direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkstraat 7
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0576.BP201700045-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ter hoogte van de Kerkstraat 7 in Noordwijkerhout liggen de percelen behorend bij het bedrijf Vandenberg Verdegaal BV, een bloembollenkwekerij en -exportbedrijf. Op het perceel bevinden zich bedrijfsruimten met kantoor en een woonhuis. Het bedrijf is voornemens de bedrijfsvoering op een andere locatie, buiten de kern van Noordwijkerhout voort te zetten. De percelen komen op dat moment vrij voor herontwikkeling.

Initiatiefnemer is voornemens de percelen ter herontwikkelen ten behoeve van de realisatie van maximaal 20 woningen. De bestaande gebouwen inclusief het bestaande woonhuis worden hiervoor gesloopt. De gewenste ontwikkeling is niet mogelijk binnen de juridisch-planologische kaders van het vigerend bestemmingsplan 'Mossenest'. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de kern van Noordwijkerhout, ten oosten van de N206, in de wijk Mossenest. Het plangebied ligt ingeklemd tussen voornamelijk woningen, gelegen aan de Wildlaan, Kerkstraat, Akelei en Lupine.

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700045-0003_0001.jpg"

Figuur 1.1. Ligging plangebied (bron: Google Earth)

1.3 Geldend planologisch kader

Ter hoogte van de percelen (B3901, 2964 en 3898) geldt het bestemmingsplan 'Mossenest', onherroepelijk sinds 26 september 2013. De percelen zijn grotendeels bestemd ten behoeve van agrarische doeleinden, met als specifieke functieaanduiding 'agrarisch handels- en exportbedrijf'. In het midden van het bestemmingsvlak is een ruim bouwvlak opgenomen waar bebouwing is toegestaan met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 9 en 13 meter. De maximale oppervlakte van bedrijfsgebouwen is vastgelegd op 2.400 m². Ten behoeve van de bedrijfsvoering is per volwaardig agrarisch bedrijf één bedrijfswoning toegestaan. Het gehele plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700045-0003_0002.jpg" Figuur 1.2. Uitsnede bestemmingsplan Mossenest (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Ter hoogte van een groot gedeelte van de percelen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op basis van deze wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk de gronden geheel of gedeeltelijk te wijzigen in de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin', 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' ten behoeve van de bouw van maximaal 20 woningen. Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn enkele voorwaarden gekoppeld. Zo mogen de woningen uitsluitend vrijstaand, geschakeld en/of twee-aaneen worden gebouwd en mag de goothoogte ten hoogste 6 meter bedragen.

Een gedeelte van de gronden waarop de herontwikkeling voorzien is, ligt niet binnen de wijzigingszone zoals opgenomen in het vigerend bestemmingsplan. Om deze reden kan geen gebruik worden gemaakt van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid en is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2: Huidige situatie en planbeschrijving
  • Hoofdstuk 3: Ruimtelijk beleidskader;
  • Hoofdstuk 4: Onderzoek milieuaspecten;
  • Hoofdstuk 5: Juridische planbeschrijving;
  • Hoofdstuk 6: Uitvoerbaarheid.

In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven en wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante sectorale milieuaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 is de juridische regeling nader toegelicht. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Omgeving

In de omgeving van het plangebied liggen de woongebieden Mossenest I en II. Deze woongebieden zijn ontwikkeld als uitbreidingswijken van Noordwijkerhout na de voltooiing van de wijk Zeeburg. Het woongebied is planmatig in verschillende fasen tot stand gekomen, vormt de afronding van de kern Noordwijkerhout en de grens tussen het stedelijke en landelijke gebied.

Het plangebied ligt ingeklemd tussen voornamelijk woningen, gelegen aan de Wildlaan, Kerkstraat, Akelei en Lupine. Ten zuiden van het plangebied, aan de Wildlaan 3, bevindt zich een kantoorpand waar Heemskerk Makelaardij & Assurantiën en het Woning Hypotheek Centrum in gevestigd zijn.

2.1.2 Plangebied

Ter hoogte van het plangebied bevinden zich bedrijfsruimten met kantoor en een woonhuis behorend bij het bedrijf Vandenberg Verdegaal BV, een bloembollenkwekerij en -exportbedrijf. Het deel van de percelen behorend bij het bedrijf wordt ontsloten via de Wildlaan, het woonhuis kent een eigen inrit via de Kerkstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700045-0003_0003.jpg"

Figuur 2.1 Aanzicht plangebied vanaf de Wildlaan (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700045-0003_0004.jpg"

Figuur 2.2. Aanzicht plangebied vanaf de Kerkstraat (bron: Google Streetview)

2.2 Toekomstige ontwikkeling

Algemeen

Het huidige bedrijfsperceel wordt aan alle zijden begrensd door woningen. De meest voor de hand liggende invulling van de ontstane ruimte betreft die met woningbouw. Tevens zorgt de locatie dicht bij het centrum en andere voorzieningen, alsmede de relatief korte afstand tot strand en duinen, voor een aantrekkelijke plek om te wonen.

Stedenbouw en typologie

Het planvoornemen voorziet in de herontwikkeling van de percelen ten behoeve van de realisatie van maximaal 20 woningen. In de concept verkaveling zoals onderstaand weergegeven is uitgegaan van 16 twee-aaneen gebouwde woningen en 1 vrijstaande woning. De twee-aaneen gebouwde woningen worden in twee rooilijnen in twee keer vier tegen over elkaar gelegen blokken gerealiseerd, met de voorzijde gericht op de nieuwe interne ontsluitingsweg. Deze interne ontsluitingsweg wordt aangelegd als woonerf met een maximale snelheid van 15 km/uur.

Ter plaatse van de uitgang van het, zo dadelijk voormalige, bedrijfsterrein ontstaat de mogelijkheid voor het aanvullen van de woningen in het lint van de Wildlaan met een vrijstaande woning, georiënteerd op de Wildlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700045-0003_0005.jpg" Figuur 2.3 Concept stedenbouwkundige verkaveling (bron: Architectenbureau Piet Onderwater & Partners)

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700045-0003_0006.jpg"

Figuur 2.4 Concept stedenbouwkundige verkaveling in 3D (bron: Architectenbureau Piet Onderwater & Partners)

De woningen in de omgeving bestaan voornamelijk uit twee lagen en een kap. De verlaagde ligging van het bedrijfsterrein ten opzichte van de aangrenzende woningen beperkt de impact van de hoogte van de nieuwe bebouwing op de omgeving. Tevens is met de positionering van de woningen rekening gehouden met schaduwwerking op de bestaande bebouwing.

Architectuur en beeldkwaliteit

Het nieuwe wijkje wordt als een enigszins zelfstandige enclave ontwikkeld, zoals dat bij eerdere ontwikkelingen aan de Kerkstraat (zoals bijvoorbeeld aan het Geesthof) ook is gedaan. Dit wordt versterkt door de zelfstandige ontsluiting, maar ook door de architectuur van de woningen. De architectonische kenmerken zijn daarentegen zeker ook terug te vinden in de omgeving, om een inpassing op grotere schaal te garanderen. Recentelijke vernieuwingen en toevoegingen aan de Kerkstraat, zijn namelijk in een enigszins vergelijkbare stijl gerealiseerd. Doordat de twee-aaneen gebouwde woningen en de vrijstaande woningen in uitwerking familie van elkaar zijn, ontstaat een onderlinge samenhang. Voor de gewenste afwisseling worden de woningen in verschillende baksteenkleuren uitgevoerd en met de nodige opties zal er een natuurlijk een verschil ontstaan. De ver terugliggend geplaatste garages verzekeren dat de woningen als losse bebouwing af te lezen blijven, wat de korrelgrootte beperkt. Tevens garandeert deze plaatsing ervoor dat er altijd voldoende parkeerplek aanwezig is.

