Plan: | Larixplantsoen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0584.BPWONEN2010010-VG99 |
Wet bodembescherming
Als sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan is de Wet bodembescherming (Wbb) van kracht. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.
Op 1 januari 2006 is de Wbb ingrijpend aangepast omdat het beleid met betrekking tot bodemsaneringen veranderde. De Wbb kent nu een viertal regelingen die alle vier een ander onderdeel van bodembescherming voor hun rekening nemen:
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Besluit bodemkwaliteit
Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (volledig) in werking getreden. Het doel van dit besluit is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren.
Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Het besluit heeft alleen betrekking op steenachtige bouwstoffen. Andere materialen worden in de praktijk ook toegepast als bouwstof maar vallen niet onder dit besluit.
Voor grond en baggerspecie in oppervlaktewater en op landbodems gelden aparte regels die ook in het Besluit bodemkwaliteit zijn opgenomen; in tegenstelling tot bouwstoffen kunnen ze weer definitief deel gaan uitmaken van de bodem. Tot slot zijn in het Besluit bodemkwaliteit de kwaliteitsregels voor, ondermeer, bodemonderzoek, bodemsanering en laboratoriumanalyses die worden uitgevoerd door adviesbureaus, laboratoria en aannemers (bodemintermediairs) vastgelegd. Deze regels zijn bekend onder de naam Kwalibo (kwaliteitsborging in het bodembeheer). Kwalibo bevat ook maatregelen om de kwaliteit van ambtenaren die bodembeleid maken of uitvoeren en het toezicht en de handhaving te verbeteren.
Relatie Wbb en Woningwet (Ww)
Met de inwerkingtreding van de gewijzigde Wbb (2006) is ook artikel 52a van de Woningwet gewijzigd: Als er ontwikkelingen zijn voorzien die gericht zijn op het verblijf van mensen in een gebied en de bodem blijkt verontreinigd te zijn of er bestaat een redelijk vermoeden dat sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, dan geldt een aanhoudingsplicht. De aanhouding duurt totdat het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan, dan wel dat het heeft vastgesteld dat er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging ten aanzien waarvan spoedige sanering noodzakelijk is. Er geldt alleen een bodemonderzoeksplicht voor bouwwerken waarvoor een reguliere bouwvergunning is vereist. Een bouwvergunning wordt niet eerder afgegeven dan nadat uit onderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
De onderzoekslocatie Larixplantsoen is gelegen in de subregio Hoeksche Waard, zone HW2: wonen na 1940, van de Bodemkwaliteitskaart Hoeksche Waard. Op basis van de bodemkwaliteitskaart is af te leiden dat de oorspronkelijke bovengrond van de locatie mogelijk licht verontreinigd is met koper, lood, nikkel, zink en PAK. Op basis van de beschikbare gegevens blijkt dat de ondergrond niet verontreinigd is.
Door MH Poly Consultants & Engineers B.V. is een verkennend, aanvullend en nader bodemonderzoek uitgevoerd voor de locatie Larixplantsoen met het oog op de voorgenomen nieuwbouw ter plaatse. Het complete onderzoek is als Bijlage 1 opgenomen.
Op basis van het bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Zintuigelijke waarnemingen
Grond
Over het algemeen bestaat de bodem van maaiveld tot ca. 1,0 m -mv uit zandig of siltig, zwak humeuze klei. Plaatselijk is in de bovengrond en onder de bestrating straatzand aangetroffen tot ca. 0,3 รก 0,5 m -mv. Van ca. 1,0 tot 1,5 m -mv is een sterk zandige kleilaag aangetroffen. Aan de noordzijde van de onderzoekslocatie is in dit bodemtraject een siltige zandlaaag gesitueerd. Onderliggend is tot de maximale onderzoeksdiepte (ca. 3,0 m -mv) een kleiige zandlaag aangetroffen. In de boringen 2 en 4 ter hoogte van de voormalige sloot zijn geen kenmerken (puin, afval e.d.) waargenomen die mogelijk duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.
Grondwater
In het grondwater zijn geen verontreinigingskenmerken waargenomen.
Algemeen
Opgemerkt wordt dat tijdens de veldwerkzaamheden geen asbestverdachte materialen zijn waargenomen in het verkregen monstermateriaal. Tijdens de uitvoering van het reguliere veldwerk was een maaiveldinspectie op asbestverdachte materialen niet mogelijk in verband met de aanwezigheid van een sneeuwdek.
Een maaiveldinspectie op asbestverdachte materialen is uitgevoerd tijdens het verrichten van het veldwerk in het kader van het nader bodemonderzoek. Op het maaiveld ter plaatse van de boorlocaties zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Analytisch onderzoek
Grond Bbk (toets ontvangende bodem)
Op basis van onderhavig onderzoek blijkt dat de kleiige grond over het algemeen is beoordeeld als zijnde klasse wonen door overschrijdingen van de klasse natuur/landbouw door de parameters cadmium, kwik, lood, zink, PAK, minerale olie, DDT, DDE, DDD en/of OCB. De diepere ondergrond (ca. 0,9 tot 1,5 m -mv) is beoordeeld als zijnde klasse landbouw/natuur.
