelateerde artikelgroepen, zoals tuinplanten, bloemen & planten, dieren en bloembollen & zaden, en niet-levende huis- en tuingerelateerde artikelgroepen, zoals gereedschap, decoratie buitenhuis & binnenhuis, artikelen ten behoeve van klein en groot tuinonderhoud, dierenbenodigdheden, seizoensartikelen en tuinmeubelen in het basisassortiment, met eventueel daarbij een nevenassortiment bestaande uit kleine meubelen, wellness-apparatuur, tuingerelateerd speelgoed en streekproducten.   

1.41 verkoopvloeroppervlak (vvo)

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

1.42 voorgevel

de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw, op 1 m boven peil, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt op basis van bijvoorbeeld specifieke (omgevings)kenmerken, zoals de aanwezigheid van de hoofdentree van de woning, of vanuit stedenbouwkundig oogpunt kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.43 woning

een complex van ruimten van, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Hieronder vallen tevens bijzondere woonvormen zoals begeleid wonen door (licht-)verstandelijke gehandicapten en ex-psychiatrische patiënten.

1.44 woonwagen

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
 

1.45 weg

een voor openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeerterreinen.

1.46 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:
  1. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  2. een seksbioscoop of sekstheater;
  3. een seksautomatenhal;
  4. een seksclub of parenclub,
  5. al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel.

1.47 perifere detailhandel

detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en in goederen die vanwege de omvang en aard een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling te weten: bouwmarkten, tuincentra, de verkoop in grove bouwmaterialen, keukens, sanitair en goederen voor woninginrichting waaronder meubels met een minimale oppervlakte van 1.000 m² bvo

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  

2.1 de afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk waar die afstand het kortst is.
  

2.2 de bedrijfsvloeroppervlakte

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
  

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
  

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.7 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, dakkapellen, en overstekende daken en bouwlagen en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en -hoogten niet meer dan 1 m bedraagt.

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Tuincentrum

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Tuincentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een tuincentrum;
  2. ondersteunende horeca; 
met de daarbij behorende: 
  1. tuinen en erven;
  2. wegen en paden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. verkeersvoorzieningen;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen
Ten aanzien van de in lid Bedrijf - Tuincentrum bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. per bouwvlak mag maximaal één hoofdgebouw worden gerealiseerd;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan aangegeven.
3.2.2 Overige bouwwerken
Ten aanzien van de in lid Bedrijf - Tuincentrum bedoelde gronden gelden voor overige bouwwerken de volgende bouwregels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor en tot 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel mag niet meer bedragen dan 1 m;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vanaf 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel mag niet meer bedragen dan 2 m;
  3. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan:
    1. binnen het bouwvlak: 6 m;
    2. buiten het bouwvlak: 3 m.
 
3.2.3 Bestaande bouwwerken
Bouwwerken, welke niet voldoen aan het bepaalde in lid 3.2.1 en lid 3.2.2 zijn toegestaan voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.3.1 Nevenassortiment
Voor het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat het nevenassortiment van een tuincentrum maximaal 20% van het totale assortiment mag bedragen met een maximum van 1.000 m2 van de verkoopvloeroppervlakte.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterberging;
  2. waterhuishouding;
  3. waterpartijen en waterlopen;
  4. waterrecreatie;
  5. verkeer en transport te water;
  6. bruggen, dammen, duikers;
  7. overige voorzieningen ten behoeve van kruisend verkeer.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Gebouwen
Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:
  1. er mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
4.2.2 Overige bouwwerken
Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden geldt dat overige bouwwerken mogen worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
4.2.3 Bestaande bouwwerken
Bouwwerken, welke niet voldoen aan het bepaalde in lid 4.2.1 en lid 4.2.2, zijn toegestaan voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan huis verbonden beroepen, waaronder mede begrepen gastouderopvang;
met de daarbij behorende: 
  1. tuinen en erven;
  2. wegen en paden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. verkeersvoorzieningen;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Hoofdgebouwen
Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden voor hoofdgebouwen de volgende bouwregels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  2. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan aangegeven;
  4. de dakhelling van woningen mag niet meer bedragen dan 50º;
  5. de voorgevel van woningen dient ter plaatse in de 'gevellijn' te worden gebouwd.
5.2.2 Erfbebouwing op het voorerf
Op de gronden gelegen voor en tot 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning mogen uitsluitend erkers, toegangsportalen en overige bouwwerken worden gebouwd waarbij geldt dat;
  1. ten aanzien van erkers of toegangsportalen:
    1. de diepte gemeten uit de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1,50 m;
    2. de afstand tot de openbare weg niet minder mag bedragen dan 2 m;
    3. de breedte niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel;
    4. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning;
  2. ten aanzien van erf- en terreinafscheidingen:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
 