Een rijke detaillering, grote overstekken, het toepassen van spekbanden in afwijkende kleuren, rollagen en luxe materialen geven een verzorgd architectonisch resultaat. De gemetselde plantenbakken en goten en luifels completeren het beeld aan de straat. De openbare ruimte wordt afgewerkt met hoogwaardige materialen in diverse kleuren om de functie aan te duiden en de nieuw te planten bomen en groene erfscheidingen naar de omliggende percelen garanderen een prettige woonomgeving, goed passend bij het karakter van Noordwijkerhout.

Doelgroep en prijsklasse

De doelgroep voor de woningen betreft met name gezinnen. De woningen worden in het duurdere koopsegment aangeboden.

Ontsluiting

De bestaande inrit aan de Kerkstraat blijft behouden. De woningen worden via deze inrit, die aansluiting vindt op de interne ontsluitingsweg, ontsloten. De interne ontsluitingsweg wordt ingericht als woonerf. Alleen eenrichtingsverkeer is toegestaan, die leidt van de Kerkstraat tot de Wildlaan, waar het veiliger uitrijden is. De inrit aan de Wildlaan wordt verschoven richting het oosten en versmald om zo voldoende ruimte te realiseren voor de bouw van een woning. Door het wijkje een zelfstandige doorgang te geven, wordt overlast in de aangrenzende wijk voorkomen. De vrijstaande woning aan de Wildlaan wordt daarnaast voorzien van een eigen extra toegang. Deze toegang wordt uitgevoerd als bruggetje, alleen te gebruiken door langzaam verkeer.

Parkeren

De woningen krijgen allen een eigen oprit waarop per woning twee auto's kunnen parkeren plus een garage. In het openbaar gebied worden nog eens 6 parkeerplaatsen aangelegd als langsparkeervakken aan de interne ontsluitingsweg. In totaal worden 40 parkeerplaatsen gerealiseerd.

Groen

De bestaande haag die de oostgrens vormt van het plangebied blijft grotendeels behouden. De groenstrook zal gedeeltelijk worden verwijderd om de benodigde draaicirkel voor bijvoorbeeld een vuilniswagen mogelijk te maken. Voor het overige wordt de groenstrook versmald om de beoogde weg te kunnen realiseren. Het hekwerk wordt na verwijdering van de groenstrook teruggebracht zodat er wel een doorlopende erfafscheiding blijft bestaan. Hiermee wordt voorkomen dat vanaf de zijde van de nieuwbouwwoningen het achterpad bij de woningen aan de Lupine betreden kan worden. Dit hekwerk wordt bekleed met hedera zodat er wederom een groene erfafscheiding ontstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700045-0003_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700045-0003_0008.jpg"

Figuur 2.5 Voorstel erfafscheidingen

De groenstrook in het noorden van het plangebied komt grotendeels te vervallen ten behoeve van de aanleg van de achtertuinen behorend bij de woningen. De interne ontsluitingsweg wordt voorzien van enkele nieuwe bomen. Ten zuiden van de woning gelegen aan de Kerkstraat 5a wordt een nieuwe groenstrook aangeplant, evenals ten oosten (achter de achtertuin) van de woningen gelegen aan de Kerkstraat 7a en 9.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan dient getoetst te worden aan het nu geldende rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Barro (2011)

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het SVIR, gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. De beoogde ontwikkeling valt niet onder één van de nationale belangen. Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.

3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (2012, actualisering 2017)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

De ladder is gewijzigd per 1 juli 2017. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking, omdat er meer dan 12 woningen (maximaal 20 woningen) worden toegevoegd. Het aantal woningen is opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid en daarmee reeds getoetst in het kader van het vaststellen van het bestemmingsplan Mossenest. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en omdat de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking ook zijn geborgd in de provinciale Verordening ruimte 2014, is het planvoornemen in paragraaf 3.3 opnieuw getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (geconsolideerde versie januari 2017)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014 en meermaals (gedeeltelijk) herzien, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

In de VRM zijn voor ruimte en mobiliteit vier speerpunten benoemd:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Toetsing

Bestaand stads- en dorpsgebied

De provincie kiest ervoor om stedelijke functies zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied te concentreren. Hiermee wordt de leefkwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Het plangebied is op de visiekaart 'beter benutten bebouwde ruimte' gelegen in het zogenaamde 'bestaand stads- en dorpsgebied' (BSD). Zie figuur 3.1 voor een uitsnede van de visiekaart ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700045-0003_0009.jpg"

Figuur 3.1 Ligging plangebied in 'bestaand stads- en dorpsgebied' (bron: Visie Ruimte en Mobiliteit)

Greenport Duin en Bollenstreek en bollenlandschap

Het plangebied is onderdeel van de door de provincie aangewezen Greenport Duin- en Bollenstreek. Zuid-Holland kent onder de noemer greenports een aantal (glas)tuinbouwconcentratiegebieden. De greenports vormen samen met het haven-industrieel complex het fundament van de Zuid-Hollandse economie. De provincie wil de greenports in Zuid-Holland waar mogelijk versterken. Het beleid voor de Duin en Bollenstreek is gericht op behoud, herstructurering en versterking van het bollencomplex met landschapsverbetering.

De beoogde ontwikkeling kan doorgang vinden doordat de percelen behorend bij het bedrijf Vandenberg Verdegaal BV, een bloembollenkwekerij en -exportbedrijf vrijkomen voor herontwikkeling. Het bedrijf is voornemens de bedrijfsvoering op een andere locatie, buiten de kern van Noordwijkerhout voort te zetten. Door verplaatsing kan de bedrijfsvoering toekomstbestendig gemaakt worden.

3.3.2 Verordening Ruimte 2014 (geconsolideerde versie januari 2017)

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuw uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is hierbij van toepassing. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen, die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

  • Stap 1 houdt in dat aangetoond wordt dat de stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte, die regionaal is afgestemd. Toepassing van de ladder is zowel aan de orde bij een stedelijke ontwikkeling die voorziet in een lokale behoefte, als bij een stedelijke ontwikkeling die voorziet in een (boven)regionale behoefte. In het Programma Ruimte is aangegeven welke voorwaarden de provincie stelt aan regionale afstemming. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de beschikbaarheid van een actuele regionale woonvisie.
  • Stap 2 houdt in dat wordt onderzocht in hoeverre in die behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stads- en dorpsgebied, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins.
  • Stap 3 houdt in dat, indien is gebleken dat de ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan plaatsvinden, in die behoefte kan worden voorzien op locaties, die gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Aan deze stap is in de verordening een extra voorwaarde toegevoegd. De ontwikkeling van de betreffende locaties moet ook passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit. Een uitwerking hiervan is opgenomen in het Programma Ruimte.

Toetsing

Stap 1

Het plangebied, gelegen in de gemeente Noordwijkerhout, is onderdeel van de regio Holland Rijnland. In het Programma ruimte staat beschreven dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten passen in regionale visies voor wonen. De regionale visies in de provincie zijn afgestemd op behoefteramingen die door de provincie zijn vastgesteld. De woningbehoefteraming (WBR) en de Bevolkingsprognose (BP) zijn het uitgangspunt voor het overleg met de regio's over de reële behoefte aan woningen. In tabel 3.1 is de gewenste toename van de woningvoorraad per gemeente in de regio opgenomen. Uit de nieuwe woningbehoefteramingen (WBR 2016) blijkt dat voor de regio Holland Rijnland er een woningbehoefte is van circa 15.000 woningen tussen 2012-2019, nog eens 8.500 woningen tussen 2020-2024 en van 2025-2029 nog eens bijna 5.500 woningen. De woningbehoefte in de gemeente Noordwijkerhout is in totaal 665 woningen (zie tabel 3.1). De woningbehoefteramingen zijn gebaseerd op de bevolkingsprognoses van de provincie (zie tabel 3.2). Tussen 2015 en 2030 neemt de bevolking in de gemeente Noordwijkerhout naar verwachting met 1.633 personen toe.