De kleigrond in het bodemtraject van ca. 0,5 tot 1,0 m -mv (voormalige bovengrond) ter hoogte van boring 12 is echter beoordeeld als zijnde klasse niet toepasbaar op basis van een overschrijding van de maximale waarde klasse industrie voor de parameter DDE. Ter plaatse van een gedeelte van het zuidelijke terreindeel is in de huidige bovengronde klasse industrie aangetroffen.
Grond Wbb
Op basis van het bodemonderzoek blijkt dat de kleiige grond in het bodemtraject van maaiveld tot ca 1,0 m -mv licht verontreinigd is met cadmium, kwik, lood, zink, PAK, minerale olie, DDT, DDE, DDD en/of OCB. De diepere ondergrond van ca. 0,9 tot 1,5 m -mv is niet verontreinigd.
Afwijkend op het bovenstaande is in het bodemtraject van ca. 0,5 tot 1,0 m -mv (voormalige bovengrond) ter hoogte van boring 12 een matige verontreiniging met DDE aangetroffen. In de bijlage bij het bodemonderzoek is de contour van de verontreiniging weergegeven. De interventie waarde wordt niet overschreden, derhalve is er geen sprake van een ernstige bodemverontreiniging.
Grondwater
Na toetsing van de analyseresultaten van het grondwater blijkt dat de streefwaarde voor de onderzochte parameters niet wordt overschreden.
Algemeen
De veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd conform de BRL-SIKB 2000.
Met het bodemonderzoek is voldaan aan de doelstelling, om met een gerichte onderzoeksinspanning het inzicht te verkrijgen in de milieukundige bodemkwaliteit op de locatie. Met de onderzoeksresultaten kan invulling worden gegeven aan eventuele hergebruiksmogelijkheden binnen de bodemkwaliteitskaart Hoeksche Waard.
Hypothesen
Op basis van bovengenoemde analyseresultaten dient de voorafgaand aan het onderzoek opgestelde onderzoekshypothese "ONV" (onverdacht) deels verworpen te worden. De hypothese dient verworpen te worden omdat lichte verontreinigingen zijn vastgesteld in de huidige bovengrond, die niet alleen als verhoogde achtergrondwaarde kunnen worden beschouwd. Het uitvoeren van een aanvullend/ nader bodemonderzoek naar de lichte verontreinigingen wordt niet zinvol/noodzakelijk geacht. De diepere ondergrond en het grondwater zijn niet verontreinigd met de onderzochte parameters, op basis waarvan de opgestelde onderzoekshypothese "ONV" voor dit gedeelte van de onderzoekslocatie wel kan worden aangenomen.
Op basis van bovengenoemde analyseresultaten dient voorafgaande aan het onderzoek opgestelde onderzoekshypothese "VED-HE" aangenomen te worden. De hypothese dient aangenomen te worden, omdat lichte verontreinigingen met zware metalen en bestrijdingsmiddelen en een matige verontreiniging met DDE zijn vastgesteld in de grond. Binnen het onderhavige project heeft reeds een aanvullend en nader bodemonderzoek plaatsgevonden.
Indien aan de westzijde van de onderzoekslocatie (ter hoogte van boring 12) graafwerkzaamheden worden uitgevoerd, dient men rekening te houden dat matig met DDE verontreinigde grond vrij zal komen. Als alternatief voor ontgraving wordt aangeraden de matige verontreiniging te isoleren middels de aanleg van een extra parkeerplaats. Aanbevolen wordt eventuele (graaf)werkzaamheden te melden bij het bevoegd gezag (Milieudienst Zuid-Holland Zuid, afdeling WTB) samen met een beknopt plan van aanpak waarin wordt aangegeven op welke wijze met de verontreiniging wordt omgegaan. Dit is echter geen vereiste uit de Wet bodembescherming.
Op basis van toetsingsresultaten op basis van het Besluit bodemkwaliteit wordt ten aanzien van eventuele ontgravingen en afvoer van de grond op de onderzoekslocatie geadviseerd de grond ter hoogte van boringen 12, 13, 21, 22 en 24 (indicatieve kwaliteit Klasse Industrie) gescheiden te houden van de grond ter plaatse van het overige deel van de onderzoekslocatie (indicatieve kwaliteit Klasse Wonen). Voor de contour van de klasse industrie grond wordt verwezen naar de afbeelding in bijlage 2.4 van het volledige onderzoeksrapport. De vrijgekomen grond (Klasse Wonen en Industrie) wordt in separate depots gezet en vervolgens bemonsterd, teneinde de uiteindelijke hergebruiksmogelijkheden te bepalen. Op basis van een overleg met het bevoegd gezag kan, gezien de aangetoonde heterogeniteit van de verontreiniging, de niet toepasbare grond in de ondergrond van boring 12 bij vrijkomen aan het depot met klasse industrie grond worden toegevoegd.
Afbeelding 6: figuur 2.4 van het bodemonderzoek met de kwaliteitsklassen van de grond, bron: MH Poly