5.2.3 Erfbebouwing op het zij- en achtererf
  1. op de gronden gelegen op 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd waarbij geldt dat;
    1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;
    2. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede laag van het hoofdgebouw tot een maximum van 4 m;
    3. de bouwhoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 3 m;
  2. op de gronden gelegen op 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning mogen andere overige bouwwerken worden gebouwd waarbij geldt dat;
    1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 m;
    2. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en van overige bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50% van het erf, tot een maximum van:
    1. voor percelen met een oppervlakte die kleiner is dan 500 m2: 50 m2;
    2. voor percelen met een oppervlakte die ligt tussen 500 m2 en 750 m2: 62,5 m2;
    3. voor percelen met een oppervlakte die ligt tussen 750 m2 en 1.000 m2: 75 m2;
    4. voor percelen met een oppervlakte die groter is dan 1.000 m2: 100 m2.

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.3.1 Afwijking
Bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van:
  1. het bepaalde in lid 5.2 voor de bouw van nokverhogingen op hoofdgebouwen met een symmetrisch zadeldak, waarvan de hoogte tussen de nok en de bovenkant van de zoldervloer kleiner is dan 2,1 m en het dakvlak zich uitstrekt over maximaal één bouwlaag, waarbij geldt dat:
    1. de dakopbouw over de volle breedte van de woning moet worden gerealiseerd;
    2. de dakopbouw op de achterzijde van het dakvlak wordt gebouwd;
    3. indien in de bestaande situatie op het betreffende bouwblok meer dakopbouwen aan de voorzijde dan aan de achterzijde aanwezig zijn of het naastgelegen pand reeds een dakopbouw aan de voorzijde heeft; in afwijking van het bepaalde in sub 2 mogen dakopbouwen ook aan de voorzijde worden gebouwd;
    4. het dwarsprofiel voldoet aan de volgende maatvoering:
      1. de afstand tussen de onderkant van het glas en het vloerpeil van de zoldervloer dient ten minste 0,85 m te bedragen;
      2. de afstand tussen de bovenkant van het glas en het vloerpeil van de zoldervloer dient maximaal 2,0 m te bedragen;
      3. de afstand tussen de buitenkant van het kozijn en de buitenkant van het buitenspouwblad dient, horizontaal gemeten, ten minste 1 m te bedragen;
      4. de onderkant van het kozijn dient direct aan te sluiten op het dakvlak van de woning;
      5. het korte dakvlak van de dakopbouw dient evenwijdig te lopen aan het eronder gelegen bestaande dakvlak;
      6. de daklengte dient ten minste 0,8 m te bedragen.
    5. indien in de bestaande situatie op het betreffende bouwblok reeds nokverhogingen aanwezig zijn; in afwijking van het bepaalde in sub 4 mag dwarsprofiel met een afwijkende maatvoering worden gerealiseerd welke aansluit op de reeds aanwezige nokverhoging(en).
  2. het bepaalde in lid 5.2 voor de bouw van dakopbouwen, anders dan zoals bedoeld in 23.3.1 onder a, met dien verstande dat:
    1. het een dakopbouw betreft op een dak waarvan de hellingshoek kleiner is dan 30° op grondgebonden woningen in rijen van drie woningen of meer, dan wel;
    2. het een dakopbouw betreft ter vervanging van de bestaande dakopbouw mits de maatvoering niet wordt gewijzigd;
    3. geen afbreuk wordt gedaan aan het bestaande straatprofiel en/of cultuurhistorische waarden.
  3. het bepaalde in lid 5.2.3 sub a onder 3 voor de bouw van kappen op aanbouwen bij dijkwoningen met een dakhelling van maximaal 50º, en een goothoogte van maximaal 3 m;
  4. het bepaalde in lid 5.2.3 sub a onder 3 voor de bouw van kappen op vrijstaande bijgebouwen met een dakhelling van maximaal 50º, en een goothoogte van maximaal 3 m;
  5. het bepaalde in lid 5.2.3 sub a onder 2 voor de bouw van een dakterras op een aan- of uitbouw van een woning met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1 m boven de bouwhoogte van de aanbouw of uitbouw;
    2. geen onenvenredige aantasting plaatsvindt van de gewenste stedenbouwkundige structuur;
    3. het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan de belangen van omwonenden (bezonning, privacy);
  6. het bepaalde in lid 5.2.3 sub b onder 2 ter plaatse van de aanduiding 'geluidsscherm' voor de bouw van een geluidsscherm met een bouwhoogte van maximaal 4 m.
     