  WBR2016          
Behoefte per 1-1-   2015   2020   2025   2030   toename 2015-2030  
Hillegom   9.645   10.088   10.314   10.514   869  
Lisse   10.414   11.024   11.373   11.523   1.109  
Noordwijk   12.729   13.512   13.830   13.850   1.121  
Noordwijkerhout   7.078   7.508   7.642   7.743   665  
Teylingen   15.189   16.012   16.526   16.709   1.520  
Katwijk   26.375   27.817   28.929   29.747   3.372  
Leiden   58.841   63.700   66.747   69.192   10.351  
Leiderdorp   12.351   12.803   12.995   13.027   676  
Oegstgeest   10.557   10.939   11.199   11.272   715  
Voorschoten   11.315   11.599   11.477   11.271   -44  
Alphen aan den Rijn   47.707   50.699   52.648   53.860   6.153  
Kaag en Braassem   11.053   11.791   12.040   12.363   1.310  
Nieuwkoop   11.544   12.526   12.817   12.923   1.379  
Zoeterwoude   3.378   3.528   3.532   3.476   98  
HOLLAND-RIJNLAND   248.176   263.546   272.069   277.470   29.294  

Tabel 3.1 Woningbehoefteraming regio en gemeente Noordwijkerhout (WBR, 2016)

  BP2016          
Behoefte per 1-1-   2015   2020   2025   2030   toename 2015-2030  
Hillegom   9.645   10.359   10.798   11.114   1.469  
Lisse   10.414   11.612   12.416   12.593   2.179  
Noordwijk   12.729   14.268   16.050   16.724   3.995  
Noordwijkerhout   7.078   7.747   8.292   8.711   1.633  
Teylingen   15.189   16.049   16.991   17.657   2.468  
Katwijk   26.375   27.922   29.507   31.364   4.989  
Leiden   58.841   62.022   63.008   64.513   5.672  
Leiderdorp   12.351   12.990   13.135   13.356   1.005  
Oegstgeest   10.557   11.764   12.290   12.665   2.108  
Voorschoten   11.315   11.964   12.433   12.692   1.377  
Alphen aan den Rijn   47.707   49.925   51.180   52.352   4.645  
Kaag en Braassem   11.053   12.322   13.040   13.507   2.454  
Nieuwkoop   11.544   12.552   12.789   12.884   1.340  
Zoeterwoude   3.378   3.848   3.961   3.951   573  
HOLLAND-RIJNLAND   248.176   265.344   275.890   284.083   35.907  

Tabel 3.2 Bevolkingsprognose regio en gemeente Noordwijkerhout (WBR, 2016)

Met de Regionale woonagenda Holland Rijnland (2014) is de woningbehoefte en plancapaciteit tot 2019 met elkaar vergeleken, gebaseerd op de WBR 2013. Er wordt op dit moment gewerkt aan de door de provincie Zuid Holland gevraagde actualisering van de regionale woonagenda. De provinciale WBR en BP-cijfers uit 2016 worden hierin gebruikt voor het aantonen van de woningbehoefte. Alle gemeentelijke nieuwbouwplannen moeten passen binnen de BP 2016-cijfers, aangezien deze cijfers zowel de eigen woningbehoefte als de (boven)regionale woningbehoeftepotentie weergeeft. Dit woningbouwplan van maximaal 20 woningen past ruim binnen de BP-cijfers voor de gemeente Noordwijkerhout. De gemeentelijke woningbouwplanlijsten worden regionaal in ieder geval jaarlijks en subregionaal een aantal keer per jaar afgestemd. Er wordt kwantitatief met dit woningbouwplan dan ook voorzien in een regionaal afgestemde woningbehoefte

In de Regionale woonagenda Holland Rijnland is ook gekeken naar de kwalitatieve aspecten van woningbouwontwikkeling. Het doel is om het aanbod in kwalitatief opzicht zo goed mogelijk te laten aansluiten op de toekomstige behoefte: de juiste typen woningen op de juiste plaats. In de regio Holland Rijnland en de specifieke subregio noord, wordt de toevoeging van grondgebonden koopwoningen in het duurdere segment getypeerd als 'neutraal'. Dit zijn de geschatte marktkansen op korte termijn. Bij economisch herstel blijkt doorgaans dat de behoefte aan duurdere woningen stijgt. In de subregio noord is daarnaast een behoefte aan de toevoeging van centrum-stedelijke woonmilieu's. De beoogde ontwikkeling voorziet ook hierin.

In de in opdracht van de provincie Zuid-Holland uitgevoerde Woningmarktverkenning Regio’s Zuid-Holland 2016 is geconstateerd dat er behoefte is aan eengezins koopwoningen in dorpse woonmilieus. Noordwijkerhout is aangemerkt als dorps woonmilieu.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700045-0003_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700045-0003_0011.png"

Figuur 3.2 Woningbehoefte naar woonmilieus 2017-2030

Te verwachten effecten

Als gevolg van de beoogde ontwikkelingen worden geen onaanvaardbare effecten verwacht op het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de gemeente Noordwijkerhout. De ontwikkelingen sluiten aan bij de meest actuele woningbouwprognoses, waardoor geen relevante leegstand elders verwacht wordt als gevolg van de ontwikkeling.

Stap 2

De ontwikkelingen vinden plaats binnen bestaand stedelijk gebied conform de Verordening ruimte 2014 (geconsolideerde versie 2017) door middel van herontwikkeling.

Stap 3

Omdat de ontwikkeling plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied hoeft stap 3 niet onderbouwd te worden.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie 2020 (2009)

Op 24 juni 2009 is de Regionale Structuurvisie 2020 (RSV) door Holland Rijnland vastgesteld. De RSV verankert de intergemeentelijke afspraken in een ruimtelijke vertaling naar 2020 met een doorkijk naar 2030. In Holland Rijnland werken samen de gemeenten: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.

De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven.

Met de visie worden de volgende kerndoelen nagestreefd:

  • Holland Rijnland is een top woonregio;
  • Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • Concentratie stedelijke ontwikkeling;
  • 'Groenblauwe kwaliteit' staat centraal;
  • De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
  • Kennis en Greenport;
  • Verbetering van de regionale bereikbaarheid.

Toetsing 

In de regio Holland Rijnland is de woningmarkt gespannen. Het bouwtempo is jarenlang achtergebleven bij het afgesproken woningbouwprogramma. De prioriteit voor Holland Rijnland ligt bij het terugdringen van het kwantitatieve woningtekort. Om het aantrekkelijke landschap van de regio te behouden, laat Holland Rijnland het grootste gedeelte van die woningbouwopgave realiseren in de Aaneengesloten Stedelijke Agglomeratie, gelegen tussen Katwijk en Leiden. Voor het overige moet de woningbouwopgave opgelost worden in en rondom de andere kernen in de regio, waaronder Noordwijkerhout.

De beoogde ontwikkeling voorziet in het toevoegen van maximaal 20 extra woningen. Hiermee kan voldaan worden aan de taakstelling voor de gemeente Noordwijkerhout zoals omschreven in de structuurvisie. De beoogde ontwikkeling is passend binnen het regionale beleid en de regionale behoefte.

3.4.2 Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014-2019

In de regio Holland Rijnland zal het aantal huishoudens de komende 15 jaar toenemen. De woningbehoefte groeit en deze behoefte moet regionaal geaccommodeerd worden. Naast groei van de behoefte wordt de regio vooral geconfronteerd met een veranderende samenstelling van de huishoudens door vergrijzing en gezinsverdunning. Daar moeten de gemeenten in hun woningbouwprogrammering rekening mee houden.

