direct naar inhoud van 4.2 Cultuurhistorie/ Archeologie
Plan: Larixplantsoen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0584.BPWONEN2010010-VG99

4.2 Cultuurhistorie/ Archeologie

4.2.1 Wettelijk kader

Monumentenwet 1988

De wettelijke bescherming van rijksmonumenten en stads- en dorpsgezichten is geregeld in de Monumentenwet 1988. Gemeenten hebben een verantwoordelijkheid voor monumentenzorg. Ook hebben ze de taak om eigenaren en beheerders van monumenten te informeren en te begeleiden bij de bescherming van hun monument(en). De Monumentenwet 1988 heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stads- en dorpsgezichten en archeologische monumenten.

Wet op de archeologische monumentenzorg

Als uitvloeisel van het Verdrag van Valletta, ook wel bekend als het Verdrag van Malta, is in Nederland de wetgeving inzake archeologie drastisch veranderd. Archeologie wordt thans primair geregeld in bestemmingsplannen en is daarmee een onderdeel van de Ruimtelijke Ordening geworden. Archeologie is thans verankerd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz, 1 september 2007) en verder in onder meer de nieuwe Wro en hieraan gerelateerde GREX-wet (beide 1 juli 2008).

Uitgangspunt van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is dat de initiatiefnemer van bodemverstoringen een wettelijke archeologische zorgtaak heeft. Hij of zij is daarmee zowel financieel als operationeel verantwoordelijk om archeologisch onderzoek te laten doen en, indien behoudenswaardige archeologie wordt aangetroffen, passende maatregelen te nemen om dit erfgoed duurzaam te beschermen. Primair dient gestreefd te worden naar behoud in situ, dus het ter plekke in de grond laten zitten van de archeologie in combinatie met maatregelen die deze duurzame bescherming garanderen. Alleen indien dit duurzame in situ behoud aantoonbaar niet mogelijk is, kan de behoudenswaardige en geselecteerde archeologie middels een opgraving (behoud ex situ) worden veiliggesteld.

Met het regelen van de bouwconditie archeologie in bestemmingsplannen is er een belangrijke rol voor de gemeentelijke overheid. Als gevolg hiervan worden gemeenten geacht om archeologiebeleid te maken om zo zelf hun archeologie te gaan regelen waar voorheen deze rol met name bij Rijk en provincie lag. De rol van deze hogere overheden is daarmee sterk verminderd. Het Rijk ziet nog toe op haar Rijksmonumenten. De Provincie is nog immer bevoegde overheid als het gaat om het verstrekken van bijvoorbeeld ontgrondingvergunningen en bij MER procedures.

4.2.2 Onderzoek

Archeologie

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. Het terrein heeft hierop een lage verwachting. De gemeente Oud-Beijerland werkt thans samen met vier andere gemeenten aan een gezamenlijke archeologische waarde- en verwachtingenkaart, alsmede bijbehorende beleidsregels en normatief kader. Tot het moment van vaststelling door de gemeenteraad is, is formeel de CHS vigerend. Echter, in het belang van het (mogelijke) erfgoed is in het kader van dit plan alvast geanticipeerd op het aankomende gemeentebeleid. Volgens de concept gemeentelijk archeologische waardenkaart ligt de locatie Larixplantsoen in een gebied met verwachtingswaarde 'middelhoge archeologische verwachtingswaarde' (oranje kleur). Ook zijn de in het plangebied locaties bekend die zijn aangeduid als "overige huisplaatsen"(gearceerde cirkels). Naar aanleiding van deze verwachting is het proces van de Archeologische MonumentenZorg (AMZ) opgestart.

Cultuurhistorie

De gemeente Oud-Beijerland heeft geen gebieden die zijn aangewezen als beschermd dorps- of stadsgezicht. In het plangebied zijn tevens geen monumentale panden aanwezig.

Onderzoek

In juli en augustus 2010 is in opdracht van de gemeente Oud-Beijerland door Ingenieursbureau Oranjewoud BV een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Larixplantsoen te Oud-Beijerland (het complete onderzoek is opgenomen als Bijlage 2). Op basis van de resultaten van het archeologisch bureauonderzoek is daarna een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd in de verkennende fase. De gemeente Oud-Beijerland is voornemens om een twaalftal starterswoningen te realiseren op deze planlocatie. Omdat de voorgenomen ontwikkeling mogelijk leidt tot beschadiging en/of vernietiging van eventueel in de bodem aanwezig archeologische vindplaats(en) ,is conform het vigerende gemeentelijk beleid archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Het doel van het archeologisch bureauonderzoek daarbij was het opstellen van een gespecificeerd verwachtingsmodel dat vervolgens in het veld is getoetst.

4.2.3 Conclusie

Op basis van het archeologisch bureauonderzoek was de verwachting dat zich binnen het plangebied archeologische resten aanwezig zouden bevinden vanaf de Middeleeuwen. Meer specifiek werd er rekening mee gehouden dat zich binnen het plangebied (resten van) een oude opgehoogde huisplaats uit de Late Middeleeuwen aanwezig zou kunnen zijn. In tegenstelling tot de verwachtingen zijn echter tijdens de veldfase hiervoor geen aanwijzingen gevonden. Mogelijke oorzaken hiervoor houden verband met de mogelijkheid dat binnen het plangebied relevante Duinkerke III afzettingen voor erosie van de ondergrond zouden hebben gezorgd. Ook kan niet worden uitgesloten dat de bouw- en sloop van het voormalige schoolgebouw tot aantasting van archeologische resten in het plangebied hebben geleid.

Het veldonderzoek heeft aangetoond dat het bovenste gedeelte van het bodemprofiel gekenmerkt wordt door Duinkerke III afzettingen (bestaande uit zandige klei), waarvan de top is verstoord als gevolg van bouw- en sloopwerkzaamheden. Onder het pakket zandige klei werd fijn zand aangetroffen, dat gerekend kan worden tot geulafzettingen van fluviatiele oorspong (rivierafzettingen, mogelijk behorende tot de nabijgelegen oude Maasgeul). De top hiervan was, zoals werd verwacht, geërodeerd. Ook de afwezigheid van veenlagen en het voorkomen van alleen verslagen veen in enkele boorkernen kan erop duiden dat het veenpakket is geërodeerd.

Selectieadvies (aanbevelingen) archeologie

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde archeologisch onderzoek wordt de kans op de aanwezigheid van (intacte) archeologische resten laag ingeschat. Het selectieadvies is daarom dat er geen nader archeologisch onderzoek nodig is, en wel om de volgende redenen:

  • 1. Er zijn tijdens het veldonderzoek geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een oude ophoginglocatie (huisplaats);
  • 2. Er zijn geen duidelijke, intacte, oeverafzettingen aangetroffen;
  • 3. De zandondergrond is geërodeerd;
  • 4. Er is geen veenpakket aangetroffen; dit wijst ook op erosie van de ondergrond;
  • 5. De top van de Duinkerke III afzettingen is verstoord;
  • 6. Er zijn geen concrete archeologische resten zoals funderingen of archeologische lagen aangetroffen1 .

Conclusie archeologie

Dientengevolge wordt aanbevolen het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven. Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHIS-meldpunt, telefoon 033-422 7682. Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

Conclusie cultuurhistorie

In het plangebied Larixplantsoen zijn geen cultuurhistorische waardevolle elementen in de ondergrond en bovengrond aanwezig. Ook voor wat betreft cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de voorgestelde ontwikkeling.