 
5.3.2 Voorwaarden
De in lid 5.3.1 genoemde omgevingsvergunningen voor afwijken kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.4.1 Algemeen
Ten aanzien van het gebruik geldt het bepaalde in lid 5.1.
5.4.2 Beroep aan huis
Binnen de bestemming is de uitoefening van een beroep aan huis toegestaan, als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met inachtneming van de volgende regels;
  1. de voor beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% per woning bedragen, tot een maximum van 45 m2;
  2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  3. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  4. er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;
  5. er mag geen gebruik worden gemaakt van reclame-uitingen;
  6. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel.
5.4.3 Gebruik van vrijstaande bijgebouwen
Onverminderd het bepaalde in lid 5.1 is het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woonruimte in strijd met het plan.
5.4.4 Seksinrichting
Onverminderd het bepaalde in lid 5.1 is het gebruik van de daar bedoelde gronden voor een seksinrichting in strijd met het plan.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 5.1 sub b voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met inachtneming van de volgende regels:
  1. de voor bedrijfsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% per woning bedragen, tot een maximum van 75 m2;
  2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  3. detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel, en horeca zijn niet toegestaan;
  4. er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;
  5. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen binnen de bestemming functieaanduidingen toevoegen of schrappen waarbij geldt dat:
  1. geen onevenredige hinder voor de woonomgeving mag ontstaan;
  2. functiewisselingen naar detailhandel, horeca of bedrijven alleen zijn toegestaan als binnen het plangebied geen toename plaatsvindt van het aantal bestaande vestigingen van detailhandel, horeca of bedrijven;
  3. een functiewisseling alleen is toegestaan indien op het betreffende perceel van oudsher een dergelijke functie aanwezig was, dan wel dat de functiewisseling wenselijk wordt geacht in verband met het voorzieningenaanbod in de wijk;
  4. voorzien wordt in de parkeerbehoefte op eigen terrein.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
  1. op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen op de in lid 30.1 bedoelde gronden bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits:
    1. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn of;
    2. het bouwwerken betreffen die vergunningvrij op basis van het Bouwbesluit kunnen worden uitgevoerd of;
    3. het bouwwerken betreffen die niet dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld of;
    4. een omvang hebben kleiner dan 100 m2.