In de Regionale Woonagenda 2014 wordt de gewenste ontwikkelrichting op hoofdlijnen aangegeven. Het is een leidraad waarmee de gemeenten binnen Holland Rijnland optimaal hun bijdrage kunnen leveren aan de versterking van de regionale woningmarkt. Dit kan door een goede regionale afstemming, voldoende sociale woningbouw voor de primaire doelgroep en aandacht voor kansrijke woonmilieus. Iedere drie jaar wordt er door de provincie een berekening gemaakt van de verwachte woningbehoefte (WBR) en de bevolkingsprognose (BP). In de regionale Woonagenda is uitgegaan van de WBR cijfers uit 2013. In 2017 wordt de regionale woonagenda geactualiseerd en hierin wordt uitgegaan van WBR en BP-cijfers uit 2016.

Toetsing

In de Woonagenda 2014 van de regio Holland Rijnland is voor de periode 2013-2019 een verwachte woningbehoefte voor de subregio Noord (Hillegom, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen) van 4.152 woningen benoemd. Het voornemen betreft de realisatie van 20 nieuwe woningen. Met deze ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de doelen uit de regionale woonagenda.

In de Regionale woonagenda Holland Rijnland is ook gekeken naar de kwalitatieve aspecten van woningbouwontwikkeling. Zoals in paragraaf 3.3.2 omschrijven wordt, in de regio Holland Rijnland en de specifieke subregio noord, de toevoeging van grondgebonden koopwoningen in het duurdere segment getypeerd als 'neutraal'. Dit zijn de geschatte marktkansen op korte termijn. Bij economisch herstel blijkt doorgaans dat de behoefte aan duurdere woningen stijgt. In de subregio noord is daarnaast een behoefte aan de toevoeging van centrum-stedelijke woonmilieus. De beoogde ontwikkeling voorziet ook hierin.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie kernen Noordwijkerhout en De Zilk 2020

De Structuurvisie Kernen Noordwijkerhout en De Zilk 2020 geeft aan hoe de toekomstige inrichting van de bebouwde kom van de gemeente wordt gezien. In de structuurvisie wordt dit totale ruimtelijke beleid samengebracht en met een visiekaart inzichtelijk gemaakt.

De gemeente wil door een actief beleid haar kwaliteiten als woongemeente behouden en waar nodig versterken. In 2020 moet er voor iedere doelgroep een geschikte woning te vinden zijn. De gemeente richt zich daarbij ook op mensen met een kwetsbare positie op de woningmarkt. Zij geeft hierbij aan geen enkele groep prioriteit, vanuit de wetenschap dat alle groepen op hun eigen manier een bijdrage leveren aan een vitale gemeenschap. Noordwijkerhout streeft naar een versterking van haar toeristisch recreatieve functie. De gemeente moet zich onderscheiden in de regio. Daartoe wordt ingezet op de kwaliteit van het aanbod voor zowel dagrecreatie als verblijfsrecreatie. Tot 2020 dient het recreatieve aanbod versterkt te worden. Daarbij richt Noordwijkerhout zich voornamelijk op vitale senioren en gezinnen met kinderen als primaire doelgroepen.

Toetsing

De gemeente wil bouwen voor iedereen. Mensen krijgen daardoor de mogelijkheid om in Noordwijkerhout en De Zilk te blijven wonen, zodat sociale verbanden in de kernen behouden kunnen blijven en een evenwicht in de bevolkingsopbouw kan ontstaan. Dit heeft een positief effect op bestaande maatschappelijke structuren en levendigheid. Noordwijkerhout wil ook in 2020 een gemeente zijn waar iedereen, van jong tot oud en arm of rijk, plezierig kan wonen.

De gemeente haakt aan bij de regionale woonvisie, waarin een accent is geplaatst bij een tempoversnelling van de nieuwbouw. Voor een evenwichtige ontwikkeling van de kernen is daarbij een organische groei, passend bij de schaal van de kern, van groot belang. Er dienen voldoende geschikte (levensloopbestendige) woningen voor ouderen gebouwd te worden, evenals voldoende betaalbare woningen voor starters en een ruim aanbod van woningen die aantrekkelijk zijn voor gezinnen.

Per deelgebied in de gemeente zijn een aantal toetsingscriteria opgenomen waaraan woningbouwontwikkelingen moeten voldoen. Het plangebied valt onder de 'ontwikkeling overig gebied'. Voor dit deelgebied is onder andere vastgelegd dat er 'dorps' gebouwd dient te worden, maximaal 2 bouwlagen met kap. Qua materiaalgebruik en straatprofielen moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij reeds bestaande gebouwen en straatprofielen in de directe omgeving. De te bouwen woningen moeten tot slot zoveel mogelijk voorzien zijn van zowel een voor- als een achtertuin. Ook moet een bouwinitiatief bijdragen aan het behouden en zo mogelijk versterken van de groenstructuur in de omgeving.

De woningen krijgen een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 om 11 meter. Binnen deze maatvoering kunnen maximaal 2 bouwlagen met kap worden gerealiseerd. De stedenbouwkundige opzet, woningen met voor- en achtertuin in diverse typologieën, past bij de opzet van de omliggende wijk. Aan de randen worden bestaande groenstructuren zoveel mogelijk behouden en enkele nieuwe aangelegd. Het planvoornemen past daarmee binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.

3.5.2 Woonvisie Noordwijkerhout 2015

De woonvisie begint met een wensbeeld hoe Noordwijkerhout er in 2025 uit zou moeten zien, namelijk een herkenbaar karakteristieke, groene en 'dorpse' gemeente, nabij steden, werkgelegenheid en de duinen. De kernen Noordwijkerhout en De Zilk zijn in 2025 nog altijd groen, vrijliggend van andere kernen en goed bereikbaar. Iedere doelgroep kan in 2025 een passende woning vinden in Noordwijkerhout. Dit wensbeeld kan bereikt worden door drie pijlers van het woonbeleid te versterken, te weten:

  • Een karakteristieke, dorpse gemeente
  • Voldoende betaalbare woningen voor iedere doelgroep
  • Aanbod van wonen met zorg op maat

Per pijler wordt er steeds aangegeven wat er speelt, wat we willen, wat we doen om dit te bereiken, welk beleid hiertoe gevoerd moet worden en een opsomming van de benodigde maatregelen.


Toetsing

Uit de woningbehoefteraming van de provincie blijkt dat er mogelijkheden zijn om gezinnen van buiten de regio met een bovenmodaal inkomen aan te trekken. Uit prognoses blijkt dat de groep kapitaalkrachtige huishoudens in de Duin- en Bollenstreek groeit. Om deze huishoudens te trekken, is op basis van de woonvisie een bijzondere kwaliteit woningen in een karakteristieke woonomgeving nodig. De toevoeging van duurdere eengezinswoningen in de koopsector wordt om deze reden gezien als kansrijk, mits er sprake is van een goede prijskwaliteitverhouding en een ruime stedenbouwkundige opzet.

Het planvoornemen voorziet in de toevoeging van eengezins koopwoningen in de duurdere sector. De stedenbouwkundige opzet, woningen met voor- en achtertuin in diverse typologieën, past bij de opzet van de omliggende wijk. Aan de randen worden bestaande groenstructuren zoveel mogelijk behouden en enkele nieuwe aangelegd. Er is daarmee sprake van een ruime en groene stedenbouwkundige opzet.

In tegenstelling tot hetgeen is opgenomen in de woonvisie worden met voorliggende ontwikkeling alleen vrije sector woningen gerealiseerd. De reden hiervoor is dat hierover al eerder, in 1997 en daarmee ruim voor de vaststelling van de woonvisie, afspraken zijn gemaakt.

