4.3 Ecologie
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 2.
Huidige situatie
Naast bebouwing en parkeerterrein bestaat het plangebied uit forse groenstroken. Aan de zuidkant van het plangebied zijn ook waterpartijen aanwezig.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in herontwikkeling van het gebied. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- verwijderen beplanting en bomen;
- (ver)graven waterpartijen;
- sloopwerkzaamheden;
- bouwrijp maken;
- bouwwerkzaamheden.
Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en maakt ook geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Deze gebieden liggen met name aan de noordkant van Oud-Beijerland. De ontwikkeling in het plangebied is gezien de afstand en tussenliggende verstoringsbronnen niet van invloed op het functioneren en in stand houden van deze gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.
Het bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van het plangebied. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl).
- Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten (Ministerie van LNV, 2009).
-
1. Op basis van veldonderzoek (zie bijlage 3) zijn geen aanwijzingen gevonden van vaste rust-, verblijfs- en voortplantingsplaatsen van vleermuizen of vogels in en in de directe omgeving van verpleeghuis De Egmontshof. De gebouwen zijn hiertoe ook minder geschikt. Wel werden enkele gewone dwergvleermuizen foeragerend vastgesteld. Deze algemene soort is weinig verstoringsgevoelig en kan ook foerageren in de omgeving. Effecten op vleermuizen en vogels als gevolg van de beoogde sloopwerkzaamheden worden daarom uitgesloten. Een ontheffing van de Ffw voor de sloop van verpleeghuis De Egmontshof te Oud-Beijerland is derhalve niet vereist.
-
2. Veldonderzoek in de rest van het plangebied (zie bijlage 4) heeft uitgewezen dat het opgaand groen foerageergebied is voor gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Deze soorten hebben er tevens enkele baltsplaatsen. Met de realisatie zal een deel van het groen verloren gaan en wordt er nieuw groen en oppervlaktewater gerealiseerd. Het is aannemelijk dat als gevolg hiervan geen effecten worden voorzien op het foerageren en dat het baltsen doorgang kan vinden. Daarbij komt dat gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis soorten zijn die weinig verstoringsgevoelig zijn. Effecten op vleermuizen worden derhalve niet voorzien. Op basis van het veldonderzoek en interpretatie van effecten kan worden geconcludeerd dat met de realisatie van de plannen geen verbodsbepalingen van de Ffw worden overtreden. Op grond hiervan kan worden gesteld dat de uitvoering van het plan niet in strijd is met het gestelde binnen de Ffw.
- Op basis van het veldonderzoek (bijlage 4) wordt verder geconcludeerd dat er geen beschermde vissen zijn waargenomen in het plangebied. Dit neemt echter niet weg dat bij het dempen van watergangen en -partijen de zorgplicht in acht gehouden moet worden. Dit betekent dat bij voorkeur vanaf één kant wordt gestart met dempen. Op deze manier hebben eventueel aanwezige vissen en amfibieën de kans om weg te zwemmen.