6.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 6.2 sub a voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, anders dan de bouwwerken zoals bedoeld in lid 6.2 sub b, onder de voorwaarde dat:
    1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied, of;
    2. een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een omgevingsvergunning voor afwijken in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
  2. Bij de afweging van de omgevingsvergunning voor afwijken geven Bevoegd gezag toepassing aan de volgende criteria:
    1. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient in het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van het Bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. Bevoegd gezag wint alvorens de omgevingsvergunning voor afwijken te verlenen advies in bij een archeologisch deskundige;
  3. in afwijking van het bepaalde hiervoor onder a en b kan de omgevingsvergunning voor afwijken worden verleend indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de bouwaanvraag reeds een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 6.4 is verleend; het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4.1 Verbod
Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 6.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag:
  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  7. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  8. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.
6.4.2 Uitzondering
Het in lid 6.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:
  1. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn;
  2. het normale onderhoudswerkzaamheden betreffen die gericht zijn op en noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het plan;
  3. het andere werken en werkzaamheden betreffen die uit oogpunt van bescherming van de archeologische waarde van ondergeschikte betekenis zijn, zoals werken en werkzaamheden die niet onder het maaiveld plaatsvinden en een omvang hebben kleiner dan 100 m2;
  4. het werken of werkzaamheden betreffen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
6.4.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wordt slechts verleend indien is gebleken dat de genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden in de gronden.
6.4.4 Vergunningverlening
Voor zover de genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, indien aan de orde;
  3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouder bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
6.4.5 Rapportage-/onderzoeksplicht
In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
6.4.6 Beoordelingscriteria
Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.
6.4.7 Meldingsplicht
Aangetroffen archeologische waarden dienen te worden gemeld aan de burgemeester en wethouders. Het bevoegd gezag informeert vervolgens de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten en de provincie Zuid-Holland.

3 Algemene regels

 

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard van de Bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing voor zover het betreft:
  1. de bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. de brandweeringang;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
 

8.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, ten behoeve van:
  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. een goede woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 

8.3 Parkeren

  1. Ingeval er gedurende de planperiode sprake is van nieuwbouw, of uitbreiding van niet-woonfuncties met meer dan 50 m2, dan gelden de laatste door de gemeenteraad vastgestelde parkeernormen, waarbij als uitgangspunt het parkeren op eigen terrein genomen moet worden;
  2. Burgemeester en wethouders kunnen, indien voor het realiseren van de parkeernorm geen fysieke ruimte aanwezig is op eigen terrein, in onderstaande gevallen afwijken van het bepaalde onder a:
    1. wanneer in de directe omgeving op andere wijze in het aantal vereiste parkeerplaatsen kan worden voorzien, mits de parkeerbalans daardoor niet wordt verstoord, of;
    2. wanneer een bijdrage wordt gestort in het gemeentefonds overeenkomstig de berekening en voorwaarden.
  

8.4 Antenne-installaties

 
8.4.1 Algemeen
De oprichting van antenne-installaties en antennedragers is niet toegestaan.
8.4.2 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van lid 8.4.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het oprichten van antenne-installaties en antennedragers met in achtneming van het bepaalde in onderstaande (lid 8.4.3 en lid 8.4.4).
8.4.3 Algemene criteria
  1. Antenne-installaties en antennedragers dienen zoveel mogelijk aan het karakter van de directe omgeving te worden aangepast door gebruikmaking van bestaande bouwwerken, zoals reclamemasten of –zuilen, hoogspanningsmasten, schoorstenen, windmolens en degelijke.
  2. Bij de plaatsbepaling binnen het plangebied en voor zover geen gebruik kan worden gemaakt van bestaande gebouwen en bouwwerken, dient plaatsing op de bedrijventerreinen en kantoorlocaties de voorkeur te krijgen.
  3. Aangetoond moet zijn dat de advieswaarden van de Gezondheidsraad voor blootstelling aan elektromagnetische velden ter plaatse van de objecten, waar zich gedurende langere tijd mensen bevinden, niet worden overschreden.
  4. Het aantal antennedragers mag niet meer zijn dan strikt noodzakelijk is voor de realisering van een adequaat netwerk met voldoende capaciteit. Bij het bepalen van het strikt noodzakelijke aantal antennedragers wordt het principe van site-sharing gehanteerd.
  5. Bij de plaatsing van antenne-installaties en antennedragers dient het beginsel van site-sharing te worden gehanteerd tenzij dit, blijkens een voldoende onderbouwde motivering, technisch niet mogelijk is of in redelijkheid niet kan worden verlangd
 