3.5.3 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan 2012-2022

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2012-2022 (GVVP) zijn met behulp van de Regionale Verkeers- en Milieukaart (RVMK) varianten voor de toekomstige ontsluiting van de gemeente Noordwijkerhout doorgerekend. De verschillende ontwikkelingen in de gemeente maken het noodzakelijk om na te denken over de toekomstige verkeersstructuur van de kern Noordwijkerhout.

Toetsing

Meer informatie over de ontsluiting en het parkeren is opgenomen in paragraaf 2.2 en paragraaf 4.3.

Hoofdstuk 4 Onderzoek milieuaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven.

4.2 Milieueffectrapportage

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van bedrijfsgebouwen met kantoor en een woonhuis en de realisatie van maximaal 20 nieuwe woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. De te verwachten milieueffecten van een dergelijk woningbouwproject hangen vooral samen met de verkeersaantrekkende werking, beschermde gebieden en mogelijk veranderingen in de waterhuishouding. Gezien de geringe omvang van de toekomstige verkeersgeneratie en de afname van het aantal verkeersbewegingen door het saneren van de bedrijven, zal de ontwikkeling niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. De beoogde woningbouw zal daarom een verwaarloosbaar effect hebben luchtkwaliteit (niet in betekenende mate). Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling zal de verharding afnemen, wat een positief effect zal hebben op de infiltratiecapaciteit van de bodem. Vanwege de ruime afstand tot beschermde gebieden zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. De te verwachten effecten rechtvaardigen geen milieueffectrapportage. Voor de besluitvorming over het ontwerpbestemmingsplan is tevens vastgesteld dat geen milieueffectrapportage nodig is. Dit besluit is bijgevoegd in bijlage 1.

4.3 Ontsluiting en parkeren

4.3.1 Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

De woningen in het plangebied worden ontsloten door een interne weg die wordt ingericht als woonerf. Alleen eenrichtingsverkeer is hier toegestaan. Ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Kerkstraat (inkomend verkeer) en de Wildlaan (uitgaand verkeer). De ontsluiting met de Kerkstraat vindt in de toekomstige situatie volgens de bestaande inritconstructie plaats. Het verkeer verlaat het plangebied via de Wildlaan. De uitrit aan de Wildlaan wordt verschoven richting het oosten om zo voldoende ruimte te realiseren voor de bouw van een woning.

De Kerkstraat is een erftoegangsweg met een maximum snelheid van 30 km/u. In zuidelijke richting is de Kerkstraat verbonden met de N443 en de N206, vanwaar de andere gemeenten in de regio direct bereikt kunnen worden. De Wildlaan is een ontsluitingsweg met een maximum snelheid van 50 km/u en vormt samen met de Viaductweg (ontsluitingsweg met een maximum snelheid van 50 km/u) de ontsluitingsroute richting de kern van Noordwijkerhout.

Langzaam verkeer

Fietsers maken op de Kerkstraat gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerd verkeer. De Wildlaan is onderdeel van een belangrijke fietsroute door de wijk. Hier zijn vrijliggende fietspaden aanwezig ten behoeve van een veilige afwikkeling van het langzaam verkeer. Ten behoeve van voetgangers zijn langs beide wegen trottoirs aanwezig.

Openbaar vervoer

De route over de Wildlaan-Viaductweg-Kerkeland-Victoriberg-Herenweg wordt gereden door een tweetal buslijnen die het plangebied verbindt met onder andere de kernen Lisse, Voorhout, Oegstgeest en Leiden (buslijn 57), Den Haag, Wassenaar, Katwijk, Noordwijk, Hillegom en Nieuw-Vennep (buslijn 90).

4.3.2 Verkeersgeneratie en afwikkeling

Binnen het plangebied worden maximaal 20 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt. De bestaande bedrijfsvoering wordt beëindigd, de bestaande bedrijfsgebouwen en het bestaande woonhuis gesloopt.

Het plangebied ligt in het overig gedeelte van de bebouwde kom van de gemeente Noordwijkerhout, een weinig stedelijke gemeente. Op basis van het autobezit in de gemeente worden hiervoor de minimale kencijfers gehanteerd uit publicatie 317 van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Voor een koopwoning uitgevoerd als een tweekapper geldt een verkeersgeneratie van 7,4 mvt/etmaal per woning, voor een vrijstaande woning geldt een verkeersgeneratie van 7,8 mvt/etmaal per woning.

In de toekomstige situatie bedraagt de verkeersgeneratie van 20 nieuwe woningen (uitgaande van vrijstaande woningen) maximaal 156 mvt/etmaal. Het beëindigen van de bedrijfsvoering en de sloop van de bedrijfsbebouwing en het woonhuis zorgt tevens voor een afname van het aantal verkeersbewegingen. Gezien de geringe omvang van de toekomstige verkeersgeneratie en de afname van het aantal verkeersbewegingen door het saneren van de bedrijven, zal de ontwikkeling niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.

4.3.3 Parkeren

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de gemeentelijke parkeernomen zoals vastgelegd in de concept Nota Parkeernormen Noordwijkerhout 2016. Bij het opstellen van de gemeentelijke parkeernormen is gekozen om één hanteerbare norm op te stellen in plaats van een bandbreedte met een minimum en maximumnorm zoals het CROW hanteert.

Een bouwinitiatief moet op eigen terrein kunnen voldoen aan de parkeervraag. Voor de functie 'wonen' bestaat de parkeernorm uit een bewoners- en bezoekersgedeelte. Het aandeel bezoekersplaatsen per woning is altijd 0,3 parkeerplaats. Bij woningbouwontwikkelingen vanaf tien woningen moeten de bezoekersparkeerplaatsen openbaar toegankelijk zijn en mogen deze zich niet in een afgesloten parkeervoorziening bevinden.

Koopwoningen in het duurdere segment kennen een parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen per woning, waarvan 0,3 parkeerplaats openbaar toegankelijk. Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling geldt een parkeerbehoefte van 42 parkeerplaatsen waarvan 6 openbaar toegankelijk. In de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid voor deze ontwikkeling is echter opgenomen dat een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning aangehouden dient te worden. Op basis van deze normen zouden maximaal 36 parkeerplaatsen noodzakelijk zijn.

De parkeerplaatsen dienen op eigen terrein gerealiseerd te worden. Hier is voldoende ruimte voor, waardoor er geen problemen verwacht worden bij het parkeren. Tevens is in de regels van dit bestemmingsplan geborgd dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden voordat medewerking verleend kan worden aan de uitvoering van het planvoornemen.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed en de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een onevenredige verkeersgeneratie. Er zijn voldoende mogelijkheden voor parkeren. Het aspect verkeer en parkeren staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.4 Wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

30 km/u-wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u of lager op basis van de Wet geluidhinder niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn.

Aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012

Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. In het onderzoek is voor zowel de gezoneerde wegen als de niet gezoneerde weg een aftrek van 5 dB toegepast.

Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidzone van enkele gezoneerde wegen zoals de Wildlaan - Viaductweg en de N206. De geluidbelasting van deze wegen is getoetst aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder en de richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden van de Omgevingsdienst West-Holland. De geluidbelasting vanwege de Kerkstraat (30 km/u) is in het kader van goede ruimtelijke ordening tevens inzichtelijk gemaakt. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens de Standaard Rekenmethode II (SRM II) van het 'Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012'. De resultaten zijn separaat in de rapportage opgenomen welke is toegevoegd in bijlage 2. In deze rapportage is gerekend op een eerdere versie van het bouwplan. Omdat de bouwvlakken niet verschoven zijn, alleen meer gespecificeerd en de bouwhoogte is verlaagd naar maximaal 11 meter per woning zijn de resultaten van het onderzoek ook voor de nieuwe versie van het bouwplan voldoende representatief.

