direct naar inhoud van 3.1 Het landschap: ontstaansgeschiedenis en kernkwaliteiten
Plan: Rembrandt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0584.BPWONEN2012016-VG99

3.1 Het landschap: ontstaansgeschiedenis en kernkwaliteiten

Oud-Beijerland is in 1559 ontstaan en heeft door de vruchtbare polders altijd een belangrijke positie ingenomen in de streek. Het dorp bestaat uit een kleine historische kern, omringd door woonwijken en bedrijventerreinen. Deze historische kern is een klassiek voorbeeld van het nederzettingstype 'voorstraat'. Kenmerkend voor deze structuur is de loodrecht op de dijk georiënteerde voorstraat met achter de dijk een haven. In Oud-Beijerland zijn eigenlijk twee voorstraten waartussen de Vliet loopt, de West Voorstraat en de Oost Voorstraat. Aan weerszijden van de Vliet staan statige herenhuizen. De kerk, die bij dit type dorp meestal aan het einde van de voorstraat ligt, staat tussen de parallel lopende Kerkstraat en de West Voorstraat. Het plangebied ligt in het zuiden van Oud-Beijerland aan de rand van het dorp.

Ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap

Van groot belang voor de vorming van het huidige landschap van de Hoeksche Waard is de ontwikkeling van een schoorwallensysteem langs de kust geweest. Door de stijging van de zeespiegel verdween de kustvlakte onder water en werden vanuit zee, door golfbewegingen en stromingen van het getij, langgerekte barrières opgeworpen.

In de lager gelegen gebieden achter deze zogeheten schoorwallen ontstonden afwisselend, onderwater staande en droogstaande wadden en moerasachtige gebieden. Dit leidde uiteindelijk tot de vorming van een zich tot ver achter de schoorwallen uitstrekkend veengebied. Dit veengebied werd door het schoorwallensysteem beschermd tegen de zee. Toen de invloed van de zee weer toenam werden de schoorwallen aangetast. De erosie die optrad leidde tot de afbraak van grote delen van het veenlandschap. Als gevolg hiervan ontstonden veel, door getijdengeulen gescheiden en met zavel- en kleilagen bedekte veeneilanden (opwassen). De in het huidige landschap nog aanwezige resterende opwassen zijn ontstaan als platen te midden van snel stromende getijdengeulen en hebben vaak een ronde vorm.

Van een wezenlijke beïnvloeding door de mens was pas sprake aan het einde van de 10e eeuw toen men door het opwerpen van dijken overging tot het stelselmatig beveiligen van de reeds bewoonde eilanden (de zogeheten 'opwassen'). Bewoning vond niet uitsluitend plaats op de bedijkte opwassen, maar ook op de onbedijkte platen. In dat geval was echter sprake van een niet-permanente bewoning door vissers, schapenhouders en veendelvers en zocht men bescherming tegen hoog water door het opwerpen van 'stellen' (vluchtheuvels).

Tot de oudste polders (opwassen) behoort onder andere de Polder het Oudeland van Strijen. Door de eb- en vloedbewegingen werden geleidelijk nieuwe platen afgezet, tegen de opwassen aan. Deze meer langgerekte aanwassen werden nadien eveneens ingepolderd en in cultuur gebracht.

Aanvankelijk vond de bedijking op kleine schaal plaats. In de loop van de 15e eeuw vond een meer grootschalige landaanwinning plaats door het systematisch bedijken van de vele nieuwe op- en aanwassen. Bij de inpoldering van de op- en aanwassen werden de 'bovenlopen' van de kreken vaak binnen de dijkringen opgenomen.

Ordeningsprincipes en kenmerken

Voor het plangebied is van belang dat het ligt in het zeekleipolderlandschap, waarvan de kenmerken in de provinciale Structuurvisie als volgt worden beschreven: 'Het zeekleipolderlandschap wordt gekenmerkt door een opeenvolgend patroon van (ronde) opwaspolders en (langgerekte) aanwaspolders, met een kleinschalig dijkenpatroon. Kreken en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders met overwegend akkerbouw. Dorpen liggen als compacte kernen in het open landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek.'

Kernkwaliteiten

In de Structuurvisie Hoeksche Waard zijn de volgende drie kernkwaliteiten van het landschap van de Hoeksche Waard benoemd:

  • het polderpatroon: een mozaïek van polders die vanaf het einde van de middeleeuwen zijn bedijkt; per regio is de ontstaansgeschiedenis van het landschap afleesbaar;
  • het reliëf van kreken en dijken: het dijken- en krekenpatroon is in zijn geheel waardevol; daarbinnen zijn er gave en minder gave delen, maar juist de samenhang is kenmerkend voor het landschap;
  • de openheid: de open ruimten vormen de tegenhanger van de dijklinten en dorpen en zijn daar onlosmakelijk mee verbonden.

Op basis van de Verordening Ruimte (provincie Zuid-Holland) moet worden getoetst of projecten deze kernkwaliteiten negatief beïnvloeden. Voor deze toets wordt verwezen naar paragraaf 3.3.3.