8.4.4 Bouwregels
  1. antenne-installaties kleiner dan 5 m en voor het overige niet voldoen aan het bepaalde in artikel 2 lid 15 onder b van Bijlage II uit het Besluit omgevingsrecht zijn niet toegestaan;
  2. en antenne-installatie mag uitsluitend worden geplaatst op gebouwen hoger dan 12 m;
  3. ten aanzien van de plaatsing van een antennedrager op het dak van een gebouw geldt het volgende:
    1. deze dient bij een op het dak aanwezig object te worden geplaatst;
    2. in het midden van het dak te worden geplaatst, of,
    3. elders op het dak, mits de afstand tot de voorgevellijn minimaal 2 m bedraagt;
  4. een antennedrager, welke meer dan 5 m hoog is en niet op een gebouw is geplaatst, mis niet toegestaan;
  5. de afstand tussen twee woongebouwen waarop één of meerdere antenne-installaties zijn geplaatst dient minimaal 300 m te bedragen;
  6. de bedrading van de antenne-installatie dient inpandig, in of direct langs de antennedrager te worden aangebracht dan wel in een kabelgoot, mits deze kabelgoot ten minste 1 m achter de voorgevellijn is geplaatst;
  7. per gebouw mogen ten hoogste drie antennedragers worden geplaatst en/of maximaal zes antenne-installaties;
  8. de afstand van een antennedrager welke meer dan 5 m hoog is, inclusief de daarop geplaatste antennes, tot een woning of een monumentaal pand dient minimaal 100 m te bedragen;
  9. van het bepaalde onder f kan slechts worden afgeweken indien plaatsing op een locatie, als bedoeld f in redelijkheid niet kan worden verlangd in verband met het realiseren van een landelijk dekkend netwerk, mist de antennedrager landschappelijk wordt ingepast;
  10. antenne-installaties mogen niet worden opgericht in landschappelijk waardevol gebied of in kwetsbare natuurgebieden, tenzij gekoppeld aan bestaande hoogspanningsmasten, lichtmasten of andere bestaande verticale elementen;
  11. de maximaal toegestane hoogte van antenne-installaties is 40 m.
  12. ten aanzien van de plaatsing van de techniekkast bij een antenne-installatie gelden de volgende bepalingen:
    1. deze dient inpandig of ondergronds te worden geplaatst. Inpandige plaatsing is slechts mogelijk indien voldaan wordt aan de ten tijde van de indiening van de omgevingsvergunning voor het bouwen geldende advieswaarden van de Gezondheidsraad voor blootstelling aan elektromagnetische velden ter plaatse van objecten waar zich gedurende langere tijd mensen bevinden;
    2. indien de techniekkast op een gebouw wordt geplaatst, dient deze niet groter te zijn dan 2 m2 en minimaal 1 m achter de dakrand te worden geplaatst.
  

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de gronden en/of bouwwerken, zoals bedoeld in de in hoofdstuk 2 opgenomen regels, te gebruiken ten behoeve van:
  1. een seksinrichting;
  2. een coffeeshop;
  3. de opslag van goederen.
 

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

  

10.1 Algemeen

Bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van:
  1. de gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bouwregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van de boverige bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;
  4. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de hoogte van overige bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 m;
  5. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 m2 bedraagt;
    2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  6. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en overige bouwwerken met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een goothoogte van niet meer dan 4 m (ten dienste van het openbaar nut), zoals schakelhuisjes, transformatorhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes, standbeelden en straatmeubilair;
  7. het overschrijden van de aangeduide bouwgrenzen voor de bouw van bouwwerken van ondergeschikte aard zoals loggia's, erkers, keldertoegangen, dakoverstekken, luifels en balkons, die qua aard en afmetingen bij de bestemming passen tot maximaal 1,50 m in de richting van de weg, onverminderd het elders in deze regels bepaalde, indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het past binnen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving.

10.2 Randvoorwaarden toepassing omgevingsvergunning voor afwijken

Bevoegd gezag verleent slechts medewerking aan een omgevingsvergunning voor het afwijken mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op:
  1. de situering en de vorm van de aangegeven bouwvlakken in nieuwe bouwvlakken.
 

11.2 Randvoorwaarden toepassing wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
 

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

12.1.1
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
 
12.1.2
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 12.1.1 omgevingsvergunning verlenen van lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1.1 met maximaal 10%.
12.1.3
lid 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

12.2.1
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
12.2.2
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
12.2.3
Indien het gebruik, bedoeld in het lid 12.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
12.2.4
lid 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Kloosring/Beneden-Oostdijk 62-64.