Resultaten

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege de provinciale weg N206 en de Wildlaan – Viaductweg respectievelijk ten hoogste 52 en 55 dB bedragen. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet. Het treffen van maatregelen om de geluidbelasting te verlagen tot de voorkeursgrenswaarde stuiten op financiële, technische en stedenbouwkundige bezwaren. Vanwege het verkeer op de Kerkstraat bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 44 dB, de grenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden.

De cumulatieve geluidbelasting ter plaatse van het plangebied is ten hoogste 60 dB (excl. aftrek ex artikel 110g Wgh). Hiermee is er geen sprake van een onacceptabele samenloop van geluid. Vanwege deze geluidbelasting is nader onderzoek naar de geluidwering van de gevel noodzakelijk teneinde een binnenniveau van 33 dB te kunnen borgen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de gestelde richtlijnen van het geluidbeleid, het akoestisch leefklimaat is daarmee aanvaardbaar. Voor de overschrijdingen ten gevolge van het verkeer op de N206 en de Wildlaan - Viaductweg wordt verzocht medewerking te verlenen aan het vaststellen van hogere grenswaarden (overeenkomstig artikel 76 Wet geluidhinder). Omdat de situering van de woningen nog flexibel is, wordt verzocht de hoogst berekende waarde per bouwblok te verlenen voor het aantal woningen wat daar maximaal mogelijk kan worden gemaakt. Omdat de bouwblokken zoals opgenomen zijn in de berekening inmiddels nader opgesplitst zijn in meerdere kleinere bouwvlakken, is ook aangegeven hoeveel bouwvlakken het betreft.

Omschrijving locatie   Aantal woningen (maximaal)   Ontheffingswaarde   Bron  
Woningen noordelijk gelegen bouwblok
(4 bouwvlakken)  
10   52 dB   N206  
Woningen middelste bouwblok (4 bouwvlakken)   10   52 dB   N206  
Woningen middelste bouwblok
(4 bouwvlakken)  
10   49 dB   Wildlaan - Viaductweg  
Woningen zuidelijk bouwblok
(1 bouwvlak)  
1   51 dB   N206  
Woningen zuidelijk bouwblok
(1 bouwvlak)  
1   55 dB   Wildlaan - Viaductweg  

Tabel 4.1 Ontheffingswaarde wegverkeerslawaai

De hogere waarden worden vastgelegd in het kadaster.

4.5 Bodem

Beleid en normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

Gezien het feit dat er sprake is van een functiewijziging is op basis van het Besluit ruimtelijke ordening inzage in de bodemkwaliteit ter plaatse noodzakelijk.

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Uit dit onderzoek blijkt dat er zintuiglijk geen bodembedreigende activiteiten zijn waargenomen. Ook zijn geen direct zichtbare asbesthoudende materialen aangetroffen. In de opgeboorde, soms licht puinhoudende, grond en in het geïnspecteerde puin is geen asbest waargenomen. Incidenteel zijn in de grondmonsters van de bovengrond licht verhoogde gehalten aan onder andere kwik, PCB, kobalt, lood, zink en PAK aangetroffen. In de grondmonsters van de ondergrond zijn, met uitzondering van een licht verhoogd kwikgehalte, geen verontreinigingen aangetoond. Wel zijn er plaatselijk olieverontreinigingen gemeten. Ook het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd en matig verontreinigd met minerale olie.

Nader onderzoek naar de geconstateerde olieverontreinigingen is uitgevoerd om de omvang en daarmee ernst van de verontreiniging in beeld te brengen. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 4. Bij verschillende boringen is licht tot matig met olie verontreinigde grond aanwezig, respectievelijk 5, 15 en 24 m3. Er is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Wel wordt geadviseerd de olieverontreinigingen te verwijderen vòòr de ontwikkeling van de woningen. Een plan van aanpak voor deze verwijdering wordt tijdig voorgelegd aan het bevoegd gezag.

Ter plaatse van de bestaande schuren en woning is tevens een asbestinventarisatie uitgevoerd (zie bijlage 5). Alle ruimten zijn doorzocht en gekeken is naar direct visueel waarneembare asbesthoudende/asbestverdachte toepassingen. Uit het onderzoek blijkt dat er op diverse plaatsen asbesthoudende materialen zijn gebruikt. Deze materialen dienen, voorafgaand aan de sloop van de bebouwing, verwijderd te worden door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf. Naar het asfalt en de funderingslaag is tevens asbestonderzoek uitgevoerd (bijlage 6). Het asfalt, aanwezig in de bestaande bedrijfshal, is niet teerhoudend. De funderingslaag voldoet ook aan de samenstellingswaarden.

4.6 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Tabel 4.2. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van maximaal 20 nieuwe woningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2015 als in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Wildlaan (als maatgevende doorgaande weg nabij het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen.

Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april is het Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hiermee wordt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) beoogt om duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten en bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormt het toetsingskader voor vervoer over weg, spoor en water. Onder het Bevt valt een Basisnetroute of weg, niet zijnde een Basisnetroute, in beheer bij gemeente, provincie of waterschap, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Conform het Bevt geldt voor deze transportroutes het volgende:

  • Het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar geldt als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten;
  • Het groepsrisico dient berekend te worden voor de realisatie van nieuwe ontwikkelingen binnen 200 meter van een Basisnetroute;
  • Het groepsrisico dient berekend en (uitgebreid) verantwoord te worden indien:
    • 1. het groepsrisico hoger is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde of,
    • 2. het groepsrisico met meer dan 10% toeneemt of,
    • 3. de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Bij het mogelijk maken van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten in het plasbrandaandachtsgebied geldt een verplichting tot het geven van de redenen die ertoe hebben geleid om deze objecten toe te laten gelet op de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden.

Onderzoek

Uit de professionele risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Tevens vindt er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen dat van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700045-0003_0012.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede professionele risicokaart met globale ligging plangebied (rood omkaderd)

Wel worden over de N206 gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze weg is circa 120 meter ten westen van het plangebied gelegen. In 2013 heeft Oranjewoud een memo opgesteld waarin de provinciale wegen in Noordwijkerhout op het aspect externe veiligheid zijn onderzocht. In tabel 4.3 is het aantal en type gevaarlijke stoffen weergegeven die over de N206 worden vervoerd.

Tabel 4.3. Transportaantallen per stofcategorie over de N206

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700045-0003_0013.png"

In de bijlage van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is gesteld dat een weg buiten de bebouwde kom geen plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar heeft wanneer het aantal transporten GF3 lager is dan 500 per jaar. Voor de N206 is dan ook geen sprake van een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Ten aanzien van het groepsrisico is het plangebied gelegen binnen het maatgevende invloedsgebied van 355 m ten gevolge van stofcategorie GF3. In de bijlage van de HART zijn vuistregels opgesteld om de hoogte van het groepsrisico te kunnen benaderen. Voor dit trajectdeel is door Oranjewoud een conservatieve (overschatte) aanname van de aanwezige personendichtheid gedaan. Gesteld is dat er voor dit trajectdeel een personendichtheid geldt van 20 personen per hectare (tweezijdige bebouwing) binnen 100 meter van de as van de weg. Op basis van deze schatting van de personendichtheid is af te leiden dat voor dit trajectdeel het groepsrisico zich onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde bevindt en dat, gelet op de beperkte toename van het aantal personen ten gevolge van de beoogde ontwikkeling, een berekening van het groepsrisico achterwege kan blijven. Wel is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van het groepsrisico een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Beknopte verantwoording van het groepsrisico

In het kader van het wettelijk vooroverleg zal voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

Ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Kerkstraat (inkomend verkeer) en de Wildlaan (uitgaand verkeer). Het plangebied is via deze ontsluiting goed bereikbaar voor hulpdiensten. Tevens kan van de bron af gevlucht worden.

Zelfredzaamheid

Ter plaatse van plangebied worden maximaal 20 woningen gerealiseerd. De aanwezige personen zullen dan ook over het algemeen zelfredzaam zijn. Eventueel aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzaam. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.

Conclusie

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de N206 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Gelet op het beperkt aantal transporten van GF3 over deze weg zal conform de vuistregels uit de HART het groepsrisico lager zijn dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Gelet op de beperkte omvang van de ontwikkeling zal de personendichtheid niet relevant toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Noordwijkerhout en wordt voornamelijk omringd door woningen gelegen aan de Wildlaan, Kerkstraat, Akelei en Lupine. Op basis hiervan kan het gebied getypeerd worden als 'rustige woonwijk'.

Direct ten zuiden van het plangebied, aan de Wildlaan 3, bevindt zich een kantoorpand waar Heemskerk Makelaardij & Assurantiën en het Woning Hypotheek Centrum in gevestigd zijn. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor een zelfstandig kantoor een richtafstand van 10 meter in een rustige woonwijk. De afstand van de nieuwe woningen tot deze kantoorpanden bedraagt 13,8 meter. Deze afstand wordt gemeten vanaf de kantoorbestemming tot aan de gevel van de woning. Er wordt dan ook voldaan aan de richtafstand.

Het verplaatsen van het bedrijf Vandenberg Verdegaal BV, een bloembollenkwekerij en -exportbedrijf, leidt daarnaast tot een verbetering van het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen.

Verder zijn er geen bedrijven in de omgeving aanwezig die van invloed zijn op de milieusituatie ter plaatse van het plangebied of die door de beoogde ontwikkeling belemmerd worden in hun bedrijfsvoering.

Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook zullen de kantoren niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering.

4.10 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Beleid en normstelling

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  • de bescherming van overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In provincie Zuid-Holland wordt in het kader van de ruimtelijke ordening vrijstelling verleend ten aanzien van de volgende soorten: aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde natura-2000 gebied betreft Kennemerland-Zuid, gelegen circa 2,3 km ten westen van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700045-0003_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700045-0003_0015.jpg"

Figuur 4.2 Ligging plangebied ten opzicht van natuurgebieden (bron: Visie Ruimte en Mobiliteit)

Dit geldt overigens ook voor belangrijke weidevogelgebieden en gebieden die zijn aangewezen als 'strategische reserve natuur'. Daarnaast zijn binnen het plangebied ook geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is gelegen circa 2,4 km afstand en betreft het gebied Kennemerland-Zuid.

Vanwege de ruime afstand tot beschermde gebieden zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Gelet op de aard en beperkte omvang van de beoogde woningbouw en het feit dat de bestaande bedrijfsvoering op de percelen beëindigd wordt, is de verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkelingen beperkt, zie paragraaf 4.3.2. Vanwege de beperkte verkeersgeneratie en ruime afstand tot Natura 2000-gebied (2,4 km) vormt de beoogde ontwikkeling qua stikstofdepositie geen problemen. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden. Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming 2017 en het beleid van de provincie, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Soortenbescherming

De aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect omdat met de plannen (waaronder het slopen van de bestaande bedrijfsgebouwen en het bestaande woonhuis en het verwijderen van groenstroken) effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming. Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is een veldonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 7.

Uit het onderzoek blijkt dat er geen beschermde plantensoorten in en rondom het plangebied voorkomen. In de te slopen gebouwen zijn geen geschikte openingen aangetroffen waarin vleermuizen kunnen verblijven. Mogelijk vliegen er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren. Gedurende het verkennend veldonderzoek zijn geen geschikte (potentiële) nestlocaties aangetroffen die eventueel van waarde zouden kunnen zijn voor vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zoals huismus en gierzwaluw. In de tuin en de hagen kunnen algemene broedvogels broeden zoals roodborst, merel en winterkoning. Gedurende het veldonderzoek zijn de merel, fitis en heggenmus waargenomen. Het is om deze reden van belang om rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen. Voor overige soort(groep)en zoals amfibieën en reptielen is het gebied verder ongeschikt.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.11 Water

Waterbeheer en watertoets

Bij een ruimtelijk plan dient in een vroeg stadium overleg gevoerd te worden met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het Hoogheemraadschap van Rijnland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (13-06-2017). Naar aanleiding hiervan zal nader overleg plaatsvinden. De opmerkingen van de waterbeheerder zullen worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie

Waterschapsbeleid

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist.

Riolering en afkoppelen 

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Huidige situatie

Algemeen

In de huidige situatie is ter plaatse van het plangebied het bedrijf Vandenberg Verdegaal BV, een bloembollenkwekerij en -exportbedrijf aanwezig. Op het perceel bevinden zich bedrijfsruimten met kantoor en een woonhuis. Het perceel bestaat volledig uit verharding. De inrit aan de Wildlaan wordt verschoven richting het oosten en versmald om zo voldoende ruimte te realiseren voor de bouw van een woning. De vrijstaande woning aan de Wildlaan wordt daarnaast voorzien van een eigen extra toegang. Deze toegang wordt uitgevoerd als bruggetje, alleen te gebruiken door langzaam verkeer.

Volgens de Bodemkaart van Nederland is de bodem ter plaatse van het plangebied opgebouwd uit zwak siltig zand/leemarm zand. Er is sprake van grondwatertrap IIb. Dat wil zeggen dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 50 en 80 centimeter onder maaiveld. De hoogste grondwaterstand varieert tussen de 24 en 40 cm onder maaiveld.

Waterkwantiteit

Ten zuiden van het plangebied is een overige watergang aanwezig. Deze watergang kent een beschermingszone van 2 meter. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700045-0003_0016.jpg"

Figuur 4.3 Uitsnede legger watergangen Hoogheemraadschap van Rijnland

Veiligheid en waterkeringen

In en rondom het plangebied zijn geen primaire of regionale waterkeringen gelegen. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

In de huidige situatie is het plangebied aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zijn maximaal 20 woningen voorzien inclusief tuin, parkeerplaatsen en ontsluitingsmogelijkheden. Omdat het plangebied reeds geheel verhard is, is geen sprake van een toename in verharding. Watercompenserende maatregelen zijn derhalve niet aan de orde. De ontwikkeling heeft eerder een positief effect, aangezien verharding wordt vervangen door tuinen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d: zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt, lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of (als laatste keus) aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.12 Archeologie en cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Besluit ruimtelijke ordening

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

Gemeentelijk archeologie beleid

De gemeente Noordwijkerhout heeft in samenwerking met de gemeenten Lisse en Hillegom een archeologische vindplaats- en verwachtingenkaart laten opstellen, die de basis vormt voor het gemeentelijk archeologiebeleid. Inmiddels is de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van Hillegom geactualiseerd. Dit is vastgelegd in het rapport: Wink, K. e.t. 2014: Toelichting op de archeologische verwachtings(waarden) kaart en beleidskaart Gemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse, Teylingen en Hillegom, Weesp (Raap-rapport 2852).

Onderzoek en conclusie

Op basis van de archeologische waarden- en beleidskaart geldt een hoge archeologische verwachting waarbij nader onderzoek noodzakelijk is bij werkzaamheden dieper dan 30 cm beneden maaiveld en groter dan 250 m2.

Op basis van het vigerend bestemmingsplan 'Mossenest' kent het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'. Ook hier is een onderzoeksverplichting opgenomen. Deze is strenger dan in het voorgenoemde beleid. Onderzoek is noodzakelijk bij werkzaamheden dieper dan 30 cm beneden maaiveld en groter dan 100 m2.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen worden beide ondergrenzen overschreden. Om deze reden is een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 8. Uit het onderzoek blijkt dat zich in het plangebied duinafzettingen bevinden. De top van het bodemprofiel is reeds geroerd in de 20e en 21e eeuw. Zolang graafwerkzaamheden niet dieper reiken dan de top van de ongeroerde duinafzettingen (75 en 150 centimeter onder maaiveld of 32 en 144 centimeter onder NAP) is geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Gezien de beoogde bodemingrepen tot 80 cm en lokaal tot 200 cm beneden maaiveld ten behoeve van kabels en leidingen, dient nader onderzoeken in de vorm van proefsleuven uitgevoerd te worden. Ten behoeve van de bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700045-0003_0017.jpg"

Figuur 4.4 Archeologische beleidskaart

Op de percelen zelf is geen karakteristieke of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig. De bestaande woning en schuur zijn niet opgenomen in de monumenten inventarisatie van de provincie Zuid-Holland en daarmee niet behoudenswaardig.

Het aspect archeologie en cultuurhistorie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.13 Duurzaamheid

Aandacht voor duurzaam en milieubewust bouwen in alle stadia van het ontwerp- en bouwproces is belangrijk. Landelijk zijn afspraken gemaakt om over te gaan naar een duurzame nieuwbouw. Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren is de energieprestatie-coëfficiënt voor nieuwe woningen in het Bouwbesluit aangescherpt tot 0,4.

Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Noordwijkerhout het gebruik van GPR Gebouw® 4. GPR Gebouw® 4 is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties kunnen worden gemeten, compleet met rapportcijfers van 1 tot 10. Een score van 6,0 is representatief voor het wettelijke niveau van het Bouwbesluit. Dit instrument kijkt breder dan alleen energie. De GPR-lijst kan online worden ingevuld. Omgevingsdienst IJmond kan tot het moment dat de gemeente Noordwijkerhout haar milieutaken elders onderbrengt, kosteloos een licentie verstrekken voor het gebruik van GPR Gebouw voor een nieuwbouwplan. De ambitie van de gemeente Noordwijkerhout is minimaal een 8 te scoren op de thema's energie en gezondheid en een 7,5 op de thema's milieu en gebruikskwaliteit en toekomstwaarden. Met de initiatiefnemers van de bouwplannen zal worden besproken welke duurzaamheidsambities worden geïntegreerd in de bouwplannen.

Onderzoek en conclusie

Overeenkomstig het landelijk beleid en het beleid van de gemeente Noordwijkerhout dient duurzaam te worden gebouwd. Als duurzaamheid van het begin van het project wordt meegenomen, is het veel eenvoudiger dan dat het later moet worden ingepast. Duurzame maatregelen maken de woningen comfortabeler en resulteren in een betere toekomstwaarde. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning wordt de verlangde GPR-berekening toegevoegd.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en verbeelding.

5.2 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.

Conform de wettelijke verplichting is gebruikgemaakt van de SVBP2012 voor de planregels en de verbeelding. Voor de inhoudelijke regeling is zoveel mogelijk aangesloten bij de regeling voor de omliggende woningen, vastgelegd in het bestemmingsplan Mossenest.

5.3 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.4 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De te behouden en aan te leggen groenstroken zijn als zodanig bestemd. Op deze gronden is het niet toegestaan parkeerplaatsen voor motorvoertuigen aan te leggen. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals lichtmasten en straatmeubilair kan hier geplaatst worden.

Artikel 4 Tuin

De gronden voor de naar de weg gekeerde gevels van de woningen zijn bestemd als 'Tuin'. Tuinen, toegangspaden, parkeervoorzieningen, verhardingen voor in- en uitritten en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn hier toegestaan.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

De interne ontsluitingsweg is bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

Artikel 6 Wonen

De gronden waar de nieuwe woningen voorzien zijn, zijn als zodanig bestemd. Hoofdgebouwen moeten in het bouwvlak gerealiseerd worden. In totaal zijn maximaal 20 woningen toegestaan met een goot- en bouwhoogte van 6 om 11 meter. Aan- en uitbouwen en/of bijgebouwen en garages zijn toegestaan tot een gezamenlijk oppervlak van maximaal 60 m2. Het is toegestaan de woning, onder voorwaarden, te gebruiken voor aan-huis gebonden-beroep.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 1

In de gronden van het plangebied is er kans op archeologische sporen. Om deze waarde te waarborgen

is bestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen. De bestemming 'Waarde - Archeologie 1' fungeert als dubbelbestemming. Bouwwerken op gronden met samenvallende bestemmingen kunnen weliswaar worden gerealiseerd, maar dan met inachtneming van de in de planregels opgenomen voorwaarden. Is er blijkens onderzoek geen sprake van archeologische waarden, dan kunnen de werken en bouwwerken met afwijking worden gerealiseerd. In het kader van de bescherming van de archeologische waarden is voor een aantal werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden een aanlegverbod opgenomen.

5.5 Algemene regels

In het hoofdstuk 'Algemene regels' zijn regels opgenomen die betrekking hebben op meerdere of alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Dit zijn onder andere de regels die verplicht zijn gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening zoals de anti-dubbeltelbepaling. In het navolgende zijn de algemene regels beschreven die specifiek van toepassing zijn op het onderhavige bestemmingsplan.

Artikel 8 Antidubbeltelbepaling

De antidubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het over gebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Artikel 9 Algemene bouwregels 

In dit artikel wordt bepaald dat - indien de maten van gebouwen en bouwwerken, zoals aanwezig op het moment dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld, meer bedragen dan in de bestemmingsregels bepaald - de aanwezige maatvoering als maximum mag worden behouden. Op deze wijze beoogt de gemeente alle legaal gebouwde bouwwerken positief te bestemmen. Ook zijn in dit artikel regels opgenomen over de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en over ondergronds bouwen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn de activiteiten opgenomen die in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan. Dit lid bevat geen limitatieve opsomming van strijdige activiteiten. Overige activiteiten die niet passen binnen de bestemmingsomschrijvingen van de bestemmingen in Hoofdstuk 2 zijn eveneens in strijd met het bestemmingsplan.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel biedt de mogelijkheid om via een omgevingsvergunning af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijken op basis van dit artikel is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

Artikel 12 Overige regels

In de overige regels van dit bestemmingsplan is een parkeerregeling opgenomen waardoor de gemeente de mogelijkheid heeft om bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het in dit plan opgenomen afwijkingen en wijzigingen te toetsen op parkeergelegenheid, zodat er geen problemen ontstaan in de openbare ruimte.

5.6 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsregels

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Artikel 14 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de overlegpartners van de gemeente Noordwijkerhout. De binnengekomen reacties zijn samengevat en van beantwoording voorzien. De Nota van beantwoording Inspraak- en overlegreacties is bijgevoegd in bijlage 9.

6.1.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft, op grond van de Inspraakverordening 2008 van de gemeente Noordwijkerhout, voor een ieder ter inzage gelegen in de periode van 20 september 2017 tot en met 31 oktober 2017. In die periode kon iedereen reageren op het voorontwerpbestemmingsplan. De binnengekomen reactie is samengevat en van beantwoording voorzien. De Nota van beantwoording Inspraak- en overlegreacties is bijgevoegd in bijlage 9.

6.1.3 Zienswijzen

Overeenkomstig de wettelijke vereisten is het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken 6 weken ter inzage gelegd van 24 januari 2018 tot en met 6 maart 2018. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 19 april 2018. Het vaststellingsbesluit is bijgevoegd in bijlage 10.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

Het voorliggende plan betreft een particulier initiatief. De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en de bijbehorende leges zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

De gemeente sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.